Wat is het concrete aanbod van voorzieningen om te voldoen aan hulpvragen van jeugdigen
De wet gaat ervan uit dat de gemeente via de verordening helder maakt wat concreet het aanbod is aan voorzieningen dat wordt ingezet om te voldoen aan de hulpvragen van jeugdigen en ouders.Dat aanbod is op te maken uit de opsomming in artikel 2, waarbij ook de in de wet genoemde ‘overige voorzieningen’ vermeld zijn. Deze overige voorzieningen zijn in principe vrij toegankelijk en worden zonder beschikking aangeboden.De gemeente kan overigens wel behulpzaam bij het toeleiden van een jeugdige of zijn ouders naar een overige voorziening. Dat is dan dus niet in het kader van een ‘aanvraag’ in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Die aanvraag is immers uitsluitend gericht op het toekennen van een individuele voorziening.
Mocht uit de contacten met een jeugdige of zijn ouders blijken dat deze vinden dat er meer nodig is dan een overige voorziening, dan wordt dat vastgelegd en kan die vastlegging desgewenst alsnog als een aanvraag voor een individuele voorziening in behandeling worden genomen. Bij een weigering is er dan de mogelijkheid van bezwaar en beroep. In de artikelsgewijze toelichting wordt op deze situatie nader ingegaan.
Bezwaar en beroep is uitgesloten bij jeugdhulp die wordt ingezet in het gedwongen kader, dus bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Dan geeft de gemeente ook geen beschikking af. De gemeente is niettemin wel verantwoordelijk voor het leveren van de jeugdhulp. Welke dat is, wordt door de gecertificeerde instelling bepaald. De wet eist wel dat deze daarover overlegt met de gemeente.
Deze verordening gaat verder niet in op de procedure in het gedwongen kader, waarbij vooral dwingende bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (in verband met kinderbeschermingsmaatregelen) en uit het Wetboek van Strafrecht (in verband met reclassering) van belang zijn. De verantwoordelijkheid van de gemeente is beperkt tot de verplichting om in voorkomende gevallen de nodig geachte inzet van jeugdhulp te bieden. Overigens is de insteek van de gemeente wel om het jeugd- en gezinsteam ook bij afwegingen over maatregelen in het gedwongen kader een rol te laten vervullen. Dit op basis van de positieve ervaringen die opgedaan zijn bij de pilot Jeugdbeschermingsplein in Rotterdam-Zuid.
Toegang tot het gemeentelijk aanbod aan voorzieningen kan lopen via de jeugd- en gezinsteams in de gemeente, maar ook via in de wet en verordening genoemde verwijzers: huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten. Om dat proces goed te kunnen stroomlijnen is het noodzakelijk dat de gemeente in kennis wordt gesteld van de verwijzingen die leiden tot een aanspraak op het gemeentelijke hulpaanbod. Een goede inkoop van jeugdhulp door de gemeente zal in principe moeten voorkomen dat er verwezen wordt naar een voorziening die de gemeente niet (meteen) beschikbaar heeft. Goede afspraken tussen gemeente en verwijzers zoals voorgeschreven in art. 2.7, vierde lid, van de wet, zijn hiervoor natuurlijk ook van belang.
Verder kan het ook nog zijn dat gekozen wordt voor het toekennen van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget. Ingeval van doorverwijzing door de huisarts, jeugdarts of medisch specialist kan dit alleen na het afgeven van een verleningsbeschikking en na overlegging van een door de jeugdige of zijn ouders ingediend plan met begroting over hoe zij het pgb gaan besteden.
Gedurende de procedure zoals in de verordening beschreven, zijn er – onafhankelijk van de duur van de procedure – verschillende momenten te bepalen waarbij vastlegging met het oog op de rechtsbescherming van belang is. Een onderzoeks- of gespreksverslag of een ondersteuningsplan zijn de in de verordening genoemde documenten die met het oog op de aanvraag voor een individuele voorziening relevant kunnen zijn en daarom ter ondertekening dienen te worden aangeboden.
Indien uit het ‘niet-voor-akkoord’ ondertekenen blijkt dat de jeugdige of zijn ouders het niet eens zijn met de inhoud van deze documenten, zal het college dit desgewenst formaliseren door het verstrekken van een beschikking. Hiertegen kan betrokkene vervolgens bezwaar maken.
Uit oogpunt van rechtsbescherming is het van belang dat er geen onredelijke doorlooptijden ontstaan. Dat hangt sterk samen met de mate van complexiteit van de hulpvraag. Om die reden zijn er geen concrete termijnen in de verordening opgenomen. Wel zijn hierna in de artikelsgewijze toelichting streeftermijnen opgenomen. Deze gelden als richtsnoer voor de werkinstructies voor de jeugd en gezinsteam. Ook wordt in de artikelsgewijze toelichting nog nader verduidelijkt waartoe de gemeente verplicht is volgens de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de beslistermijn.
Het klachtrecht en de medezeggenschap van belanghebbenden tegenover de aanbieders (jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen c.q. uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering) is geregeld in de wet (paragraaf 4.2, ‘rechtspositie jeugdigen en ouders’).
Voor zover het de gemeente betreft, gelden reeds bestaande algemene regelingen. Voor klachtrecht geldt hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voor inspraak geldt artikel 150 van de Gemeentewet. Niettemin is voor de duidelijkheid in deze verordening een bepaling omtrent het klachtrecht opgenomen, die verwijst naar de klachtregeling BAR-organisatie. De medewerkers van de gemeente zijn immers sinds 1 januari 2014 niet meer in dienst van de gemeente, doch in dienst van de BAR-organisatie. De Nationale Ombudsman is in de Klachtregeling gepositioneerd als tweedelijns instantie.
Nieuwe gemeentelijke taken:
Tot 1 januari 2015 hebben ouders en jeugdigen recht op hulp en zorg bij de provinciale en stadsregionale jeugdzorg, ziektekostenverzekering en AWBZ. Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor alle jeugdhulptaken. Hieraan is een jeugdhulpplicht verbonden. De gemeente dient daar waar een jeugdige of zijn ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie, een voorziening te treffen op het gebied van jeugdhulp. Uitgangspunt hierbij blijft de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders. Het college is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Vervolgens beslist de gemeente of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft.
In het meerjarenbeleidskader Jeugdhulp heeft de gemeente uiteengezet hoe zij haar nieuwe taken gaat uitvoeren. Met dit beleid beoogt de gemeente de volgende doelstellingen te realiseren:
Zoveel mogelijk jeugdigen groeien kansrijk en veilig op, ontwikkelen hun talenten en participeren naar vermogen in de samenleving. Binnen het eigen gezin wordt hiervoor een sterke basis gelegd
In de directe leefomgeving van gezinnen (buurt, wijk, gemeente) komt een pedagogische civil society tot ontwikkeling, die effectieve ondersteuning biedt bij alledaagse vraagstukken rondom de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen
Door een gebiedsgerichte aanpak waar alle disciplines in vertegenwoordigd zijn kan snel de juiste hulp –van licht tot zwaar- bepaald en ingezet worden
Gewerkt wordt met één plan en er wordt één casusregisseur ingezet, zo nodig voor alle gezinsleden
De integrale benadering wordt vanaf het eerste contact bij de toegang al ingezet
De in te zetten jeugdhulp is afgestemd met andere interventies in of rondom het gezin op het gebied van veiligheid, (passend) onderwijs, werk en inkomen, maatschappelijke ondersteuning en (jeugd)gezondheidszorg
Bij de in te zetten jeugdhulp is de vraag het uitgangspunt. Bij deze vraag wordt het juiste aanbod gezocht of zo nodig gecreëerd. Daar waar van toepassing wordt gewerkt met arrangementen
Het behandelplan wordt in principe altijd met de ouder/jeugdige opgesteld en zij hebben een rol in het monitoren van de uitvoering
Bij niet-alledaagse problemen (meervoudige of complexe problematiek) krijgen jeugdigen en hun ouders zo snel mogelijk de informele of professionele hulp die ze nodig hebben waarbij het uitgangspunt één gezin, één plan is. Waar mogelijk wordt deze verleend door de Jeugd- en Gezins Coach, waar nodig schuiven specialisten aan
Hulpverleners participeren zoveel mogelijk in het dagelijks leven van het gezin. Behandeling en opvang buiten deze setting vindt alleen plaats als de problematiek en/of de veiligheidssituatie dat nadrukkelijk vereisen
Tijdige en adequate signalering van (dreigende) problemen zorgt er voor dat in de meeste gevallen kan worden volstaan met preventieve interventies en lokale vormen van professionele hulp. Het gebruik van specialistische en gedwongen vormen van jeugdhulp neemt daardoor af
Artikel 1 Begripsbepalingen
In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die cruciaal zijn voor het begrip van deze verordening.
In de Jeugdwet worden drie typen voorzieningen onderscheiden:
- •
- •
individuele voorzieningen
- •
Individuele voorzieningen en overige voorzieningen als genoemd in artikel 2.9, onder a. van de wet zijn centrale begrippen. Omdat de wet hiervoor de ruimte biedt, zijn zij in deze verordening nader gedefinieerd.
De definitie van ‘andere voorziening’ betreft de voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder b. van de wet. Het gaat om voorzieningen op grond van andere wetten dan de Jeugdwet. Bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg die door jeugdartsen en verpleegkundigen wordt geboden op scholen en het Centrum voor Jeugd en Gezin in het kader van de Wet publieke gezondheid.
De definities van ‘gesprek’ en ‘hulpvraag’ zijn nodig omdat deze begrippen niet zijn gedefinieerd in de wet en het gebruik hier afwijkt van het normaal spraakgebruik. In de gemeente is het gesprek het mondelinge contact waarin de jeugd- en gezinscoach met degene die jeugdhulp vraagt, zijn hulpvraag bespreekt. In de verordening wordt in enkelvoud gesproken over het gesprek, maar het kan ook meerdere gesprekken betreffen. De ‘hulpvraag’ is in termen van deze verordening, ongeacht feitelijk eerder contact met het gezin, het contact van jeugdigen of ouders met het college (in de praktijk is dit degene die namens het college optreedt) op basis waarvan zij toegang tot jeugdhulp verzoeken. Het ‘ondersteuningsplan’ is een hulpverleningsplan als bedoeld in de wet. Het familiegroepsplan is een afgeleide vorm hiervan.
De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.
Het jeugd en gezinsteam is de spil in het gemeentelijke jeugdstelsel voor de behandeling van hulpvragen van jeugdigen en ouders en wordt daarom hier ook benoemd en omschreven. De deelnemers aan het multidisciplinair team zijn breed kijkende, goed opgeleide professionals uit onder andere de pedagogische en psychologische disciplines.
Het college borgt hiermee dat de binnen deze disciplines opgebouwde en te koesteren professionele deskundigheid optimaal wordt benut.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt, omdat de wet een aantal definities kent die bindend zijn voor deze verordening. Daarom zijn deze wettelijke definities niet opgenomen in deze verordening.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent diverse begripsbepalingen die voor deze verordening van belang zijn.
Zo is een ‘aanvraag’ een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Onder ‘besluit’ wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een ‘beschikking’ is een besluit dat niet van algemene strekking is (en dus op een individueel persoon gericht), met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Een beslissing op een aanvraag om een individuele voorziening kan dus zowel met het begrip ‘besluit’ als ‘beschikking’ worden aangeduid.
Verder regelt artikel 7:1 van de Awb dat een belanghebbende eerst bezwaar moet maken (bij het college) alvorens beroep in te stellen (bij de bestuursrechter). Artikel 8:1 vermeldt vervolgens dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Hierbij is tevens vermeldenswaard dat artikel 9.1 van de Awb regelt dat een ieder het recht heeft om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan. Hierbij wordt een gedraging van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan.
Voor de duidelijkheid zijn alle wettelijke definities uit de Jeugdwet in een aparte bijlage bij deze toelichting weergegeven.
Artikel 2 Vormen van jeugdhulp
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a. van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de onderstaande passage uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 2.9 komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente:
Dit artikel geeft de gemeente de opdracht om een aantal zaken te regelen bij verordening. Allereerst dient de gemeente regels te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen. Het gaat dan om regels omtrent het aanbod, de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij de verlening van een individuele voorziening. Op deze manier wordt het voor de burger niet alleen inzichtelijk welke vormen van jeugdhulp door de gemeente worden geboden aan eenieder en welke vormen alleen na een besluit van de gemeente toegankelijk zijn, maar ook hoe hij deze vormen van ondersteuning, hulp en zorg kan verkrijgen. Ook kan er op deze wijze horizontale verantwoording plaatsvinden. Het verdient natuurlijk aanbeveling als gemeenten de door hen geboden vormen van jeugdhulp in onderlinge afstemming zoveel mogelijk uniform zouden regelen. Op die manier kunnen alle jeugdigen ervan uit gaan dat ze kunnen rekenen op dezelfde vormen van jeugdhulp, bij gelijkluidende opgroei- en opvoedproblemen, binnen de verschillende gemeenten. De burger kan hier rechtszekerheid aan ontlenen en willekeur wordt hierdoor vermeden. Dit wil overigens niet zeggen dat elke gemeente hetzelfde aanbod in stand hoeft te houden, de behoefte aan bepaalde vormen van jeugdhulp zal immers per gemeente verschillen en zelfs binnen een gemeente in de tijd kunnen variëren. Het gaat dus niet om het standaard ‘in huis hebben’ van een bepaald aanbod, maar het kunnen bieden van bepaalde vormen van jeugdhulp bij gelijkluidende problemen. Hierdoor wordt rechtsongelijkheid voorkomen.
Het begrip ‘voorziening’ is op zich een lastig te vatten begrip. De wetgever geeft in de MvT de volgende handvatten:
De door de gemeente te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Deze niet vrij toegankelijke voorzieningen veronderstellen altijd een verleningbeslissing op basis van een beoordeling door de gemeente van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager. De gemeente geeft daartoe een beschikking af met de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Daarmee is tevens de rechtsbescherming van de burger gewaarborgd.
Artikel 2 van deze verordening biedt een zo compleet mogelijk overzicht van het palet aan overige en individuele voorzieningen dat het college ter beschikking staat. Bij de toepassing hiervan maakt het JGT mede gebruik van de productencatalogus die het voorzieningenaanbod nader inkleurt.
In nadere regels kunnen onderwerpen uit de verordening nader worden uitgewerkt.
De in artikel 2, eerste lid, onder a. genoemde basishulp is vrij toegankelijk en kan daarom beschikkingsvrij worden aangeboden.
Ook de aan het tweede lid van artikel 2 verbonden hulpvoorzieningen met een meer specialistisch karakter zullen zonder beschikking worden verstrekt. Er zal alleen nog een beschikking voor deze voorzieningen worden verstrekt indien een van de in artikel 6, vijfde lid genoemde uitzonderingsgevallen aan de orde is. Hiermee beogen wij het in de MvT genoemde beschikkingsvoorschrift te combineren met een maximale beperking van de administratieve lasten.
Voor zover er crisisopvang aan de orde is, geldt dat deze in regionaal verband wordt georganiseerd en 24 uur / 7 dagen per week beschikbaar is om doorleiding naar alle benodigde vormen van jeugdhulp te realiseren.
Het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg valt niet onder de werking van het Jeugdwet. Een aantal onderdelen van het voorheen als maatwerk aangemerkte deel van de jeugdgezondheidszorg, valt wel onder de omschrijving van jeugdhulp in de zin van ‘overige voorziening’. Het gaat om producten die nauw aansluiten bij de specifieke behoeften van (groepen) jeugdigen of hun ouders. Hierbij kan worden gedacht aan opvoedcursussen, trainingen tegen bedplassen of methodieken ter beperking van overgewicht. Via een wijziging van het Besluit publieke gezondheid zal nog worden geregeld welke onderdelen per 1 januari 2015 onder het basistakenpakket in het kader van de Wet publieke gezondheid blijven vallen.
Artikel 5 Toekenning individuele voorzieningen
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen, inclusief het pgb. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen. Dit is vastgelegd in lid 1.
Lid 2 ziet op verwijzingen en acute crisissituaties waarin meteen hulpverlening is gestart. Alleen als de jeugdige of zijn ouders hiervoor later een verleningsbeschikking verlangen, volgt alsnog een verleningsbeschikking van het college.
In het derde lid van dit artikel zijn specifieke bepalingen over het pgb opgenomen, onder andere over de kwaliteit van de in te kopen hulp: deze moet van goede kwaliteit zijn. Dat wil zeggen dat deze aan de gangbare kwaliteitsmaatstaven moet voldoen. Deze kwaliteitsmaatstaven gelden voor alle aanbieders, dus ook voor kleine aanbieders zoals zzp-ers. Zie in dit verband ook de toelichting bij artikel 6. Tevens is in het derde lid onder letter d. een bepaling opgenomen om de kosten van het pgb zoveel mogelijk te beperken: deze mogen hoogstens 90% van de kostprijs bedragen van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura. Dit tenzij de cliënt bereid is om het verschil zelf bij te betalen. Opgemerkt wordt dat bij de berekening van de kostprijs van een pgb alle relevante kostencomponenten moeten worden meegenomen, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.
De in het derde lid opgenomen bepalingen gelden naast elkaar en zijn dus cumulatief. Aangesloten is op artikel 8.1.1 van de wet, dat voor het pgb is aangepast aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a. van de jeugdwet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb.
De formulering in artikel 8.1.1 maakt nog wel mogelijk dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Deze uit het amendement Bisschop en Voortman voortvloeiende mogelijkheid is expliciet vastgelegd in lid 3, onder letter d. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgesteld aanbod. Dit aanbod zal nooit hoger zijn dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura
Met de in lid 3 genoemde taakbehartiging binnen het sociale netwerk wordt met name mantelzorg bedoeld, maar ook respijtzorg waarbij sprake is van tijdelijke en volledige overname van de zorg van de mantelzorger om deze een adempauze te geven. Dit voorkomt opname of verkort de opnameduur omdat de zorg plaatsvindt in de thuissituatie. Een regelmatige adempauze voorkomt bovendien dat mantelzorgers overbelast raken. Ze kunnen de zorg voor hun naaste langer volhouden als ze af en toe tijd voor zichzelf hebben.
Logeren is een van de vele vormen van respijtzorg. Andere vormen zijn bijvoorbeeld overname van de zorg aan huis of overdag. Ook vormen van dagbesteding geven de mantelzorger respijt.
Lid 4 van dit artikel geeft expliciet invulling aan artikel 2.9 van de Jeugdwet waarin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld
In lid 5 wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Deze voorwaarden strekken er onder andere toe om een lager kostentarief - in casu 70% van de goedkoopste adequate individuele voorziening in natura - van toepassing te verklaren dan in de situatie waarin een professionele zorgverlener wordt ingeschakeld. Voornoemd percentage ligt ver boven het percentage van 48,4% dat is gebaseerd op een uitspraak van De Centrale Raad van Beroep inzake een redelijk uurtarief voor een pgb voor een informele hulp.
Tevens moet worden verhinderd dat een pgb wordt verstrekt aan een jeugdige die hier onder druk van mensen in zijn omgeving om heeft verzocht en bij wie een werkelijke hulpbehoefte niet aantoonbaar is, of bij wie de hulpvraag ondergeschikt is aan financieel gewin.
Ten slotte biedt lid 6 het college de mogelijkheid om bijvoorbeeld ook het verzoek om een pgb voor langdurige basishulp (een overige voorziening) te honoreren.
Er is geen aparte bepaling opgenomen voor een gewenste beslistermijn rond de toekenning of weigering van een individuele voorziening opgenomen. Wij houden de in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde ‘redelijke termijn’ als beslistermijn aan, welke op grond van artikel 4:14 Awb verlengd kan worden. Artikel 4:13 stelt:
1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Opgemerkt wordt dat de onder lid 2 van de Awb bedoelde termijn een maximumtermijn is. Het streven is om altijd zo snel mogelijk een individuele voorziening te verstrekken, gerekend vanaf het moment dat sprake is van een afgeronde aanvraagprocedure. De start van de feitelijke hulpverlening dient zo spoedig mogelijk hierna te volgen. Dit is evenwel primair de verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieders. Het college zal wel monitoren dat deze verantwoordelijkheid voortvarend wordt ingevuld.
In complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldige besluitvorming een langere beslistermijn nodig zijn. Bijvoorbeeld in gevallen dat er er een langer durend diagnosetraject benodigd is.
Bijlage Begripsbepalingen Jeugdwet
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar jeugdhulp wordt verleend door of namens een jeugdhulpaanbieder;
- advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 12a van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
- begeleiding: activiteiten waarmee een jeugdige wordt ondersteund bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;
- burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;
- calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of een ouder heeft geleid;
- college: college van burgemeester en wethouders;
- dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van jeugdhulp aan een jeugdige of ouder of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;
- familiegroepsplan: ondersteuningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;
- gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;
- gekwalificeerde gedragswetenschapper: gedragswetenschapper behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie;
- gesloten accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar gesloten jeugdhulp wordt verleend;
- gesloten jeugdhulp: opname, verblijf en jeugdhulp in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2;
- geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft;
- huiselijk geweld: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
- ondersteuningsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6;
- inspectie: inspectie jeugdzorg, bedoeld in artikel 9.1;
- jeugdarts: arts die als jeugdarts KNMG is ingeschreven in het door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde profielregister jeugdgezondheidszorg;
- jeugdgezondheidszorg: jeugdgezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet publieke gezondheid;
1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;
1°. natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college;
2°. solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college;
- jeugdhulpverlener: natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent;
1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,
2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of
3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;
- jeugdreclassering: reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiding van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen;
- kinderbeschermingsmaatregel: voogdij en de voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 254, eerste lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
- kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;
- maatschappelijke ondersteuning: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
- machtiging gesloten jeugdhulp: de machtiging, bedoeld in artikel 6.1.2.
- medisch specialist: geneeskundig specialist die als specialist is ingeschreven in een door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde register als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
- Onze Ministers: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Veiligheid en Justitie tezamen;
- opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen:
1°. psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
2°. beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, en
3°. een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;
- ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;
- persoonsgegevens, verwerking, bestand, onderscheidenlijk verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;
- plan van aanpak: plan betreffende de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering als bedoeld in artikel 4.1.3;
- pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;
- pleegoudervoogd: pleegouder die tevens belast is met voogdij als bedoeld in boek 1 Burgerlijk Wetboek;
- pleegzorgaanbieder: jeugdhulpaanbieder die pleegzorg biedt;
- preventie: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met of jeugdigen met een risico op psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking of van de ouders met of met een risico op opvoedingsproblemen;
- strafrechtelijke beslissing: beslissing van de officier van justitie of de strafrechter met toepassing van titel VIII A van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht of een beslissing als bedoeld in artikel 493 van het Wetboek van Strafvordering;
- vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;
- verwijsindex: verwijsindex risicojongeren als bedoeld in artikel 7.1.2.1;
1°. woonplaats als bedoeld in artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een instelling als bedoeld in artikel 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;
3°. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag.