BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND
Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen;
 
Overwegende, dat het in het belang van bijzondere bijstandsverlening noodzakelijk wordt geacht om nadere regels te stellen ten aanzien van de uitvoering van de Participatiewet;
 
gelet op het bepaalde in artikel 35 Participatiewet;
 
BESLUIT:
 
Vast te stellen de navolgende Beleidsregels bijzondere bijstand
 
Hoofdstuk 1 Begrippen
Artikel 1 Begrippen
 
Wet:
Participatiewet
 
Belanghebbende:
degene die de bijzondere bijstand aanvraagt
 
Zelfredzaamheid:
het vermogen om dagelijkse algemene levensverrichtingen zelfstandig te kunnen doen op de domeinen zoals omschreven in de Zelfredzaamheid-Matrix
Artikel 2 Participatiewet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  • 1.
    De begrippen zoals die in de Participatiewet zijn opgenomen, zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregels tenzij anders is vermeld.
  • 2.
    De begrippen zoals die in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregels tenzij anders is vermeld, en voor zover relevant binnen de reikwijdte van deze beleidsregels.
Hoofdstuk 2 Doel
Artikel 3 Te bereiken resultaat
  • 1.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de wet en van deze beleidsregels.
  • 2.
    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken met als te bereiken resultaat de bevordering of het (uiteindelijk) bereiken van zelfredzaamheid door de belanghebbende. Aan de toekenning van bijzondere bijstand in deze situatie kan de voorwaarde verbonden worden dat de belanghebbende meewerkt aan ondersteuning bij het bereiken, bevorderen, of behouden van zelfredzaamheid. Ook het in de toekomst voorkomen van de noodzaak van bijstandsverlening voor dezelfde of andere kosten, kan daarvan onderdeel uitmaken. De ondersteuning kan zowel door professionals als vrijwilligers zijn of een combinatie daarvan. De met toepassing van dit lid verstrekte bijzondere bijstand is in beginsel tijdelijk.
  • 3.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand op grond van lid 2 indien hierin kan worden voorzien met een wettelijke of andere voorliggende voorziening (waaronder ook algemene en collectieve voorzieningen), op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Hoofdstuk 3 Aanvraag, overgangsrecht, vorm en controle
Artikel 4 Indienen aanvraag
  • 1.
    De belanghebbende dient een aanvraag voor bijzondere bijstand in beginsel vooraf in.
  • 2.
    Wordt een aanvraag ingediend nadat de kosten zijn gemaakt, dan onderzoekt het college of in afwijking van de algemene regel toch bijzondere bijstand verstrekt kan worden. De volgende vragen dienen dan in ieder geval bevestigend beantwoord te worden:
    • a.
      is op het moment van aanvraag nog vast te stellen of de kosten die gemaakt zijn bijzondere noodzakelijk waren?
    • b.
      was op het moment dat de kosten werden gemaakt de aanvrager bijstandsbehoeftig?
  • 3.
    Uitzondering op deze regel geldt voor:
    • a.
      de kosten van bewindvoering
    • b.
      de kosten van rechtsbijstand
Voor de uitgezonderde kosten is aanvragen een jaar nadat de kosten zich hebben voorgedaan, mogelijk.
Artikel 5 Overgangsrecht
Het college neemt tot en met een jaar na de datum van in werking treden van deze beleidsregels aanvragen in behandeling die betrekking hebben op kosten die tot 1 jaar voor het moment van aanvragen zijn gemaakt.
Artikel 6 Vorm van de bijstand
Het college verstrekt de bijzondere bijstand in beginsel om niet, tenzij hiervan op grond van de wet, een verordening of een beleidsregel dient te worden afgeweken.
Artikel 7 Controle
Het college kan aan de uitbetaling van de bijstand voorwaarden verbinden. Voorbeelden: de bijzondere bijstand wordt pas uitbetaald wordt na inleveren van de desbetreffende nota, of het college voert periodiek een controle uit op de besteding van de bijzondere bijstand.
Hoofdstuk 4 Drempel en draagkracht
Artikel 8 Drempelbedrag
Het college hanteert geen drempelbedrag zoals bedoeld in artikel 35, lid 2 van de wet.
Artikel 9 Draagkracht alleenstaanden en gehuwden
  • 1.
    Het college neemt in beginsel alle middelen, inkomen en vermogensbestanddelen waarover een uitkeringsgerechtigde of het gezin kunnen beschikken, in aanmerking voor het berekenen van de draagkracht.
  • 2.
    Het college stelt het inkomen op dezelfde manier vast als voor de algemene bijstand (§ 3.4 van de wet).
  • 3.
    Het college laat inkomsten uit arbeid van ten laste komende kinderen (artikel 31, lid 2 onder h van de wet) vrij, tenzij de bijzondere bijstand voor kosten van het minderjarige kind met inkomsten uit arbeid wordt aangevraagd.
  • 4.
    Het college neemt als uitgangspunt voor het bepalen van de draagkracht in het inkomen: het netto inkomen inclusief vakantiegeld dat ten tijde van de aanvraag wordt ontvangen. Bij wisselende inkomsten wordt het inkomen gebaseerd op een periode van drie maanden. Indien dit geen redelijke draagkracht oplevert, wordt het inkomen over het gehele jaar genomen. Ook hier geldt dat het vakantiegeld deel uitmaakt van de draagkrachtberekening.
  • 5.
    Het college neemt het inkomen waarop executoriaal beslag gelegd is niet als inkomen in aanmerking, onder voorwaarden dat de belanghebbende
    • a.
      dat (deel van het) inkomen feitelijk niet kan besteden, en
    • b.
      feitelijk niet over dat (deel van het) inkomen kan beschikken, en
    • c.
      dat (deel van het) inkomen feitelijk niet aan hem kan laten uitbetalen.
  • 6.
    Het college rekent de individuele inkomenstoeslag (artikel 36 van de wet) niet tot het draagkrachtinkomen, uitgezonderd voor de aanvraag voor aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen en/of woninginrichting.
  • 7.
    Het college acht in beginsel geen draagkracht in het inkomen aanwezig bij een belanghebbende:
    • a.
      op wie de WSNP van toepassingis verklaard, of
    • b.
      voor wie een minnelijke schuldregeling tot stand is gekomen.
  • 8.
    Het college hanteert bij aanvragen voor bijzondere bijstand dezelfde vermogensvrijlating zoals opgenomen in artikel 34 van de wet.
  • 9.
    Het college berekent het voor de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen als volgt:
    • a.
      bij inkomen tot de toepasselijke bijstandsnorm: 0% van het inkomen;
    • b.
      bij inkomen tot 150 % van de toepasselijke bijstandsnorm: 35% van het inkomen tussen 100% en 150%;
    • c.
      bij een inkomen van 150% of hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm: 100% van het meerdere inkomen boven 150%;
    • d.
      bij de kostensoorten woonkostentoeslag en kosten beschermingsbewind, curator of mentorschap geldt voor het inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm: 100% van het meerdere inkomen.
Artikel 10 Draagkracht alleenstaande ouders
  • 1.
    Het college stelt het inkomen van de alleenstaande ouder voor het bepalen van de draagkracht in verband met bijzondere bijstand voor alleenstaande ouders in afwijking van artikel 9, lid 2, als volgt vast:
    • a.
      het college stelt het inkomen van de alleenstaande ouder vast overeenkomstig § 3.4 van de wet, met uitzondering van artikel 31, lid 2 onder d, voor zover het het per 1 januari 2015 verhoogde deel van het verhoogde kindgebonden budget betreft (ook bekend als de alleenstaande ouder-kop, ook genoemd ALO-kop), dat de alleenstaande ouder ontvangt of waarop de alleenstaande ouder aanspraak kan maken;
  • 2.
    Het college stelt de toepasselijke bijstandsnorm voor alleenstaande ouders zoals genoemd in artikel 9, lid 9 op 90% van de norm voor gehuwden, indien artikel 22a van de wet (de kostendelersnorm) niet van toepassing is op de alleenstaande ouder;
  • 3.
    Het college stelt de toepasselijke bijstandsnorm voor alleenstaande ouders zoals genoemd in artikel 9 lid 9 op 80% van de norm voor gehuwden indien artikel 22a van de wet (de kostendelersnorm) op de alleenstaande ouder van toepassing is.
  • 4.
    Voor het overige gelden de bepalingen in artikel 9.
Artikel 11 Draagkrachtperiode
  • 1.
    De periode waarover de draagkracht wordt berekend, de draagkrachtperiode, is een jaar, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere kosten zijn/worden gemaakt. Met dien verstande dat deze niet verder teruggaat dan de periode zoals genoemd in artikel 3.
  • 2.
    Een eenmaal vastgestelde draagkracht is in beginsel definitief. Een wijziging in het inkomen of vermogen kan echter zodanige gevolgen hebben voor de draagkracht, dat er ongewenste effecten optreden. Dit geldt zowel voor de belanghebbende als voor de gemeente. Daarom kan de draagkracht tijdens het draagkrachtjaar worden aangepast indien het inkomen en/of het vermogen en daardoor de draagkracht meer dan 25% wijzigt. De aanpassing gebeurt zo nodig bij een vervolg aanvraag bijzondere bijstand tijdens het lopende draagkrachtjaar. Het betekent niet dat de draagkracht bij marginale wijzigingen aangepast dient te worden of dat de draagkracht bij iedere vervolg aanvraag opnieuw vastgesteld wordt.
Hoofdstuk 5 (Para)medische kosten
Artikel 12 Bijzondere bijstand voor (para)medische kosten algemeen
  • 1.
    Voor (para)medische kosten is de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening. Deze voorliggende voorziening is in beginsel passend en toereikend te achten.
  • 2.
    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de extra en/of voor eigen rekening blijvende kosten van noodzakelijke (para)medische kosten, conform deze beleidsregels. De aanvullende verzekering is een voorliggende voorziening voor deze kosten indien aanwezig.
  • 3.
    Het college vergoedt (para)medische kosten voor de goedkoopst adequate behandeling of voorziening, tenzij anders is vermeld.
  • 4.
    In de onderstaande beleidsregels worden alleen de meest voorkomende kosten genoemd. Het college kan ook voor niet genoemde noodzakelijke (para)medische kosten bijzondere bijstand verstrekken.
Artikel 13 (Medisch) advies
  • 1.
    Het college stelt zo mogelijk zelf de noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand vast, en maakt daarbij gebruik van de reeds bij het college bekende informatie die van belang is voor de beoordeling van de aanvraag, mits en voor zover nodig de belanghebbende hier vooraf toestemming voor geeft.
  • 2.
    Het college vraagt een extern (medisch) advies, indien het college de (medische) noodzaak van een aangevraagde voorziening niet zelf kan vaststellen.
  • 3.
    Medisch advies is in ieder geval niet nodig bij:
    • a.
      afwijzing van de aanvraag op financiële gronden;
    • b.
      een ongewijzigde (medische) situatie, tenzij de ongewijzigde situatie betwijfeld wordt.
Artikel 14 Eigen risico zorgverzekering
Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor het verplicht of vrijwillig eigen risico in verband met zorgkosten.
Artikel 15 Brillen en contactlenzen, visuele hulpmiddelen
  • 1.
    Het college verstrekt per belanghebbende eens per 3 jaar bijzondere bijstand voor een normale bril of normale contactlenzen. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de goedkoopste adequate voorziening tot een maximum van in totaal € 150 voor montuur en glazen, of lenzen.
  • 2.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor visuele hulpmiddelen.
Artikel 16 Dieetvoeding
  • 1.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de extra kosten van noodzakelijke dieetvoeding.
  • 2.
    Voor het beoordelen van de noodzaak voor bijzondere bijstand maakt het college gebruik van de lijst Meerkosten dieetvoeding zoals die is opgenomen in de NIBUD-prijzengids. In beginsel verstrekt het college alleen bijzondere bijstand voor diëten die genoemd worden op deze lijst.
  • 3.
    Het college bepaalt de hoogte van de bijzondere bijstand aan de hand van de in lid 2 van de lijst genoemde extra kosten.
Artikel 17 Tandheelkundige hulp
  • 1.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige behandeling.
  • 2.
    Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van lid 1. Een bijzondere situatie is in ieder geval een acute noodsituaties waarbij behandeling niet uitgesteld kan worden en de belanghebbende geen middelen heeft om de behandeling te betalen.
  • 3.
    Het college kan met toepassing van lid 2 bijzondere bijstand toekennen aan een belanghebbende van wie het gebit niet is onderhouden door bijzondere omstandigheden, voor het eerste consult en de noodzakelijke en niet uitstelbare behandeling(en), voor zover het de goedkoopste adequate behandeling betreft.
Artikel 18 Fysiotherapie/oefentherapie
Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van fysiotherapie of oefentherapie tot een maximum van 20 behandelingen per kalenderjaar.
Artikel 19 Verzorging en hulp
Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz) en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Artikel 20 Maaltijdvoorziening
  • 1.
    De kosten van maaltijden behoren tot de normale kosten van het bestaan.
  • 2.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de meerkosten van maaltijdvoorziening wanneer een belanghebbende:
    • a.
      (tijdelijk) niet in staat is zelf de warme maaltijd te bereiden, en
    • b.
      binnen het gezin niemand anders aanwezig is die de maaltijdbereiding kan overnemen.
  • 3.
    Het college kan eveneens bijzondere bijstand verstrekken voor maaltijdvoorziening met toepassing van artikel 3.
  • 4.
    Het college berekent de meerkosten van maaltijdvoorziening op basis van het verschil tussen de in de NIBUD-prijzengids opgenomen normale kosten van een warme maaltijd en de kosten van de maaltijdvoorziening.
Artikel 21 Stookkosten
  • 1.
    Stookkosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan.
  • 2.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor medisch noodzakelijke extra stookkosten.
  • 3.
    Het college stelt de hoogte van de bijzondere bijstand vast op basis van de NIBUD-prijzengids: voor iedere graad extra verwarming is de vergoeding 7% van gemiddelde gasverbruik per type woning.
Artikel 22 Bewassing en kledingslijtage
  • 1.
    De kosten van bewassing en kledingslijtage behoren tot de algemene kosten van het bestaan.
  • 2.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de extra kosten van bewassing indien deze veroorzaakt worden door bijzondere omstandigheden en er binnen het gezin niemand aanwezig is de extra bewassing op zich kan nemen.
  • 3.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de extra kosten van kledingslijtage indien deze veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, met uitzondering van extra kledingslijtage die wordt veroorzaakt door incontinentie omdat daarvoor gebruikt gemaakt kan worden incontinentiemateriaal dat wordt vergoed uit de basisverzekering op grond van de Zorgverzekering.
  • 4.
    Het college baseert de hoogte van de bijzondere bijstand voor extra kledingslijtage of extra bewassingskosten op de NIBUD-prijzengids.
Artikel 23 Schoonmaakhulp
  • 1.
    De kosten van het schoonhouden van een woning behoren tot de normale kosten van het bestaan.
  • 2.
    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de noodzakelijke, voor eigen rekening blijvende kosten van het schoonhouden van de door belanghebbende bewoonde woning, hierna te noemen: schoonmaakhulp, wanneer:
    • a.
      de belanghebbende door lichamelijke beperkingen (deels) niet in staat is de woning schoon te houden, en
    • b.
      er binnen het huishouden niemand anders aanwezig is die het schoonhouden van de woning over kan nemen. Het college baseert zich voor de beoordeling hiervan op de bijlage bij de beleidsregels Wmo 2015 ‘Nadere uitwerking begrip gebruikelijke hulp’.
  • 3.
    Het college bepaalt de omvang van de noodzakelijke schoonmaakhulp op basis van de in de beleidsregels Wmo 2015 opgenomen bijlage ‘Normtijden schoonmaakhulp’.
  • 4.
    De Wet maatschappelijke ondersteuning is een voorliggende voorziening voor zover van toepassing, evenals een regeling waarmee (een deel van) de kosten van schoonmaakhulp vergoed kan worden. De regeling kan een gemeentelijke regeling zijn of anderszins.
  • 5.
    Het college vergoedt de kosten van de schoonmaakhulp tot maximaal (voor 2015):
    • a.
      € 14,75 per uur indien de schoonmaakhulp wordt geleverd door een organisatie voor thuiszorg. Het bedrag wordt jaarlijks per 1 januari aangepast.
    • b.
      € 9,00 per uur indien de schoonmaakhulp door een particulier wordt geleverd. Het bedrag wordt jaarlijks per 1 januari aangepast en afgerond op hele of halve euro’s.
    • c.
      € 4,50 per uur indien de schoonmaakhulp door een persoon uit het sociale netwerk wordt geleverd. Het bedrag wordt jaarlijks per 1 januari aangepast en afgerond op hele of halve euro’s. Tot het sociale netwerk behoren in ieder geval bloedverwanten tot de eerste en tweede graad.
  • 6.
    Per 4 weken komt het bedrag ter hoogte van de maximale eigen bijdrage zoals genoemd in artikel 3.8, eerste lid, onder a en b sec (zonder sub 1 en 2) Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en dat van toepassing is op de gezinssituatie van de belanghebbende, niet voor vergoeding in aanmerking tenzij zich een of meer van de omstandigheden genoemd in artikel 3.8, vierde lid Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voordoen.
  • 7.
    Dit artikel heeft geen betrekking op de kosten van schoonmaakmiddelen. Deze kosten behoren tot de normale kosten van het bestaan, waarvoor het college geen bijzondere bijstand verstrekt.
Hoofdstuk 6 Reiskosten
Artikel 24 Reiskosten in verband met bezoek familie- of gezinsleden
  • 1.
    Reiskosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan, inclusief bijvoorbeeld incidenteel bezoek aan een ziek familielid, bezoek van een begrafenis of crematie, familie- of vriendenbezoek. Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor deze kosten.
  • 2.
    Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van lid 1. Tot de bijzondere omstandigheden kunnen behoren:
    • a.
      het bezoeken van een verpleegde bloedverwant in de eerste of tweede graad of verpleegd gezinslid;
    • b.
      het bezoeken van een uit huis geplaatst kind;
    • c.
      het bezoeken van een gedetineerde bloedverwant in de eerste of tweede graad of een gedetineerd gezinslid.
  • 3.
    De noodzakelijke frequentie van het bezoek wordt op grond van de individuele situatie vastgesteld.
Artikel 25 Reiskosten in verband met (medische) behandeling
  • 1.
    Reiskosten voor bezoek aan een arts of andere (para)medische behandelaar behoren tot de algemene kosten van het bestaan.
  • 2.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor deze kosten met uitzondering van de verschuldigde eigen bijdrage na vergoeding van de reiskosten op grond van het Besluit Zorgverzekering. De Wlz of Zorgverzekeringswet zijn voorliggende voorzieningen voor reiskosten in verband met een medische behandeling.
Artikel 26 Hoogte van de bijzondere bijstand voor reiskosten
De hoogte van de bijzondere bijstand is bij eigen vervoer gebaseerd op de gemiddelde kosten van brandstof zoals opgenomen in de NIBUD-prijzengids (voor 2014 € 0,13 per kilometer). Bij reizen per openbaar vervoer worden de kosten daarvan vergoed.
Hoofdstuk 7 Bewindvoering, rechtsbijstand, schuldhulpverlening
Artikel 27 Kosten beschermingsbewind, mentorschap en curatele
  • 1.
    Het college kan voor de kosten van een door de kantonrechter ingesteld beschermingsbewind, mentorschap of ondercuratelestelling bijzondere bijstand verstrekken. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:
    • a.
      de bewindvoerder, mentor of curator overlegt een beschikking van de kantonrechter waaruit blijkt dat hij als zodanig is benoemd;
    • b.
      het in rekening gebrachte beloning komt overeen met de door de bewindvoerder, mentor of curator gehanteerde algemene voorwaarden;
    • c.
      de bewindvoerder, mentor of curator heeft de werkzaamheden daadwerkelijk uitgevoerd en de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zijn daadwerkelijk gemaakt. Bij twijfel kan het college een onderzoek hiernaar instellen.
  • 2.
    De maximale vergoedingen zijn conform de vergoedingen zoals deze zijn vastgesteld in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, tenzij het overgangsrecht Aanbevelingen LOVCK van toepassing is.
  • 3.
    Bij de beoordeling van de bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de eventuele draagkracht van de aanvrager. Voor bijzondere bijstand voor de beloning van een bewindvoerder, mentor of curator geldt een draagkracht van 100% voor het inkomen dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 9 lid 9 onder d).
  • 4.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van een WSNP-bewindvoerder of faillissementscurator.
Artikel 28 Kosten schuldhulpverlening en vrijwillig budgetbeheer
  • 1.
    De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) is een voorliggende voorziening voor schuldhulpverlening. Het college voert de Wgs in eigen beheer uit. Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van schuldhulpverlening door een andere partij dan het college zelf, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
  • 2.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van vrijwillig budgetbeheer. Behoudens bijzondere omstandigheden zijn deze kosten vanwege het vrijwillige karakter in beginsel niet noodzakelijk.
Artikel 29 Kosten rechtsbijstand
  • 1.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp en de bijkomende griffierechten, indien na beoordeling door het Juridisch Loket op grond van een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand rechtshulp is verleend. De noodzaak voor het verlenen van rechtshulp kan dan worden aangenomen. Of het een zaak tegen de gemeente betreft is niet van belang.
  • 2.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor kosten die samenhangen met een veroordeling van de bijstandsaanvrager in de proceskosten van de tegenpartij.
  • 3.
    Toetsing door het Juridisch Loket geldt als een voorliggende voorziening. Alleen in bijzondere omstandigheden kan de toetsing door het Juridisch Loket worden overgeslagen en voor de gehele eigen bijdrage bijzondere bijstand verleend worden.
  • 4.
    Indien de belanghebbende een rechtsbijstandsverzekering heeft en daarop een beroep kan doen, dan geldt die eveneens als een voorliggende voorziening.
Hoofdstuk 8 Bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 t/m 20 jaar
Artikel 30 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in inrichting
  • 1.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan 18 t/m 20 jarigen die niet verblijven in een inrichting, op grond van artikel 12 van de wet aanvullend op de jongerennorm (artikel 20 onder a Participatiewet).
  • 2.
    De hoogte van de bijzondere bijstand is in beginsel niet hoger dan het verschil tussen 50% van de gehuwdennorm (artikel 21 onder b Participatiewet) en de jongerennorm (artikel 20 onder a Participatiewet).
  • 3.
    Het college kan de aanvullende bijzondere bijstand op grond van de individuele situatie lager of hoger vaststellen. Hiervoor kan aanleiding zijn bijvoorbeeld wanneer de jongere een woning deelt met een of meer personen.
  • 4.
    Over de aanvullende bijzondere bijstand wordt geen vakantietoeslag gereserveerd.
Artikel 31 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in inrichting
  • 1.
    Een jongere van 18 tot 21 jaar in een inrichting heeft geen recht op algemene bijstand.
  • 2.
    Indien nodig kan aan een jongere in een inrichting bijzondere bijstand worden verstrekt op grond van artikel 12 Participatiewet. De hoogte van de bijzondere bijstand is in beginsel niet hoger dan de norm die geldt voor personen van 21 jaar of ouder in een inrichting (artikel 23 Participatiewet).
Artikel 32 Verhaal op ouders
  • 1.
    Het college verhaalt de verstrekte bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 t/m 20 jaar op de ouders met toepassing van artikel 62 onder c Participatiewet.
  • 2.
    Wanneer gesproken wordt over ‘de ouders’ dan worden hier de onderhoudsplichtige(n) bedoeld, zoals omschreven in artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Hoofdstuk 9 Bijzondere bijstand voor andere kosten
Artikel 33 Niet in de beleidsregels genoemde kosten
Het college kan ook voor kosten die niet in deze beleidsregels genoemd worden, bijzondere bijstand verstrekken op grond van artikel 35 van de wet en deze beleidsregels.
Artikel 34 Indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen tot 18 jaar
  • 1.
    De WTOS (tot 1 augustus 2015) en het kindgebonden budget zijn passende en toereikende voorliggende voorzieningen voor de indirecte schoolkosten van schoolgaande kinderen tot 18 jaar. Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor deze kosten.
  • 2.
    Het college kan in bijzondere omstandigheden en/of met toepassing van artikel 3 afwijken van het eerste lid. Daarbij kunnen de volgende aspecten een rol spelen:
    • a.
      Ouders worden geacht rekening te houden met hun financiële mogelijkheden bij de schoolkeuze voor hun kinderen. Dit speelt vooral een rol bij de keuze voor een Mbo-opleiding omdat voor Mbo-ers jonger dan 18 jaar geen studentenreisprodukt (ov-jaarkaart) beschikbaar is vanuit de studiefinanciering. Ouders betalen de reiskosten wanneer het kind buiten de woonplaats naar Mbo gaat. Het is niet ongebruikelijk of bijzonder dat een Mbo-opleiding in bijvoorbeeld Leeuwarden, Drachten, Sneek, Steenwijk of Meppel gevolgd wordt. Reiskosten naar deze locaties zijn dan ook in beginsel geen bijzondere kosten. Wanneer de opleiding verder weg ligt dan de genoemde plaatsen, dan is het nodig te beoordelen of de bedoelde opleiding ook dichterbij gevolgd kan worden. Is dit het geval, dan is er in beginsel sprake van een eigen keuze, waarvan de gevolgen niet via bijzondere bijstand opgevangen worden. Ook hier geldt dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn.
    • b.
      De in artikel 3 genoemde overwegingen over zelfredzaamheid zijn onderdeel van de beoordeling.
Artikel 35 Babyuitzet en zwangerschapskleding
  • 1.
    De kosten van een babyuitzet en zwangerschapskleding behoren tot de incidenteel voorkomende, algemene kosten van het bestaan. De belanghebbende kan hiervoor reserveren, zaken gespreid aanschaffen, en/of tweedehands aanschaffen. Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor deze kosten.
  • 2.
    Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van lid 1, indien reservering of gespreide aanschaf niet mogelijk is.
  • 3.
    Het college verstekt de bijzondere bijstand op grond van lid 2 voor een babyuitzet tot maximaal het bedrag dat hiervoor in de NIBUD-prijzengids is opgenomen onder ‘Basispakket babyuitzet’ en slechts voor kosten die genoemd worden onder ‘Babykleding’, ‘Babyverzorging’ en ‘Babykamer’.
Artikel 36 Uitvaartkosten
  • 1.
    De kosten van een uitvaart behoren tot de bijzondere, noodzakelijke kosten van het bestaan. In de ze kosten kan worden voorzien door de nalatenschap van de overledene en/of een uitvaartverzekering. De wettelijke of per testament bepaalde erfgenamen zijn aansprakelijk voor de kosten van de uitvaart.
  • 2.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van de uitvaart indien de erfgenaam (zijn of haar deel van) de kosten niet kan betalen.
  • 3.
    Het college verhaalt de bijzondere bijstand op de nalatenschap voor zover aanwezig. Indien de opdracht voor de uitvaart niet door (een van) de erfgenamen wordt gegeven, dan zijn de kosten van de uitvaart verhaalbaar op de erfgenamen indien hiervoor bijzondere bijstand wordt verstrekt.
  • 4.
    De vergoeding voor een uitvaart op grond van de bijzondere bijstand is maximaal € 4.500. De kosten voor een begrafenis/crematie zijn uitgesplitst in de NIBUD-prijzengids. Voor kosten die daarin niet genoemd worden, wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.
  • 5.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van een begrafenis in het buitenland of de reiskosten daar naar toe.
Artikel 37 Verwervingskosten in verband met werk, scholing en opleiding
  • 1.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor verwervingskosten (reiskosten, kinderopvang, andere kosten in verband met werk, scholing of opleiding). Zo nodig kunnen deze kosten betaald worden uit de middelen voor re-integratie.
  • 2.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de voor eigen rekening blijvende kosten van kinderopvang. De kinderopvangtoeslag is een voorliggende voorziening voor deze kosten.
  • 3.
    Voor de kosten van sociaal-medische kinderopvang is de Verordening kinderopvang een voorliggende voorziening.
Artikel 38 Kosten ouderbijdrage peuterspeelzaal
De kosten van de ouderbijdrage voor kinderen die naar de peuterspeelzaal of kinderdagverblijf gaan en behoren tot de doelgroep voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE), zijn bijzondere, noodzakelijke kosten. Het college verstrekt hiervoor bijzondere bijstand.
Artikel 39 Kosten leges voor verblijfsvergunning of naturalisatie
  • 1.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van leges voor de verlenging van een verblijfsvergunning, omdat deze kosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan.
  • 2.
    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van naturalisatie, omdat deze kosten niet behoren tot de algemene of bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan.
  • 3.
    Het college beschouwt de kosten van gezinshereniging indien de belanghebbende een als vluchteling toegelaten vreemdeling is, als bijzondere, noodzakelijke kosten van het bestaan. Tot de kosten van gezinshereniging behoren, reiskosten, legeskosten, vertaalkosten. Het college verstrekt bijzondere bijstand voor deze kosten.
Artikel 40 Overbruggingsuitkering in verband met een liquiditeitsprobleem
  • 1.
    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de overbrugging van een liquiditeitsprobleem, bijvoorbeeld indien de tijd tussen het eerste betaalmoment van de bijstandsuitkering en het laatste betaalmoment van de voorgaande inkomensbron langer is dan een maand, en de belanghebbende heeft geen middelen om deze tijd te overbruggen. Ook in andere situaties kan zich een liquiditeitsprobleem voordoen.
  • 2.
    Het college verstaat in dit verband onder middelen: vrij en zonder vertraging opneembare gelden zoals bijvoorbeeld geld op een spaarrekening of lopende bankrekening.
  • 3.
    Het college baseert de hoogte van de bijzondere bijstand op de individuele omstandigheden en de toepasselijke bijstandsnorm.
  • 4.
    Het college verstrekt de bijzondere bijstand voor een liquiditeitsprobleem in beginsel in de vorm van een lening.
Hoofdstuk 10 Woonkosten (periodiek en incidenteel)
Artikel 41 Kosten van wonen
  • 1.
    De kosten van wonen behoren tot de algemene kosten van het bestaan. In deze kosten kan in beginsel worden voorzien door een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm.
  • 2.
    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor woonkosten indien deze door bijzondere omstandigheden hoger zijn dan hetgeen aan woonkosten betaald kan worden uit de norm.
  • 3.
    Voor huurders van een woning is de huurtoeslag een voorliggende voorziening.
  • 4.
    Het college verbindt aan de bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag de voorwaarde dat de belanghebbende zo snel mogelijk goedkopere woonruimte vindt en/of probeert de woonlasten te verminderen.
  • 5.
    Het college verstrekt een woonkostentoeslag in beginsel niet langer dan een jaar. Het college kan de duur verlengen op grond van de individuele situatie van de belanghebbende.
  • 6.
    Het college hanteert een afwijkend draagkrachtpercentage voor de woonkostentoeslag (artikel 9 lid 9 onder d)
Artikel 42 Aanhouden van een woning tijdens verblijf in een inrichting
  • 1.
    Het college kan wegens bijzondere omstandigheden afwijken van artikel 41, eerste lid indien de belanghebbende is opgenomen in een inrichting, het aanhouden van een woning noodzakelijk is, en het inkomen van de belanghebbende hiervoor niet toereikend is.
  • 2.
    Het college verstrekt de bijzondere bijstand voor het aanhouden van een woning tijdens verblijf in een inrichting in beginsel niet langer dan een jaar.
  • 3.
    Het college verstrekt de bijzondere bijstand in beginsel voor de volgende kosten:
    • huur
    • energie
    • water
Artikel 43 Duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten
  • 1.
    De kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan. In deze kosten kan worden voorzien door:
    • a.
      de Wet maatschappelijke ondersteuning als voorliggende voorziening
    • b.
      reservering vooraf of achteraf
    • c.
      bij echtscheiding of verlating: aanspraak op (een deel van) de inboedel indien de belanghebbende hierover ook daadwerkelijk kan beschikken.
  • 2.
    Het college kan in bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand voor woonkosten verstrekken. Hiervan kan in een individueel geval sprake zijn wanneer de belanghebbende:
    • a.
      geconfronteerd wordt met een onvoorzienbare verhuizing, of
    • b.
      een woonkostentoeslag ontvangt en verhuist naar een goedkopere woning, of
    • c.
      geen mogelijkheden had om te reserveren voor een noodzakelijke uitgaven voor duurzame gebruiksgoederen of inrichtingskosten.
  • 3.
    Het college beschouwt het niet kunnen reserveren vanwege het hebben van schulden in beginsel niet als een bijzondere omstandigheid. Het college kan hiervan afwijken indien de belanghebbende deelneemt aan een minnelijke schuldregeling of indien op belanghebbende de WSNP van toepassing is verklaard en daardoor reservering vooraf of achteraf niet mogelijk is.
  • 4.
    Bij het onderzoek naar bijzondere omstandigheden is artikel 3 lid 2 onderdeel van de beoordeling daarvan, alsmede de aanwezigheid in het gezin van minderjarige kinderen.
  • 5.
    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor inrichtingskosten voor zover het de inrichting van noodzakelijke woonruimtes betreft. Noodzakelijke woonruimtes zijn in beginsel de woonkamer, aanwezige en gebruikte slaapkamer(s), keuken, sanitaire ruimtes.
  • 6.
    Het college verstrekt de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten volgens de goedkoopst adequate oplossing en pas in laatste instantie voor een nieuw artikel. De belanghebbende dient zoveel mogelijk gebruik te maken van giften van familieleden of anderen en tweedehands artikelen, en nieuwe artikelen zo goedkoop mogelijk aan te schaffen. Dit geldt ook voor huishoudelijke apparaten, voor zover deze adequaat zijn.
  • 7.
    Het college verstrekt
    • a.
      voor woninginrichting een maximaal bedrag gebaseerd op de in de NIBUD-prijzengids genoemde, op de alleenstaande of het gezin van toepassing zijnde, totaalprijzen voor woninginrichting ter hoogte van:
      • Voor alleenstaanden: 50%
      • Voor gezinnen: 70%
    • b.
      voor individuele goederen, duurzame gebruiksgoederen en stoffering maximaal het bedrag dat daarvoor in de NIBUD-prijzengids is opgenomen.
  • 8.
    De bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten, uitgezonderd voor stofferingskosten, wordt in beginsel als lening verstrekt tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Bijzondere omstandigheden kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het ontbreken van aflossingscapaciteit.
Artikel 44 Kosten in verband met verhuizing
  • 1.
    Kosten in verband met verhuizing (bijvoorbeeld verhuiskosten, eerste maand huur, administratiekosten) behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan. In deze kosten kan worden voorzien door:
    • a.
      de Wet maatschappelijke ondersteuning als voorliggende voorziening
    • b.
      reservering vooraf of achteraf
    • c.
      betaling door de werkgever indien dit is opgenomen in de cao of de individuele arbeidsovereenkomst.
  • 2.
    Het college kan In bijzondere omstandigheden afwijken van lid 1. Daarbij gelden dezelfde overwegingen die zijn genoemd in artikel 43.
Hoofdstuk 11 Nadere bepalingen over bijstand in de vorm van een lening
Artikel 45 Looptijd lening
  • 1.
    Degene die bijstand in de vorm van een lening heeft ontvangen, dient deze in beginsel volledig terug te betalen.
  • 2.
    Het college beperkt de duur van de aflossing van de lening tot 3 jaar in de volgende situaties:
    • a.
      de lening is verstrekt in verband met de vestiging in de gemeente op basis van de taakstelling huisvesting vergunninghouders, voor duurzame gebruiksgoederen, woninginrichting of stoffering, of
    • b.
      de lening is verstrekt voor (vrijwel) volledige woninginrichting, en
    • c.
      er is bij de toekenning van de bijzondere bijstand in de vorm van een lening geen sprake van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en
    • d.
      de aflossingsverplichting is gedurende drie jaar (36 maanden) volledig nagekomen, en
    • e.
      het inkomen is gedurende de looptijd van de lening niet hoger geweest dan de toepasselijke bijstandsnorm.
  • 3.
    Het restant van de lening die op grond van lid 2 niet langer wordt afgelost, wordt omgezet in bijstand om niet.
Artikel 46 Hoogte aflossing en rente leenbijstand
  • 1.
    Het college stelt de aflossing van de bijstand in de vorm van een lening als volgt vast bij een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm:
    • a.
      voor een alleenstaande 4% van de gezinsnorm
    • b.
      voor een eenoudergezin op 5% van de gezinsnorm
    • c.
      voor een gezin op 6% van de gezinsnorm
  • 2.
    Het college stelt de aflossing van de bijstand in de vorm van een lening als volgt vast bij een inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm:
    • a.
      voor een alleenstaande 4% van de gezinsnorm, verhoogd met 35% van het netto inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm
    • b.
      voor een eenoudergezin 5% van de gezinsnorm, verhoogd met 35% van het netto inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm
    • c.
      voor een gezin 6% van de gezinsnorm, verhoogd met 35% van het netto inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm
  • 3.
    Het college kan de aflossing van de lening aanpassen indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
  • 4.
    Het college brengt geen rente in rekening over bijstand die in de vorm van een lening is verstrekt.
Hoofdstuk 12 Hardheidsclausule en inwerkingtreding
Artikel 47 Hardheidsclausule
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze beleidsregels naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn. 
Artikel 48 Inwerkingtreding
  • 1.
    Deze beleidsregels treden in werking 8 dagen na publicatie en werken terug tot en met 1 januari 2015.
  • 2.
    Op aanvragen ingediend tot de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels, wordt beslist met toepassing van de tot 1 januari 2015 geldende beleidsregels.
 
Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 19 mei 2015

Burgemeester en wethouders van Heerenveen.

De gemeentesecretaris,

F.H. Perdok

De burgemeester,

T.J. van der Zwan

Toelichting
Algemeen
De voorliggende beleidsregels zijn opgesteld met de visie op het sociaal beleid als grondslag.
De visie bevat de volgende uitgangspunten:
We willen dat de inwoners van Heerenveen zelfredzaam zijn, actief zijn en om ander denken. We zetten daarom in op het versterken van eigen regie en burgerschap. Als het inwoners ondanks hulp niet lukt om zelfredzaam te zijn, bieden we voor hen een vangnet. We willen dit bereiken binnen de beschikbare middelen.
De inwoners staan centraal. We hebben vertrouwen in de kracht en talenten van inwoners, verenigingen en particulier initiatief. Mensen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het oplossen van hun eigen problemen. Als ze daar hulp bij nodig is, is de volgorde als volgt:
  • ze spreken in de eerste plaats hun eigen sociale netwerk aan.
  • als dat niet voldoende is kunnen ze gebruik maken van vrijwilligerswerk.
  • als dat niet voldoende is kunnen ze een beroep doen op professionele collectieve en algemene voorzieningen
  • als dat niet voldoende is krijgen ze professionele individuele hulp.
 
De bijzondere bijstand is onderdeel van het bovengenoemde vangnet.
Op grond van artikel 35 Participatiewet heeft het college een wettelijke taak om bijzondere bijstand te verstrekken aan inwoners die geconfronteerd worden met noodzakelijke kosten die veroorzaakt worden door bijzondere omstandigheden en die de inwoner niet uit zijn normale inkomen of vermogen kan betalen.
Daarnaast kan het college ook zelf beleid voeren. In het verleden is van deze mogelijkheid vooral gebruik gemaakt om buitenwettelijk begunstigend beleid te voeren voor (para)medische kosten. Dit beleid had een generiek karakter. Voldeed de belanghebbende aan bepaalde voorwaarden en had hij bepaalde kosten, dan kreeg hij daarvoor bijzondere bijstand.
Ook gaf het college tot en met 2013 invulling aan artikel 35, lid 3, 4 en 6 door middel van categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen, een witgoedregeling en een collectieve zorgverzekering voor minima, de AV-Frieso.
Het beëindigen van deze categoriale regelingen, de visie op het sociaal beleid en het door de gemeenteraad aangenomen armoedebeleid waarin de nadruk wordt gelegd op maatwerk, leidt tot de noodzaak van nieuwe beleidsregels.
 
In november 2014 heeft de gemeenteraad de kadernota Werk, inkomen en participatie vastgesteld. Hierin is de keuze voor het maatwerkbeginsel in de bijzondere bijstand vastgelegd. Eerder had de raad al in het integrale keuzedocument gekozen voor ‘Participatiewet rechtmatige stijl’, met daarin het maatwerkbeginsel bijzondere bijstand.
Door de inzet van meitinkers wil het college de eigen kracht van de inwoners en hun omgeving zo veel mogelijk aanspreken, voordat er een beroep gedaan wordt op de bijzondere bijstand of een andere gemeentelijke voorziening. De meitinker is het eerste aanspreekpunt voor de inwoner die een probleem heeft om bepaalde kosten te betalen. De meitinker bekijkt samen met de inwoner hoe het probleem opgelost kan worden. Zijn er eenvoudige oplossingen in de eigen omgeving mogelijk dan hoeft er geen aanvraag voor bijzondere bijstand (met instemming van de inwoner) ingediend te worden. Wanneer er geen andere mogelijkheden zijn, kan de bijzondere bijstand in beeld komen.
Uiteraard blijft het altijd mogelijk rechtstreeks een aanvraag voor bijzondere bijstand in te dienen. Ook dan zal de meitinker naar aanleiding van de aanvraag in gesprek gaan met de inwoner.
 
Bijzondere bijstand
Het college is verplicht om bijzondere bijstand te verstrekken op grond van artikel 35 van de Participatiewet. Een inwoner kan hierop een beroep doen wanneer hij niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm(artikel 35, lid 1 Participatiewet).
De volgorde waarop een aanvraag voor bijzondere bijstand wordt beoordeeld, is als volgt en altijd individueel:
  • 1.
    Doen de kosten zich voor?
  • 2.
    Zijn de kosten noodzakelijk?
  • 3.
    Vloeien de kosten voort uit bijzondere omstandigheden?
  • 4.
    Kunnen de kosten worden betaald uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?
Is het antwoord op de vragen 1 t/m 3 ja en op vraag 4 nee, dan is het college verplicht om bijzondere bijstand te verstrekken. Is het antwoord op een van de vragen afwijkend dan is er geen recht op bijzondere bijstand.
 
Recht of geen recht
In de loop der jaren is duidelijk geworden waar de grens voor recht of geen recht ligt. Zo is het bijvoorbeeld duidelijk geworden dat voor medische kosten de zorgverzekering voldoende wordt geacht om in deze kosten te voorzien. Ook al worden sommige kosten niet vergoed terwijl dat misschien wel wenselijk zou zijn. Gemeenten hoeven dus in principe geen bijzondere bijstand voor medische kosten te verstrekken. Gemeenten kunnen echter een eigen beleid voeren dat verder gaat dan de wettelijke plicht. Dit wordt buitenwettelijk begunstigend beleid genoemd. Gemeente Heerenveen hanteert begunstigend beleid voor (para)medische kosten.
 
Het doel van het bijzondere bijstandsbeleid
Het uitvoeren van de wettelijke taken op grond van artikel 35 Participatiewet wordt in een deel van deze beleidsregels gereguleerd.
 
De wetgever heeft de mogelijkheden voor categoriale bijzondere bijstand beperkt, met de bedoeling dat gemeenten meer maatwerk gaan leveren, dat is afgestemd op de individuele situatie van de inwoner. Om die reden is de categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en ouderen vervallen. In Heerenveen is de categoriale regeling al eerder vervallen. Hoe het maatwerk in de praktijk ingevuld moet worden is aan de gemeenten zelf.
 
Met deze beleidsregels heeft het college het kader dat door de raad is vastgesteld, uitgewerkt in regels voor de uitvoering waarmee het bijzondere bijstandsbeleid vorm kan krijgen. Het college wil bijzondere bijstand vooral inzetten met als doel (uiteindelijk) de zelfredzaamheid van de inwoner te bevorderen, in stand te houden of te realiseren. Dit betekent dat ook voor kosten die niet onder de wettelijke taak vallen, bijzondere bijstand mogelijk is om het in artikel 3 genoemde doel te bereiken en te voorkomen dat de betreffende inwoner opnieuw een beroep op gemeentelijke middelen doet. Deze vorm van bijstandsverlening is niet vrijblijvend en er kunnen voorwaarden aan gesteld worden.
Een voorbeeld van een voorwaarde is dat de inwoner meewerkt aan hulpverlening zodat er in de toekomst niet weer bijzondere bijstand nodig is.
 
Opbouw beleidsregels
In de hoofdstukken 1 tot en met 4 zijn onderwerpen opgenomen die betrekking hebben op de bijzondere bijstand als geheel. Daarna is per onderwerp een hoofdstuk benoemd.
Hoofdstuk 6: (para)medische kosten en kosten die verband houden met een medische oorzaak
Hoofdstuk 7: reiskosten
Hoofdstuk 8: rechtsbescherming, curatele, bewindvoering en mentorschap
Hoofdstuk 9: bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 tot 20 jaar
Hoofdstuk 10: andere kostensoorten
Hoofdstuk 11: woonkosten
Hoofdstuk 12: bepalingen omtrent bijzondere bijstand in de vorm van een lening.
 
Voor sommige benoemde kostensoorten geldt dat deze in beginsel behoren tot de normale kosten van het bestaan. Dit wordt expliciet benoemd waar dit het geval is. Voor andere kosten geldt dat het geen normale kosten van het bestaan zijn, maar deze in beginsel voldoende worden vergoed door een voorliggende voorziening. Wanneer dit het geval is, is opgenomen dat voor deze kosten geen bijzondere bijstand wordt verstrekt. Dit is dan ook voor de mensen die de beleidsregels moeten uitvoeren duidelijk.
Alleen in bijzondere omstandigheden of met toepassing van artikel 3 van deze beleidsregels kan het college voor de bovengenoemde kosten bijzondere bijstand verstrekken. Dit is een algemene regel die daarom niet in alle artikelen is opgenomen.
Voor andere kosten geldt dat dit in beginsel geen normale kosten van het bestaan zijn, maar bijzondere kosten waarvoor in principe bijzondere bijstand mogelijk is.
Voor sommige kosten geldt dat er zowel sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden die noodzaken tot bijzondere bijstand, of dat er met toepassing van artikel 3 van deze beleidsregels de noodzaak is tot het toepassen van maatwerk.
Voor de vergoeding van (para)medische kosten maakt het college een uitzondering op het bovenstaande. Hoewel de ziektekostenverzekering in beginsel een passende en toereikende voorliggende voorziening is, kiest het college voor begunstigend beleid op dit gebied.
De mogelijkheid tot afwijken met toepassing van artikel 3 of in bijzondere omstandigheden is in sommige artikelen wel opgenomen wanneer er aanvullende voorwaarden aan verbonden zijn.
 
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is onder andere een begripsomschrijving van zelfredzaamheid opgenomen. Het begrip zelfredzaamheid is bekend van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Onder de Wmo wordt onder zelfredzaamheid verstaan: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Buiten de context van de Wmo wordt het begrip zelfredzaamheid ruimer geïnterpreteerd. Er zijn vele interpretaties mogelijk van het begrip. Met de Zelf Redzaamheid Matrix als basis, is er voor de uitvoering een handvat beschikbaar om zo nodig de mate van zelfredzaamheid te bepalen.
 
Artikel 2 Participatiewet en Wet maatschappelijke ondersteuning
Lid 1 spreekt voor zichzelf.
Lid 2 is opgenomen omdat in artikel 3 een aantal begrippen uit de Wmo 2015 is opgenomen.
 
Artikel 3 Te bereiken resultaat
Bijzondere bijstand wordt verleend op grond van artikel 35 Participatiewet, als de aanvrager niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit is de wettelijke grondslag en de plicht van het college. Het college heeft beleidsvrijheid om buitenwettelijk begunstigend beleid te voeren. Om de doelen van het sociaal beleid te kunnen bereiken, is in lid 2 nadrukkelijk zelfredzaamheid als te bereiken resultaat opgenomen. Het ontbreken van zelfredzaamheid kan dan als een bijzondere omstandigheid worden gezien.
In lid 3 is opgenomen dat het college bijzondere bijstand op grond van het tweede lid slechts verstrekt wanneer er geen andere mogelijkheden zijn.
 
Artikel 4 Indienen aanvraag
Voorheen was het mogelijk om op grond van gemeentelijk beleid bijzondere bijstand een jaar achteraf aan te vragen.
Dit was om praktische redenen. Handhaven hiervan betekent echter dat het doel van te bereiken zelfredzaamheid moeilijker is. Na een jaar zijn de noodzaak en bijzondere omstandigheden vaak ook moeilijk vast te stellen. Ook de mogelijkheid van zoeken naar een snelle en simpele oplossing in de eigen omgeving is achteraf onmogelijk. Een rigide toepassing van vooraf aanvragen is echter ook niet gewenst. Het college kiest daarom in het algemeen voor vooraf indienen, met de mogelijkheid om achteraf een aanvraag in te dienen indien de noodzaak en bijzondere omstandigheden achteraf nog kunnen worden vastgesteld.
Een uitzondering is er voor de kosten van bewindvoering en rechtsbijstand. Deze kosten worden namelijk vrijwel altijd achteraf ingediend zodat vooraf aanvragen moeilijk is.
 
Artikel 5 Overgangsrecht
In 2015 geldt nog als overgangsrecht dat men een jaar achteraf een aanvraag in kan dienen.
 
Artikel 6 Vorm van de bijstand
Bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt tenzij er redenen zijn om dit niet te doen. Een aantal uitzonderingen is in de artikelen opgenomen.
 
Artikel 7 Controle
Het college kan voorwaarden stellen aan de uitbetaling van de bijzondere bijstand, zodat controle mogelijk is op de rechtmatige uitbetaling.
 
Artikel 8 Drempelbedrag
De gedachte achter het drempelbedrag is het voorkomen van relatief grote administratieve inspanningen voor kleine bedragen. Aanvragen kunnen ook wel worden ingediend maar moeten dan worden afgewezen. Het administratieve voordeel is dan zeer beperkt. Dat geldt ook als de gemeente voor belanghebbende een administratie gaat bijhouden van de op te sparen bedragen/aanvragen. Hanteren van een drempel kan ook het verlenen van maatwerk doorkruisen en kan zorgen voor liquiditeitsproblemen. Het college kiest er daarom voor geen drempelbedrag te hanteren.
 
Artikel 9 Draagkracht alleenstaanden en gehuwden
Het college kan zelf bepalen welke middelen de aanvrager in kan zetten voor de kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, dit wordt de draagkracht genoemd. Dit geldt voor het inkomen, het vermogen en de individuele inkomenstoeslag. Ook de aard van de kosten kan van invloed zijn op de invulling van de draagkracht.
De leden 1 tot en met 4 hebben betrekking op de bepaling van het begrip inkomen, dat grotendeels overeenkomstig de algemene bijstand is, met enkele uitzonderingen.
In lid 5 kiest het college er voor om de individuele inkomenstoeslag niet als inkomen te zien met betrekking tot de draagkracht, tenzij er sprake is van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. De individuele inkomenstoeslag is namelijk bedoeld als compensatie voor het hebben van een langdurig laag inkomen en daardoor minder in staat zijn te reserveren voor de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen.
In dit artikel is eveneens expliciet opgenomen dat een aanvrager die op wie de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) van toepassing is verklaard, niet geacht wordt draagkracht in het inkomen te hebben. Deze zienswijze wordt bevestigd door jurisprudentie. Hetzelfde geldt voor personen voor wie een minnelijke schuldregeling is getroffen en personen bij wie beslag op het inkomen is gelegd.
De regels voor de berekening van de draagkracht in het inkomen zijn aangepast. Voorheen waren deze regels gebaseerd op de in het toenmalige armoedebeleid gehanteerde inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm. De nu gehanteerde methode gaat uit van het ontbreken van draagkracht bij een inkomen tot of gelijk aan de bijstandsnorm. Bij een hoger inkomen (tot 150% van de bijstandsnorm) geldt een percentage van het meerinkomen als draagkracht. Bij een inkomen hoger dan 150% van de bijstandsnorm geldt het inkomen boven 150% in zijn geheel als draagkracht.
Voor wat betreft het aanwezige vermogen geldt dat het college aansluit bij artikel 34 Participatiewet.
 
Artikel 10 Draagkracht alleenstaande ouders
Het college kiest voor alleenstaande ouders een andere manier om het inkomen in verband met de draagkracht te bepalen dan voor gehuwden en alleenstaanden. De reden hiervoor is dat de normering voor alleenstaande ouders in de Participatiewet is gewijzigd. Er is geen aparte norm meer, de norm voor alleenstaande ouders is gelijk aan die van de alleenstaande. Het verlies aan inkomen wordt opgevangen door de verhoging van het kindgebonden budget, met name de alleenstaande ouder-kop, ook wel ALO-kop genoemd.
Wanneer slechts de toepasselijke bijstandsnorm wordt gehanteerd voor het bepalen van de draagkracht, is dit voor alleenstaande ouders ongunstig ten opzichte van de situatie voor 2015. De inkomenssituatie van alleenstaande ouders is feitelijk echter ten opzichte van vorige jaren grotendeels gelijk gebleven. Daarom stelt het college het inkomen van de alleenstaande ouder vast inclusief de ALO-kop. Omdat het begrip toepasselijke bijstandsnorm dan niet meer opgaat, stelt het college de toepasselijke bijstandsnorm voor alleenstaande ouders op 90% c.q. 80% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Hiermee wordt ook voorkomen dat toepassing van sec de kostendelersnorm grote financiële gevolgen heeft voor alleenstaande ouders die bijzondere bijstand nodig hebben.
 
Artikel 11 Draagkrachtperiode
De draagkracht wordt voor een jaar vastgesteld vanaf de maand waarin de kosten zijn gemaakt. In beginsel wijzigt de draagkracht na vaststelling niet meer. In het tweede lid wordt aangegeven in welke omstandigheden dit wel het geval kan zijn.
 
Artikel 12 Bijzondere bijstand voor (para)medische kosten algemeen
In beginsel verstrekt het college geen bijzondere bijstand voor (para)medische kosten. De basisziektekostenverzekering is hiervoor een passende en toereikende voorliggende voorziening. In de voorliggende voorziening zijn bewuste keuzes gemaakt over het wel of niet vergoeden van kosten. Voor de kosten die buiten het basispakket vallen, kan men zich aanvullend verzekeren. Het is niet verplicht om een aanvullende verzekering te nemen en het college kan dit ook niet opleggen aan inwoners.
In de situatie dat iemand niet aanvullend verzekerd is, is er vaak een eigen bijdrage verschuldigd na vergoeding uit de basisverzekering. Bijvoorbeeld is dit het geval bij een volledige gebitsprothese. Voor deze kosten is het college verplicht om bijzondere bijstand te verstrekken indien de betrokkene alleen basis verzekerd is.
Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor noodzakelijke (para)medische kosten. Deze noodzaak zal soms met een extern (medisch) advies vastgesteld moeten worden.
Indien het college bijzondere bijstand verstrekt dan is dat voor de goedkoopste adequate behandeling of voorziening. Daarom wordt van de aanvrager verwacht dat hij eerst kijkt waar hij voor het minste geld terecht kan. Dit kan door de gewijzigde aanvraagprocedure ook van te voren aan de aanvrager meegedeeld worden. Zo nodig kan het college ook zelf onderzoeken wat de goedkoopst adequate behandeling of voorziening kost en aan de hand daarvan de hoogte van de bijzondere bijstand vaststellen.
 
Artikel 13 (Medisch) advies
In beginsel gaat het college uit van de gegevens die over de belanghebbende reeds bekend zijn bij het college. Deze gegevens kunnen ook vanuit bijvoorbeeld de Wmo komen. Dit gebeurt met uitdrukkelijke toestemming van de belanghebbende vooraf. Indien deze informatie niet voldoende is om de noodzaak van de bijzondere bijstand te kunnen vaststellen, vraagt het college een medisch oordeel van een arts.
 
Artikel 14 Eigen risico zorgverzekering
De kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat deze kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, die een belanghebbende in beginsel uit de bijstandsnorm moet voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Alleen om zeer dringende redenen kan hiervan afgeweken worden. De meeste zorgverzekeraars bieden de mogelijkheid om het eigen risico gespreid te betalen.
Een belanghebbende die vrijwillig en bewust kiest voor een hoger eigen risico en daar financieel nadeel van ondervindt, kan hiervoor niet de gemeente aanspreken. Tegenover de keuze van een vrijwillig eigen risico staat een premiekorting. Met de lusten van de premiekorting, kiest men ook voor de lasten.
 
Artikel 15 Brillen, contactlenzen visuele hulpmiddelen
De normale bril en/of contactlenzen zijn niet opgenomen in het basispakket van de zorgverzekering. Daarmee worden ze in feite door de wetgever als niet noodzakelijk beschouwd, waarmee de noodzaak om bijstand te verlenen strikt gezien niet aanwezig is.
Voor de kosten van een bril kan men zich aanvullend verzekeren, of reserveren. Bij sommige opticiens kunnen klanten in 3 jaar een nieuwe bril bij elkaar sparen. Sommige opticiens bieden een complete bril aan voor minder dan € 50. Contactlenzen en brillen zijn ook bij warenhuizen, drogisten of online verkrijgbaar voor lage prijzen. Er zijn in principe voldoende mogelijkheden om ook met een laag inkomen een bril aan te kunnen schaffen.
Toch wil het college in voorkomende gevallen bijzondere bijstand verstrekken voor een bril of contactlenzen. De bijzondere bijstand wordt dan verstrekt voor de goedkoopst mogelijke oplossing van het probleem tot maximaal € 150 eens per 3 jaar.
 
Sommige medische indicaties voor visuele hulpmiddelen zijn wel in de basisverzekering opgenomen op grond van de Regeling hulpmiddelen. Het gaat om ‘uitwendige hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de visuele functie’. Voor de eigen bijdrage na vergoeding van deze hulpmiddelen kan bijzondere bijstand verstrekt worden (zie artikel 10).
 
Een aanvullende verzekering is altijd een voorliggende voorziening indien aanwezig en de belanghebbende hieruit een vergoeding kan ontvangen.
 
Artikel 16 Dieetvoeding
Voor de extra kosten van een noodzakelijk dieet, is bijzondere bijstand mogelijk. Het gaat hier niet om de kosten van dieetpreparaten, zoals drinkvoedingen, sondevoeding, etc. omdat deze worden vergoed vanuit het basispakket van de zorgverzekering. Niet alle diëten brengen extra kosten mee. Het NIBUD heeft in samenspraak met Voedingscentrum een lijst opgesteld van de diëten waarbij sprake is van meerkosten en tevens de meerkosten per dieet berekend. Deze lijst hanteert het college om vast te stellen of een belanghebbende bij een bepaald dieet meerkosten heeft. Het college stelt aan de hand van deze lijst eveneens de hoogte van de bijzondere bijstand vast.
 
Artikel 17 Tandheelkundige hulp
Het college maakt voor tandheelkundige kosten een uitzondering op de algemene regel benoemd in artikel 11.
Het is de eigen verantwoordelijkheid van een belanghebbende om te zorgen voor onderhoud van zijn gebit. Een slecht, niet onderhouden gebit kan echter een grote invloed hebben op de mogelijkheden voor participatie in de maatschappij van een belanghebbende. En kan daarmee in de weg staan van het te bereiken doel van zelfredzaamheid.
Daarom geeft het college in deze beleidsregel toch expliciet een mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden bijzondere bijstand te verstrekken in geval van een acute noodsituatie, en in geval van een niet onderhouden gebit voor het eerste consult en niet uitstelbare behandelingen. Er moeten wel bijzondere omstandigheden aanwezig zijn voor het niet onderhouden van het gebit.
Een aanwezige aanvullende verzekering waarop men een beroep kan doen, geldt uiteraard als een voorliggende voorziening.
 
Artikel 18 Fysiotherapie/oefentherapie
Fysiotherapie en oefentherapie worden op grond van de basisverzekering vergoed voor bepaalde aandoeningen zoals opgenomen in het Besluit zorgverzekering. De eerste 20 behandelingen worden in ieder geval niet vergoed (2015). Voor fysiotherapie en oefentherapie en de vergoeding van de eerste twintig behandelingen kan een aanvullende verzekering worden afgesloten. Het college kan voor deze kosten bijzondere bijstand verstrekken indien de behandeling noodzakelijk is. De hoogte wordt vastgesteld op de goedkoopst adequate behandeling. Omdat de aanvraagprocedure is gewijzigd naar aanvragen vooraf, kan de aanvrager van deze regel op de hoogte gesteld worden en mag van hem verwacht worden dat hij vooraf informeert waar hij het goedkoopst behandeld kan worden. Het is overigens niet de bedoeling dat de aanvrager de goedkoopste behandeling ver buiten de woonplaats zoekt, tenzij dit geen extra (reis) kosten met zich meebrengt. Het college kan ook zelf onderzoek doen naar de goedkoopste behandeling.
 
Artikel 19 Verzorging en hulp
Dit artikel heeft betrekking op thuiszorg en andere hulp. Er zijn verschillende vormen van hulp en zorg vanuit de Wmo 2015, de Wlz en de Jeugdwet. Voor de meeste vormen van hulp of zorg geldt een eigen bijdrage of ouderbijdrage. Het maakt daarbij niet uit of er hulp in natura of via een persoonsgebonden budget wordt ontvangen.
Wanneer zorg of hulp op grond van de Wlz, Wmo of Jeugdwet is toegekend, staat daarmee de noodzaak vast. Voor de kosten van de zorg of hulp zelf, zijn de genoemde wetten een toereikende en passende voorliggende voorziening.
De eigen bijdrage/ouderbijdrage wordt opgelegd naar draagkracht. In deze wetten is bewust de mogelijkheid opgenomen een bijdrage te vragen van belanghebbenden of ouders. De hoogte wordt naar draagkracht vastgesteld en stapeling van eigen bijdrages wordt voorkomen doordat de vaststelling en inning van de bijdrage wordt gedaan door het Centraal Administratiekantoor (CAK). Het is een bewuste keuze om de eigen bijdrage ook op te leggen aan mensen met een laag inkomen.
Alleen in bijzondere omstandigheden kan van de regel afgeweken worden.
Wanneer de belanghebbende een beroep kan doen op bijvoorbeeld de zorgverzekering voor vergoeding van de eigen bijdrage, dan geldt dit als een voorliggende voorziening.
 
Artikel 20 Maaltijdvoorziening
Wanneer een belanghebbende niet in staat is zelf warme maaltijden te bereiden en er is binnen het gezin niemand anders die dit kan doen, kan maaltijdvoorziening een passende oplossing zijn waarmee de belanghebbende toch in staat blijft zelfstandig te wonen. Maaltijdvoorziening is daarbij ook een goedkopere oplossing dan thuiszorg. Maaltijdvoorziening kost meer dan het zelf bereiden van maaltijden Wanneer de noodzaak van bijzondere bijstand vast staat kan het college voor de meerkosten bijzondere bijstand verstrekken. Om de meerkosten vast te stellen maakt het college gebruik van de NIBUD-prijzengids.
 
Artikel 21 Stookkosten
Stookkosten horen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. In bijzondere omstandigheden kan het nodig zijn dat een woning extra wordt verwarmd. De omstandigheden zijn meestal van medische aard. Indien het college niet zelf de (medische) noodzaak kan vaststellen, kan hiervoor een medisch advies gevraagd worden.
De vergoeding voor de extra kosten wordt gebaseerd op de gemiddelde kosten van energiegebruik per soort woning zoals deze door het NIBUD worden gehanteerd. Per graad extra verwarming stijgen de kosten volgens het NIBUD met 7%. Dit is ook de vergoeding uit de bijzondere bijstand.
 
Woningisolatie
De kosten van woningisolatie behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan.
 
Artikel 22 Bewassing en kledingslijtage
De kosten van bewassing en kledingslijtage behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Wanneer er door bijzondere omstandigheden sprake is van meerkosten van bewassing en kosten veroorzaakt door extra slijtage, kan hiervoor bijzondere bijstand verstrekt worden. De bijzondere omstandigheden zullen meestal een medische oorzaak hebben. Hierover kan het college een medisch advies vragen. Extra bewassingskosten als gevolg van incontinentie komen in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat deze voorkomen kunnen worden door gebruik te maken van incontinentiemateriaal.
Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van het eventuele medisch advies en de NIBUD-prijzengids. Het gaat om de meerkosten, niet om de normale kosten voor het wassen van kleding.
 
Artikel 23 Schoonmaakhulp
Voor personen die de door hen bewoonde woning door lichamelijke beperkingen niet meer (geheel) schoon kunnen houden, is de hulp bij het huishouden 1 (HH1) op grond van de Wmo 2015 in beginsel geen voorliggende voorziening meer. Er is een algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015 aanwezig in de vorm van schoonmaakhulp door een thuiszorgorganisatie of door een particulier die door de belanghebbende zelf kan worden ingekocht. Voor de belanghebbende die wel eenvoudige schoonmaakhulp nodig heeft in verband met lichamelijke beperkingen maar de hulp niet kan betalen, is er de mogelijkheid bijzondere bijstand te verstrekken.
Wanneer er op grond van de Wmo 2015 wel aanspraak is op vergoeding van de hulp dan geldt dit als voorliggende voorziening. Dit geldt ook voor eventuele andere vergoedingen waarop men aanspraak kan maken, zoals bijvoorbeeld de ‘himmelsjek’.
 
Er is aansluiting gezocht bij de Wmo 2015, de Wmo-verordening 2015 en de beleidsregels Wmo 2015. Dit geldt voor de bepaling van de omvang van de hulp en het begrip gebruikelijke zorg. Voor de maximaal te vergoeden kosten is aangesloten bij de gemeentelijke regels rond het persoonsgebonden budget (pgb) onder de Wmo 2015.
Een belanghebbende kan de hulp inkopen bij een thuiszorgorganisatie of zelf een particuliere hulp inschakelen.
Wanneer de hulp ingekocht wordt, is het maximale te vergoeden bedrag per uur is gebaseerd op het bedrag waarvoor bij een thuiszorgorganisatie particuliere hulp kan worden ingekocht (in 2015 € 14,75 per uur).
Voor de vergoeding van hulp die een belanghebbende niet inkoopt bij de thuiszorg, is aangesloten bij de regels voor het persoonsgebonden budget (pgb) zoals die gelden onder de Wmo-verordening en -beleidsregels. Voor een hulp die door de belanghebbende rechtstreeks wordt ingehuurd, hanteren wij een percentage van het uurtarief waarvoor wij spoedhulp bij het huishouden inkopen in 2015 (€ 18 per uur). Voor hulp door een particuliere hulp vergoeden wij maximaal 50% van het genoemde uurtarief (= € 9 in 2015). Indien de hulp wordt verleend door iemand uit het sociale netwerk, wordt maximaal 25% van het genoemde uurtarief vergoed (= € 4,50 in 2015). In de beleidsregel is vastgelegd dat in ieder geval bloedverwanten in de eerste en tweede graad tot het sociale netwerk behoren.
De persoon die voorheen op grond van de Wmo de voorziening HH1 ontving, diende hiervoor een eigen bijdrage te betalen. Het is redelijk dat dit ook geldt voor de schoonmaakhulp die vanuit de bijzondere bijstand vergoed wordt, hiermee wordt aangesloten op de Wmo-praktijk. Daarom is in de beleidsregel opgenomen dat een bedrag voor eigen rekening blijft. Voor de hoogte van het bedrag is aangesloten bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. In artikel 3.8 van dit besluit is de maximale hoogte van de eigen bijdrage opgenomen. De raad heeft in de Wmo-verordening vastgelegd dat de eigen bijdrage maximaal wordt opgelegd, ook aan inwoners met een minimuminkomen.
Het college houdt alleen rekening met de bedragen genoemd in het eerste lid onder a en b van artikel 3.8 Uitvoeringsbesluit. Er wordt geen toepassing gegeven aan de subs 1 en 2 waarin een percentage van het inkomen boven een bepaalde grens als eigen bijdrage wordt berekend. De reden hiervoor is dat al bij de bepaling van de draagkracht rekening gehouden wordt met het inkomen boven de bijstandsnorm en het vermogen. Het bedrag dat voor eigen rekening blijft, wordt namelijk afgetrokken van het bedrag aan bijzondere bijstand waarop de draagkrachtberekening reeds is toegepast.
Om een stapeling van eigen bijdragen te voorkomen wordt rekening gehouden met andere te betalen eigen bijdragen zoals dit ook gedaan wordt onder de Wmo 2015.
 
Artikel 24 Reiskosten in verband met bezoek familie- of gezinsleden
Reiskosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Incidenteel (zieken)bezoek of het bezoeken van een uitvaart vallen ook onder dit begrip. Wanneer de reiskosten meer zijn dan de normale kosten, bijvoorbeeld wanneer een familie- of gezinslid langdurig verpleegd wordt buiten de woonplaats, kan hiervoor bijzondere bijstand verstrekt worden. Dit geldt ook voor het bezoeken van een uit huis geplaatst kind.
Ook meer dan incidenteel bezoek aan een gedetineerd familie- of gezinslid valt onder het begrip bijzondere kosten van het bestaan.
De frequentie van het bezoek is hier niet opgenomen omdat deze afhankelijk is van de individuele situatie, bijvoorbeeld de ernst van de ziekte kan een rol spelen of de duur van de verpleging.
 
Artikel 25 Reiskosten in verband met (medische) behandeling
Onder de Zorgverzekeringswet als voorliggende voorziening worden reiskosten onder bepaalde voorwaarden vergoed. Reiskosten die niet vergoed worden, kunnen voor de bijzondere bijstand als normale kosten van het bestaan worden gezien. Een uitzondering is de eigen bijdrage die na vergoeding door de Zvw voor eigen rekening blijft. Daarvoor is bijzondere bijstand mogelijk.
De aanvullende verzekering is een voorliggende voorziening indien aanwezig en er een vergoeding verstrekt wordt.
 
Artikel 26 Hoogte van de bijzondere bijstand voor reiskosten
De vergoeding voor reiskosten met eigen vervoer heeft alleen betrekking op de kosten van brandstof. Andere kosten van autobezit worden niet meegenomen.
 
Artikel 27 Kosten beschermingsbewind, mentorschap en curatele
Wanneer de kantonrechter een belanghebbende onder beschermingsbewind of curatele heeft geplaatst, of een mentor heeft benoemd, kan de noodzaak daarvan worden aangenomen. Nader onderzoek is niet nodig. Soms neemt een familielid het bewindvoerders- of mentorschap op zich. Vaak is er een professionele bewindvoerder.
De kantonrechter kan tevens bepalen dat een bewindvoerder, mentor of curator een bepaalde beloning in rekening mag brengen. De maximale hoogte van de beloning is sinds 1 januari 2015 vastgelegd in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Voor deze beloning kan het college bijzondere bijstand verstrekken. Daarvoor gold de LOVCK-regeling, waarvoor overgangsrecht is getroffen.
Het college kan de aanvraag afwijzen indien de bewindvoerder de opgedragen werkzaamheden niet uitgevoerd heeft of de kosten niet gemaakt heeft. De bepaling hieromtrent is in de beleidsregels opgenomen om te voorkomen dat bijzondere bijstand ten goede komt aan malafide bewindvoerders en vloeit voort uit jurisprudentie (CRvB 09-11-2010, nr. 08/6936 WWB en CRvB 02-08-2011, nr. 09/4327 WWB).
 
De vergoeding van de kosten van bewindvoering is de grootste kostenpost binnen de bijzondere bijstand. Sinds 2010 is er een enorme stijging in de vergoeding van deze kosten via de bijzondere bijstand. Wij hebben weinig invloed op het aantal onderbewindstellingen. De procedure gaat geheel via de kantonrechter.
De keuze van de gemeenteraad en de taakstelling op het budget voor bijzondere bijstand laten ons geen andere keus dan door middel van de draagkrachtbepaling deze kosten te beperken. Gezien het stijgende aantal onderbewindgestelden en het beslag dat dit legt op de kosten voor bijzondere bijstand, stelt het college de draagkracht in het inkomen boven de bijstandsnorm op 100% van dit meerdere inkomen (artikel 9). Dit betekent dat belanghebbenden met een inkomen boven de bijstandsnorm een nadeel gaan ondervinden, omdat het gehele inkomen boven de bijstandsnorm aangewend dient te worden voor deze kosten. Dit kan oplopen tot maximaal € 119 per maand (2015), afhankelijk van het inkomen.
Verwacht wordt dat deze beleidsregel mede het effect heeft dat belanghebbenden eerder naar de gemeentelijke schuldhulpverlening stappen.
 
Artikel 28 Kosten schuldhulpverlening en vrijwillig budgetbeheer
Het college biedt schuldhulpverlening aan de inwoners van de gemeente. De verantwoordelijkheid van het college hiervoor komt voort uit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit aanbod is in beginsel voldoende, waardoor er geen noodzaak is om bijzondere bijstand te verstrekken aan een belanghebbende die elders schuldhulpverlening ontvangt en daarvoor kosten maakt. In bijzondere omstandigheden kan hiervoor een uitzondering gemaakt worden.
 
De gemeente vergoedt niet de kosten voor vrijwillig budgetbeheer. Vanwege het vrijwillige karakter zijn deze kosten in beginsel niet noodzakelijk. Voor tijdelijke hulp bij het beheren van de inkomsten en uitgaven zijn vrijwilligers beschikbaar. De gemeente Heerenveen werkt op dit gebied samen met het Vrijwilligers Service Punt (VSP). Samen met welzijnsorganisatie Caleidoscoop en VSP is het project Budgetmaatjes opgezet. In eerste instantie als ondersteuning bij schuldhulpverlening. Budgetmaatjes kunnen ook tijdelijk helpen bij het op orde krijgen van ‘het huishoudboekje’ van een belanghebbende. Zij doen dit met het doel dat de belanghebbende uiteindelijk zijn eigen budget kan beheren. Dit geldt ook voor vrijwilligers van Humanitas Thuisadministratie. Een budgetmaatje kan in overleg met de klantmanager schuldhulpverlening worden ingezet. Is er professionele en blijvende hulp bij budgetbeheer nodig, dan kan deze niet geleverd worden door budgetmaatjes en is beschermingsbewind mogelijk een betere oplossing.
 
Artikel 29 Kosten rechtsbijstand
In dit artikel is het Juridisch Loket opgenomen als voorliggende voorziening.
Het Juridisch Loket geeft gratis antwoord op juridische vragen. Er zijn 30 vestigingen met in totaal 300 juristen beschikbaar klaar om mensen met een juridische vraag via de website, de telefoon of balie gratis informatie en praktische tips te geven. De juristen geven een persoonlijk advies. Zo nodig verwijst het Juridisch Loket door naar een instantie, zoals een bemiddelaar, maatschappelijk werk of een advocaat. Er wordt dan ook meteen informatie over de kosten gegeven. Stuurt het Juridisch Loket iemand door naar een advocaat en krijgt men hiervoor subsidie, dan krijgt men een korting van € 53 (2015). Voor wie zelf naar een advocaat gaat, geldt deze korting niet. Het Juridisch Loket is een initiatief van de overheid en wordt betaald door het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Door deze werkwijze is het juridisch advies in eerste instantie laagdrempelig en gratis en zijn de kosten van eventuele rechtsbijstand lager.
 
Artikel 30 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in inrichting
Jongeren in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar kunnen recht hebben op algemene bijstand voor levensonderhoud. De norm voor deze leeftijdsgroep is afgeleid van de niveaus van kinderbijslag waarbij er van uitgegaan wordt dat deze groep bij de ouders woont. De ouders hebben een onderhoudsplicht voor deze leeftijdsgroep. Het college kan aan jongeren die niet meer thuis kunnen wonen, aanvullende bijzondere bijstand verstrekken voor de kosten van levensonderhoud.
De hoogte van deze bijzondere bijstand was voorheen gerelateerd aan de bijstandsnorm voor een 21-jarige waarop een korting werd toegepast op grond van artikel 29 WWB en de gemeentelijke toeslagen- en verlagingenverordening. Deze mogelijkheid tot verlagen is met invoering van de Participatiewet verdwenen, dit betekent een inkomensvooruitgang voor deze categorie van enkele honderden euro’s. Er zijn aanwijzingen dat dit onbedoeld is geweest en dat er reparatiewetgeving zal komen. Zeker is dat op het moment van schrijven van deze beleidsregels niet. Continuering van de bestaande beleidsregel betekent dat ook de aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan 18 tot 21-jarigen fors hoger wordt. Dit is om diverse redenen een ongewenste situatie:
  • de prikkel om te gaan werken of studeren is veel minder aanwezig doordat de bijstand hoger is dan de studiefinanciering en het minimumjeugdloon;
  • de bijzondere bijstand wordt verhaald op ouders maar indien mogelijk proberen wij verhaal te voorkomen door met ouders af te spreken dat zij zelf de ondersteuning aan hun kind regelen. Een forse verhoging van de bijstand maakt dit veel moeilijker;
  • de situatie van jongeren tussen 18 en 21 jaar is ten opzichte van de situatie voor 2015 niet wezenlijk anders.
Daarom is de beleidsregel gewijzigd zodat de bijzondere bijstand gerelateerd wordt aan 50% van de gehuwdennorm. De totale uitkering aan deze jongeren wordt dan ongeveer het bedrag dat voor 2015 betaald werd. Overigens is altijd na een individuele beoordeling een bijstelling naar boven of naar beneden mogelijk.
 
Artikel 31 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in inrichting
Een jongere in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar die in een inrichting verblijft, heeft in het geheel geen recht op algemene bijstand. Ouders hebben een onderhoudsplicht voor deze leeftijdsgroep. Bij verblijf in een inrichting wordt in beginsel voorzien in de algemene kosten van het bestaan. Indien nodig worden ouders dan ook geacht te zorgen voor zak- en kleedgeld. Alleen in bijzondere omstandigheden versteekt het college voor deze kosten bijzondere bijstand.
 
Artikel 32 Verhaal op ouders
Het college maakt gebruik van de mogelijkheid om verstrekte bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 tot 21 jaar te verhalen op de onderhoudsplichtige ouder(s). Dit gebeurt op grond van artikel 62 onderdeel c Participatiewet.
Het gaat dan om ‘degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend’.
 
Artikel 33 Niet in de beleidsregels genoemde kosten
In deze beleidsregels is een aantal kostensoorten specifiek benoemd. Daarmee is niet gezegd dat voor andere kosten geen bijzondere bijstand mogelijk is. De aard van de kosten is niet bepalend voor het recht op bijzondere bijstand. De basis van de beoordeling van het recht ligt in de vraag of de kosten noodzakelijk zijn, voorvloeien uit bijzondere omstandigheden en niet uit het normale inkomen betaald kunnen worden.
 
Artikel 34 Indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen tot 18 jaar
In beginsel is het kindgebonden budget en de tegemoetkoming voor ouders op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) voldoende om in de schoolkosten van kinderen tot 18 jaar te voorzien. Het gaat hier niet om een kostendekkende voorziening. Met ingang van het schooljaar 2015-2016 wordt de tegemoetkoming voor ouders geïntegreerd in het kindgebonden budget.
In individuele gevallen kan er sprake zijn behoorlijke meerkosten. Dit is vooral het geval bij leerlingen van het MBO die nog geen recht hebben op studiefinanciering. Wanneer de Mbo-opleiding buiten de woonplaats gevolgd wordt, hetgeen niet ongebruikelijk is, moeten de ouders de reiskosten hiervoor betalen. De Mbo-leerling heeft geen recht op een studentenreisprodukt.
Door bijzondere omstandigheden kan het mogelijk zijn dat de ouders deze kosten niet (geheel) kunnen dragen. Het college vindt het belangrijk dat jongeren de mogelijkheid krijgen om een goede opleiding te volgen, zodat zij later in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Het uiteindelijke doel is zelfredzaamheid. Het is niet de intentie van deze beleidsregels dat ouders altijd een beroep kunnen doen op bijzondere bijstand voor deze kosten. Bij de schoolkeuze voor het kind moeten ouders tevoren rekening houden met hun financiële omstandigheden en mogelijkheden. Een herschikking van gezinsuitgaven kan soms nodig zijn om een kind in staat te stellen een bepaalde opleiding te volgen. Ook van het kind zelf mag verwacht worden dat hij of zij bijvoorbeeld probeert een bijbaan te vinden als dit mogelijk is. De ondersteuning kan ook tijdelijk zijn om de genoemde herschikking van gezinsuitgaven mogelijk te maken, zodat het gezin uiteindelijk zelf in staat is om de kosten van de opleiding te dragen, ook voor ‘volgende’ kinderen.
Het volgen van een Mbo-opleiding in de omgeving van Heerenveen (Sneek, Drachten, Leeuwarden, Steenwijk of Meppel) is in beginsel niet een bijzondere situatie. Het is gebruikelijk dat een plaats als Heerenveen niet een volledig aanbod van opleidingen kan bieden. De reiskosten naar deze plaatsen zijn daarom in beginsel geen bijzondere kosten. In individuele situaties kan er aanleiding zijn hier van af te wijken.
 
Artikel 35 Babyuitzet en zwangerschapskleding
In beginsel zijn de kosten van een babyuitzet normale kosten van het bestaan die incidenteel voorkomen. Men kan ervoor reserveren of de benodigde spullen gespreid en/of tweedehands aanschaffen. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor dit niet mogelijk is. Het college kan in deze omstandigheden bijzondere bijstand verstrekken. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand sluit het college aan bij de NIBUD-prijzengids.
 
Artikel 36 Uitvaartkosten
Voorliggend om in de kosten van een uitvaart te voorzien zijn de nalatenschap van de overledene en uitvaartverzekering.
Indien er geen testament is, waarin de erfgenamen worden aangewezen, zijn de wettelijke erfgenamen aansprakelijk voor de kosten van de uitvaart. In eerste instantie zullen dit de achterblijvende echtgenoot of partner zijn en kinderen. De rangorde van erfgenamen is als volgt:
  • de echtgenoot of de geregistreerde partner;
  • wettige en natuurlijke kinderen;
  • de ouders;
  • gehuwdenkinderen (aangetrouwde kinderen);
  • schoonouders;
  • stiefouders.
De erfgenaam die (zijn of haar deel van) de kosten van de uitvaart niet kan betalen, kan hiervoor een beroep doen op de bijzondere bijstand. De normale regels voor draagkracht zijn van toepassing. De betaalde bijzondere bijstand kan verhaald worden op de nalatenschap voor zover aanwezig.
Indien de opdracht voor de uitvaart niet door (een van) de erfgenamen wordt gegeven, dan zijn de kosten van de uitvaart verhaalbaar op de erfgenamen indien hiervoor bijzondere bijstand wordt verstrekt.
Indien er niemand is die opdracht geeft voor de uitvaart, dan is de Wet op de Lijkbezorging van toepassing. De gemeente zorgt er dan voor dat de overledene begraven of gecremeerd wordt. De kosten hiervan vallen niet onder de bijzondere bijstand. In Heerenveen voert de afdeling Burgerzaken deze wet uit.
 
Artikel 37 (Verwervings)kosten in verband met werk, scholing, opleiding en kinderopvang
Het college betaalt daarvoor in aanmerking komende (verwervings)kosten uit de middelen voor re-integratie in het kader van de Participatiewet.
Voor de voor eigen rekening blijvende kosten voor kinderopvang verstrekt het college in beginsel geen bijzondere bijstand. De wetgever heeft bewust de kinderopvangtoeslag aangepast, ook voor mensen die een re-integratietraject volgen. Deze aanpassing kan niet met inzet van bijzondere bijstand worden gecompenseerd. In individuele bijzondere omstandigheden is hierop een uitzondering mogelijk.
In noodzakelijke sociaal-medische kinderopvang wordt voorzien door de Verordening kinderopvang.
 
Artikel 38 Kosten ouderbijdrage peuterspeelzaal
De ouderbijdrage voor kinderen die naar de peuterspeelzaal of kinderdagverblijf gaan en behoren tot de doelgroep voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE), valt onder het begrip 'bijzondere, noodzakelijke kosten die niet uit het normale inkomen kunnen worden bestreden'. Dat betekent dat het college bijzondere bijstand voor deze kosten kan verstrekken. De doelgroepbepaling voor VVE gebeurt door het consultatiebureau en de JGZ. Het gaat om kinderen voor wie een (taal)achterstand dreigt. Daardoor is het peuterspeelzaalbezoek niet meer een keuze van de ouders maar noodzakelijk voor het kind. De betreffende peuterspeelzalen en kinderdagverblijven moeten aan kwaliteitseisen voldoen. Een eventuele voorliggende voorziening is de Wet kinderopvang, maar dan moet er wel sprake zijn van werkende ouders of ouders die onder de gemeentelijke doelgroep voor de WK vallen. De ouderbijdrage voor kinderen die de peuterspeelzaal bezoeken maar niet onder de doelgroep VVE vallen, behoort tot de normale kosten het bestaan.
 
Artikel 39 Kosten leges voor verblijfsvergunning, gezinshereniging of naturalisatie
Het college verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor de kosten voor een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning. Het kan zijn dat een aanvraag wordt ingediend door een vreemdeling die niet voldoet aan artikel 11 lid 2 en 3 van de wet (met een Nederlander gelijkgesteld). Er is dan geen recht op algemene of bijzondere bijstand en het college hoeft geen individuele overweging te maken.
De legeskosten voor verlenging van een verblijfsvergunning behoren tot de algemene kosten van het bestaan en het college verstrekt hiervoor geen bijzondere bijstand.
 
Kosten naturalisatie
Naturalisatie is niet noodzakelijk voor een rechtmatig verblijf in Nederland. Voor de kosten van naturalisatie verstrekt het college geen bijzondere bijstand.
 
Kosten van gezinshereniging
Als vluchteling toegelaten vreemdelingen met een verblijfsvergunning Asiel kunnen gezinsleden naar Nederland halen. Deze kosten zijn aan te merken als noodzakelijke, bijzondere kosten van het bestaan. Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor deze kosten. Men kan hierbij denken aan legeskosten, vertaalkosten, reiskosten.
Belanghebbenden anders dan de bovengenoemde toegelaten vluchtelingen kunnen ook gezinsleden naar Nederland willen halen. In deze gevallen worden de kosten voor gezinshereniging niet gezien als noodzakelijke, bijzondere kosten. Het college verstrekt hiervoor in beginsel geen bijzondere bijstand.
 
Artikel 40 Overbruggingsuitkering in verband met een liquiditeitsprobleem
Liquiditeitsproblemen bij eerste uitbetaling
Bij de eerste uitbetaling van de bijstandsuitkering voor levensonderhoud kan voor de belanghebbende een liquiditeitsprobleem ontstaan. De oorzaak daarvan ligt meestal in betaalmomenten vanuit een andere inkomensvoorziening die niet aansluit op het betaalmoment van de bijstandsuitkering. Het college verstrekt bijzondere bijstand wanneer uit onderzoek blijkt dat de belanghebbende geen andere mogelijkheden heeft om het liquiditeitsprobleem op te lossen.
 
Liquiditeitsprobleem in andere situaties
Ook in andere dan de bovengenoemde situatie kan zich een liquiditeitsprobleem voordoen. Deze situaties kunnen niet direct gedefinieerd worden. In deze beleidsregel wordt daar voor deze situaties geen regels opgenomen. In bijzondere individuele omstandigheden kan het college bijzondere bijstand verstrekken voor een liquiditeitsprobleem.
 
Artikel 41 Kosten van wonen
Voor huurders is de huurtoeslag een voorliggende voorziening voor de kosten van het huren van een woning. De huurtoeslag kan in bijzondere omstandigheden ontoereikend zijn. Het college kan tijdelijk een woonkostentoeslag verstrekken in afwachting van het vinden van goedkopere woonruimte.
De woonkostentoeslag voor eigenaren is tijdelijk en onder de voorwaarde dat de belanghebbende zo snel mogelijk probeert goedkopere woonruimte te vinden. De definitie van zo snel mogelijk is afhankelijk van de lokale woningmarkt, de snelheid van toewijzing van huurwoningen en de economische situatie. Van de belanghebbende wordt op dit gebied een maximale inspanning verwacht. Niet alleen door het zoeken naar goedkopere woonruimte, maar ook door zich in te spannen voor verbetering van de financiële situatie waardoor de woonkostentoeslag niet meer nodig is.
 
Artikel 42 Aanhouden woning tijdens verblijf in inrichting
Het college vindt het belangrijk dat iemand die tijdelijk behandeld wordt in een inrichting na afloop terug kan keren naar zijn woning. Het inkomen van een belanghebbende in een inrichting kan door de eigen bijdrage Wlz zodanig worden dat de vaste lasten voor de woning niet uit het resterende inkomen betaald kunnen worden. Het inkomen uit zak- en kleedgeld is daar ook niet voor bedoeld.
De bijzondere bijstand is voor maximaal een jaar. Bij een langer verblijf is er geen sprake meer van een tijdelijke situatie.
 
Artikel 43 Duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten
De kosten van woninginrichting en de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen (wasmachine, koelkast, bed, zitmeubelen en dergelijke) behoren tot de normale kosten van het bestaan. Deze kosten zijn in de meeste gevallen noodzakelijk maar niet bijzonder. Men kan hiervoor reserveren, gespreid betalen of een lening afsluiten. Bij de aanwezigheid van een (lichamelijke) beperking kan de Wmo 2015 voorliggend zijn.
Ook met een inkomen op bijstandsniveau wordt men geacht te kunnen reserveren voor onverwachte uitgaven. In veel gevallen is er ook sprake van voorzienbaarheid. Bijvoorbeeld een wasmachine gaat in de regel een aantal jaren mee en voor vervanging kan men dus ook een aantal jaren sparen. In bijzondere omstandigheden waarin de genoemde mogelijkheden niet aangewend kunnen worden, kan het college bijzondere bijstand verstrekken. Dit kan het geval zijn wanneer de belanghebbende onverwacht moet verhuizen. Ook het ontbreken van de mogelijkheid tot reserveren kan een reden zijn voor het verstrekken van bijzondere bijstand. Hoewel het hebben van schulden in beginsel niet gezien wordt als een bijzondere omstandigheid, wil het college voor bepaalde belanghebbenden afwijken van deze regel. Het gaat om belanghebbenden die deelnemen aan een minnelijke schuldregeling of op wie de WSNP van toepassing is verklaard, die een noodzakelijke uitgave voor (de vervanging van) een duurzaam gebruiksgoed moeten doen. Er moet dan sprake zijn van een acute situatie waarin geen mogelijkheden voor reservering zijn geweest. Bij de overwegingen over de noodzaak en bijzondere omstandigheden wordt ook de aanwezigheid van minderjarige kinderen betrokken.
Vóór bijzondere bijstand wordt toegekend, onderzoekt het college of er ten behoeve van de belanghebbende naast de reservering voor de schuldeisers ook een reservering is opgebouwd voor onvoorziene uitgaven en of deze kan worden aangewend voor de bedoelde kosten.
Bij het onderzoek naar bijzondere omstandigheden kan het in stand houden van en bevorderen van de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende een overweging zijn, waardoor bijzondere omstandigheden zich voordoen. Indien deze overwegingen een rol spelen dan is aan de verstrekking van bijstand de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende meewerkt aan verdere ondersteuning met uiteindelijke zelfredzaamheid als te bereiken resultaat.
Het college vindt het belangrijk om mensen te ondersteunen die actief bezig zijn om hun situatie te verbeteren.
 
In deze beleidsregel is eveneens opgenomen dat mensen die een woonkostentoeslag ontvangen met als voorwaarde dat men zo snel mogelijk naar een goedkopere woning verhuist, een beroep kunnen doen op bijzondere bijstand voor gedeeltelijke woninginrichting. Dit is afhankelijk van de individuele situatie.
 
De aanschaf van gebruiksgoederen is alleen voor de essentiële woonruimtes: de woonkamer, de slaapkamer, de keuken, de badkamer. De belanghebbende moet kunnen verblijven, slapen, eten koken en zichzelf schoonhouden. De inrichting van andere ruimtes is niet direct nodig en kan eventueel gefaseerd plaats vinden.
 
Voor wat betreft de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand vindt het college dat van de belanghebbende mag worden verwacht dat hij tracht de kosten zo laag mogelijk te houden. Dit kan door bijvoorbeeld zaken tweedehands aan te schaffen. In Heerenveen is voldoende aanbod van kringloopwinkels en ook via websites als Marktplaats kunnen veel zaken tweedehands gekocht worden. Daarom is een grens gesteld aan het bedrag dat het college voor totale woninginrichting verstrekt, gebaseerd op de NIBUD-prijzengids. Het NIBUD gaat uit van nieuwprijzen en het maximum aan bijzondere bijstand is een percentage van dit bedrag. Voor individueel aan te schaffen gebruiksgoederen geldt de NIBUD-prijs als maximum, waarop het hiervoor genoemde over het zo laag mogelijk houden van kosten eveneens van toepassing is.
 
Het college verstrekt de bijzondere bijstand in beginsel als lening, waarvan de kosten voor stoffering zijn uitgezonderd. De bijzondere bijstand kan om niet worden verstrekt wanneer de individuele situatie hiervoor aanleiding geeft.
 
Artikel 44 Kosten in verband met verhuizing
Verhuiskosten behoren tot de incidenteel voorkomende normale kosten van het bestaan, waarvoor men kan reserveren of een lening kan afsluiten. De Wmo 2015 kan in het geval van een in verband met beperkingen noodzakelijke verhuizing voorliggend zijn.
In bijzondere omstandigheden kan het college bijzondere bijstand verstrekken voor deze kosten. Het in de toelichting bij artikel 44 genoemde is ook van toepassing op dit artikel.
 
Artikel 45 Looptijd lening
Bijstand in de vorm van een lening moet in beginsel volledig terugbetaald worden. In de in dit artikel opgenomen omstandigheden, beperkt het college de looptijd van de lening tot 3 jaar om mensen in staat te stellen na 3 jaar aflossing van de lening opnieuw te kunnen reserveren voor onvoorziene uitgaven.
 
Artikel 46 Hoogte aflossing en rente leenbijstand
De bepaling van de aflossing van bijstand in de vorm van een lening gebeurt op basis van het inkomen.
Wanneer iemand een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm ontvangt, dan is de aflossing 6% van die norm exclusief vakantietoeslag.
Bij een inkomen hoger dan de bijstandsnorm, geldt 6% van het inkomen tot de bijstandsnorm, verhoogd met 35 % van het inkomen dat hoger is dan de bijstandsnorm.
Bij de aflossing van de lening gaat het college niet uit van alle ruimte in het inkomen boven de beslagvrije voet. Dat zou namelijk betekenen dat een belanghebbende geen enkele ruimte in het inkomen heeft om eventuele extra kosten op te vangen.
 
De aflossing wordt gebaseerd op het netto-inkomen per maand exclusief vakantietoeslag.
 
Artikel 47 Hardheidsclausule
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in individuele gevallen af te wijken van de beleidsregels ten gunste van de cliënt, wanneer toepassing van de beleidsregels onevenredig negatieve gevolgen zou hebben voor de cliënt. Het college kan niet in negatieve zin afwijken van de beleidsregels.
 
Artikel 48 Inwerkingtreding
De beleidsregels dienen te worden gepubliceerd en treden in werking 8 dagen nadat dit is gebeurd en werken dan terug tot en met 1 januari 2015. Aanvragen ingediend voor de datum van inwerkingtreding worden beoordeeld naar de dan nog geldende beleidsregels.
Naar boven