Re-integratieverordening Participatiewet Opsterland 2015
 
De raad van de Gemeente Opsterland,
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 19 mei 2015,
gezien het advies van de CUMO,
gelet op het bepaalde in artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet,
overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen voor de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en maatschappelijke participatie.,
Besluit vast te stellen de volgende verordening:
Re-integratieverordening Participatiewet Opsterland 2015
Artikel 1. Begrippen
  • 1.
    In deze verordening wordt verstaan onder:
    • a.
      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland;
    • b.
      wet: de Participatiewet;
    • c.
      doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet, met uitzondering van personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van deze wet;
    • d.
      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
    • e.
      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;
    • f.
      persoon: persoon die tot de doelgroep van deze verordening hoort;
    • g.
      loonwaarde: loonwaarde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel g van de Participatiewet;
    • h.
      nugger: niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet, die niet of minder dan 12 uren per week werkt en meer dan 12 uren per week wil werken;
    • i.
      ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, inclusief het bepalen en aanbieden van door het college noodzakelijk geachte voorzieningen;
    • j.
      participatie: alle activiteiten waaraan de klant in de samenleving deelneemt, onderverdeeld in arbeid, onderwijs en maatschappelijke participatie;
    • k.
      pva: plan van aanpak waarin de door het college voor een individuele klant noodzakelijk geachte ondersteuning, alsmede de voor deze klant geldende algemene en bijzondere verplichtingen, zijn vastgelegd.
  • 2.
    Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordeningen gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2. Opdracht college
  • 1.
    Het college kan, bij het bepalen van de wijze waarop de ondersteuning bij participatie wordt vormgegeven, prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.
  • 2.
    Bij het aanbieden van ondersteuning zoals verwoord in lid 1 van dit artikel, heeft het college aandacht voor een evenwichtige aanpak van groepen personen als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a, van de wet.
  • 3.
    Het college biedt aan personen ondersteuning bij participatie voor zover deze ondersteuning door het college noodzakelijk wordt geacht.
  • 4.
    Het college maakt een afweging van de individuele mogelijkheden en capaciteiten van een persoon, teneinde de ondersteuning van de persoon zodanig vorm te kunnen geven dat de beoogde mate van participatie zo doelmatig mogelijk wordt gerealiseerd.
  • 5.
    Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruikmaakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
    • a.
      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en
    • b.
      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.
  • 6.
    Het college zendt jaarlijks voor 1 juni aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid. Het verslag bevat in ieder geval het oordeel van de cliëntenraad.
  • 7.
    In geval van een nugger kan het college:
    • a.
      een eigen bijdrage instellen bij een inkomen hoger dan 115% van de relevante bijstandsnorm of
    • b.
      nadere voorwaarden vaststellen, waarbij een inkomens- of vermogensgrens kan worden gehanteerd of
    • c.
      zowel een eigen bijdrage instellen als nadere voorwaarden vaststellen, waarbij een inkomens- of vermogensgrens kan worden gehanteerd.
Hoofdstuk 2. Participatie algemeen
Artikel 3. Ondersteuning en verplichtingen van personen
  • 1.
    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
  • 2.
    Het college doet een persoon een aanbod voor ondersteuning bij participatie dat in overeenstemming is met de bepalingen van deze verordening.
  • 3.
    De manier van ondersteuning wordt nader uitgewerkt in een op de specifieke situatie van een persoon toegespitst plan van aanpak.
  • 4.
    Een persoon heeft geen recht op ondersteuning, indien er een voorliggende voorziening voorhanden is, welke naar het oordeel van het college voldoende bijdraagt aan het behalen van het voor de persoon hoogst haalbare participatieniveau.
  • 5.
    Het college kan een voorziening beëindigen als:
    • a.
      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet nakomt;
    • b.
      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;
    • c.
      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet;
    • d.
      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;
    • e.
      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruikmaakt van de voorziening;
    • f.
      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruikmaakt van de aangeboden voorziening;
    • g.
      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.
Hoofdstuk 3. Bepalingen met betrekking tot in de Participatiewet opgenomen voorzieningen
Artikel 4. Loonkostensubsidie
  • 1.
    Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die een arbeidsovereenkomst sluiten met een werknemer die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e van de Participatiewet.
  • 2.
    Het college stelt op grond van artikel 10c van de Participatiewet vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e van deze Participatiewet.
  • 3.
    Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:
    • a)
      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet
    • b)
      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en
    • c)
      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
  • 4.
    Het college kan, in het kader van de beoordeling van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde vaststelling en met inachtneming van de criteria in het derde lid van dit artikel, geadviseerd worden door een externe organisatie die deze beoordeling voor de arbeidsmarktregio Fryslân gaat uitvoeren.
Artikel 5. Vaststelling loonwaarde doelgroep loonkostensubsidie en proefplaatsing
  • 1.
    Het college stelt de loonwaarde vast van een persoon die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.
  • 2.
    Het college maakt met betrekking tot de beoordeling van de loonwaarde van een tot de doelgroep loonkostensubsidie behorende persoon gebruik van een objectieve en deskundige loonwaardemethodiek, die, gelet op de binnen de arbeidsmarktregio Fryslân gemaakte afspraken, voldoet aan de minimumeisen die aan een methode ter bepaling van de loonwaarde worden gesteld. Bij de vaststelling van de loonwaarde is er sprake van een werkplek, waarop het werktempo, de kwaliteit en inzetbaarheid van de persoon wordt vergeleken met een werknemer die de functie middels volledige loonwaarde invult. Op basis van de uitkomst van de loonwaardemeting wordt de loonkostensubsidie vastgesteld.
  • 3.
    Om de loonwaarde vast te stellen kan het college een proefplaatsing verstrekken aan werkgevers die voornemens zijn een arbeidsovereenkomst te sluiten met een persoon die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.
  • 4.
    De proefplaatsing als bedoeld in lid 3 duurt maximaal drie maanden en leidt tot een arbeidsovereenkomst bij de werkgever zonder proeftijd voor de duur van minimaal zes maanden met een omvang waarmee de persoon uitkeringsonafhankelijk wordt.
Artikel 6. Beschut Werk
  • 1.
    Een persoon met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking, dan wel een combinatie van genoemde beperkingen, die een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek vereist dat van een reguliere werkgever in redelijkheid niet mag worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt, kan door het college de participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet worden aangeboden.
  • 2.
    Het college maakt ter uitvoering van het eerste lid van dit artikel een voorselectie uit de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
  • 3.
    Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) adviseert het college overeenkomstig artikel 10b, tweede lid van de Participatiewet in verband met de beoordeling of een persoon slechts mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden.
  • 4.
    Het college biedt de volgende op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen aan om de in artikel 10b, eerste lid van de Participatiewet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken:
    • a.
      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;
    • b.
      uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
  • 5.
    Het college bepaalt de aard van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk beschikbaar worden gesteld.
Artikel 7. De no-riskpolis
  • 1.
    Het college kan een no-riskpolis aanbieden aan een werkgever die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, waarbij sprake is van arbeidsbeperkende factoren, een dienstbetrekking aanbiedt.
  • 2.
    De no-riskpolis biedt de werkgever in elk geval met inachtneming van een eigen risico, een vergoeding van de loonschade gedurende de ziekteperiode van de werknemer tot het einde van de dekkingsduur.
  • 3.
    Bij gelijktijdige toepassing van de voorziening loonkostensubsidie en de no-riskpolis gaat, in geval van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte, toepassing van de no-riskpolis voor.
Artikel 8. (Job)coaching en persoonlijke begeleiding
Het college kan aan een persoon die in aanmerking komt voor, of behoort tot, de doelgroep loonkostensubsidie persoonlijke begeleiding aanbieden ter ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken als hij zonder persoonlijke begeleiding niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Artikel 9. Scholing
  • 1.
    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.
  • 2.
    Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:
    • a.
      zonder inzet van de scholing is het verwerven of behouden van arbeid naar het oordeel van het college niet haalbaar;
    • b.
      de scholing moet aansluiten bij de bekwaamheden van de persoon;
    • c.
      de scholing moet aansluiten bij de ontwikkelingen in de arbeidsmarkt;
  • 3.
    Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet.
  • 4.
    Het college kan nadere regels stellen omtrent duur, kosten en niveau van de scholing.
Artikel 10. Detacheringsbaan
  • 1.
    Het college kan zorgen voor toeleiding van een persoon naar een dienstverband met een werkgever, gericht op arbeidsinschakeling.
  • 2.
    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid door de werkgever gedetacheerd bij een onderneming oftewel inlenende organisatie. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel de werkgever en de inlenende organisatie als tussen de werknemer en de inlenende organisatie.
  • 3.
    Een werknemer wordt uitsluitend geplaatst als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
Artikel 11. Leerwerkplek
  • 1.
    Het college kan een persoon een leerwerkplek aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.
  • 2.
    Het doel van de leerwerkplek is het opdoen van beroepsgerichte werkervaring. De leerwerkplek duurt maximaal zes maanden.
  • 3.
    Het college plaatst de persoon alleen, indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.
  • 4.
    Het college sluit met de werkgever een schriftelijke overeenkomst waarin ten minste wordt vastgelegd: het doel, de duur en omvang van de leerwerkplek en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.
Artikel 12. Ondersteuning bij leer-werktrajecten
Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon voor wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:
  • a.van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of
  • b.
    van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
Artikel 13. Sociale activering
  • 1.
    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening.
  • 2.
    Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.
Artikel 14. Participatieplaats
  • 1.
    Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de Participatiewet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.
  • 2.
    Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.
  • 3.
    Het college verstrekt aan een persoon die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de Participatiewet, ambtshalve, een premie. De hoogte van de premie wordt vastgesteld door het college.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen
Artikel 15. Hardheidsclausule
Het college kan afwijken van deze verordening, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze verordening
Artikel 16. Citeertitel en inwerkingtreding
  • 1.
    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Re-integratieverordening Participatiewet Opsterland 2015’.
  • 2.
    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 29 juni 2015.
De griffier,
De voorzitter,
 
Ieke Zwart
Ellen van Selm
Naar boven