Toelichting op de beleidsregels behorende bij het bankreglement Kredietbank Utrecht
De beleidsregels behorend bij het bankreglement dienen ter ondersteuning van de uitvoering van het bankreglement. Ze passen geheel binnen het wettelijk kader van de Wft en het BGfo. Zij geven waar dat nodig is een nadere invulling of uitleg van wet- en regelgeving en de wijze waarop bepalingen in het bankreglement moeten worden toegepast. Aan deze beleidsregels hebben de modellen van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet (NVVK) ten grondslag gelegen.
Het merendeel van de beleidsregels spreekt voor zich. Hieronder wordt op enkele onderdelen een nadere toelichting gegeven.
Toelichting per artikel of hoofdstuk
De gebruikte definities zijn gelijk aan de definities in het bankreglement en/of wet- ren regelgeving.
Hoofdstuk 2 Betrouwbaarheid
De regels in dit hoofdstuk sluiten direct aan bij hoofdstuk 3 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Het BGfo is het wettelijk kader en geeft dwingende regels omtrent de vaststelling van de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers en van medewekers en andere personen die in opdracht van de KBU rechtstreeks betrokken zijn bij financiële dienstverlening.
Een deel van deze regels hebben het karakter van uitvoeringsvoorschriften over de wijze waarop de betrouwbaarheid wordt onderzocht en vastgesteld. Om die reden zijn ze ook in deze beleidsregels opgenomen. Het hoofdstuk maakt een onderscheid tussen (mede)beleidsbepalers enerzijds en medewerkers en andere personen werkzaam in opdracht van de KBU anderzijds.
Artikel 2.6 geeft aan dat de betrouwbaarheid van de laatstgenoemde categorie (medewerkers en andere in opdracht van de KBU werkzame personen) voldoende vaststaat als zij voldoen aan de bepalingen van dit artikel: verklaring van goed gedrag, in de voorafgaande tien jaar niet failliet verklaard zijn geweest (tenzij rehabilitaite heeft plaatsgevonden) of een WSNP-traject hebben gevolgd, dan wel op 1-1-2006 al werkzaam zijn onder verantwoordleijkheid van de KBU.
Hoofdstuk 3 Vakbekwaamheid
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn eveneens overeenkomstig de in het BGfo gestelde eisen. Ook ten aanzien van de vakbekwaamheid is er een onderscheid tussen personen die het dagelijks beleid van de KBU bepalen en de overige medewerkers.
Artikel 3.2 regelt de vakbekwaamheidseisen van personen die het dagelijks beleid bepalen. Onder deze personen worden verstaan de hiërarchisch leidinggevenden, met andere woorden: de teamleiders en mt-leden. Zij hoeven op grond van dit artikel in beginsel geen materiële vakbekwaamheid te bezitten op het gebied van financiële dienstverlening, maar moeten uitsluitend voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid die gelden voor leidinggevenden in het algemeen.
Artikel 3.3 regelt de vakbekwaamheidseisen van de feitelijk leidinggevenden, medewerkers en andere personen die in opdracht van de KBU werkzaamheden verrichten op het gebied van financiële dienstverlening. Van belang is om op te merken dat met 'feitelijk leidinggevenden' de personen worden bedoeld die uit hoofde van hun opleiding en functie over specialistische kennis beschikken, deze door middel van inhoudelijke instructies kunnen overdragen op andere medewerkers en zo sturend optreden in het dienstverleningsproces. Een dergelijke specialist kan natuurlijk een hiërarchisch leidinggevende zijn, maar dat hoeft niet. Doorslaggevend is dat het een voldoende opgeleide medewerker is die op grond van zijn opleiding het proces inhoudelijk stuurt, bijvoorbeeld een kwaliteitsmedewerker. Deze dient te voldoen aan de eindtermen die zijn vastgelegd in het BGfo en ten bewijze daarvan over een erkend diploma te beschikken. De eindtermen zijn opgenomen in een bijlage bij het BGfo (te raadplegen via
www.wetten.nl).
Hoofdstuk 4 Adequate en integere bedrijfsvoering
Deze bepalingen zijn voornamelijk formele vereisten die de wet stelt aan eenieder die actief is op het gebied van financiële dienstverlening. In de praktijk zullen deze voorschriften in overeenstemming zijn met gelijksoortige voorschriften ten aanzien van integriteit die ook voor SoZaWe als geheel reeds van toepassing zijn. Deze regels moeten daarom gezien worden als een algemeen toetsingskader, met hier en daar een aanvulling met betrekking tot de bedrijfsvoering op het specifieke terrein van financiële dienstverlening.
Hoofdstuk 5 Informatievoorziening
De KBU is vrij in de wijze waarop cliënten worden geïnformeerd over de producten, mits deze informatie voldoet aan de wettelijke vereisten zoals geformuleerd in de Wft en met name in afdeling 8.1 BGfo. Daarin is onder andere geregeld waaruit van geval tot geval de inhoud van de informatie moet bestaan en in welke gevallen de KBU verplicht is om informatie te verstrekken.
De KBU kan op verzoek de verplichte en onverplichte informatie ook in een andere taal verstrekken, zolang dat de bedrijfsvoering niet in ernstige mate hindert. De KBU is in elk geval nooit verplicht om informatie in een andere taal te verstrekken. Als de KBU de informatie niet in een andere taal kan of wil verstrekken, zal de cliënt zelf voor een vertaling moeten zorgen. In voorkomende gevallen kan het echter in het belang zijn van de KBU als zij zelf voor een vertaling zorgt als daarmee misverstanden kunnen worden vermeden.
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen
Deze beleidsregels treden pas in werking na publicatie. Hierbij moet echter wel worden aangetekend dat een deel van de bepalingen voortvloeien uit wettelijke bepalingen die een onmiddellijke werking hebben. Het college, respectievelijk de KBU is aan deze wettelijke voorschriften altijd gehouden, ook als de beleidsregels waarin ze zijn uitgewerkt of aangehaald niet zijn gepubliceerd.