Gemeente Heerlen - ”Beleidsregel algemene bijstand gemeente Heerlen 2015, eerste wijziging”
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
1. Begrippen die in deze beleidsregels worden genoemd en die tevens voorkomen in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht hebben dezelfde betekenis als in die wetten.
2. Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
a. de aanvrager: degene die (algemene) bijstand aanvraagt;
b. het college: het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen;
c. inrichting: een instelling als bedoeld in artikel 1 sub f van de Participatiewet.
 
Artikel 2 Krediethypotheek
1. Bij bijstandsverlening zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Participatiewet, verlangt het college extra zekerheid in de vorm van een krediethypotheek of een pandrecht.
2. Verdere bezwaring/tegeldemaking van de woning dan de krediethypotheek of het pandrecht van de eigen woning of woonwagen wordt niet verlangd.
3. De regels zoals opgenomen in het per 1 januari 2004 vervallen Besluit krediethypotheek bijstand zijn van toepassing op registergoederen als ook op niet registergoederen.
4. Op het in het vorige lid gestelde bestaan de volgende uitzonderingen:
a. Het college verleent bijstand in de vorm van geldlening onder verband van hypotheek of pand als de bewoonde eigen woning met bijbehorend erf een waarde heeft die hoger is dan het bedrag zoals genoemd in artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet.
b. Bijstand die in de vorm van een geldlening verstrekt is, komt niet voor kwijtschelding in aanmerking en moet worden terugbetaald.
c. De waarde van de eigen woning is gelijk aan de (recentste) WOZ-waarde.
d. De waarde van de woonwagen wordt vastgesteld door een beëdigd taxateur.
 
Artikel 3 Opname in inrichting
1. Bij opname in een inrichting wordt de eerder toegekende bijstand gedurende 2 maanden na de maand van opname daarin ongewijzigd voortgezet.
2. Na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van 2 maanden wordt de uitkering voortgezet naar de norm zoals opgenomen in artikel 23 van de Participatiewet.
3. Indien een belanghebbende ten tijde van de opname in de inrichting geen woonlasten heeft, wordt de norm met ingang van de datum van opname in de inrichting gewijzigd.
 
Artikel 4 Saldo lopende rekening
1. Bij het bepalen van het voor de bijstand relevant vermogen wordt het saldo van de lopende rekening bij het vermogen geteld met dien verstande dat een bedrag ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm wordt vrijgelaten.
2. Is het saldo van de lopende rekening lager dan de toepasselijke Bijstandsnorm, dan wordt dat saldo vrijgelaten.
3. Als er sprake is van een negatief saldo op de lopende rekening wordt dat saldo meegenomen bij de vermogensvaststelling.
 
Artikel 5 Motorvoertuigen
1. Motorvoertuigen behoren tot het in artikel 34 van de Participatiewet relevant vermogen.
2. De waarde van het motorvoertuig kan bij de vermogensvaststelling buiten beschouwing worden gelaten als:
a. het motorvoertuig ouder is dan 7 jaar, tenzij dat vanuit oogpunt van de bijstandsverlening onverantwoord is;
b. het motorvoertuig onmisbaar is in verband met werk en/of invaliditeit.
3. Voor de vaststelling van de waarde van het motorvoertuig wordt als richtlijn de koerslijst van de ANWB gehanteerd, waarbij de laagste verkoopprijs leidend is.
4. Indien belanghebbende aannemelijk kan maken dat de daadwerkelijkewaarde van het motorvoertuig sterk afwijkt van de op de koerslijst voorkomende waarde, wordt afgeweken van waarde op de koerslijst.
 
Artikel 6 Heffingskortingen
De heffingskortingen die in artikel 31 lid 1 van de Participatiewet als middel worden genoemd en waarop aanspraak gemaakt kan worden, strekken in mindering op het recht op bijstand.
 
Artikel 7 Inkomsten uit commerciële verhuur
1. De inkomsten uit commerciële verhuur, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de wet, worden op het recht op bijstand in mindering gebracht met dien verstande dat € 60,00 per maand wordt vrijgelaten.
2. Voor de vrijlating zoals bedoeld in het vorige lid gelden de volgende voorwaarden:
a. De afspraken over de huur en verhuur van de woning zijn vastgelegd in een huurovereenkomst; én
b. Belanghebbende toont de commerciële verhuur aan door de volgende gegevens te overleggen:
- een huurovereenkomst;
- bankafschriften waaruit duidelijk blijkt dat de huurprijs daadwerkelijk wordt betaald;
- de aangifte inkomstenbelasting, indien belanghebbende deze inkomsten moet opgeven aan de Belastingdienst.
c.In de huurovereenkomst staat tenminste:
- wie de huurder is;
- wie de verhuurder is;
- de huurprijs (all-in of uitgesplitst in kale huur en servicekosten);
- het adres en een omschrijving van het gehuurde;
- de datum van ingang van het huurcontract;
- het tijdstip en de wijze van betaling;
- de datum waarop jaarlijks de huur wordt verhoogd;
- de handtekening van de huurder en de verhuurder.
3. Het bedrag genoemd in lid 1, wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld. De grondslag van de berekening vloeit voort uit hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijnen Vrij Te Laten Bedrag (VTLB) met een afronding van € 5,00 naar boven.
 
Artikel 8 Citeertitel en inwerkingtreding
1. Deze beleidsregeling wordt aangehaald als de “Beleidsregel algemene bijstand gemeente Heerlen 2015, eerste wijziging”.
2. Deze beleidsregel treedt in werking per 1 juli 2015 onder intrekking van de beleidsregel algemene bijstand gemeente Heerlen 2015.
 
 
Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders der gemeente Heerlen.
 
 
 
 
De gemeentesecretaris,
mw. C.L.A.F.M. Bruls
de waarnemend burgemeester,
mr. drs. F.H.H. Weekers
 
 
 
Artikelsgewijze toelichting
 
Artikel 2
Lid 1
Hypotheek wordt gevestigd op registergoederen (huizen en geregistreerde woonschepen). Pandrecht wordt gevestigd op niet-registergoederen (woonwagens en niet-geregistreerde woonschepen).
 
Lid 4 sub a
De waarde van het vermogen in de woning wordt bepaald door de waarde bij vrije oplevering te verminderen met de op de woning drukkende schulden. De kosten van het vestigen van de krediethypotheek of het pandrecht worden opgenomen in de akte van de krediethypotheek/pandrecht.
 
Artikel 5
Lid 2 sub a
Per geval moet worden beoordeeld en gemotiveerd of het buiten beschouwing laten van de auto ouder dan 7 jaar redelijk is. Bij de beoordeling moet gelet worden op de waarde/exclusiviteit van de auto.
 
Artikel 7
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moet als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als belanghebbende de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid van de wet). Dit betekent dat het college de werkelijk genoten inkomsten niet meer volledig op basis van dat artikel kan korten indien met deze inkomsten al rekening is gehouden in het kader van de kostendelersnorm.
 
Artikel 33, vierde lid, wet creëert de mogelijk om, indien de werkelijke inkomsten hoger zijn dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij toepassing van de kostendelersnorm, het meerdere te korten.
Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huur, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.
 
Recofa-richtlijnen
Lid 1
Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het verlagen van de uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet, is gekozen voor de bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de zogenaamde Recofa richtlijnen. Genoemde richtlijnen zijn ontwikkeld en worden onderhouden door de werkgroep rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. Recofa is de werkgroep rechters-commissarissen in insolventies (faillissementen en surseances van betaling).
 
Onder hoofdstuk 4.9 van deze richtlijn staat het bedrag dat de belanghebbende, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoner(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag kan indien er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 1,93 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Omwille van de werkbaarheid is het forfaitaire bedrag omgerekend naar een maandbedrag van € 1,93 x 365 : 12 = € 58,70 en vervolgens afgerond op € 60,00. Met andere woorden: al het meerdere van € 60,00 aan inkomsten uit verhuur moet op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.
 
Voorbeeld:
Bij inkomsten uit verhuur van € 300,00 per maand moet een bedrag van € 300,00 - € 60,00 (forfaitaire bedrag) = € 240,00 per maand op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.
 
Lid 2 Bewijslast
De prijs die belanghebbende vraagt voor de verhuur van de woning moet een commercieel gangbare prijs zijn, dus geen vriendenprijs.
Wat belanghebbende vraagt moet in verhouding staan tot de geleverde diensten. Het overeengekomen bedrag wordt werkelijk betaald, en belanghebbende moet dit ook aantonen met bijvoorbeeld bankafschriften (artikel 17 lid 1 wet). Het is gangbaar dat de prijs regelmatig wordt aangepast, bijvoorbeeld eens per jaar.
Belanghebbende toont een commerciële relatie aan met de volgende bewijsstukken:
- een huurovereenkomst;
- bankafschriften waaruit duidelijk blijkt dat de gevraagde prijs werkelijk wordt betaald;
- de aangifte inkomstenbelasting (alleen als belanghebbende de inkomsten moet opgeven).
 
Als belanghebbende genoemde bewijslast niet kan overleggen, kan het recht op bijstand niet (meer) worden vastgesteld. Om te voorkomen dat er willekeurige en zeer summiere huurovereenkomsten (‘kladjes’) worden overgelegd, is een aantal criteria gesteld waaraan een huurovereenkomst moet voldoen. Hierbij hebben we de door het ministerie van VWS aan een huurovereenkomst gestelde criteria als basis genomen. De huurovereenkomst moet tenminste voldoen aan de in lid 2, onderdeel c, genoemde voorwaarden.
 
Lid 3
De Recofa-richtlijnen worden jaarlijks aangepast. Deze aanpassingen hebben gevolgen voor het forfaitaire bedrag waardoor deze jaarlijks zal worden herzien. De afronding vindt plaats op € 5,00 naar boven.

Naar boven