Toelichting op de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2016
HOOFDSTUK 2 Algemene nadere regels
De Algemene Subsidieverordening Breda 2011 en de Nadere Regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2016 vormen het instrumentarium voor gemeente, maatschappelijke organisaties, burgers en overige groeperingen in de stad om het vastgestelde, actuele beleid in Breda Basis gezamenlijk uit te werken.
Niet de subsidie is het doel, maar het resultaat dat met inzet ervan in samenwerking met de stad voor de samenleving wordt geboekt.
Artikel 2:2 Verantwoordelijkheidstrap
De verantwoordelijkheidstrap is een belangrijke leidraad, waarin de gemeente verantwoordelijkheid neemt voor ondersteuning van burgers. De verdeling van de verantwoordelijkheidstrap is gebaseerd op 4 treden. Na ontvangst van de subsidieaanvraag zal worden getoetst op welke trede van de verantwoordelijkheidstrap de activiteiten plaats vinden.
Artikel 2:3 Beleidsdoelen
Subsidieaanvragen zijn voorzien van een duidelijk omschreven motivatie, die antwoord geeft op de criteria genoemd in dit artikel. Voor een nadere invulling van deze criteria, zie de toelichting op artikel 2:8, tweede lid van deze regels. De vastgestelde beleidsdoelen zijn beschikbaar op de website: www.breda.nl/subsidieloket.
Artikel 2:4 Doelmatigheid
Dit artikel geeft elementen weer op basis waarvan de doelmatigheid beoordeeld wordt. Subsidie is altijd aanvullend op eigen inkomsten en bijdragen van derden als aannemelijk is dat van deelnemers niet tot maximaal de kostprijs als bijdrage kan worden gevraagd. De kostprijs kan bijvoorbeeld worden berekend volgens de methodiek in ‘Het BCFboek’ van Hordijk en Hordijk en Stade advies.
Keten is in relatie tot samenwerking alles waarbij de activiteiten raakvlakken hebben met gemeentelijke beleidskaders. De behoefte van de beoogde doelgroep moet altijd voorafgaand aan de subsidieaanvraag zijn getoetst.
Het past Breda om samen met partners hoge ambities na te streven; meer realiseren met minder – bij voorkeur minimale – administratieve lasten. Het college nodigt partijen uit stevig in te zetten op het realiseren van effectieve en duurzame samenwerkingsverbanden. Een dergelijk verband zou moeten leiden tot één aanvraag voor de activiteiten ter realisering van het beleidsdoel.
Subsidieaanvragen die samenwerking op het gebied van preventie, signalering, vroeghulp en behandeling beogen worden in gezamenlijkheid gedaan door ketenpartners, zowel vrijwilligersorganisaties of –initiatieven als professionals. In de beoordeling of tot subsidieverlening kan worden overgegaan, wordt voorrang gegeven als er in gezamenlijkheid een aanvraag wordt gedaan.
Specifiek voor de nieuwe aanvragen en aanvragers in en om de school wordt advies gevraagd aan het Bestuurlijk Overleg Breda.
Artikel 2:6 Projectsubsidie a
Uit dit artikel vloeit voort dat aanvullende voorwaarden voor een projectsubsidie altijd zijn vastgelegd in specifieke nadere regels. De verdeling van de beschikbare middelen voor projectsubsidies zijn zodanig over het jaar verspreid dat initiatieven gedurende het jaar kunnen worden beoordeeld en bekostigd.
Artikel 2:7 Activiteitensubsidie
Een activiteitensubsidie wordt verstrekt aan organisaties op de tweede trede van de verant woordelijkheidstrap, die activiteiten verrichten die aantoonbaar bijdragen aan de realisatie van vastgestelde beleidsdoelen.
Artikel 2:8 Jaarlijkse subsidie
- 1.
De maatschappelijke keten wordt gevormd door het geheel van activiteiten en organisaties welke samen de treden drie en vier van de verantwoordelijkheidstrap vullen. Door het college wordt vooraf aangegeven welke beoogde resultaten voortvloeien uit vastgesteld beleid. De organisaties in de stad dienen vervolgens een aanvraag in waarin vermeld wordt hoe zij aan deze resultaten gaan bijdragen en tegen welke prijs. Aan de naar het oordeel van het college meest resultaatgerichte partner kan vervolgens een jaarlijkse subsidie worden toegekend. Voor organisaties die meer dan € 50.000,- aanvragen en welke medewerkers in loondienst of middels inhuur of detachering aan zich hebben verbonden, geldt een aantal aanvullende criteria.
- 2.
Ad a. Het is van belang dat het college binnen het sociaal domein, met oog voor afnemende budgetten, de juiste afwegingen maakt: wat helpt mensen vooruit in het leven en hoe doen wij dat het meest efficiënt en effectief? Dit kan de gemeente niet alleen; daarbij heeft de gemeente verbinding nodig met de organisaties in de stad. Dit vraagt van alle partijen een andere werkwijze; meebewegen en buiten vaste kaders deken.
Ad b. Het past de gemeente om meer buiten de vaste kaders te denken. Dit vraagt om verandering binnen het gemeentelijke apparaat. Wij bieden meer ruimte voor innovatie. Daarom vragen wij van subsidieverzoekers ook meer vernieuwing in de werkwijze, samenwerkingsverbanden etc. door te voeren en stimuleren wij actief burgerschap.
Ad c. Het college stelt samenwerken als norm en zoekt nadrukkelijk naar de verbinding met de organisaties in de stad en de bewoners en vragen van de organisaties en bewoners die verbinding ook te zoeken in samenwerkingsverbanden op stads-, wijk- en buurtniveau. Hierbij gaat de voorkeur uit naar aanvragen die de samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties of –initiatieven en professionals op het gebied van preventie, signalering, vroeghulp en behandeling beogen.
Wij werken wijkgericht. Door een vraaggerichte benadering nemen wijkbewoners via meedenken en meedoen de verantwoordelijkheid voor hun woon- en leefomgeving.
Initiatieven en vragen uit de wijk vormen de basis voor afspraken en gezamenlijke acties die, verbonden met gemeentelijk beleid, in wijkplannen worden opgenomen en uitgevoerd. Gemeente en professionals ondersteunen en verbinden daar waar nodig. Sleutelbegrippen zijn hierbij: samenwerken en versterken van wijknetwerken. Met aandacht voor de fysieke leefbaarheid (basis op orde), veiligheid en focus op het sociale domein. Gesubsidieerde activiteiten dienen hierbij aan te sluiten. Van organisaties wordt verwacht dat zij in hun subsidieaanvraag aangeven op welke wijze zij flexibel kunnen inspelen op initiatieven en behoeften in de wijk, waarbij bewoners nadrukkelijk aan zet zijn.
Speciale aandacht gaat naar de wijken die een impuls nodig hebben om de sociale en economische positie van haar bewoners te vergroten.
Ad e. vrijwillig waar het kan, professioneel waar het moet
Bij het uitvoeren van de activiteiten gaan we uit van ‘vrijwillig waar het kan, betaald waar het moet’. Optimale verhouding en samenwerking tussen professionals en vrijwilligers. In uw aanvraag geeft u aan hoe u aan dit criterium uitvoering geeft:
1. Organisaties, die met vrijwilligers werken en € 100.000,- of meer subsidie aanvragen, dienen over het Keurmerk Goed geregeld te beschikken.
2. Organisaties die minder dan € 100.000,- subsidie aanvragen, geven aan op welke wijze zij minimaal 1 keer per 2 jaar de vrijwilligerstevredenheid meten.
3. Organisaties met betaalde (en vrijwillige) medewerkers geven aan op welke wijze zij in 2015 uitvoering hebben gegeven aan het beginsel ‘vrijwillig waar het kan, betaald waar het moet’.
Ad f. de inclusieve aanpak.
Er dient in de aanvraag aantoonbaar sprake te zijn van een inclusieve aanpak. Dit betekent dat er rekening gehouden wordt met verschillen tussen mensen qua sociaal economische status, etniciteit, gender, religie, seksuele geaardheid, functiebeperking en leeftijd, te verantwoorden in het jaarverslag. Onder meer dient aangegeven te worden of en op welke manier wordt samengewerkt met zelforganisaties van allochtonen. Daar waar de Nederlandse taal een belemmering is om ‘mee te doen’ wordt specifiek aandacht gegeven om deze belemmering weg te nemen.
Ad g. veilig (vrijwilligers)werk.
Het is belangrijk dat minderjarigen of andere kwetsbare groepen in hun vrije tijd veilig kunnen samenkomen, sporten en spelen. Dit zonder dat zij slachtoffer worden van grensoverschrijdend gedrag – in welke vorm dan ook. Elke (vrijwilligers)organisatie die werkt met minderjarigen of andere kwetsbare groepen zorgt aantoonbaar voor een veilige cultuur waar de leden respect krijgen en geven aan elkaar. Voor ondersteuning kan een beroep gedaan worden op Breda-Actief. Als er zorgen zijn om individuele leden dan kan advies of ondersteuning gevraagd worden aan het CJG of Veilig Thuis West-Brabant.
Ad h. Toepassing van de Code Good Governance voor de sector:
Diverse branches hebben de verantwoordelijkheid genomen om zelf regels op te stellen voor goed bestuur en toezicht; deze regels zijn vastgelegd in een code genaamd Good Governance. Naleving van deze code geldt als lidmaatschapsverplichting voor de aangesloten branche en wordt verantwoord in de jaarverslagen.
- 3.
De organisaties nemen in hun aanvraag op, op welke wijze en in welke mate zij duurzaam ondernemen en social return implementeren in hun bedrijfsvoering en verantwoorden dit in hun jaarverslag. De gemeente Breda streeft bij het verstrekken van subsidie naar een optimale inzet en besteding van middelen. Zij wil bij de uitvoering van de activiteiten waarvoor een organisatie een subsidie ontvangt, zoveel mogelijk burgers betrekken die voor hun inkomen (al dan niet gedeeltelijk) afhankelijk zijn van een gemeentelijke uitkering. De gemeente Breda heeft daarom besloten om bij het aangaan van een financiële subsidierelatie Social Return als uitgangspunt te hanteren. Dit is het koppelen van sociale doelstellingen aan de besteding van subsidies met als achterliggende doel het bevorderen van economische en maatschappelijke participatie en werkgelegenheid voor werkzoekenden, namelijk door:
- -
Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een kans geven op een baan of de mogelijkheid om (werk)ervaring op te doen.
- -
De eigen dienstverlening inzetten om mensen met een gemeentelijke uitkering te ondersteunen bij het participeren in de maatschappij. Dit mede ten behoeve van het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt en/of het leveren van een maatschappelijke inspanning voor hun stad.
- -
Afspraken maken met eigen contractpartners of leveranciers om ook mogelijkheden te creëren voor mensen die (werk)ervaring op willen doen of op een andere manier extra maatschappelijk nuttige activiteiten inzetten.
- -
Het bieden van (on)betaalde stageplaatsen ten behoeve van leerlingen in onderwijs ( VMBO, VSO, MBO en Bredase Praktijkschool).
Aanvragen voldoen altijd aan de anti discriminatiebepalingen uit de ASV 2011. Alleen wanneer doelgroepen expliciet staan omschreven in beleidskaders kunnen deze doelgroepen exclusief worden gesubsidieerd.
Om integrale afstemming binnen de gemeente Breda te bevorderen dienen organisaties alle aanvragen voor een bepaald tijdvak gelijktijdig in te dienen bij het college.
Het logo van de gemeente Breda is digitaal beschikbaar op www.breda.nl/subsidieloket.
HOOFDSTUK 3 Specifieke nadere regels Activiteitensubsidie
Voor het bepalen van het subsidieniveau 2011 wordt alleen de subsidie voor activiteiten betrokken en niet een eventuele bijdrage in huisvestingslasten.
Artikel 3:3 Criteria voor sociaal maatschappelijke activiteiten
Het college acht het van belang dat activiteitensubsidie wordt toegekend voor activiteiten die met een regelmatige frequentie gedurende het jaar plaatsvinden en waaraan steeds minimaal 10 mensen deelnemen.
Subsidie is te allen tijde aanvullend op andere middelen en ter dekking van een tekort in de totale begroting. Wanneer een organisatie over voldoende eigen middelen beschikt om de activiteit zonder gemeentelijke subsidie te organiseren wordt een subsidieaanvraag afgewezen. Dit is ook vastgelegd in de ASV.
Artikel 3:4 Criteria voor wijk- en dorpsraden
Wijk en dorpsraden behartigen het algemeen belang van de wijk of het dorp en haar inwoners. Voor zover deze belangenbehartiging betrekking heeft op de taak en zaakgerelateerde onderwerpen die door het college zijn vastgesteld, kunnen wijk en dorpsraden op basis van een in te dienen activiteitenplan voor subsidie in aanmerking komen.
Artikel 3:5 Criteria voor amateurkunst
Een amateurkunstorganisatie (stichting of vereniging) dient minimaal één jaar te bestaan, waarbij wordt uitgegaan van de datum van inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Een termijn van één jaar wordt gehanteerd omdat een organisatie solide dient te zijn en bewezen bestaansrecht moet hebben. Organisaties die minder dan een jaar bestaan kunnen project subsidie aanvragen bij het Fonds Cultuur & Erfgoed.
De activiteitensubsidie amateurkunst is nadrukkelijk bedoeld als een bijdrage in de reguliere kosten van amateurkunstorganisaties (verenigingen en stichtingen) die in hun statuten een artistieke doelstelling op het gebied van kunstbeoefening als vrijetijdsbesteding hebben opgenomen. Het college acht deze organisaties van belang vanwege hun bijdrage aan het culturele fundament van wijk en dorp en het cultureel burgerschap van Bredanaars. Om een bijdrage te kunnen leveren aan de artistieke ontwikkeling van een organisatie en de ontwikkeling en uitvoering van het repertoire of kunstproducten van deze organisatie wordt professionele artistieke leiding in de persoon van een regisseur, choreograaf, dirigent of docent, vereist.
Het college acht het van belang dat een amateurkunst zichtbaar is in de stad. Daarom wordt een minimum van 2 openbare optredens geëist, dat wil zeggen optredens die plaatsvinden in Breda en toegankelijk zijn voor een publiek en vooraf als zodanig worden aangekondigd. Om samenwerking en innovatie in het amateurkunstveld te stimuleren is het een voorwaarde om een van de optredens te verzorgen in samenwerkingsverband, dat kan bijvoorbeeld tijdens de KAM, maar ook tijdens een wijk of buurtbijeenkomst of een van de vele festivals en evenementen in de Gemeente Breda.
Wanneer een organisatie over voldoende eigen middelen beschikt om de activiteit zonder gemeentelijke subsidie te organiseren wordt een subsidieaanvraag afgewezen. Dit is ook vastgelegd in de ASV.
Er wordt onderscheid gemaakt in de hoogte van het toegestane eigen vermogen per discipline, omdat kosten voor uitvoeringen per discipline uiteenlopen. Een harmonie of fanfare heeft uniformen en instrumenten nodig en een toneelvereniging kostuums en decor, terwijl een koor die niet of nauwelijks heeft. Voor afschrijvingen van uniformen en instrumenten worden landelijke richtlijnen gevolgd.
Om in aanmerking te komen voor subsidie moet een minimum aantal Bredase burgers worden bereikt. Dit is variabel per discipline, voor een koor geldt een hoger aantal vereiste leden dan voor toneel, aangezien de ene discipline populairder en laagdrempeliger is dan de andere. Indien organisaties regionaal samenwerken kunnen zij een aanvraag doen bij het fonds Cultuur & Cultureel Erfgoed. Onder actieve leden wordt verstaan leden die een jaarlijkse bijdrage (contributie) betalen en regelmatige deelnemen aan activiteiten.
De subsidie is gericht op de volgende disciplines: muziek (koorzang, harmonie/fanfare/overige orkesten), dans en toneel, beeldende kunst en multimedia/audiovisueel (fotografie/film/video/ computer). Op de discipline ’schrijven’ na, kunnen alle landelijk onderscheiden disciplines in de amateurkunst een aanvraag indienen voor activiteitensubsidie.
Artikel 3:6 Criteria voor heemkundige en historische musea
De heemkundige en historische musea spelen een belangrijke rol in het inzichtelijk maken van de lokale identiteit vanuit een historisch perspectief. Door middel van exposities worden bezoekers van de musea betrokken bij het erfgoed (exposure) en leren zij over het erfgoed (educatie).
De activiteitensubsidie heemkundige en historische musea is bedoeld als een bijdrage in de gebouwkosten en kosten voor openstelling. Deze subsidie is niet bedoeld voor collectievorming of personeelskosten ten behoeve van het museum.
Om te kunnen voldoen aan erfgoedexposure is voldoende toegankelijkheid noodzakelijk. Daarom is gekozen voor 20 openstellingen per jaar. Dit aantal is gebaseerd op de helft van de weken per jaar dat het geen vakantie is. Om te kunnen voldoen aan erfgoededucatie is voldoende diversiteit van de exposities noodzakelijk. Gekozen is voor tenminste twee wisselexposities.
HOOFDSTUK 4 Specifieke nadere regels Overgangsregeling Huisvesting sociaal culturele activiteiten
Artikel 4:1 Vigerend beleidskader
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
Voor organisaties die in beginsel in aanmerking komen voor een activiteitensubsidie zoals omschreven in hoofdstuk 3 en tot en met 2011 ook in aanmerking kwamen voor gratis huisvesting dan wel een bijdrage in de huisvestingslasten.
Artikel 4:4 Met welk doel
Het betreft hier een overgangsregeling voor één jaar in afwachting van nieuw beleid ten aanzien wijk en buurthuizen en de huisvesting van sociaal culturele activiteiten.
De criteria spreken voor zich. Er wordt geen additionele bijdrage in huisvestingslasten of gratis huisvesting in gemeentelijke accommodaties toegekend aan organisaties die € 50.000,- of meer subsidie ontvangen. Huisvestingslasten dienen voor deze organisaties onderdeel uit te maken van hun totale begroting.
HOOFDSTUK 5 Specifieke nadere regels Fonds cultuur en erfgoed
Artikel 5:1 Vigerend beleidskader
Artikel spreekt voor zich.
Het fonds cultuur en cultureel erfgoed komt in plaats van: het fonds presentatie, het fonds productie, het fonds amateurkunst en het fonds professionalisering.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 5:4 Met welk doel
De doelstellingen zijn een afgeleide van de twee van toepassing zijnde beleidsnota’s.
De subsidie kan maximaal € 20.000,- of 50% van de totale begroting bedragen. Organisaties uit de culturele hoofdstructuur zoals benoemd in het uitvoeringsprogramma factor C 2011 2012 ontvangen een jaarsubsidie. Bij aanvragen wordt bij dreigende overschrijding van het subsidieplafond de voorkeur gegeven aan aanvragers met wie geen vaste subsidierelatie bestaat.
HOOFDSTUK 6 Specifieke nadere regels Monumenten
Op 14 februari 2008 is de erfgoedvisie ‘Erfgoed in Context’ door de raad vastgesteld. Deze visie bepaalt de kaders op het gebied van erfgoed in de Gemeente Breda. In het hoofdstuk ‘zorg voor het erfgoed’ wordt nader ingegaan op de noodzaak om nadruk te leggen op het onderhoud in plaats van alleen op restauratie. Deze specifieke nadere regels geven uitwerking aan deze doelstelling.
De subsidieverordening Bouwen en Wonen 1995 bood alleen mogelijkheden om restauraties van monumenten te subsidiëren. Middels het eerste lid wordt de mogelijkheid geboden om ook onderhoudswerkzaamheden te subsidiëren. Het achterliggende doel hiervan is dat gestructureerd onderhoud het moment van noodzakelijk restauratie kan uitstellen en dat op termijn meer authentiek materiaal behouden zal blijven.
Het tweede lid regelt dat het college kan sturen op de wijze van instandhouding. Een instandhoudingsmethodiek die naar oordeel van het college niet of onvoldoende bijdraagt aan bovengenoemde doelstelling van gestructureerd onderhoud zal niet worden gesubsidieerd.
Op een zelfde wijze als de rijksregeling voor rijksmonumenten (Brim) wordt enkel sober en doelmatig gesubsidieerd.
Deze specifieke nadere regels zijn opgesteld om de gemeentelijke monumenten in Breda in stand te houden. Eigenaren van rijksmonumenten kunnen in beginsel geen beroep doen op een bijdrage op grond van deze specifieke nadere regels.
Onder a is opgenomen dat enkel natuurlijke personen en stichtingen de mogelijkheid wordt geboden om subsidie aan te vragen.
Een bijzondere positie nemen organisaties voor monumentenbehoud in. Dit zijn partijen die met hun eigen expertise op het gebied van erfgoed monumenten beheren en exploiteren. De gemeente Breda heeft er belang bij om monumenten die door de reguliere markt niet worden opgepakt toch een toekomst te geven. Onder b is opgenomen dat organisaties voor monumentenbehoud ook voor rijksmonumenten in aanmerking kunnen komen voor gemeentelijke subsidie.
Onder c is opgenomen dat de eigenaren van de maalvaardige molens in aanmerking komen voor subsidie. Deze regeling vloeit direct voort uit een raadsbesluit van de voormalige gemeente Nieuw Ginneken.
Uit de vaste rechtspraak blijkt dat het college gemeentelijke monumenten aan kan wijzen zonder hier financiële compensatie tegenover te stellen. Door het vaststellen van de specifieke nadere regels monumenten geeft het college categorieën van monumenteigenaren de mogelijkheid een instandhoudingssubsidie aan te vragen.
Het eerste lid regelt dat subsidie kan worden aangevraagd voor een gemeentelijk monument en in die gevallen dat een gemeentelijk monument bestaat uit verschillende objecten (bijvoorbeeld een boerderij met twee schuren) voor ieder object afzonderlijk subsidie kan worden aangevraagd.
Het tweede lid regelt dat slechts eens in de vijftien jaar subsidie kan worden aangevraagd. Nadat subsidie is verleend wordt de eigenaar geacht de gerestaureerde onderdelen (of zaken van groot onderhoud) in dusdanige staat te houden dat de technische levensduur van materialen wordt gehaald.
De instandhoudingssubsidie is er op gericht om de meerkosten die samenhangen met het behoud van detaillering, materiaalgebruik en afwerking te compenseren. Het is echter niet de bedoeling om alle onderhoud (bijvoorbeeld iedere drie jaar regulier schilderwerk) te subsidiëren. Het derde lid regelt dat wanneer er sprake is van geheel andere werkzaamheden geen termijn van 15 jaar geldt.
Het vierde lid benoemt de zaken die specifiek voor de toetsing van de aanvraag benodigd zijn. De basis ligt in een inspectierapport. Deze dient te worden opgesteld door een ter zake deskundig persoon of instantie omdat het van groot belang is te starten met een juiste diagnose van de technische of fysieke staat van het monument. Om te kunnen beoordelen welke zaken subsidiabel zijn, wordt gevraagd om een begroting in STABUsystematiek. Dit is de algemene standaard van bouwend Nederland.
Het vijfde lid regelt dat de subsidiabele kosten worden ingeperkt tot maximaal € 100.000,. Grote restauratieprojecten kunnen op grond van het derde lid in een aantal fasen worden opgeknipt. Per fase kan er dan in de loop van de tijd subsidie worden aangevraagd.
Het zesde lid regelt dat de subsidie maximaal 30% van de subsidiabele kosten bedraagt. Per aanvraag kan dus maximaal € 30.000, subsidie worden verstrekt.
Het zevende lid is opgenomen omdat de administratieve lasten van een kleine aanvraag vrijwel gelijk zijn aan een grote aanvraag. Er kunnen echter veel meer kleine subsidies worden verstrekt uit een gelijkblijvend budget.
Door het invoeren van een drempel van minimale subsidiabele kosten van € 10.000,- worden eigenaren gedwongen om zich bewust te zijn van de onderhoudswerkzaamheden die in de loop van de tijd moeten worden uitgevoerd. Een eigen onderhoudsplan, waarbij uitvoering van werkzaamheden strategisch worden geclusterd, levert subsidiemogelijkheden op.
Het achtste lid geeft het college de mogelijkheid om geen subsidie te verstrekken wanneer er sprake is van onvoldoende onderhoud.
Het negende lid is specifiek gericht op de twee maalvaardige molens. De eigenaren van deze molens komen niet in aanmerking voor subsidie op grond van lid 1 tot en met 7. De eigenaar van een maalvaardige molen kan een matchingssubsidie van maximaal € 5000,- aanvragen voor het onderhoud van de molen.
Dit artikel regelt de verplichtingen van de subsidieontvanger wanneer deze subsidie ontvangt. Indien een subsidieontvanger niet voldoet aan deze verplichtingen kan op grond van de Algemene Subsidieverordening Breda 2011 de subsidie worden ingetrokken. Het eerste lid regelt dat het college nader onderzoek kan doen naar de bouw of ontstaansgeschiedenis van het beschermd monument of naar de uitvoering van het restauratieplan. De subsidieontvanger is gehouden aan medewerking van deze onderzoeken. De kosten van dergelijke onderzoeken komen voor rekening van het college.
Het tweede lid regelt een verplichte CascoAllRisk verzekering tijdens de uitvoering. Dit is noodzakelijk omdat de reguliere opstalverzekering hiervoor onvoldoende dekking kent. De CascoAllRisk verzekering komt voor rekening van de subsidieontvanger.
Het derde lid regelt dat het monument na afronding van de uitvoering verzekerd is tegen brand, storm en bliksemschade. Hierdoor is zeker gesteld dat bij een calamiteit via de verzekeraar voldoende middelen voor herstel van de gesubsidieerde zaken voorhanden zal zijn. Het vierde lid regelt dat de subsidieontvanger verplicht installaties aanbrengt ter bescherming van de monumentale waarden. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan bliksembeveiliging op een boerderij met een rieten kap. Wanneer het college dergelijke installaties eist worden deze op grond van artikel 6.5 subsidiabel gesteld.
Het vijfde lid verplicht de subsidieontvanger zijn monument deugdelijk te onderhouden. De technische of fysieke staat van het monument na afronding van de gesubsidieerde werkzaamheden is hierbij leidend.