TOELICHTING BIJ DE LEIDINGENVERORDENING ROTTERDAM 2015
Het transport via ondergrondse leidingen heeft de afgelopen decennia een hoge vlucht genomen. De relatief lage transportkosten en aanzienlijke voordelen ten opzichte van de overige vervoersmodaliteiten hebben ertoe geleid dat veel bedrijven hebben geïnvesteerd in het ondergrondse transport. In de gemeente Rotterdam is dan ook een zeer uitgebreid netwerk aan ondergrondse leidingen (kabels en buizen) ontstaan. Niet alleen vindt (vooral in de stad) de levering van drinkwater en energie en de telecommunicatie grotendeels via ondergrondse leidingen plaats. Ook bevindt zich binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam (vooral in het havengebied) één van de grootste concentraties van (petro-) chemische en olie-industrieën ter wereld. Vele bedrijven vervoeren grote hoeveelheden verschillende stoffen via een netwerk van buisleidingen.
In de voorliggende verordening is de Aansluitverordening riolering 2012 opgenomen. De inzameling en transport van afvalwater is een taak van de gemeente. Voor het uitvoeren van deze taak heeft de gemeente rioolstelsels aangelegd en zorgt de gemeente voor het beheer van de openbare riolering. De openbare riolering is in eigendom en beheer bij de gemeente. Indien de openbare riolering op particulier terrein ligt, is er doorgaans een zakelijk recht op gevestigd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij pompputten en persleidingen in het buitengebied. Aansluitingen van derden op de openbare riolering zijn in eigendom en beheer van die derden. Door het eenduidig vastleggen van het onderscheid van een particulier en een openbaar/gemeentelijk deel wordt de verdeling van de verantwoordelijkheid voor beheer en onderhoud duidelijk.
Door middel van deze verordening wordt ook het bestaande beleid ten aanzien van het beheer en onderhoud van rioolaansluitingen zoals geformuleerd in het Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP) geëffectueerd. Deze verordening brengt dus geen wijziging tot stand van het huidige beleid. De particulier blijft verantwoordelijk voor zijn aansluiting op de openbare riolering en de gemeente blijft verantwoordelijk voor de openbare riolering.
Een verzamelleiding maakt in principe deel uit van de openbare riolering, mits de verzamelleiding ook in eigendom en beheer is bij de gemeente. In de praktijk komt het echter voor dat een verzamelleiding bijvoorbeeld op grond van een overeenkomst in beheer is bij een particulier. Indien een verzamelleiding in beheer is bij de particulier, valt die verzamelleiding onder de verantwoordelijkheid van de betreffende particulier(en).
Daarnaast heeft deze verordening tot doel het reguleren van aansluitingen op de openbare riolering. De openbare riolering bestaat uit verschillende buizen voor de afvoer van gemengd afvalwater, vuilwater, hemelwater en grondwater. Welke leidingen ter plaatse aanwezig zijn, verschilt van straat tot straat. Om te kunnen beoordelen of de juiste afvalwatersoort op de juiste leiding van de openbare riolering wordt aangesloten, is het verplicht te beschikken over toestemming van de gemeente.
Het leggen, houden, verwijderen en dergelijke van leidingen wordt door middel van deze verordening publiekrechtelijk vergund. Voor het leggen en houden van telecomkabels is de Telecommunicatieverordening Rotterdam beschikbaar.
Deze verordening is gebaseerd op de artikelen 149, 154 en 156 van de Gemeentewet. Kernartikel van deze verordening is artikel 4: het is verboden in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied een leiding aan te leggen, te houden, te exploiteren en te verwijderen zonder een vergunning van het college. Kernpunten van deze verordening en de daaraan gekoppelde vergunningen zijn:
- •
de veiligheid van de leidingen;
- •
het minimaliseren van risico’s voor milieu en gezondheid van mens en dier;
- •
te stellen eisen aan ordening en allocatie van leidingen;
- •
te stellen eisen aan exploitatie en onderhoud;
- •
te stellen eisen aan wijzigingen van leidingentracé’s en verwijdering van leidingen;
- •
het eenduidig vastleggen van de beheerverantwoordelijkheid van de openbare riolering ten opzichte van de daarop aangesloten aansluitingen van derden (particulier riool).
Deze verordening geeft het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen ter uitvoering van deze verordening. Deze nadere regels zullen worden neergelegd in het Handboek Leidingen en voornamelijk technische eisen behelzen (met verwijzing naar bijvoorbeeld NEN-normen), alsmede (procesmatige) eisen behelzen waaraan bijvoorbeeld een aanvraag moet voldoen. Deze opzet is gekozen om het college in staat te stellen flexibel te reageren op nieuwe ontwikkelingen op technisch gebied.
In sommige gevallen zullen behalve een vergunning op basis van deze verordening ook vergunningen op grond van andere wettelijke regelingen nodig zijn. Zo laat deze verordening de afgifte van eventuele milieu- en omgevingsvergunningen onverlet. Ook kunnen vergunningen van andere dan de gemeentelijke organisatie nodig zijn, zoals vergunningen op basis van het Algemeen reglement voor de stadsspoorwegen (Metroregelement), vergunningen van waterschappen, etc.
Deze verordening is van toepassing op alle leidingen die zich bevinden in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied binnen de gemeente Rotterdam. Het begrip ‘openbare ruimte’ moet breed worden opgevat en bevat in beginsel alle ruimten die al dan niet met enige beperking algemeen toegankelijk zijn. Het vergunningenstelsel is uit oogpunt van het publieke belang ook van toepassing op leidingen die in de openbare ruimte van het door de gemeente aan het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna: HbR) uitgegeven havengebied worden/zijn aangelegd en geëxploiteerd. Daarnaast is deze verordening, mede uit het oogpunt van het publieke belang, ook van toepassing op het aan de openbare ruimte grenzende gebied, voor zover de aanleg, het houden, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van leidingen in dat gebied invloed kan hebben op de openbare ruimte. Het toepassingsbereik ten aanzien van het aan de openbare ruimte grenzende gebied is dus afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval.
In dit kader wordt opgemerkt dat voor de aanleg, het houden, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van bodemenergiesystemen, brandputten en dergelijke altijd een vergunning op grond van deze verordening vereist is, ook als deze zich op particulier terrein bevinden. Dergelijke systemen en putten bevinden zich immers in de diepe ondergrond en kunnen daardoor conflicteren met bijvoorbeeld (gestuurde) boringen en andere ondergrondse objecten.
Op het leggen, houden en exploiteren van leidingen wordt toezicht gehouden en wordt zonodig gehandhaafd in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Stadsbeheer heeft daartoe het Leidingenbureau belast met de vergunningverlening en registratie van de vergunde leidingen. Door deze registratie beschikt Rotterdam als een van de weinige gemeenten in Nederland over een vrijwel volledige leidingenverzamelkaart, van groot belang voor het beheer van de ondergrond en in geval van calamiteiten.
Het toezicht op en de handhaving van de naleving bij de uitvoering van deze verordening is in handen van de hiertoe benoemde toezichthouders, respectievelijk de handhavers van Stadsbeheer. Bij overtreding van vergunningvoorwaarden kan de gemeente een last onder dwangsom opleggen.
In dit verband wordt opgemerkt dat de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu belast is met het toezicht op en de handhaving van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en dat Staatstoezicht op de Mijnen van het Ministerie van Economische Zaken belast is met het toezicht op en de handhaving van het Besluit veiligheid lage druk gastransport.
Uitvoering en mandatering
De uitvoering van de Leidingenverordening Rotterdam 2015 (LVR) wordt opgedragen aan het cluster Stadsbeheer. Dit cluster zal in naam en onder verantwoordelijkheid van het college de afhandeling van vergunningsaanvragen en vergunningverlening ter hand nemen (mandaat). Voor het havengebied is tevens een rol weggelegd voor Havenbedrijf Rotterdam N.V. waaraan contractueel het beheer en onderhoud van de leidingenstroken in het havengebied is opgedragen. Een goede afstemming tussen Stadsbeheer en Havenbedrijf Rotterdam N.V. is in dit verband essentieel. In het kader van de verzelfstandiging van het Havenbedrijf zijn de bestaande procedureafspraken contractueel vastgelegd. Deze procedureafspraken vormen tevens het uitgangspunt bij de uitvoering van deze verordening.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE LEIDINGENVERORDENINGROTTERDAM 2015
Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit artikel zijn de begripsomschrijvingen neergelegd. Van belang is op te merken dat in beginsel alle (horizontale maar ook verticale) leidingen in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied binnen de gemeente Rotterdam onder de reikwijdte van deze verordening vallen. Ook rioolbuizen, (huis)aansluitingen op de openbare riolering, bodemenergiesystemen en brandputten vallen onder het toepassingsbereik van deze verordening. Voor wat betreft de bodemenergiesystemen wordt tevens verwezen naar de Verordening Bodemenergiesystemen Rotterdam.
Een aantal categorieën leidingen is van de werkingssfeer uitgezonderd. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 2. Het bereik van deze verordening is niet beperkt tot leidingen die in de grond liggen, maar ook leidingen en bijbehorende voorzieningen die (deels) bovengronds liggen, en/of die door of over zogeheten kunstwerken zijn gelegd vallen onder de reikwijdte van deze verordening.
Met kunstwerken wordt bedoeld infrastructuur die voor leidingen is aangelegd om bijvoorbeeld een natuurlijke barrière (zoals een rivier) over te kunnen steken. Hierbij zij gedacht aan leidingentunnels en leidingenviaducten. Ook worden voorzieningen in bestaande infrastructuur (zoals bruggen) in deze verordening als kunstwerken beschouwd. In artikel 2, eerste lid, is de reikwijdte expliciet aangegeven. Bovengrondse hoogspanningskabels zijn uitgezonderd van de definitie van ‘leiding’ en vallen dus niet onder de vergunningplicht van deze verordening.
Met het begrip leidingexploitant wordt in eerste instantie bedoeld de (rechts)persoon in wiens opdracht de leiding wordt aangelegd. Voor het gemak wordt de aanvrager van een vergunning ook als leidingexploitant aangemerkt, hoewel daar feitelijk nog geen sprake van kan zijn (er is immers in geval van nieuwe leidingen nog geen leiding aanwezig). Nadat de leiding is aangelegd, zal de exploitant of beheerder van de leiding worden beschouwd als leidingexploitant. Veelal zal dat degene zijn onder wiens verantwoordelijkheid de leiding is aangelegd, maar dat behoeft niet altijd het geval te zijn. In geval van overdracht van de leiding gelden specifieke regels. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6.
Het havengebied wordt afzonderlijk gedefinieerd in onderdeel c, omdat in dat gebied een afwijkend (strenger) regime zal worden gehanteerd ten opzichte van het stedelijk gebied. Dit komt met name tot uitdrukking in artikel 5, vierde lid (zie ook de toelichting bij dat artikel).
Artikel 2 Toepassingsbereik
In dit artikel wordt het toepassingsbereik van deze verordening weergegeven.
In de algemene toelichting is reeds ingegaan op het begrip openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied.
Verder maakt het eerste lid van dit artikel duidelijk dat alle stadia van werkzaamheden, die verband houden met een leiding, onder de werkingssfeer vallen: van aanleg, wijziging en onderhoud tot verwijdering en herstel van de openbare ruimte.
In het tweede lid zijn kabels, die vallen binnen de reikwijdte van de Telecommunicatiewet en Telecommunicatieverordening, uitgezonderd van de werkingssfeer van deze verordening. Voor de aanleg, exploitatie en wijziging van die kabels is dan ook geen vergunning op basis van deze verordening benodigd, maar gelden de gedoogplicht en het instemmingbesluit op basis van voornoemde wet en verordening. Tevens zijn uitgezonderd alle leidingen die deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer. Niet is beoogd de leidingen die behoren tot de inrichting onder de vergunningplicht te stellen. Ook vallen leidingen die deel uitmaken van drukapparatuur in de zin van het Warenwetbesluit drukapparatuur niet onder de werkingssfeer van deze verordening.
Voorts geldt op basis van de artikelen 121 en 122 van de Gemeentewet vanzelfsprekend dat deze verordening niet van toepassing is indien en voor zover daarin wordt voorzien bij of krachtens hogere regelgeving. De gemeente kan dan door middel van deze verordening slechts aanvullende voorwaarden stellen, daar waar sprake is van overlap tussen hetgeen deze verordening en de betreffende hogere regelgeving beoogt. De meest relevante hogere regelgeving betreft in dit kader het Besluit externe veiligheid buisleidingen, het Besluit veiligheid lage druk gastransport, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Spoorwegwet en de Wegenverordening Zuid-Holland.
Artikel 3 Handboek Leidingen
Dit artikel biedt de grondslag voor het college om ter uitvoering van deze verordening nadere regels te stellen. Deze nadere regels zullen worden vervat in het Handboek Leidingen. Door vaststelling van het Handboek Leidingen (hierna: Handboek) krijgen de daarin neergelegde normen een publiekrechtelijk karakter. In de overige artikelen van deze verordening wordt verwezen naar het op basis van dit artikel vast te stellen Handboek.
Het Handboek is beschikbaar op internet via de website van de gemeente.
Artikel 4 Vergunningenstelsel
Dit artikel vormt de kern van het vergunningenstelsel. Het is verboden om een leiding aan te leggen, te exploiteren, te onderhouden, te wijzigen, te verplaatsen (waaronder verticale verplaatsingen) of te verwijderen, tenzij de leidingexploitant in het bezit is van een vergunning.
Artikel 5 Vergunning- en meldingprocedure
Dit artikel bepaalt dat de vergunning wordt verleend indien wordt voldaan aan de voorschriften in deze verordening en het Handboek Leidingen. De vergunningverlenende bevoegdheid is gemandateerd aan de clusterdirecteur van Stadsbeheer. Degene die een leiding wenst aan te leggen (of te wijzigen of verwijderen etc.) dient daartoe een aanvraag in bij Stadsbeheer, via
www.rotterdam.nl. De voor de aanvraag benodigde documenten worden opgesomd in het Handboek en informatie daarover is verkrijgbaar via de gemeentelijke website en bij Stadsbeheer. In het vierde lid van dit artikel is expliciet opgenomen dat voor werkzaamheden aan bestaande leidingen over een lengte van minder dan 25 meter en voor huisaansluitingen van minder dan 25 meter een sterk vereenvoudigde procedure geldt.
Vier werkdagen vóór aanvang van de werkzaamheden dient, door middel van de digitale module op www.rotterdam.nl, melding gemaakt te worden waarna een toetsing door Stadsbeheer plaatsvindt en toestemming verleend wordt. In de toestemming kunnen voorwaarden worden neergelegd. In gevallen van storingen waar reparatie geen uitstel kan lijden en in geval van calamiteiten geldt de meldtermijn van vier werkdagen niet, maar reparaties dienen in ieder geval voor aanvang van de werkzaamheden gemeld te zijn en toestemming door Stadsbeheer verstrekt te zijn.
Op grond van het vijfde lid geldt de verkorte procedure met nadruk niet voor het havengebied, werkzaamheden aan hoogspanningskabels, stadsverwarmingsleidingen, hoge druk gasleidingen, bouwaansluitingen, huisaansluitingen met een diameter groter dan 160 mm en aansluitingen op gemeentelijk riool. Met name vanwege veiligheidsaspecten en de ondergrondse ordening is het wenselijk dergelijke werkzaamheden te allen tijde aan een vergunningplicht te onderwerpen.
Artikel 6 Karakter van de vergunning
Deze bepaling brengt tot uitdrukking dat in geval van overdracht (bijv. verkoop) van een leiding de vergunning die op die leiding betrekking heeft, inclusief alle rechten en plichten, overgaat op de nieuwe leidingexploitant. De vergunning is zaaksgebonden en ‘volgt’ het object. Uiteraard dient de nieuwe leidingexploitant zich volledig te houden aan de in de vergunning vermelde voorschriften. Indien wijziging van leidingexploitant plaatsvindt (bij overdracht, maar ook ingeval de rechtspersoonlijkheid wijzigt) moeten zowel de oude als de nieuwe leidingexploitant hiervan melding doen aan Stadsbeheer. De melding kan digitaal worden gedaan via de website van de gemeente. Het niet voldoen aan deze meldplicht levert een overtreding op. Op grond van het derde lid kan het college in bijzondere gevallen bepalen dat de vergunning persoonsgebonden en daarmee niet overdraagbaar is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij leidingen die gebruikt worden voor zeer gevaarlijke stoffen. Zie hierover overigens ook de toelichting bij artikel 10.
Het vierde lid bevat een samenloopbepaling: indien een leidingvergunning is verleend, geldt deze tevens als een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (APV) om een weg open te breken of tijdelijk in gebruik te nemen indien dit voor de aanleg of verwijdering van een leiding noodzakelijk is.
Dit artikel regelt de beslistermijn voor het college. Tevens wordt in dit artikel de verhouding weergegeven met andere vergunningen. De beslissing op een aanvraag voor een leidingenvergunning wordt aangehouden zolang geen vergunning op grond van de APV en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zoals een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen) verstrekt is en deze vergunningen formele rechtskracht hebben. Dit geldt uiteraard alleen indien een dergelijke vergunning vereist is. Zie voor de samenloop met een vergunning om de weg open te breken de toelichting bij artikel 6.
Artikel 8 Voorschriften en beperkingen
Dit artikel biedt de basis om aan de vergunning voorwaarden en beperkingen te verbinden. De verordening en het Handboek vormen daarvoor gezamenlijk het kader. Bijbehorende toolkit(s) geven hierbij richting.
In het tweede lid staat een limitatieve lijst van belangen waartoe de voorwaarden en beperkingen kunnen strekken. Van belang is ook de bevoegdheid om aan de vergunning een beperkte tijdsduur te verbinden. Zodra die termijn afloopt, zal de leidingexploitant de leiding in beginsel moeten verwijderen. Vanzelfsprekend kan de leidingexploitant afspreken dat de leiding wordt overgedragen of op een later tijdstip wordt verwijderd. Zie ook de toelichting bij artikel 18.
Het derde lid biedt de basis voor het college om na afgifte uit eigen beweging een vergunning te wijzigen of aan te vullen. Vanzelfsprekend dient het college daarbij de belangen, genoemd in het tweede lid, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de Algemene wet bestuursrecht in acht te nemen.
Artikel 9 Geldigheidsduur, intrekkings- en wijzigingsgronden
In het eerste lid is bepaald dat de geldigheid van een verleende vergunning van rechtswege komt te vervallen indien de leidingexploitant niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning is aangevangen met de werkzaamheden. Op die manier is het niet noodzakelijk een verleende vergunning actief in te trekken indien niet van die vergunning tijdig gebruik wordt gemaakt.
De vergunning komt overigens niet van rechtswege te vervallen, indien het college dat in een specifiek geval uitdrukkelijk bepaalt. Het niet tijdig aanvangen van de werkzaamheden is immers redelijkerwijs niet altijd aan de leidingexploitant te wijten.
Daarnaast geeft dit artikel het college de bevoegdheid om een vergunning in te trekken of te wijzigen indien sprake is van één of meer van de in het tweede lid genoemde gronden. De belangrijkste grond betreft het intrekken indien de leidingexploitant de voorschriften van de verordening, het Handboek of de vergunning niet naleeft. Onderdeel e is een vangnetbepaling, die het college de bevoegdheid geeft om in te grijpen indien er ernstige gevolgen voor gezondheid en milieu dreigen als gevolg van het instandhouden van de vergunning. Deze bevoegdheid kan echter als laatste middel gebruikt worden aangezien eerst moet worden bezien of de dreiging kan worden weggenomen door aanpassing van de vergunning of door het stellen van nadere eisen. Onderdeel f betreft het geval indien er werken ter plaatse van de vergunde leiding moeten worden uitgevoerd, waardoor deze leiding niet kan blijven liggen of moet worden aangepast. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 december 2012. Hierin is bepaald dat het intrekken van een vergunning voor de uitvoering van werken geen strijd oplevert met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (het verbod op détournement de pouvoir), ook niet als daarmee commerciële ontwikkelingen worden gefaciliteerd. Het college dient bij de intrekking van de vergunning invulling te geven aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 10 Intrekking vergunning op verzoek
In geval de leidingexploitant niet langer van een vergunning gebruik wenst te maken, kan hij hiervan schriftelijk mededeling doen aan Stadsbeheer. Met het afstand doen van de vergunning vervallen alle rechten die met de vergunning gepaard gaan. De leidingexploitant is vervolgens verplicht de leiding te verwijderen (artikel 18). Om te voorkomen dat een leidingexploitant door het afstand doen van een vergunning niet langer aanspreekbaar zou kunnen zijn, is in het tweede lid aangegeven dat de opzegger nog steeds wordt beschouwd als leidingexploitant in de zin van deze verordening. De verwijderingsplicht rust dan ook op hem. Dit geldt niet indien de leiding is overgedragen aan een andere (rechts)persoon. In dat geval wordt haast vanzelfsprekend de nieuwe eigenaar als leidingexploitant beschouwd. Uit oogpunt van een effectieve handhaving is het derde lid opgenomen waarin staat aangegeven dat in geval van een persoonsgebonden vergunning (zie artikel 6, derde lid) de vergunninghouder te allen tijde als leidingexploitant wordt beschouwd. Dit is alleen anders wanneer hij schriftelijk verklaart van de vergunning geen gebruik meer te maken, de exploitatie van de leiding staakt of de leiding verwijdert.
Artikel 11 Indienen documenten, termijn voltooiing
Nadat door Stadsbeheer de vergunning is verleend, kunnen de feitelijke werkzaamheden een aanvang nemen. Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om te eisen dat bouwtechnische tekeningen en andere documenten worden overgelegd voor de start van de werkzaamheden. Waar mogelijk wordt in het Handboek opgenomen welke documenten in ieder geval overgelegd dienen te worden. Uit oogpunt van veiligheid is de aanleg van een leiding een essentieel element; het toezicht van gemeentewege op de aanleg van de leidingen is dan ook van groot belang. Om dat toezicht goed te kunnen uitoefenen is het nodig dat Stadsbeheer op de hoogte is van alle na de vergunningafgifte geplande werkzaamheden.
Artikel 12 Inmeten, Schaderegeling Ingravingen Rotterdam
Uit beheersmatige overwegingen zullen enkele feitelijke werkzaamheden worden verricht door Stadsbeheer. Het betreft het registreren van de gelegde en de verwijderde leidingen. Hiertoe wordt de leiding van gemeentewege ingemeten en geregistreerd. De leidingexploitant is verantwoordelijk voor een goede en zorgvuldige aanleg van de leiding. Hij moet ervoor zorgen dat de grond of bodem weer in de oorspronkelijke wijze wordt opgeleverd, tenzij in de vergunningvoorwaarden anders is bepaald. Het spreekt voor zich dat in het laatste geval oplevering dient plaats te vinden overeenkomstig de in de vergunning omschreven voorwaarden. Het derde lid bevat een regeling voor vergoeding van de kosten die gepaard gaan met herstel van de openbare ruimte die een direct gevolg zijn van werkzaamheden aan leidingen.
Artikel 13 Ondergrondse obstakels
Dit artikel heeft betrekking op het aantreffen van bodemverontreiniging en andere ondergrondse obstakels bij de aanleg van een leiding. De term 'bodemverontreiniging' is in deze verordening breder dan de terminologie in de Wet bodembescherming. Aan Stadsbeheer moeten alle stoffen en obstakels gemeld worden, die een nadelige invloed kunnen hebben op de staat van de leiding.
Hiermee wordt duidelijk wat de kritieke plaatsen in een leidingtracé zijn. Deze verplichting staat los van de plichten die reeds gelden op grond van de Wet bodembescherming (die is opgesteld vanuit milieubeschermingoptiek). Dit artikel is aanvullend ten opzichte van het in voornoemde wet neergelegde regime.
In geval dergelijke verontreiniging of obstakels worden aangetroffen dat aanleg van een leiding niet verantwoord is als de verontreiniging of obstakels niet eerst zijn opgeruimd, kan het college de leidingexploitant opdragen bepaalde maatregelen te treffen. De kosten voor deze maatregelen komen ten laste van de leidingexploitant zelf. Als sluitstuk kan het college opschorting van de werkzaamheden vorderen. Bij het opleggen van dergelijke maatregelen vormen de belangen die beschermd worden met deze verordening het beoordelings- en beslissingskader.
Artikel 14 Ter beschikking stellen tekeningen
Dit artikel stelt het college in staat om te allen tijde (dus ook gedurende de beheerfase) zonder daarvoor een vergoeding verschuldigd te zijn zogeheten ‘as built’- en/of revisietekeningen op te vragen. Normaliter zullen deze tekeningen zo spoedig mogelijk na voltooiing van de werkzaamheden opgevraagd worden, maar dit artikel biedt tevens de mogelijkheid om in een later stadium de stand van zaken te verifiëren.
Artikel 15 Integriteit van leiding door onderhoud
Een belangrijk element van deze verordening is de onderhoudsplicht. In het Handboek Leidingen worden de beoordelingscriteria voor goed onderhoud neergelegd, uitgesplitst naar categorieën leidingen. De leidingexploitant is primair verantwoordelijk voor een goede staat van de leiding. Het college kan bepalen dat afschriften van de rapporten aan Stadsbeheer gezonden moeten worden. In geval de staat van de leiding onvoldoende is, is de leidingexploitant verplicht aan te geven op welke wijze en op welke termijn onderhoudswerkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
Indien de onderhoudsinspecties leiden tot de conclusie dat (een deel van) de leiding vervangen of aangepast moet worden, dan zal daarvoor op basis van artikel 4 een afzonderlijke vergunning moeten worden aangevraagd.
Een belangrijke indicatie van de toestand van de leiding is de mate waarin onderhoud wordt gepleegd aan de leiding. De noodzaak tot onderhoud en de tijdschema's voor onderhoud verschillen van leiding tot leiding en zijn afhankelijk van de getransporteerde stoffen. De vergunninghouder kan verplicht worden om periodiek verslag uit te brengen over de staat van de leiding. Indien naar het oordeel van Stadsbeheer blijkt dat onvoldoende onderhoud is gepleegd, kan Stadsbeheer de leidingexploitant aanzeggen onderhoudswerkzaamheden te verrichten. Op de werkzaamheden aan de leiding en het openbreken van de openbare ruimte zijn de voorschriften over de aanleg van een leiding van overeenkomstige toepassing, hetgeen o.m. betekent dat de aanwijzingen van het college moeten worden opgevolgd.
In de toelichting bij artikel 2 is reeds aangegeven dat deze verordening niet van toepassing is indien en voor zover sprake is van overlap tussen het bepaalde bij of krachtens onder andere het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit veiligheid lage druk gastransport enerzijds en deze verordening anderzijds. Dergelijke overlap zal met name aan de orde kunnen zijn bij voorwaarden ten aanzien van de integriteit van de leiding.
Artikel 16 Grondslag Verlegregeling Rotterdam
Op basis van artikel 9, tweede lid, sub f kan het college een vergunning intrekken of wijzigen indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van werken. Voor zover de leidingexploitant daarbij schade lijdt die niet tot het normale bedrijfsrisico behoort en niet (voldoende) is verzekerd, zal het college hem een redelijke en billijke schadevergoeding toekennen (nadeelcompensatie). De criteria voor het vaststellen van een vergoeding worden neergelegd in beleidsregels (Verlegregeling Rotterdam).
Artikel 17 Meldingsplicht, onderzoek, opschorting exploitatie
Dit artikel betreft een incidentenregeling en behelst verplichtingen voor de leidingexploitant in geval van storingen en incidenten waarbij gevaar, hinder of verontreiniging plaatsvindt. Het geeft het college overigens de bevoegdheid om in voorkomende gevallen (waaronder ook concrete dreiging) maatregelen te treffen ten aanzien van de leiding die gevaar, hinder of verontreiniging veroorzaakt, maar ook – indien noodzakelijk - ten aanzien van de naburige leidingen. Overigens zal bij de toepassing van deze bevoegdheden zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van bestaande incidentenregelingen. Het in het tweede lid bedoelde onderzoek komt voor rekening van de leidingexploitant.
Ten aanzien van mogelijke overlap tussen deze verordening en hogere regelgeving wordt verwezen naar de toelichting op de artikelen 2 en 15.
Artikel 18 Termijn voor verwijdering
Na afloop van de geldigheidsduur van de vergunning, bij intrekking door het college en bij opzegging door de leidingexploitant moet de leiding worden verwijderd. Het ligt voor de hand om in de vergunning zelf voorwaarden op te nemen met betrekking tot het verwijderen van leidingen, maar zulks kan ook na afloop, intrekking of opzegging geschieden. De laatste exploitant of beheerder van de leiding is verplicht om voor verwijdering zorg te dragen. Mocht het om bepaalde redenen noodzakelijk of wenselijk zijn om de betreffende leiding te laten liggen, dan kan wijziging van de bestaande vergunning of een nieuwe vergunning aangevraagd worden.
Artikel 19 Toezichthouders
Beoogd wordt een aantal ambtenaren van Stadsbeheer aan te wijzen als toezichthouders. Zij zullen toezicht houden op de naleving van de voorschriften bij of krachtens deze verordening.
In dit verband wordt opgemerkt dat de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu belast is met het toezicht op en de handhaving van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en dat Staatstoezicht op de Mijnen van het Ministerie van Economische Zaken belast is met het toezicht op en de handhaving van het Besluit veiligheid lage druk gastransport.
Artikel 20 Termijn evaluatie
Behoeft geen toelichting.
Artikel 21 Overgangsregeling
Deze bepaling bevat het overgangsrecht. De eigenaren van de talloze leidingen die thans in de openbare ruimte aanwezig zijn is in de meeste gevallen – al dan niet privaatrechtelijk - een ligrecht gegund waaraan diverse voorwaarden verbonden zijn. Die voorwaarden zijn gebaseerd op het Handboek Leidingen dat sinds 1986 als leidraad fungeert voor de afgifte van de privaatrechtelijke toestemmingen en de vergunningen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening. Om redenen van efficiency en om te voorkomen dat de huidige leidingeigenaren hoge kosten moeten maken is ervoor gekozen de huidige toestemmingen te beschouwen als een vergunning in de zin van deze verordening. Er kan zich echter een situatie voordoen waarin Stadsbeheer op basis van de hem ter beschikking staande gegevens van mening is dat het veiligheidsniveau van een bepaalde leiding niet voldoet aan de eisen waar het krachtens deze verordening aan zou moeten voldoen.
In dat geval kan Stadsbeheer extra informatie van de leidingexploitant vragen waarna Stadsbeheer ambtshalve kan beslissen of instandhouding van de vergunning uit oogpunt van veiligheid toelaatbaar is. Ook kan Stadsbeheer van de leidingexploitant verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indient, vergezeld van de benodigde documenten. Daarbij kan Stadsbeheer een termijn stellen waarbinnen de nadere informatie moet zijn aangeleverd of een nieuwe aanvraag moet zijn ingediend. Met deze systematiek wordt beoogd maatwerk te leveren ten aanzien van de vele, naar aard en leeftijd verschillende leidingen. Overigens zij opgemerkt dat voor leidingen die zonder toestemming of vergunning in de openbare ruimte liggen hoe dan ook een aanvraag moet worden ingediend om een vergunning op grond van de LVR te verkrijgen.
Als gevolg van het in deze verordening opnemen van de Aansluitverordening riolering 2012, is in het derde lid een overgangsregeling opgenomen voor aanvragen ten aanzien van aansluitingen van particulier riool op de openbare riolering.
Deze bepaling biedt de mogelijkheid om in voorkomende gevallen strafrechtelijk op te treden. Over het algemeen zal gekozen worden voor bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten en vormt de toepassing van strafrechtelijke sancties in beginsel een uiterste handhavingmiddel.