Beleidsregels voor het verbranden van snoeihout en zieke planten en voor het houden van kampvuren 2015
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek
 
overwegende dat in artikel 10.2 lid 1 Wet Milieubeheer een algemeen verbod is opgenomen voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen en dat artikel 10.63 lid 1 Wet Milieubeheer het college de bevoegdheid geeft om ontheffingen van dit verbod te verlenen voor het verbranden van snoeihout en zieke planten en voor het houden van kampvuren in de open lucht;
 
gelet op artikel 10.63 lid 1 Wet milieubeheer, artikel 5:34 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Groesbeek, artikel 5:34 van de gemeente Ubbergen, artikel 5:34 van de gemeente Millingen aan de Rijn en artikel 4:81 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht;
BESLUIT
 
Vast te stellen:
1. Beleidsregels voor het verlenen van ontheffingen voor het verbranden van snoeihout en zieke planten in de open lucht 2015
2. Beleidsregels voor het verlenen van ontheffingen voor het houden van kampvuren in de open lucht 2015
 
Artikel 1. Begripsbepalingen
  • a.
    onder snoeihout wordt in deze beleidsregels verstaan:
    hout dat van bomen en struiken wordt afgehaald ter bevordering van het natuurlijke proces
  • b.
    onder zieke planten wordt in deze beleidsregels verstaan:
    planten en houtopstanden waarvoor de plantenziektekundige dienst schriftelijk dan wel mondeling het advies geeft deze planten of houtopstanden spoedig ter plaatse te verbranden.
Artikel 2. Onderhoud van karakteristieke landschapselementen en erfbeplantingen
  • 1.
    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het verbranden van snoeihout dat ontstaat bij het onderhoud van karakteristieke landschapselementen en erfbeplanting in het buitengebied;
  • 2.
    Een ontheffing als bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien er geen hoogwaardige verwerkingsmogelijkheid is, zoals opstapelen van houtwallen, versnipperen of verklepelen;
  • 3.
    Een ontheffing kan worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
Artikel 3. Zieke planten
  • 1.
    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het verbranden zieke planten;
  • 2.
    Een ontheffing wordt verleend indien er sprake is van een besmettelijke ziekte.
Artikel 4. Andere gevallen
Burgemeester en wethouders verlenen in principe geen ontheffing in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2 en artikel 3 van deze beleidsregels.
Artikel 5. Voorschriften ontheffing
Aan de ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden:
  • a.
    het verbranden van het snoeihout moet op zodanige wijze plaatsvinden dat er geen milieubelangen worden geschaad;
  • b.
    het verbranden van andere afvalstoffen dan schoon snoeihout of zieke planten is verboden;
  • c.
    snoeihout en zieke planten mogen alleen afkomstig van het eigen terrein zijn; het verbranden van snoeihout of zieke planten van derden is verboden;
  • d.
    het verbranden mag geen gevaar, schade of hinder opleveren voor de omgeving;
  • e.
    de houder van de ontheffing, of een door hem aangewezen vertegenwoordiger dient tijdens de verbranding voortdurend aanwezig te zijn en dient zorg te dragen voor een goed brandend vuur met zo min mogelijk rookontwikkeling;
  • f.
    het vuur mag slechts een geringe omvang hebben en mag niet worden ontstoken bij krachtige wind;
  • g.
    de stookplaats mag een maximale omvang hebben van 10 m2 met een hoogte van maximaal 2,5 meter;
  • h.
    de verbranding mag slechts plaats vinden met inachtneming van een voldoende afstand tot bouwwerken (tenminste 50 meter), tot bosgebied (tenminste 100 meter) en tot de kant van oppervlakte water (tenminste 10 meter);
  • i.
    het stoken van vuur mag niet plaatsvinden binnen de bebouwde kom of in een bodembeschermingsgebied;
  • j.
    de omgeving van de stookplaats moet worden vrijgehouden van brandbare materialen, zoals dode bladeren, gras e.d.;
  • k.
    het is verboden om het vuur te ontsteken met behulp van brandbare vloeistoffen zoals benzine, petroleum of oliën;
  • l.
    in de nabijheid van het vuur dienen brandblusmiddelen aanwezig te zijn;
  • m.
    alvorens de stookplaats te verlaten dient het vuur goed gedoofd te zijn en de vuurresten te zijn afgedekt met een zand- of grondlaag van tenminste 0,10 meter;
  • n.
    alle door de brandweer gegeven bevelen dienen steeds stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd; voorts dienen alle aanwijzingen van de milieutoezichthouder en/of BOA te worden opgevolgd. Indien hier geen gevolg aan wordt gegeven dooft de brandweer het vuur en worden de kosten verhaald;
  • o.
    op grond van de weersgesteldheid kan de brandweer, de politie of de milieutoezichthouder/BOA de opdracht geven om het stoken van het vuur tijdelijk uit te stellen;
  • p.
    de verbrandingsresten dienen uiterlijk een dag na het stoken geheel te zijn verwijderd; de verbrandingsresten dienen te worden afgevoerd naar een daartoe bevoegde verwerkingsinrichting. De verbrandingsresten dienen in afwachting van afvoer te worden bewaard in daartoe geschikte emballage;
  • q.
    voor het stoken van vuur is toestemming nodig van de grondeigenaar;
  • r.
    de verbranding mag ingevolge art. 13 Wet bodembescherming geen bodemverontreiniging veroorzaken. De houder van deze ontheffing dient daarvoor voldoende maatregelen te nemen;
  • s.
    het verbranden van snoeihout mag alleen plaatsvinden in de periode 1 november-1 april tussen zonsopgang en zonsondergang;
  • t.
    op een zaterdag, zon- en feestdag mag er niet worden gestookt;
  • u.
    van de voorgenomen verbranding dient de gemeente Groesbeek minstens 5 werkdagen vooraf in kennis te worden gesteld door indiening van een meldingsformulier verbranden van snoeihout;
  • v.
    De ontheffing en melding dienen tijdens het stoken aan controlerende instanties zoals de politie onmiddellijk getoond te worden;
Artikel 6. Geldigheid ontheffing
De ontheffing wordt verleend voor de duur van het seizoen waarin snoeihout verbrand mag worden, namelijk 1 november tot 1 april.
Artikel 7. Intrekking van de ontheffing
Indien niet aan de voorschriften wordt voldaan kunnen burgemeester en wethouders de ontheffing intrekken dan wel geen volgende ontheffing verlenen.
Artikel 8. Uitsluiting aansprakelijkheid
De gemeente is niet aansprakelijk voor schade, direct of indirect voortvloeiend uit het gebruik maken van een ontheffing op basis van deze beleidsregels.
Artikel 9. Citeertitel
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als 'Beleidsregels voor het verbranden van snoeihout en zieke planten 2015'.
Artikel 10. Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking.
Gelijktijdig worden de eerder vastgestelde beleidsregels inzake het verbranden van snoeihout en zieke planten in de open lucht van de voormalige gemeenten Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Groesbeek ingetrokken.
 
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 7 juli 2015.

Burgemeester en wethouders van Groesbeek,

J.W. Looijen,

secretaris.

H.W.C.G. Keereweer,

burgemeester.

Beleidsregels voor het verlenen van ontheffingen voor het houden van kampvuren in de open lucht 2015
Artikel 1. Begripsbepalingen
Onder een kampvuur wordt in deze beleidsregel verstaan:
een vuur gehouden door een (jeugd)organisatie of vereniging in het kader van een georganiseerde activiteit.
Artikel 2. Ontheffing
Indien het belang van de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet kan door burgemeester en wethouders een ontheffing worden verleend:
voor het houden van een kampvuur uitsluitend in het kader van een georganiseerde activiteit.
Artikel 3. Andere gevallen
Burgemeester en wethouders verlenen in principe geen ontheffing in andere gevallen dan bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregel. Kerstboomverbrandingen en paasvuren zijn niet toegestaan.
Artikel 4. Voorschriften ontheffing
Aan de ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden:
  • a.
    het houden van het vuur moet op zodanige wijze plaatsvinden dat er geen milieubelangen worden geschaad;
  • b.
    het verbranden van andere afvalstoffen dan sprokkel- en openhaardhout is verboden;
  • c.
    het verbranden mag geen gevaar, schade of hinder opleveren voor de omgeving;
  • d.
    de houder van de ontheffing, of een door hem aangewezen vertegenwoordiger dient tijdens de verbranding voortdurend aanwezig te zijn en dient zorg te dragen voor een goed brandend vuur met zo min mogelijk rookontwikkeling;
  • e.
    het vuur mag slechts een geringe omvang hebben en mag niet worden ontstoken bij krachtige wind;
  • f.
    de verbranding mag slechts plaats vinden met inachtneming van een voldoende afstand tot bouwwerken (tenminste 50 meter), tot bosgebied (tenminste 100 meter) en tot de kant van oppervlakte water (tenminste 10 meter);
  • g.
    de omgeving van de stookplaats moet worden vrijgehouden van brandbare materialen, zoals dode bladeren, gras e.d.;
  • h.
    het is verboden om het vuur te ontsteken met behulp van brandbare vloeistoffen zoals benzine, petroleum of oliën;
  • i.
    in de nabijheid van het vuur dienen brandblusmiddelen aanwezig te zijn;
  • j.
    alvorens de stookplaats te verlaten dient het vuur goed gedoofd te zijn en de vuurresten te zijn afgedekt met een zand- of grondlaag van tenminste 0,10 meter;
  • k.
    alle door de brandweer gegeven bevelen dienen steeds stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd; voorts dienen alle aanwijzingen van de milieutoezichthouder en/of BOA te worden opgevolgd. Indien hier geen gevolg aan wordt gegeven dooft de brandweer het vuur en worden de kosten verhaald;
  • l.
    op grond van de weersgesteldheid kan de brandweer, de politie of een milieutoezichthouder/BOA de opdracht geven om het stoken van het vuur tijdelijk uit te stellen;
  • m.
    de verbrandingsresten dienen uiterlijk een dag na het stoken geheel te zijn verwijderd; de verbrandingsresten dienen te worden afgevoerd naar een daartoe bevoegde verwerkingsinrichting. De verbrandingsresten dienen in afwachting van afvoer te worden bewaard in daartoe geschikte emballage;
  • n.
    voor het stoken van vuur is toestemming nodig van de grondeigenaar;
  • o.
    de verbranding mag ingevolge art. 13 Wet bodembescherming geen bodemverontreiniging veroorzaken. De houder van deze ontheffing dient daarvoor voldoende maatregelen te nemen;
  • p.
    De ontheffing dient tijdens de verbranding aan controlerende instanties zoals de politie onmiddellijk getoond te worden.
Artikel 5. Geldigheid ontheffing voor het houden van kampvuren
De ontheffing voor een kampvuur is alleen geldig op de op de aanvraag aangegeven dag en tijdvak.
Artikel 6. Intrekking van de ontheffing
Indien niet aan de voorschriften wordt voldaan kunnen burgemeester en wethouders de ontheffing intrekken dan wel geen volgende ontheffing verlenen.
Artikel 7. Uitsluiting aansprakelijkheid
De gemeente is niet aansprakelijk voor schade, direct of indirect voortvloeiend uit het gebruik maken van een ontheffing op basis van deze beleidsregels.
Artikel 8. Citeertitel
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als 'Beleidsregels voor het houden van kampvuren 2015'.
Artikel 9. Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking.
Gelijktijdig worden de eerder vastgestelde beleidsregels inzake het houden van kampvuren in de open lucht van de voormalige gemeenten Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Groesbeek ingetrokken.
 
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 7 juli 2015.

Burgemeester en wethouders van Groesbeek,

J.W. Looijen,

secretaris.

H.W.C.G. Keereweer,

burgemeester.

Naar boven