Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2016
Bekendmaking
Burgemeester en wethouders van Breda maken bekend dat zij op 14 juli 2015 de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2016 hebben vastgesteld.
 
Inwerkingtreding
De nadere regels worden van kracht met ingang van de dag na die van bekendmaking.
 
Rechtsmiddelen
Tegen het besluit tot vaststelling van de nadere regels is geen bezwaar of beroep mogelijk.
 
Tekst nadere regels
 
Burgemeester en wethouders van Breda;
 
gelet op artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet en de artikelen 1:2, tweede lid, 1:4, tweede lid, 2:1, derde lid, 5:2, vierde lid, 7:1, vijfde lid, van de Algemene subsidieverordening Breda 2011;
 
besluiten vast te stellen de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2016.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
1.1 Definities
In deze nadere regels wordt verstaan onder:
 
Awb: Algemene wet bestuursrecht.
 
ASV: Algemene Subsidie Verordening Breda 2011.
 
Subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten (artikel 4:21 Awb).
 
Subsidieplafond: een bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift (artikel 4:22 Awb).
 
Verantwoordelijkheidstrap: de vier treden waarlangs het college de individuele verantwoordelijkheden van de burger in samenhang brengt met de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke overheid.
 
Vastgesteld beleidskader: een door de raad vastgesteld document waarin de beleidsdoelen op een bepaald terrein zijn vastgesteld. Het vormt het kader waarbinnen alle (keuzes voor) inspanningen en beoogde resultaten dienen plaats te vinden.
 
Maatschappelijk effect: een op langere termijn beoogde verandering in een situatie of bij een doelgroep, die een positieve uitwerking heeft op verschillende delen van de samenleving.
 
Beleidsdoel: een doel dat zich richt op binnen een termijn beoogde concrete (meetbare) veranderingen in een situatie of bij een doelgroep die een directe bijdrage leveren aan het realiseren van geformuleerde maatschappelijke effecten.
 
Resultaat(afspraken): een concrete, waarneembare en toetsbare in woorden beschreven opbrengst, zonder gekwantificeerde normen, die een directe bijdrage levert aan het beoogde beleidsdoel.
 
Prestatie(afspraken): een prestatie die overeenkomt met een resultaat, maar is aangevuld met een gekwantificeerde norm.
 
Code of Good Governance: een code met daarin de waarborgen van samenhang entransparantie in het bestuur en toezicht van een organisatie, met het oog op een efficiënte en effectieve realisatie van beleidsdoelstellingen. Voor verschillende sectoren is in dit kader een eigen code ontwikkeld.
 
Social Return: het koppelen van sociale doelstellingen aan het besteden van middelen voor allerlei diensten, werken en producten met als doel het bevorderen van werkgelegenheid voor werkzoekenden en het bevorderen van (on)betaalde stageplaatsen ten behoeve van het VMBO, VSO, MBO en de Bredase Praktijkschool.
 
Duurzaam ondernemen: een vorm van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap waarbij mens, milieu en middelen in balans zijn.
 
BOB: het Bestuurlijk Overleg Breda waarin zitting hebben de bestuurders uit het primair en voortgezet onderwijs in Breda.
 
Sociaal­culturele accommodatie: een door het college als zodanig in het subsidieprogramma benoemde accommodatie.
 
Subsidieprogramma: is het overzicht van alle subsidies welke in een jaar verstrekt worden per beleidsdoel. Hiermee stemt het college in met de subsidieverleningen.
 
Culturele organisatie: een organisatie met een in de statuten verankerde culturele doelstelling en die niet valt onder de bepaling van de amateurkunst. Deze organisatie produceert zelf geen kunst maar bemiddelt tussen publiek en artiest en organiseert optreedmogelijkheden.
 
Amateurkunstorganisatie: een organisatie met een artistiek inhoudelijke doelstelling waarvan de deelnemers een bepaalde kunstvorm beoefenen op niet-professionele basis.
 
Artistieke leiding: de artistieke leiding (dirigent, choreograaf, regisseur, docent) van een (amateur)kunstorganisatie die beschikt over professionele deskundigheid binnen de specifieke kunstdiscipline, aantoonbaar door diploma’s van erkende opleiding(en).
 
Culturele makers: mensen die op professionele basis een bepaalde kunstvorm beoefenen en daartoe een professionele opleiding hebben afgerond of op basis van ervaring de noodzakelijke culturele competenties hebben opgebouwd.
 
Erfgoedorganisaties: organisaties die het cultureel erfgoed als hun aandachtsgebied beschouwen. Cultureel erfgoed omvat die materiële, immateriële, zichtbare en onzichtbare overblijfselen van onze maatschappelijke ontwikkeling, die het college waardevol vindt voor ons gemeenschappelijke geheugen en onze identiteit.
 
Evenement: openbaar toegankelijke publieksgerichte activiteiten met minimaal een stedelijke uitstraling.
 
Subsidiabele kosten monumenten: kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om een beschermd monument in stand te houden.
 
Inspectierapport: rapport met betrekking tot een beschermd monument dat de technische of fysieke staat van dat monument beschrijft, en dat is opgesteld door een naar het oordeel van het college ter zake deskundige persoon of instantie.
 
Zelfstandig onderdeel: het onderdeel van een beschermd monument dat is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid, deel is van een park­ of tuinaanleg dat aan één eigenaar behoort.
 
Aangewezen organisaties voor monumentenbehoud: een privaatrechtelijke rechtspersoon die ten minste tien beschermde monumenten in eigendom heeft, en naar het oordeel van het college beschikt over voldoende professionele deskundigheid.
 
Hoofdstuk 2 Algemene nadere regels
Artikel 2:1 Algemene nadere regels
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle subsidieaanvragen die het college behandelt met uitzondering van de subsidies die direct en onverkort voortvloeien uit Europees, rijks of provinciaal beleid.
Artikel 2:2 Verantwoordelijkheidstrap
De verantwoordelijkheidstrap is één van de leidende principes bij subsidieverlening. De verantwoordelijkheidstrap kent vier treden:
  • a.
    eerste trede: eigen verantwoordelijkheid van de burger, mensen zorgen voor zichzelf. subsidierelatie: doorzetten van eenmalige impulsgelden van provincie, rijk en Brussel.
  • b.
    tweede trede: mensen zorgen voor elkaar.
    subsidierelatie: het college faciliteert indien een extra stimulans gewenst is met activiteitensubsidie, beleidsarm en vraag gestuurd.
  • c.
    derde trede: noodzakelijke collectieve voorzieningen.
    subsidierelatie: hier liggen duidelijke beleidsdoelen die de gemeente proactief wil realiseren in samenwerking met maatschappelijke partners.
  • d.
    vierde trede: de professionele inzet van de overheid als achtervang en sluitstuk. subsidierelatie: middelen worden ingezet voor het uitvoeren van wettelijke taken en het bieden van een specifiek aanbod voor individuele burgers die (tijdelijk) extra individuele ondersteuning nodig hebben.
Artikel 2:3 Beleidsdoelen
  • 1.
    Activiteiten dienen onderbouwd en aantoonbaar een bijdrage te leveren aan een of meerdere door de raad vastgestelde beleidsdoelen, welke verwoord zijn in vastgestelde beleidskaders.
  • 2.
    Uit de subsidieaanvraag wordt helder hoe de beoogde doelgroep(en) bereikt wordt/ worden en met welk beoogd resultaat. Het resultaat is SMART omschreven en bevat in ieder geval het beoogd aantal gebruikers/bezoekers/deelnemers/leden en geeft inzicht in hoe het resultaat wordt vastgelegd .
  • 3.
    Bij de beoordeling van de subsidieaanvragen wordt getoetst in hoeverre zij voldoen aan de volgende criteria:
    • a.
      De mate van duurzaamheid van de beoogde resultaten, in hoeverre gaat het hier om langdurige effecten en inbedding in het reguliere activiteitenprogramma;
    • b.
      De mate van innovatie, in hoeverre is sprake van vernieuwing ten opzichte van het bestaande stedelijke aanbod;
    • c.
      De mate van uitvoerbaarheid, in hoeverre zijn activiteiten uitvoerbaar, is de begroting realistisch en is de organisatie solide.
    • d.
      De mate van gebiedsgerichte aanpak, in hoeverre is er sprake van ketenaanpak van activiteiten in een zelfde gebied/wijk/buurt.
Artikel 2:4 Doelmatigheid
  • 1.
    Voorwaarde is een realistische verhouding tussen de verwachte resultaten en de gevraagde gemeentelijke bijdrage.
  • 2.
    De inzet van professionals is kwalitatief en kwantitatief in verhouding tot de te organiseren activiteiten en wordt ingezet tegen een realistische kostprijs.
  • 3.
    De kostprijs is bepaald op basis van een integrale kostprijs en is opgebouwd uit de volgende elementen: personele lasten, huisvestingslasten, overhead, activiteitlasten en organisatielasten.
  • 4.
    In de subsidieaanvraag wordt helder welke bijdrage van de beoogde doelgroep wordt gevraagd in financiële dan wel in personele zin.
Artikel 2:5 Samenwerking
  • 1.
    Bij een subsidieaanvraag dient te worden aangetoond dat wordt aangesloten bij én wordt samengewerkt met voorzieningen en/of organisaties in de keten.
  • 2.
    Subsidieaanvragen die samenwerking in een ketenaanpak beogen, worden in gezamenlijkheid door de ketenpartners gedaan.
  • 3.
    Subsidieaanvragen die samenwerking op het gebied van preventie, signalering, vroeghulp en behandeling beogen worden in gezamenlijkheid gedaan door ketenpartners, zowel vrijwilligersorganisaties of –initiatieven als professionals.
  • 4.
    Het college vraagt advies aan het Bestuurlijk Overleg Breda (BOB) voor wat betreft nieuwe subsidieaanvragen voor activiteiten die in en om school plaatsvinden.
Artikel 2:6 Projectsubsidie
  • 1.
    Een projectsubsidie is afgebakend in tijd en middelen, waarvoor specifieke nadere regels zijn opgenomen.
  • 2.
    Het beschikbare budget voor alle project subsidies is het door het college vastgestelde subsidieplafond.
  • 3.
    Ten behoeve van een evenwichtige verdeling over het jaar van de projectsubsidies wordt dit budget verdeeld over vier kwartalen, waarbij geldt dat voor het eerste kwartaal maximaal 40% van het budget wordt besteed en er voor het vierde kwartaal nog minimaal 20% van het budget beschikbaar moet zijn.
Artikel 2:7 Activiteitensubsidie
  • 1.
    Een activiteitensubsidie is een subsidie die verstrekt wordt aan organisaties op de tweede trede van de verantwoordelijkheidstrap.
  • 2.
    Een activiteitensubsidie is maximaal € 5.000,- , inclusief de eventuele bijdrage in huisvestingslasten.
  • 3.
    Het beschikbare budget voor activiteitensubsidies is het door het college vastgesteld subsidieplafond.
Artikel 2:8 Jaarlijkse subsidie
  • 1.
    Jaarlijkse subsidie wordt alleen toegekend aan organisaties die een aantoonbare rol in de maatschappelijke keten innemen en naar het oordeel van het college het meest optimaal bijdragen aan de beoogde resultaten, conform het gestelde in artikel 2:3 van deze nadere regels.
  • 2.
    Voor organisaties die een jaarlijkse subsidie aanvragen van € 50.000, of meer én professionele krachten in dienst hebben, gelden daarnaast in ieder geval de volgende criteria:
    • a.
      de efficiënte en effectieve manier om mensen vooruit te helpen in het leven;
    • b.
      de vernieuwing in de werkwijze;
    • c.
      de samenwerking;
    • d.
      wijkgericht werken;
    • e.
      de mate waarmee met vrijwilligers gewerkt wordt (vrijwillig waar het kan, professioneel waar het moet);
    • f.
      de inclusieve aanpak;
    • g.
      veilig (vrijwilligers)werk;
    • h.
      het toepassen van de Code Good Governance voor de sector en deze toepassing van de code wordt verantwoord in het jaarverslag.
  • 3.
    De organisaties nemen in hun aanvraag op, op welke wijze en in welke mate zij duurzaam ondernemen en social return implementeren in hun bedrijfsvoering en verantwoorden dit in hun jaarverslag.
Artikel 2:9 Algemeen
  • 1.
    Activiteiten moeten beschikbaar zijn voor alle inwoners van Breda, uitgangspunt is zoveel mogelijk inclusief aanbod.
  • 2.
    Voor alle subsidies boven de € 5.000,- wordt maximaal 95% van de subsidie beoorschot. De resterende 5% wordt uitgekeerd indien de definitieve vaststelling van de subsidie daar aanleiding toe geeft.
  • 3.
    Voor alle subsidies boven de € 100.000,- geldt dat 95% wordt uitbetaald in termijnen; het college is bevoegd hiervan, gelet op de situatie, af te wijken. De resterende 5% wordt uitgekeerd indien de definitieve vaststelling van de subsidie daar aanleiding toe geeft.
  • 4.
    Jubilea en reprises als zodanig kunnen niet in aanmerking komen voor subsidie.
  • 5.
    Organisaties dienen in hun communicatiemiddelen de Gemeente Breda als subsidiegever te vermelden waar mogelijk met vermelding van het logo.
Artikel 2:10 Hardheidsclausule
Het college kan, in bijzondere gevallen, een of meerdere artikelen van deze nadere regels buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 2:11 Overgangsbepalingen
Aanvragen voor een subsidie die betrekking hebben op het jaar 2015 worden afgedaan volgens de Nadere regels subsidieverstrekking Gemeente Breda 2012.
Artikel 2:12 Inwerkingtreding
  • 1.
    De Nadere Regels subsidieverstrekking Gemeente Breda 2012 worden ingetrokken met ingang van de dag na die van bekendmaking, met dien verstande dat zij van kracht blijven op aanvragen die betrekking hebben op 2015 en eerder.
  • 2.
    De Nadere Regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2016 treden in werking met ingang van de dag na die van bekendmaking.
  • 3.
    Aanvragen voor subsidie voor het kalenderjaar 2016 en verder, ingediend voor 1 januari 2016 worden afgedaan volgens de Nadere Regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2016.
Artikel 2:13 Citeertitel
Deze nadere regels worden aangehaald als ‘Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2016’.
Hoofdstuk 3 Specifieke nadere regels Activiteitensubsidie
Artikel 3:1 Wat
Een activiteitensubsidie is maximaal € 5000,-, inclusief een eventuele bijdrage in huisvestingslasten.
Artikel 3:2 Voor wie
Organisaties op de tweede trede van de verantwoordelijkheidstrap die activiteiten ontplooien welke aantoonbaar bijdragen aan vastgestelde beleidsdoelen kunnen in aanmerking komen voor een activiteitensubsidie.
Artikel 3:3 Criteria voor sociaal maatschappelijke activiteiten
  • 1.
    Er moet sprake zijn van minimaal 10 activiteiten per jaar.
  • 2.
    Per activiteit moet sprake zijn van minimaal 10 Bredase deelnemers.
  • 3.
    Organisaties met een eigen vermogen van ≥ € 5.000,- komen niet voor subsidie in aanmerking. De peildatum voor het vaststellen van het eigen vermogen is 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin subsidie wordt aangevraagd.
Artikel 3:4 Criteria voor wijk- en dorpsraden
  • 1.
    Als samenwerkingspartner inzake het algemeen belang van wijken en dorpen worden door het college in ieder geval wijk- en dorpsraden aangemerkt die het Uitvoeringsakkoord Wijk- en dorpsraden Breda hebben ondertekend.
  • 2.
    Het activiteitenplan voor de subsidieaanvraag richt zich op de taak- en zaakgerelateerde onderwerpen, zoals die zijn vastgelegd in het Uitvoeringsakkoord Wijk- en dorpsraden Breda.
  • 3.
    Per onderwerp wordt inzichtelijk gemaakt dat taak- en zaakgerelateerde activiteiten een directe relatie hebben met wijk-/dorpsplannen en dat ze worden uitgevoerd binnen wijk-/dorpsnetwerken van vrijwilligers en professionals.
  • 4.
    Wijk- en dorpsraden kunnen in aanmerking komen voor een subsidie van maximaal € 2000,- voor algemene organisatiekosten, mits in hun activiteitenplan minstens twee zaak- en/of taakgerelateerde onderwerpen zijn opgenomen. Deze basissubsidie valt binnen de maximumsubsidie van € 5000,- die op grond van een goedgekeurd activiteitenplan kan worden toegekend.
Artikel 3:5 Criteria voor amateurkunst
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie voor amateurkunst gelden de volgende criteria:
  • a.
    De organisatie moet minimaal 1 jaar bestaan (bewijs inschrijving KvK).
  • b.
    Er is sprake van een artistiek inhoudelijke doelstelling op het gebied van kunstbeoefening als vrijetijdsbesteding in de statuten.
  • c.
    Er is sprake van professionele artistieke leiding.
  • d.
    De organisatie verzorgt tenminste 2x per jaar een openbaar optreden in Breda waarvan minstens 1x in samenwerkingsverband of evenement.
  • e.
    Per discipline is er een maximum aan het eigen vermogen, peildatum: 31 december, twee jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
  • f.
    Er is een minimaal aantal contributiebetalende Bredase leden op basis van ledenlijst (zie tabel).
  • g.
    Minimaal 60% van de leden is woonachtig in de Gemeente Breda.
  • h.
    De regeling geldt voor organisaties in de disciplines muziek (vocaal, instrumentaal), dans en theater, beeldende kunst en multimedia/audiovisueel (fotografie/film/video/computer).
     
KUNSTDISCIPLINE
ONDERDEEL
MIN. AANTAL LEDEN
MAX. EIGEN VERMOGEN
Vocale Muziek
Zangkoor
Kamerkoor
Opera/operette
25
10
20
1x subsidiebedrag voor het jaar 2011 minus huisvestingslasten
Instrumentale Muziek
Hafabra
Overige orkesten
25 per onderdeel
20 per onderdeel
3x subsidiebedrag voor het jaar
2011 per organisatieonderdeel minus huisvestings- lasten
Dans / Theater
Dans
Toneel
20
10
2x subsidiebedrag voor het jaar 2011 minus huisvestingslasten
AK visueel
Fotografie / Film / Video / Computer
25
1x subsidiebedrag voor het jaar 2011 minus huisvestingslasten
Artikel 3:6 Criteria voor heemkundige en historische musea
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie voor heemkundige en historische musea gelden de volgende criteria:
  • a.
    Heemkundige en historische musea dienen door het houden van wisselexposities, al dan niet in combinatie met een vaste expositie, bij te dragen aan de erfgoededucatie en erfgoedexposure binnen de Gemeente Breda. Doel van erfgoededucatie en erfgoed exposure is behoud en versterking van de identiteit van (delen van) de gemeente Breda.
  • b.
    De organisatie verzorgt jaarlijks tenminste twee wisselexposities die aansluiten bij de onder a genoemde doelstelling.
  • c.
    De organisatie draagt tenminste 20x per jaar zorg voor openstelling van het museum voor publiek.
  • d.
    Gezien het specifieke karakter van deze instellingen kan het college een extra aanvulling op de huisvestingslasten verstrekken.
Artikel 3:7 Aanvragen
Aanvragen voor activiteitensubsidies worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Hoofdstuk 4 Specifieke nadere regels Overgangsregeling Huisvesting sociaal culturele activiteiten
Artikel 4:1 Vigerend beleidskader
Het beleidskader voor de subsidies uit dit hoofdstuk is de Nota Welzijnsaccommodaties, de uitwerking van het gemeentelijk accommodatiebeleid, zoals vastgesteld door de raad op 3 november 2005.
Artikel 4:2 Wat
  • 1.
    Onder de hieronder genoemde voorwaarden vindt tegemoetkoming in de huisvestingslasten voor sociaal-culturele activiteiten plaats middels het ter beschikking stellen van maximaal 40 dagdelen gratis huisvesting per activiteit met een maximum van 400 dagdelen per organisatie in een gemeentelijke dan wel daarmee gelijk te stellen sociaal culturele accommodatie.
  • 2.
    De vergoeding per dagdeel voor ruimtes kleiner en groter dan 100 m2 van de gemeentelijke en niet gemeentelijke accommodaties worden jaarlijks door het college in het subsidieprogramma vastgesteld,
  • 3.
    Indien er voor de in lid 1 vermelde activiteiten naar het oordeel van het college geen passende accommodatie voorhanden is, kan het college op basis van daadwerkelijke kosten een bijdrage verlenen in de huisvestingslasten tot een maximum van € 1500, per jaar per activiteit met een maximum van € 15.000, per organisatie.
Artikel 4:3 Voor wie
Sociaal maatschappelijke organisaties die op basis van de nadere regels in beginsel in aanmerking komen voor een (activiteiten) subsidie tot maximaal € 50.000, en ook in 2011 in aanmerking kwamen voor gratis huisvesting dan wel een bijdrage in de huisvestingslasten, kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de huisvestingslasten op grond van dit hoofdstuk.
Artikel 4:4 Met welk doel
De bepalingen uit dit hoofdstuk zijn bedoeld als overgangsregeling, in afwachting van vaststelling van nieuw beleid ten aanzien van het accommoderen van sociaalculturele activiteiten in Breda.
Artikel 4:5 Criteria
Ten aanzien van gratis huisvesting gelden de volgende criteria:
  • a.
    Voor bestuursvergaderingen wordt geen huisvesting vergoed.
  • b.
    Er wordt geen gratis huisvesting verleend indien de initiatiefnemer van de activiteit tevens het barbeheer voert.
  • c.
    Activiteiten die in sportaccommodaties plaatsvinden komen niet voor gratis huisvesting in aanmerking.
  • d.
    Organisaties die een jaarlijkse subsidie ontvangen van € 50.000, of meer komen niet in aanmerking voor een separate bijdrage in de huisvestingslasten.
Artikel 4:6 Aanvragen
Aanvragen voor gratis huisvesting dan wel een bijdrage in de huisvestingslasten worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Hoofdstuk 5 Specifieke nadere regels Fonds cultuur en cultureel erfgoed
Artikel 5:1 Vigerend beleidskader
Het beleidskader voor de subsidies uit dit hoofdstuk zijn de Nota Factor C, zoals vastgesteld door de raad op 30 oktober 2008 en de Nota Erfgoed in context, zoals vastgesteld door de raad op 14 februari 2008.
Artikel 5:2 Wat
  • 1.
    De Gemeente Breda heeft een cultuurfonds voor incidentele culturele en erfgoedprojecten.
  • 2.
    De subsidies uit dit hoofdstuk betreffen eenmalige subsidies voor culturele activiteiten met een maximum van € 20.000,-.
Artikel 5:3 Voor wie
Deze subsidie is bestemd voor: culturele (amateur)organisaties, erfgoedorganisaties en professioneel werkende individuele culturele makers. Deze organisaties dienen statutair gevestigd te zijn in de gemeente Breda met uitzondering van de professionele culturele organisaties.
Artikel 5:4 Met welk doel
Projecten moeten voldoen aan één of meer van de volgende doelstellingen:
  • a.
    Het profileren van Breda als stad van beeldcultuur en/of erfgoed door het aangaan van verbindingen.
  • b.
    Het vergroten van de cultuur en/of erfgoedparticipatie van Bredanaars, met name van die groepen die hier nog niet of nauwelijks in participeren.
  • c.
    Het vergroten van het aanbod van artistieke, respectievelijk cultuurhistorische (top) kwaliteit.
  • d.
    Het verbeteren van het culturele productieklimaat van Breda.
  • e.
    Het stimuleren van talentontwikkeling, deskundigheidsbevordering en kwaliteitsverbetering van de organisatiekracht binnen de cultuur en erfgoedsector.
  • f.
    Het inbedden van cultuur in een wijk of dorp waarbij wordt aangesloten bij de specifieke kenmerken, de onderscheidende cultuurhistorische waarde en/of de voorzieningen van die wijk of dat dorp.
Artikel 5:5 Criteria
  • 1.
    De gemeentelijke bijdrage bedraagt maximaal 50% van de totale begroting van het project.
  • 2.
    Indien de hoogte van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt, wordt bij de toekenning van de subsidies voorrang gegeven aan de organisaties die geen deel uitmaken van de culturele hoofdstructuur of daaraan direct gelieerd zijn.
Artikel 5:6 Aanvragen
  • 1.
    Aanvragen voor subsidies op grond van dit hoofdstuk worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
  • 2.
    Aanvragen worden beoordeeld door de adviescommissie Cultuurfonds.
Hoofdstuk 6 Specifieke nadere regels Monumenten
Artikel 6:1 Vigerend (beleids)kader
Het beleidskader voor de subsidies uit dit hoofdstuk is de Nota Erfgoed in Context zoals vastgesteld door de raad op 14 februari 2008.
Artikel 6:2 Wat
  • 1.
    Met inachtneming van het in artikel 6:1 genoemde beleidskader kan een bijdrage worden verleend in de kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om een beschermd monument in stand te houden.
  • 2.
    Subsidie wordt slechts verleend voor zover deze noodzakelijk is voor de instandhouding van het beschermd monument en voor zover de werkzaamheden naar het oordeel van het college sober en doelmatig zijn.
Artikel 6:3 Voor wie
Voor subsidie op grond van dit hoofdstuk komen in aanmerking:
  • a.
    natuurlijke personen of stichtingen die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht hebben op een gemeentelijk monument;
  • b.
    aangewezen organisaties voor monumentenbehoud die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht hebben op een gemeentelijk of rijksmonument.
  • c.
    natuurlijke personen of stichtingen die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht hebben op maalvaardige molens (monumentnummers 30490 en 30511).
Artikel 6:4 Met welk doel
Het doel van de subsidieverstrekking is het behoud van het beschermd monumentenbestand van Breda.
Artikel 6:5 Criteria
  • 1.
    Subsidie wordt op aanvraag verleend voor één of meer beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen.
  • 2.
    Per beschermd monument of per zelfstandig onderdeel kan slechts eenmaal voor de periode van 15 jaar subsidie worden verleend.
  • 3.
    In afwijking van het tweede lid kan binnen de periode 15 jaar opnieuw subsidie worden verleend wanneer deze aanvraag betrekking heeft op andere zaken dan waarvoor eerder subsidie is verleend.
  • 4.
    In aanvulling op het bepaalde in de ASV gaat de subsidieaanvraag vergezeld van:
    • a.
      een actueel inspectierapport per beschermd monument of per zelfstandig onderdeel wat de technische of fysieke staat van dat monument beschrijft, en dat is opgesteld door een naar het oordeel van het college ter zake deskundige persoon of instantie;
    • b.
      een restauratieplan per beschermd monument of per zelfstandig onderdeel waarin opgenomen een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen werkzaam heden, een omschrijving van de daarmee beoogde resultaten en een begroting. Deze begroting dient te zijn opgezet in STABUsystematiek;
    • c.
      een kopie van de verleende omgevingsvergunning voor de betreffende werkzaamheden.
  • 5.
    Het maximumbedrag aan subsidiabele kosten waarvoor per aanvraag subsidie kan worden verstrekt bedraagt € 100.000,-.
  • 6.
    De subsidie bedraagt per aanvraag maximaal 30% van de subsidiabele kosten monumenten.
  • 7.
    Subsidies worden niet verstrekt indien het bedrag, dat overeenkomstig de bepalingen van deze nadere regels zou worden verstrekt, lager is dan €3.000,-.
  • 8.
    Subsidies worden niet verstrekt indien naar oordeel van het college de restauratiebehoefte is ontstaan door onvoldoende onderhoud door de eigenaar van het beschermde monument.
  • 9.
    In afwijking van bovenstaande leden 1 tot en met 7 wordt voor de maalvaardige molens enkel subsidie beschikbaar gesteld voor het onderhoud van de molen in aanvulling op subsidie van het rijk. De gemeente Breda stelt een subsidie van maximaal € 5000,- beschikbaar op basis van de volgende uitgangspunten:
    • a.
      de subsidie van de gemeente Breda is nooit hoger dan de subsidie die de aanvrager van het rijk ontvangt;
    • b.
      de totale subsidie van rijk en gemeente Breda bedraagt nooit meer dan 100%.
Artikel 6:6 Verplichtingen
  • 1.
    Het college kan de subsidieontvanger verplichten:
    • a.
      mee te werken aan een onderzoek naar de bouw- of ontstaansgeschiedenis van het beschermd monument;
    • b.
      mee te werken aan een onderzoek naar de uitvoering van het restauratieplan door een deskundige.
  • 2.
    De subsidieontvanger is verplicht voor de duur van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, een CascoAllRisk verzekering af te sluiten.
  • 3.
    De subsidieontvanger is verplicht na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, op zijn kosten het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel te verzekeren dan wel verzekerd te houden tegen brand, storm en bliksemschade.
  • 4.
    Het college kan de subsidieontvanger verplichten het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel te voorzien van een of meer installaties ter beperking van schade als gevolg van brand of blikseminslag, ter bescherming van de monumentale waarde van het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel.
  • 5.
    De subsidieontvanger is verplicht na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel te bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, is gebracht.
Artikel 6:7 Aanvragen
Aanvragen voor een monumentensubsidie worden ingediend door middel van het door het college vastgestelde aanvraagformulier.
Hoofdstuk7: Specifieke nadere regels aanpak Wijkimpuls Breda 2015-2018
Artikel 7:1 Vigerend beleidskader
Het beleidskader voor subsidies uit dit hoofdstuk is:
  • Wijkimpuls Breda 2015-2018;
Artikel 7:2 Wat
Met inachtneming van het in artikel 7:1 genoemde beleidskader kan als tijdelijke extra impuls een subsidie worden verleend voor initiatieven die naar het oordeel van het college uitgaan van en leiden tot actief burgerschap en een bijdrage leveren aan het doel genoemd onder artikel 7:3.
Artikel 7:3 Doel
Subsidie kan worden verstrekt voor initiatieven die als doel hebben het verbeteren van de sociaal-economische situatie in de wijken genoemd in Wijkimpuls Breda 2015-2018. Onder sociaal-economische verbetering wordt verstaan verbetering op een of meer van de volgende drie gebieden:
  • a.
    leefbaarheid, een leefbare omgeving is een omgeving die schoon, heel en veilig is en aansluit bij de voorwaarden en behoeften die er door de bewoners, waaronder de jeugd, aan worden gesteld, bepaald op basis van:
    • i.
      leefklimaat
    • ii.
      sociale samenhang
    • iii.
      veiligheid
    • iv.
      woongedrag
    • v.
      aanzien van de wijk
    • vi.
      samenhangend aanbod van onderwijs, kinderopvang, sport en cultuur
    • vii.
      gebruik van het voorzieningenaanbod in de wijk
    • viii.
      mogelijkheden voor ontmoeting
    • ix.
      versterking netwerken van wijkbewoners.
  • b.
    participatie, mensen stijgen op de participatieladder door dat ze zich naar vermogen inzetten, ontwikkelen, in staat zijn hun eigen financiën te regelen en een maatschappelijke bijdrage leveren aan hun wijk, bepaald op basis van:
    • i.
      lidmaatschap verenigingen;
    • ii.
      verrichten vrijwilligerswerk;
    • iii.
      verlenen mantelzorg;
    • iv.
      bezoek aan culturele en sportactiviteiten
    • v.
      afstand tot de arbeidsmarkt;
    • vi.
      mensen die een beroep doen op armoedevoorzieningen;
    • vii.
      mensen met een beperking die deelnemen aan reguliere activiteiten in de wijk;
    • viii.
      het verrichten van betaald werk;
    • ix.
      deelname aan onderwijs.
  • c.
    werkgelegenheid, mensen werken zoveel mogelijk in een reguliere baan werken of zijn daarop voorbereid, bepaald op basis van:
    • i.
      aantal mensen met een gemeentelijke uitkering;
    • ii.
      aantal mensen dat uit een uitkering stroomt;
    • iii.
      aantal mensen met een beperking met een baan;
    • iv.
      aantal jongeren met een startkwalificatie
    • v.
      het aantal voortijdig schoolverlaters.
Artikel 7:4 Criteria
Subsidie kan op schriftelijk verzoek worden verleend voor zover het initiatief bijdraagt aan het doel zoals genoemd onder artikel 7:3 en uitgaat van actief burgerschap. Onder actief burgerschap wordt verstaan dat de resultaten die het initiatief beoogt mede worden bereikt en niet anders kunnen worden bereikt dan door inzet van bewoners uit de wijk. De aanvraag dient daarnaast te voldoen aan de volgende criteria:
  • a.
    toegankelijkheid: het initiatief is gericht op en toegankelijk voor (groepen van) wijkbewoners en herkenbaar in de wijk aanwezig;
  • b.
    tijdelijkheid: het initiatief geeft aan op welke wijze het binnen de termijn van de looptijd van het beleidskader Wijkimpuls Breda 2015-2018, of zoveel eerder als in de afzonderlijke jaarschijven behorend bij Wijkimpuls 2015-2018 is afgesproken:
    • i.
      niet meer of in mindere mate afhankelijk is van subsidie onder Wijkimpuls of
    • ii.
      onder de reguliere subsidieuitvraag een aanvraag zal indienen of
    • iii.
      zelf in bestaansmiddelen kan voorzien, economisch zelfredzaam is.
  • c.
    meetbaarheid: het initiatief bevat concrete, realistische en toetsbare resultaten op basis van minstens een van de gebieden die onder artikel 7:3 worden genoemd;
  • d.
    proportionaliteit: de resultaten staan in een realistische verhouding tot de gemeentelijke bijdrage;
  • e.
    kennisdeling: het initiatief deelt de opgedane kennis en ervaringen volgens een nader af te spreken methode zodanig dat deze beschikbaar komen voor andere en vervolginitiatieven die al of niet in het kader van Wijkimpuls plaatsvinden (‘lerende aanpak’).
Artikel 7:5 Subsidieplafond
  • 1.
    Het totale subsidiebudget voor de uitvoering van deze regeling bedraagt voor 2015 € 800.000,-. Voor de jaren 2016, 2017 en 2018 zal door het college per jaar maximaal € 1.000.000,- beschikbaar worden gesteld in de betreffende begroting onder voorbehoud van het budgetrecht van de gemeenteraad. Per jaarschijf wordt door het college bepaald welk deel van dit budget beschikbaar is voor subsidie.
  • 2.
    De aanvragen die volledig zijn, zullen in volgorde van ontvangst worden behandeld.
Artikel 7:6 Buiten werking stelling van de artikelen in de Algemene subsidieverordening Breda 2011
De artikelen 3:1 en 8:2 in de Algemene subsidieverordening Breda 2011 zijn niet van toepassing bij toepassing van dit hoofdstuk.
Artikel 7:7 Vervallen hoofdstuk
Dit hoofdstuk vervalt per 1 januari 2019.
 
Aldus vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,

De burgemeester,

De secretaris,

Toelichting op de Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2016  
HOOFDSTUK 2 Algemene nadere regels
 
De Algemene Subsidieverordening Breda 2011 en de Nadere Regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2016 vormen het instrumentarium voor gemeente, maatschappelijke organisaties, burgers en overige groeperingen in de stad om het vastgestelde, actuele beleid in Breda Basis gezamenlijk uit te werken.
Niet de subsidie is het doel, maar het resultaat dat met inzet ervan in samenwerking met de stad voor de samenleving wordt geboekt.
 
Artikel 2:2 Verantwoordelijkheidstrap
De verantwoordelijkheidstrap is een belangrijke leidraad, waarin de gemeente verantwoordelijkheid neemt voor ondersteuning van burgers. De verdeling van de verantwoordelijkheidstrap is gebaseerd op 4 treden. Na ontvangst van de subsidieaanvraag zal worden getoetst op welke trede van de verantwoordelijkheidstrap de activiteiten plaats­ vinden.
 
Artikel 2:3 Beleidsdoelen
Subsidieaanvragen zijn voorzien van een duidelijk omschreven motivatie, die antwoord geeft op de criteria genoemd in dit artikel. Voor een nadere invulling van deze criteria, zie de toelichting op artikel 2:8, tweede lid van deze regels. De vastgestelde beleidsdoelen zijn beschikbaar op de website: www.breda.nl/subsidieloket.
 
Artikel 2:4 Doelmatigheid
Dit artikel geeft elementen weer op basis waarvan de doelmatigheid beoordeeld wordt. Subsidie is altijd aanvullend op eigen inkomsten en bijdragen van derden als aannemelijk is dat van deelnemers niet tot maximaal de kostprijs als bijdrage kan worden gevraagd. De kostprijs kan bijvoorbeeld worden berekend volgens de methodiek in ‘Het BCF­boek’ van Hordijk en Hordijk en Stade advies.
 
Artikel 2:5 Samenwerking
Keten is in relatie tot samenwerking alles waarbij de activiteiten raakvlakken hebben met gemeentelijke beleidskaders. De behoefte van de beoogde doelgroep moet altijd voorafgaand aan de subsidieaanvraag zijn getoetst.
Het past Breda om samen met partners hoge ambities na te streven; meer realiseren met minder – bij voorkeur minimale – administratieve lasten. Het college nodigt partijen uit stevig in te zetten op het realiseren van effectieve en duurzame samenwerkingsverbanden. Een dergelijk verband zou moeten leiden tot één aanvraag voor de activiteiten ter realisering van het beleidsdoel.
Subsidieaanvragen die samenwerking op het gebied van preventie, signalering, vroeghulp en behandeling beogen worden in gezamenlijkheid gedaan door ketenpartners, zowel vrijwilligersorganisaties of –initiatieven als professionals. In de beoordeling of tot subsidieverlening kan worden overgegaan, wordt voorrang gegeven als er in gezamenlijkheid een aanvraag wordt gedaan.
Specifiek voor de nieuwe aanvragen en aanvragers in en om de school wordt advies gevraagd aan het Bestuurlijk Overleg Breda.
 
Artikel 2:6 Projectsubsidie a
Uit dit artikel vloeit voort dat aanvullende voorwaarden voor een projectsubsidie altijd zijn vastgelegd in specifieke nadere regels. De verdeling van de beschikbare middelen voor projectsubsidies zijn zodanig over het jaar verspreid dat initiatieven gedurende het jaar kunnen worden beoordeeld en bekostigd.
 
Artikel 2:7 Activiteitensubsidie
Een activiteitensubsidie wordt verstrekt aan organisaties op de tweede trede van de verant­ woordelijkheidstrap, die activiteiten verrichten die aantoonbaar bijdragen aan de realisatie van vastgestelde beleidsdoelen.
 
Artikel 2:8 Jaarlijkse subsidie
  • 1.
    De maatschappelijke keten wordt gevormd door het geheel van activiteiten en organisaties welke samen de treden drie en vier van de verantwoordelijkheidstrap vullen. Door het college wordt vooraf aangegeven welke beoogde resultaten voortvloeien uit vastgesteld beleid. De organisaties in de stad dienen vervolgens een aanvraag in waarin vermeld wordt hoe zij aan deze resultaten gaan bijdragen en tegen welke prijs. Aan de naar het oordeel van het college meest resultaatgerichte partner kan vervolgens een jaarlijkse subsidie worden toegekend. Voor organisaties die meer dan € 50.000,-­ aanvragen en welke medewerkers in loondienst of middels inhuur of detachering aan zich hebben verbonden, geldt een aantal aanvullende criteria.
  • 2.
     
    Ad a. Het is van belang dat het college binnen het sociaal domein, met oog voor afnemende budgetten, de juiste afwegingen maakt: wat helpt mensen vooruit in het leven en hoe doen wij dat het meest efficiënt en effectief? Dit kan de gemeente niet alleen; daarbij heeft de gemeente verbinding nodig met de organisaties in de stad. Dit vraagt van alle partijen een andere werkwijze; meebewegen en buiten vaste kaders deken.
     
    Ad b. Het past de gemeente om meer buiten de vaste kaders te denken. Dit vraagt om verandering binnen het gemeentelijke apparaat. Wij bieden meer ruimte voor innovatie. Daarom vragen wij van subsidieverzoekers ook meer vernieuwing in de werkwijze, samenwerkingsverbanden etc. door te voeren en stimuleren wij actief burgerschap.
     
    Ad c. Het college stelt samenwerken als norm en zoekt nadrukkelijk naar de verbinding met de organisaties in de stad en de bewoners en vragen van de organisaties en bewoners die verbinding ook te zoeken in samenwerkingsverbanden op stads-, wijk- en buurtniveau. Hierbij gaat de voorkeur uit naar aanvragen die de samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties of –initiatieven en professionals op het gebied van preventie, signalering, vroeghulp en behandeling beogen.
     
    Ad d. wijkgericht werken
    Wij werken wijkgericht. Door een vraaggerichte benadering nemen wijkbewoners via meedenken en meedoen de verantwoordelijkheid voor hun woon- en leefomgeving.
    Initiatieven en vragen uit de wijk vormen de basis voor afspraken en gezamenlijke acties die, verbonden met gemeentelijk beleid, in wijkplannen worden opgenomen en uitgevoerd. Gemeente en professionals ondersteunen en verbinden daar waar nodig. Sleutelbegrippen zijn hierbij: samenwerken en versterken van wijknetwerken. Met aandacht voor de fysieke leefbaarheid (basis op orde), veiligheid en focus op het sociale domein. Gesubsidieerde activiteiten dienen hierbij aan te sluiten. Van organisaties wordt verwacht dat zij in hun subsidieaanvraag aangeven op welke wijze zij flexibel kunnen inspelen op initiatieven en behoeften in de wijk, waarbij bewoners nadrukkelijk aan zet zijn.
    Speciale aandacht gaat naar de wijken die een impuls nodig hebben om de sociale en economische positie van haar bewoners te vergroten.
     
    Ad e. vrijwillig waar het kan, professioneel waar het moet
    Bij het uitvoeren van de activiteiten gaan we uit van ‘vrijwillig waar het kan, betaald waar het moet’. Optimale verhouding en samenwerking tussen professionals en vrijwilligers. In uw aanvraag geeft u aan hoe u aan dit criterium uitvoering geeft:
     
    1. Organisaties, die met vrijwilligers werken en € 100.000,- of meer subsidie aanvragen, dienen over het Keurmerk Goed geregeld te beschikken.
     
    2. Organisaties die minder dan € 100.000,- subsidie aanvragen, geven aan op welke wijze zij minimaal 1 keer per 2 jaar de vrijwilligerstevredenheid meten.
     
    3. Organisaties met betaalde (en vrijwillige) medewerkers geven aan op welke wijze zij in 2015 uitvoering hebben gegeven aan het beginsel ‘vrijwillig waar het kan, betaald waar het moet’.
     
    Ad f. de inclusieve aanpak.
    Er dient in de aanvraag aantoonbaar sprake te zijn van een inclusieve aanpak. Dit betekent dat er rekening gehouden wordt met verschillen tussen mensen qua sociaal economische status, etniciteit, gender, religie, seksuele geaardheid, functiebeperking en leeftijd, te verantwoorden in het jaarverslag. Onder meer dient aangegeven te worden of en op welke manier wordt samengewerkt met zelforganisaties van allochtonen. Daar waar de Nederlandse taal een belemmering is om ‘mee te doen’ wordt specifiek aandacht gegeven om deze belemmering weg te nemen.
     
    Ad g. veilig (vrijwilligers)werk.
    Het is belangrijk dat minderjarigen of andere kwetsbare groepen in hun vrije tijd veilig kunnen samenkomen, sporten en spelen. Dit zonder dat zij slachtoffer worden van grensoverschrijdend gedrag – in welke vorm dan ook. Elke (vrijwilligers)organisatie die werkt met minderjarigen of andere kwetsbare groepen zorgt aantoonbaar voor een veilige cultuur waar de leden respect krijgen en geven aan elkaar. Voor ondersteuning kan een beroep gedaan worden op Breda-Actief. Als er zorgen zijn om individuele leden dan kan advies of ondersteuning gevraagd worden aan het CJG of Veilig Thuis West-Brabant.
     
    Ad h. Toepassing van de Code Good Governance voor de sector:
    Diverse branches hebben de verantwoordelijkheid genomen om zelf regels op te stellen voor goed bestuur en toezicht; deze regels zijn vastgelegd in een code genaamd Good Governance. Naleving van deze code geldt als lidmaatschapsverplichting voor de aangesloten branche en wordt verantwoord in de jaarverslagen.
     
  • 3.
     
    De organisaties nemen in hun aanvraag op, op welke wijze en in welke mate zij duurzaam ondernemen en social return implementeren in hun bedrijfsvoering en verantwoorden dit in hun jaarverslag. De gemeente Breda streeft bij het verstrekken van subsidie naar een optimale inzet en besteding van middelen. Zij wil bij de uitvoering van de activiteiten waarvoor een organisatie een subsidie ontvangt, zoveel mogelijk burgers betrekken die voor hun inkomen (al dan niet gedeeltelijk) afhankelijk zijn van een gemeentelijke uitkering. De gemeente Breda heeft daarom besloten om bij het aangaan van een financiële subsidierelatie Social Return als uitgangspunt te hanteren. Dit is het koppelen van sociale doelstellingen aan de besteding van subsidies met als achterliggende doel het bevorderen van economische en maatschappelijke participatie en werkgelegenheid voor werkzoekenden, namelijk door:
    • -
      Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een kans geven op een baan of de mogelijkheid om (werk)ervaring op te doen.
    • -
      De eigen dienstverlening inzetten om mensen met een gemeentelijke uitkering te ondersteunen bij het participeren in de maatschappij. Dit mede ten behoeve van het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt en/of het leveren van een maatschappelijke inspanning voor hun stad.
    • -
      Afspraken maken met eigen contractpartners of leveranciers om ook mogelijkheden te creëren voor mensen die (werk)ervaring op willen doen of op een andere manier extra maatschappelijk nuttige activiteiten inzetten.
    • -
      Het bieden van (on)betaalde stageplaatsen ten behoeve van leerlingen in onderwijs ( VMBO, VSO, MBO en Bredase Praktijkschool).
 
Artikel 2:9 Algemeen
Aanvragen voldoen altijd aan de anti discriminatiebepalingen uit de ASV 2011. Alleen wanneer doelgroepen expliciet staan omschreven in beleidskaders kunnen deze doelgroepen exclusief worden gesubsidieerd.
Om integrale afstemming binnen de gemeente Breda te bevorderen dienen organisaties alle aanvragen voor een bepaald tijdvak gelijktijdig in te dienen bij het college.
Het logo van de gemeente Breda is digitaal beschikbaar op www.breda.nl/subsidieloket.
 
HOOFDSTUK 3 Specifieke nadere regels Activiteitensubsidie
 
Artikel 3:1 Wat
Voor het bepalen van het subsidieniveau 2011 wordt alleen de subsidie voor activiteiten betrokken en niet een eventuele bijdrage in huisvestingslasten.
 
Artikel 3:2 Voor wie
De vastgestelde beleidsdoelen zijn beschikbaar op de website: www.breda.nl/subsidieloket.
 
Artikel 3:3 Criteria voor sociaal maatschappelijke activiteiten
Het college acht het van belang dat activiteitensubsidie wordt toegekend voor activiteiten die met een regelmatige frequentie gedurende het jaar plaatsvinden en waaraan steeds minimaal 10 mensen deelnemen.
Subsidie is te allen tijde aanvullend op andere middelen en ter dekking van een tekort in de totale begroting. Wanneer een organisatie over voldoende eigen middelen beschikt om de activiteit zonder gemeentelijke subsidie te organiseren wordt een subsidieaanvraag afgewezen. Dit is ook vastgelegd in de ASV.
 
Artikel 3:4 Criteria voor wijk- en dorpsraden
Wijk­ en dorpsraden behartigen het algemeen belang van de wijk of het dorp en haar inwoners. Voor zover deze belangenbehartiging betrekking heeft op de taak­ en zaakgerelateerde onderwerpen die door het college zijn vastgesteld, kunnen wijk­ en dorpsraden op basis van een in te dienen activiteitenplan voor subsidie in aanmerking komen.
 
Artikel 3:5 Criteria voor amateurkunst
Een amateurkunstorganisatie (stichting of vereniging) dient minimaal één jaar te bestaan, waarbij wordt uitgegaan van de datum van inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Een termijn van één jaar wordt gehanteerd omdat een organisatie solide dient te zijn en bewezen bestaansrecht moet hebben. Organisaties die minder dan een jaar bestaan kunnen project­ subsidie aanvragen bij het Fonds Cultuur & Erfgoed.
 
De activiteitensubsidie amateurkunst is nadrukkelijk bedoeld als een bijdrage in de reguliere kosten van amateurkunstorganisaties (verenigingen en stichtingen) die in hun statuten een artistieke doelstelling op het gebied van kunstbeoefening als vrijetijdsbesteding hebben opgenomen. Het college acht deze organisaties van belang vanwege hun bijdrage aan het culturele fundament van wijk en dorp en het cultureel burgerschap van Bredanaars. Om een bijdrage te kunnen leveren aan de artistieke ontwikkeling van een organisatie en de ontwikkeling en uitvoering van het repertoire of kunstproducten van deze organisatie wordt professionele artistieke leiding in de persoon van een regisseur, choreograaf, dirigent of docent, vereist.
 
Het college acht het van belang dat een amateurkunst zichtbaar is in de stad. Daarom wordt een minimum van 2 openbare optredens geëist, dat wil zeggen optredens die plaatsvinden in Breda en toegankelijk zijn voor een publiek en vooraf als zodanig worden aangekondigd. Om samenwerking en innovatie in het amateurkunstveld te stimuleren is het een voorwaarde om een van de optredens te verzorgen in samenwerkingsverband, dat kan bijvoorbeeld tijdens de KAM, maar ook tijdens een wijk­ of buurtbijeenkomst of een van de vele festivals en evenementen in de Gemeente Breda.
 
Wanneer een organisatie over voldoende eigen middelen beschikt om de activiteit zonder gemeentelijke subsidie te organiseren wordt een subsidieaanvraag afgewezen. Dit is ook vastgelegd in de ASV.
Er wordt onderscheid gemaakt in de hoogte van het toegestane eigen vermogen per discipline, omdat kosten voor uitvoeringen per discipline uiteenlopen. Een harmonie of fanfare heeft uniformen en instrumenten nodig en een toneelvereniging kostuums en decor, terwijl een koor die niet of nauwelijks heeft. Voor afschrijvingen van uniformen en instrumenten worden landelijke richtlijnen gevolgd.
 
Om in aanmerking te komen voor subsidie moet een minimum aantal Bredase burgers worden bereikt. Dit is variabel per discipline, voor een koor geldt een hoger aantal vereiste leden dan voor toneel, aangezien de ene discipline populairder en laagdrempeliger is dan de andere. Indien organisaties regionaal samenwerken kunnen zij een aanvraag doen bij het fonds Cultuur & Cultureel Erfgoed. Onder actieve leden wordt verstaan leden die een jaarlijkse bijdrage (contributie) betalen en regelmatige deelnemen aan activiteiten.
 
De subsidie is gericht op de volgende disciplines: muziek (koorzang, harmonie/fanfare/overige orkesten), dans en toneel, beeldende kunst en multimedia/audiovisueel (fotografie/film/video/ computer). Op de discipline ’schrijven’ na, kunnen alle landelijk onderscheiden disciplines in de amateurkunst een aanvraag indienen voor activiteitensubsidie.
 
Artikel 3:6 Criteria voor heemkundige en historische musea
De heemkundige en historische musea spelen een belangrijke rol in het inzichtelijk maken van de lokale identiteit vanuit een historisch perspectief. Door middel van exposities worden bezoekers van de musea betrokken bij het erfgoed (exposure) en leren zij over het erfgoed (educatie).
 
De activiteitensubsidie heemkundige en historische musea is bedoeld als een bijdrage in de gebouwkosten en kosten voor openstelling. Deze subsidie is niet bedoeld voor collectievorming of personeelskosten ten behoeve van het museum.
 
Om te kunnen voldoen aan erfgoedexposure is voldoende toegankelijkheid noodzakelijk. Daarom is gekozen voor 20 openstellingen per jaar. Dit aantal is gebaseerd op de helft van de weken per jaar dat het geen vakantie is. Om te kunnen voldoen aan erfgoededucatie is voldoende diversiteit van de exposities noodzakelijk. Gekozen is voor tenminste twee wisselexposities.
 
Artikel 3:7 Aanvragen
Het aanvraagformulier is digitaal beschikbaar op www.breda.nl/subsidie.
 
HOOFDSTUK 4 Specifieke nadere regels Overgangsregeling Huisvesting sociaal culturele activiteiten
 
Artikel 4:1 Vigerend beleidskader
Dit artikel spreekt voor zich.
 
Artikel 4:2 Wat
Dit artikel spreekt voor zich.
 
Artikel 4:3 Voor wie
Voor organisaties die in beginsel in aanmerking komen voor een activiteitensubsidie zoals omschreven in hoofdstuk 3 en tot en met 2011 ook in aanmerking kwamen voor gratis huisvesting dan wel een bijdrage in de huisvestingslasten.
 
Artikel 4:4 Met welk doel
Het betreft hier een overgangsregeling voor één jaar in afwachting van nieuw beleid ten aanzien wijk­ en buurthuizen en de huisvesting van sociaal culturele activiteiten.
 
Artikel 4:5 Criteria
De criteria spreken voor zich. Er wordt geen additionele bijdrage in huisvestingslasten of gratis huisvesting in gemeentelijke accommodaties toegekend aan organisaties die € 50.000,-­ of meer subsidie ontvangen. Huisvestingslasten dienen voor deze organisaties onderdeel uit te maken van hun totale begroting.
 
Artikel 4:6 Aanvragen
Het aanvraagformulier is digitaal beschikbaar op www.breda.nl/subsidie.
 
HOOFDSTUK 5 Specifieke nadere regels Fonds cultuur en erfgoed
 
Artikel 5:1 Vigerend beleidskader
Artikel spreekt voor zich.
 
Artikel 5:2 Wat
Het fonds cultuur en cultureel erfgoed komt in plaats van: het fonds presentatie, het fonds productie, het fonds amateurkunst en het fonds professionalisering.
 
Artikel 5:3 Voor wie
Dit artikel spreekt voor zich.
 
Artikel 5:4 Met welk doel
De doelstellingen zijn een afgeleide van de twee van toepassing zijnde beleidsnota’s.
 
Artikel 5:5 Criteria
De subsidie kan maximaal € 20.000,-­ of 50% van de totale begroting bedragen. Organisaties uit de culturele hoofdstructuur zoals benoemd in het uitvoeringsprogramma factor C 2011­ 2012 ontvangen een jaarsubsidie. Bij aanvragen wordt bij dreigende overschrijding van het subsidieplafond de voorkeur gegeven aan aanvragers met wie geen vaste subsidierelatie bestaat.
 
Artikel 5:6 Aanvragen
Het aanvraagformulier is digitaal beschikbaar op www.breda.nl/subsidieloket.
 
HOOFDSTUK 6 Specifieke nadere regels Monumenten
 
Artikel 6:1
Op 14 februari 2008 is de erfgoedvisie ‘Erfgoed in Context’ door de raad vastgesteld. Deze visie bepaalt de kaders op het gebied van erfgoed in de Gemeente Breda. In het hoofdstuk ‘zorg voor het erfgoed’ wordt nader ingegaan op de noodzaak om nadruk te leggen op het onderhoud in plaats van alleen op restauratie. Deze specifieke nadere regels geven uitwerking aan deze doelstelling.
 
Artikel 6:2
De subsidieverordening Bouwen en Wonen 1995 bood alleen mogelijkheden om restauraties van monumenten te subsidiëren. Middels het eerste lid wordt de mogelijkheid geboden om ook onderhoudswerkzaamheden te subsidiëren. Het achterliggende doel hiervan is dat gestructureerd onderhoud het moment van noodzakelijk restauratie kan uitstellen en dat op termijn meer authentiek materiaal behouden zal blijven.
Het tweede lid regelt dat het college kan sturen op de wijze van instandhouding. Een instandhoudingsmethodiek die naar oordeel van het college niet of onvoldoende bijdraagt aan bovengenoemde doelstelling van gestructureerd onderhoud zal niet worden gesubsidieerd.
Op een zelfde wijze als de rijksregeling voor rijksmonumenten (Brim) wordt enkel sober en doelmatig gesubsidieerd.
 
Artikel 6:3
Deze specifieke nadere regels zijn opgesteld om de gemeentelijke monumenten in Breda in stand te houden. Eigenaren van rijksmonumenten kunnen in beginsel geen beroep doen op een bijdrage op grond van deze specifieke nadere regels.
Onder a is opgenomen dat enkel natuurlijke personen en stichtingen de mogelijkheid wordt geboden om subsidie aan te vragen.
Een bijzondere positie nemen organisaties voor monumentenbehoud in. Dit zijn partijen die met hun eigen expertise op het gebied van erfgoed monumenten beheren en exploiteren. De gemeente Breda heeft er belang bij om monumenten die door de reguliere markt niet worden opgepakt toch een toekomst te geven. Onder b is opgenomen dat organisaties voor monumentenbehoud ook voor rijksmonumenten in aanmerking kunnen komen voor gemeentelijke subsidie.
Onder c is opgenomen dat de eigenaren van de maalvaardige molens in aanmerking komen voor subsidie. Deze regeling vloeit direct voort uit een raadsbesluit van de voormalige gemeente Nieuw Ginneken.
 
Artikel 6:4
Uit de vaste rechtspraak blijkt dat het college gemeentelijke monumenten aan kan wijzen zonder hier financiële compensatie tegenover te stellen. Door het vaststellen van de specifieke nadere regels monumenten geeft het college categorieën van monumenteigenaren de mogelijkheid een instandhoudingssubsidie aan te vragen.
 
Artikel 6:5
Het eerste lid regelt dat subsidie kan worden aangevraagd voor een gemeentelijk monument en in die gevallen dat een gemeentelijk monument bestaat uit verschillende objecten (bijvoorbeeld een boerderij met twee schuren) voor ieder object afzonderlijk subsidie kan worden aangevraagd.
Het tweede lid regelt dat slechts eens in de vijftien jaar subsidie kan worden aangevraagd. Nadat subsidie is verleend wordt de eigenaar geacht de gerestaureerde onderdelen (of zaken van groot onderhoud) in dusdanige staat te houden dat de technische levensduur van materialen wordt gehaald.
De instandhoudingssubsidie is er op gericht om de meerkosten die samenhangen met het behoud van detaillering, materiaalgebruik en afwerking te compenseren. Het is echter niet de bedoeling om alle onderhoud (bijvoorbeeld iedere drie jaar regulier schilderwerk) te subsidiëren. Het derde lid regelt dat wanneer er sprake is van geheel andere werkzaamheden geen termijn van 15 jaar geldt.
Het vierde lid benoemt de zaken die specifiek voor de toetsing van de aanvraag benodigd zijn. De basis ligt in een inspectierapport. Deze dient te worden opgesteld door een ter zake deskundig persoon of instantie omdat het van groot belang is te starten met een juiste diagnose van de technische of fysieke staat van het monument. Om te kunnen beoordelen welke zaken subsidiabel zijn, wordt gevraagd om een begroting in STABU­systematiek. Dit is de algemene standaard van bouwend Nederland.
Het vijfde lid regelt dat de subsidiabele kosten worden ingeperkt tot maximaal € 100.000,­. Grote restauratieprojecten kunnen op grond van het derde lid in een aantal fasen worden opgeknipt. Per fase kan er dan in de loop van de tijd subsidie worden aangevraagd.
Het zesde lid regelt dat de subsidie maximaal 30% van de subsidiabele kosten bedraagt. Per aanvraag kan dus maximaal € 30.000,­ subsidie worden verstrekt.
Het zevende lid is opgenomen omdat de administratieve lasten van een kleine aanvraag vrijwel gelijk zijn aan een grote aanvraag. Er kunnen echter veel meer kleine subsidies worden verstrekt uit een gelijkblijvend budget.
Door het invoeren van een drempel van minimale subsidiabele kosten van € 10.000,­- worden eigenaren gedwongen om zich bewust te zijn van de onderhoudswerkzaamheden die in de loop van de tijd moeten worden uitgevoerd. Een eigen onderhoudsplan, waarbij uitvoering van werkzaamheden strategisch worden geclusterd, levert subsidiemogelijkheden op.
Het achtste lid geeft het college de mogelijkheid om geen subsidie te verstrekken wanneer er sprake is van onvoldoende onderhoud.
Het negende lid is specifiek gericht op de twee maalvaardige molens. De eigenaren van deze molens komen niet in aanmerking voor subsidie op grond van lid 1 tot en met 7. De eigenaar van een maalvaardige molen kan een matchingssubsidie van maximaal € 5000,­- aanvragen voor het onderhoud van de molen.
 
Artikel 6:6
Dit artikel regelt de verplichtingen van de subsidieontvanger wanneer deze subsidie ontvangt. Indien een subsidieontvanger niet voldoet aan deze verplichtingen kan op grond van de Algemene Subsidieverordening Breda 2011 de subsidie worden ingetrokken. Het eerste lid regelt dat het college nader onderzoek kan doen naar de bouw­ of ontstaansgeschiedenis van het beschermd monument of naar de uitvoering van het restauratieplan. De subsidieontvanger is gehouden aan medewerking van deze onderzoeken. De kosten van dergelijke onderzoeken komen voor rekening van het college.
Het tweede lid regelt een verplichte Casco­All­Risk verzekering tijdens de uitvoering. Dit is noodzakelijk omdat de reguliere opstalverzekering hiervoor onvoldoende dekking kent. De Casco­All­Risk verzekering komt voor rekening van de subsidieontvanger.
Het derde lid regelt dat het monument na afronding van de uitvoering verzekerd is tegen brand­, storm­ en bliksemschade. Hierdoor is zeker gesteld dat bij een calamiteit via de verzekeraar voldoende middelen voor herstel van de gesubsidieerde zaken voorhanden zal zijn. Het vierde lid regelt dat de subsidieontvanger verplicht installaties aanbrengt ter bescherming van de monumentale waarden. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan bliksembeveiliging op een boerderij met een rieten kap. Wanneer het college dergelijke installaties eist worden deze op grond van artikel 6.5 subsidiabel gesteld.
Het vijfde lid verplicht de subsidieontvanger zijn monument deugdelijk te onderhouden. De technische of fysieke staat van het monument na afronding van de gesubsidieerde werkzaamheden is hierbij leidend.
 
Naar boven