Intrekken van de Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2014 en vaststellen van de Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2015 (3A, 2015, nr. 276/1094)
 
Afdeling 3A
Numme 276/1094
Publicatiedatum 28 november 2014
Agendapunt 9
Datum besluit B&W 30 september 2014
Onderwerp
Intrekken van de Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2014 en vaststellen van de Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2015
Integrale tekst van het raadsbesluit dat is genomen op 30 september 2014 (Gemeenteblad 2014, afd. 3A, nr. 276/1094)
De gemeenteraad van Amsterdam
Gezien de voordracht van burgemeester en wethouders van 30 september 2014 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1094),
Besluit:
  • 1.
    in te trekken de Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2014, vastgesteld bij zijn besluit van 18 december 2013 (Gemeenteblad 2013, afd. 3A, nr. 270/1110);
  • 2.
    in te trekken de:
    • a.
      Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Stadsdeel Noord 2006, vastgesteld op 9-11-2005, Noord-Amsterdams Nieuwsblad,
2006-08-29;
b.financiële regeling, behorende bij Verordening Huisvestingsvoorzieningen Basisonderwijs Amsterdam 2013, vastgesteld door Stadsdeel Zuid-Oost,
11-9-2012, Stadsdeel Zuid, 18-9-2012, Stadsdeel Nieuw-West, 2-10-2012 en Stadsdeel West, 16-10-2012 / 2012/12963;
  • c.
    regeling verhuur en medegebruik 2008, vastgesteld door Stadsdeel Centrum, 24-6-2008 / 2008/3523 en Stadsdeel Oost, 16-12-2008 / 2008/98571;
  • d.
    regeling verhuur en medegebruik, behorende bij Verordening Huisvestingsvoorzieningen Basisonderwijs Amsterdam 2013, vastgesteld door Stadsdeel Zuid-Oost, 11-9-2012, Stadsdeel Zuid, 18-9-2012, Stadsdeel Nieuw-West, 2-10-2012 en Stadsdeel West, 16-10-2012 / 2012/12963;
    • 3.
      vast te stellen de in bijlage 01 bij dit besluit opgenomen Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2015, met als belangrijkste aanpassingen de in onderbouwing opgenomen wijzigingen 1a t/m 1i;
    • 4.
      te bepalen, dat de onder 1, 2 en 3 vermelde beslispunten in werking treden op 1 januari 2015.
Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam
2015
Versie
3 september 2014
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 4
Artikel 1.1 Begripsbepalingen 4
Artikel 1.2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting 4
Artikel 1.3 Voorziening gymnastiekruimte 7
Artikel 1.4 Vaststelling bekostiging voorzieningen 4
Artikel 1.5 Informatieverstrekking 4
Hoofdstuk 2. Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting 4
Artikel 2.1 Bekostigingsplafond 4
Artikel 2.2 Indiening aanvraag 4
Artikel 2.3 Inhoud aanvraag; aanvullen; niet behandelen; onvolledige aanvraag 4
Artikel 2.4 Overleg programma en overzicht 4
Artikel 2.5 Tijdstip vaststelling 4
Artikel 2.6 Inhoud programma 4
Artikel 2.7 Inhoud overzicht 4
Artikel 2.8 Overleg wijze van uitvoering 4
Artikel 2.9 Toets bouwplan, wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden 4
Artikel 2.10 Uitbetaling van de vergoeding 4
Artikel 2.11 Vervallen aanspraak op bekostiging en verlenging termijn 4
3.Aanvragen met spoedeisend karakter 4
Artikel 3.1 Indiening aanvraag 4
Artikel 3.2 Inhoud aanvraag 4
Artikel 3.3 Besluit 4
Artikel 3.4 Inhoud besluit 4
Artikel 3.5 Uitvoering besluit 4
Artikel 3.6 Aanvragen met spoedeisend karakter; vervallen en verlengen 4
4.Bekostiging bouwvoorbereiding 4
Artikel 4.1 Aanvraag kosten bouwvoorbereiding 4
5.Verantwoording en vaststelling 4
Artikel 5.1 Gereedmelding nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikname en verplaatsing 4
Artikel 5.3 Verantwoording nieuwbouw en uitbreiding 4
Artikel 5.4 Verantwoording overige huisvestingsvoorzieningen 4
Artikel 5.6 Aanvraagformulier voor het vaststellen van de bekostiging 4
6.Gebruik gymnastiekruimte 4
Artikel 6.1 Omvang gebruik 4
Artikel 6.2 Opgave en inroostering gebruik 4
Artikel 6.3 Vergoeding 4
Artikel 7.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs op grond van artikel 107 van de Wet 4
Artikel 7.2 Leegstand 4
Artikel 7.3 Nalaten vordering, volgorde van vorderen 4
Artikel 7.4 Overleg en mededeling 4
Artikel 7.5 Medegebruik op grond van artikel 108 van de Wet 4
Artikel 7.6 Verhuur; toestemming van het college 4
8.Einde gebruik gebouwen en terreinen 4
Artikel 8.1 Einde gebruik gebouw of terrein/staat van onderhoud 4
Artikel 8.2 Herbestemming 4
9.Slotbepalingen 4
Artikel 9.1 Overgangsbepaling 4
Artikel 9.2 Besluit college in gevallen waarin de verordening niet voorziet 4
Artikel 9.3 Indexering 4
Artikel 9.4 Citeertitel en inwerkingtreding 4
Bijlage I. Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen 4
Bijlage II. Criteria voor opstelling van leerlingenprognoses 4
Bijlage III. Criteria voor oppervlakte en indeling 4
Bijlage IV. Financiële normering 4
Bijlage V. Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen 4
Bijlage VI. Aanvraagformulier voorziening in de huisvesting 4
Bijlage VII. Formulier bouwkundige opname 4
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
  • a.
    aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening;
  • b.
    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening heeft ingediend;
  • c.
    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs;
  • d.
    besluit gedeputeerde staten: het besluit van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs;
  • e.
    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk is gevestigd op het grondgebied van de gemeente Amsterdam;
  • f.
    bouwfase: de periode tussen de startdatum van de bouw en de verwachte datum van oplevering;
  • g.
    bouwkundige opname: een inspectie waarbij de staat van een object of onderdeel daarvan wordt vastgelegd;
  • h.
    bouwplan: het geheel van bescheiden dat uiteindelijk bepalend is voor het besluit tot beschikbaarstelling van het definitieve bedrag van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, te weten, het programma van eisen, het voorlopig en het definitief ontwerp, de bestekbescheiden, begroting en planning;
  • i.
    bouwopdracht: opdracht tot het realiseren van nieuwe onderwijshuisvesting binnen de vastgestelde begroting;
  • j.
    het college: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam;
  • k.
    dislocatie: een losstaande uitbreiding van een gebouw, al dan niet op het eigen terrein van een school gesitueerd;
  • l.
    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs;
  • m.
    gemeenteraad: de gemeenteraad van Amsterdam;
  • n.
    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs;
  • o.
    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;
  • p.
    medegebruik: een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden als bedoeld in artikel 108 van de Wet op het primair onderwijs;
  • q.
    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;
  • r.
    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen maximaal 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
  • s.
    opdrachtgever: de partij, die als bouwheer optreedt bij het realiseren van de huisvestingsvoorziening;
  • t.
    overzicht: het overzicht van de in het kader van de vaststelling van het programma niet ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs;
  • u.
    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;
  • v.
    primair onderwijs: het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs;
  • w.
    programma: het programma als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs;
  • x.
    school: een school voor basisonderwijs en een school voor speciaal basisonderwijs;
  • y.
    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden als bedoeld in artikel 108 van de Wet op het primair onderwijs;
  • z.
    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;
  • aa.
    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;
  • bb.
    voorziening: één van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 1.2 en artikel 1.3 van deze verordening;
  • cc.
    wet: Wet op het primair onderwijs.
Artikel 1.2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende en de voorzieningen als bedoeld in artikel 1.3 onderscheiden:
  • a.
    De voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:
    • 1.
      nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;
    • 2.
      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;
    • 3.
      ingebruikneming van (een deel van) een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;
    • 4.
      verplaatsing van één of meer bestaande gebouwen ten behoeve van de huisvesting van een school;
    • 5.
      terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1°, 2°, 3° en 4° omschreven voorziening;
    • 6.
      eerste inrichting en uitbreiding van de eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs, voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is respectievelijk zijn gebracht;
    • 7.
      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is, waaronder begrepen een ruimte die geschikt is voor onderwijs in lichamelijke oefening in het primair onderwijs;
    • 8.
      huur van (een deel van) een bestaand gebouw of terrein voor het onderwijs;
  • b.
    Herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;
  • c.
    Herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, schade aan het onderwijsleerpakket en/of aan het meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.
Artikel 1.3 Voorziening gymnastiekruimte
Het bevoegd gezag kan voor aanpassing en onderhoud aan een gymnastiekruimte bestaande uit één of meer activiteiten genoemd in bijlage I, een voorziening aanvragen bij het college.
Artikel 1.4 Vaststelling bekostiging voorzieningen
Bij de vaststelling van het in het programma te vermelden bedrag wordt een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijke kosten. Deze bedragen worden bepaald aan de hand van de criteria opgenomen in bijlage IV van deze verordening.
Artikel 1.5 Informatieverstrekking
  • 1.
    Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor een adequate uitvoering van het bepaalde in deze verordening.
  • 2.
    Ter uitvoering hiervan kunnen door het college nadere aanwijzingen met betrekking tot de wijze van aanlevering worden gegeven.
Hoofdstuk 2. Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting
Artikel 2.1 Bekostigingsplafond
  • 1.
    Het college stelt jaarlijks voor 1 december een bekostigingsplafond vast ten behoeve van de bekostiging van voorzieningen voor het eerstvolgende jaar.
  • 2.
    Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.
  • 3.
    Het college neemt uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag als bedoeld in het eerste lid, toereikend is.
Artikel 2.2 Indiening aanvraag
  • 1.
    Een aanvraag voor opneming van een gewenste voorziening op het programma dat betrekking heeft op het jaar volgend op het jaar van vaststelling, wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling door het bevoegd gezag ingediend bij het college, door middel van het daarvoor door het college vastgestelde aanvraagformulier.
  • 2.
    Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.
Artikel 2.3 Inhoud aanvraag; aanvullen; niet behandelen; onvolledige aanvraag
  • 1.
    De aanvraag vermeldt in ieder geval:
    • a.
      de naam en het adres van de aanvrager;
    • b.
      de dagtekening;
    • c.
      de naam van de school, en voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;
    • d.
      welke voorziening wordt aangevraagd;
    • e.
      de noodzaak en omvang van de gewenste voorziening;
    • f.
      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening;
    • g.
      een schatting van de noodzakelijke kosten. Indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2, onder a, sub 3, 4,en 5danwel een voorziening als bedoeld in artikel 1.3 worden de verwachte kosten onderbouwd met een gespecificeerde prijsopgave.
  • 2.
    In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:
    • a.
      de opgave van het te verwachten aantal leerlingen van de school waarvoor de voorziening is bestemd op basis van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze Verordening indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2 onder a;
    • b.
      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2, onder a;
    • c.
      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft ten behoeve van een gebouw van een school voor basisonderwijs of aan een school voor speciaal basisonderwijs bestaande uit
      • -
        nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, of
      • -
        herstel van een constructiefout.
  • 3.
    Bij het ontbreken van één of meer gegevens deelt het college dit vóór 15 februari van het jaar van indiening schriftelijk mee aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om vóór 15 maart van het jaar van indiening de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt vóór 15 maart, kan het college beslissen de aanvraag niet te behandelen.
  • 4.
    Het besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt voor 31 maart van het jaar van indiening.
Artikel 2.4 Overleg programma en overzicht
  • 1.
    Alvorens het college het programma en het overzicht vaststelt, vindt er éénmaal een op overeenstemming gericht overleg plaats tussen het college en de bevoegd gezagsorganen over de voorgenomen inhoud van het besluit. Over het voorgenomen besluit kan een bevoegd gezag mondeling dan wel schriftelijk een zienswijze indienen. De schriftelijke zienswijze wordt voor 1 oktober ingediend.
  • 2.
    Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september van het jaar van indiening van de aanvraag.
  • 3.
    Van de in het overleg door het bevoegd gezag naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt een verslag gemaakt dat wordt toegezonden aan het bevoegd gezag.
  • 4.
    Indien een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.
  • 5.
    Het bevoegd gezag en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.
  • 6.
    Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad en zorgt dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk
verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.
  • 7.
    Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt uiterlijk binnen zes weken door het College toegezonden aan het bevoegd gezag. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot inhoudelijke bijstelling van de voorgenomen inhoud van het programma, dan wordt het bevoegd gezag door het college uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is.
  • 8.
    Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan het bevoegd gezag. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het derde lid.
Artikel 2.5 Tijdstip vaststelling
  • 1.
    Het college stelt het programma en het overzicht vast voor 31 december van het jaar waarin de aanvragen om een voorziening zijn ingediend.
  • 2.
    Indien geen aanvragen voor opname op het programma zijn ingediend, blijven vaststelling van het programma en overzicht achterwege. Vaststelling van het overzicht blijft eveneens achterwege indien alle gewenste voorzieningen op het programma zijn opgenomen.
  • 3.
    Het college maakt het besluit tot vaststelling van het programma en het overzicht binnen vier weken bekend door het toe te zenden aan de schoolbesturen.
Artikel 2.6 Inhoud programma
  • 1.
    De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen in aanmerking voor plaatsing op het programma, voor zover het college de noodzaak heeft vastgesteld en geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:
    • a.
      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I van deze verordening;
    • b.
      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II van deze verordening;
    • c.
      de criteria ten aanzien van oppervlakte van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III van deze verordening;
    • d.
      de criteria ten aanzien van financiële normering als bedoeld in bijlage IV van deze verordening;
    • e.
      de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V van deze verordening.
  • 2.
    Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt door het college aangegeven:
    • a.
      de hoogte van de bekostiging van de betreffende voorziening;
    • b.
      de urgentie van de betreffende voorziening op basis van de criteria als aangegeven in bijlage V bij deze verordening;
    • c.
      de voorwaarden betreffende ingebruikneming dan wel buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.
Artikel 2.7 Inhoud overzicht
  • 1.
    Het overzicht bevat de voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 2.6, niet in het programma zijn opgenomen.
  • 2.
    Bij elk van de in het overzicht opgenomen voorziening wordt gemotiveerd waarom deze niet in het programma is opgenomen
Artikel 2.8 Overleg wijze van uitvoering
  • 1.
    Binnen vier weken na de vaststelling van het programma door het college nodigt het college de aanvrager uit voor overleg over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In het overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:
    • a.
      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;
    • b.
      de planning en de wijze van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;
    • c.
      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het definitief beschikbaar te stellen bedrag;
    • d.
      de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing in verband met nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 2.9, derde lid;
    • e.
      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen en de realisatie van de goedgekeurde voorziening.
  • 2.
    Uitvoering van een op het programma geplaatste voorziening, zoals bedoeld in art. 1.2, onder a sub 1°, 2° en 3° vindt plaats:
    • a.
      op het niveau van minimaal het Programma van eisen frisse scholen, ambitieniveau B van het Ministerie van Economische zaken,
    • b.
      voorzien van een brandmeld-, ontruimingsalarm- en inbraakalarminstallatie conform Risk Management Programma Onderwijsinstellingen,
    • c.
      met inachtneming van de bepalingen van de inkoop- en aanbestedingsrichtlijnen van de gemeente Amsterdam.
  • 3.
    Uitvoering van een op het programma geplaatste voorziening, zoals bedoeld in artikel 1.3 vindt plaats met inachtneming van de bepalingen van de inkoop- en aanbestedingsrichtlijnen van de gemeente Amsterdam.
  • 4.
    De gemaakte afspraken worden door het college schriftelijk vastgelegd en ter kennis gebracht van de aanvrager.
  • 5.
    Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 2.9, vierde lid, beslist het college binnen vier weken na het overleg over het tijdstip waarop het noodzakelijk geachte bedrag beschikbaar wordt gesteld. Het bepaalde in artikel 2.10 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
  • 6.
    Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, deelt het college bij besluit de aanvrager mee dat hij niet kan instemmen met de door de aanvrager gewenste wijze van uitvoering. Het college kan besluiten dat de voorziening alsnog geheel of gedeeltelijk niet voor bekostiging in aanmerking komt.
Artikel 2.9 Toets bouwplan, wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden
  • 1.
    Nadat de afspraken als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid zijn gemaakt, overlegt de aanvrager voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht en met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken ter instemming aan het college het bouwplan en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen.
  • 2.
    Binnen zes weken na ontvangst beslist het college bij besluit over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorzieningen en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het college kan onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken.
  • 3.
    Na het besluit als bedoeld in het tweede lid geeft het bevoegd gezag een bouwopdracht.
  • 4.
    Bij het besluit als bedoeld in het tweede lid toetst het college eveneens of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma. Indien naar het oordeel van het college de feiten en omstandigheden ingrijpend zijn gewijzigd, deelt het college dit schriftelijk mede aan het betreffende bevoegd gezag. Het college kan besluiten dat de voorziening alsnog geheel of gedeeltelijk niet voor bekostiging in aanmerking komt. Daarbij trekt het college de beschikking op het programma in.
  • 5.
    De toetsing kan achterwege blijven, als deze naar het oordeel van het college niet nodig is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college deelt dit schriftelijk mede aan de aanvrager.
Artikel 2.10 Uitbetaling van de vergoeding
  • 1.
    De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt, eventueel gefaseerd, op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.
  • 2.
    Bij nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikname vindt de bevoorschotting niet eerder plaats dan nadat het bevoegd gezag schriftelijk aan het college heeft gemeld dat de bouwopdracht is verstrekt.
  • 3.
    Van de vastgestelde bekostiging wordt maximaal 95% bevoorschot.
Artikel 2.11 Vervallen aanspraak op bekostiging en verlenging termijn
1.De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 juli van het tweede jaar volgend op het jaar van de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop- of huurovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan vóór 1 augustus daaropvolgend aan het college is gezonden.
In de bouwopdracht is vermeld:
  • -
    de aanvangsdatum van het werk;
  • -
    de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd.
In het geval van een huurovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, de duur van de overeenkomst en de door het bevoegd gezag verschuldigde huurpenningen. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop en de koopsom vermeld.
  • 2.
    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager vóór 1 mei van het tweede jaar volgend op de vaststelling van het programma een gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn heeft ingediend bij het college.
  • 3.
    Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van het verzoek tot verlenging. Indien het verzoek wordt ingewilligd, geeft het college in het besluit aan tot welke datum de termijn wordt verlengd.
  • 4.
    Indien de aanspraak op bekostiging is vervallen, treedt het college in overleg met het bevoegd gezag over het treffen van een regeling in verband met de reeds beschikbaar gestelde bekostiging van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 4.1.
  • 3.
    Aanvragen met spoedeisend karakter
Artikel 3.1 Indiening aanvraag
Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden en die niet eerder voor opname in het programma als bedoeld in artikel 95 van de Wet kon worden ingediend, wordt ingediend bij het college.
Artikel 3.2 Inhoud aanvraag
  • 1.
    Voor het indienen van de aanvraag maakt het bevoegd gezag gebruik van het door het college vastgestelde aanvraagformulier.
  • 2.
    Het formulier wordt volledig ingevuld en wordt vergezeld van de noodzakelijke bijlagen, zoals in het formulier vermeld.
De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens die op grond van artikel 2.3, eerste en tweede lid, dienen te worden vermeld. In aanvulling daarop verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:
  • a.
    een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;
  • b.
    de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;
  • c.
    een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;
  • d.
    een begroting van de kosten van de uitvoering indien het een voorziening betreft waarvoor het college heeft bepaald dat geen genormeerde bekostiging wordt toegekend.
    • 3.
      Indien naar het oordeel van het college één of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, deelt het college dit binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag mede aan het bevoegd gezag.
    • 4.
      Het bevoegd gezag krijgt de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling aan te vullen.
    • 5.
      Indien het bevoegd gezag de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in het vierde lid vermelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen
Artikel 3.3 Besluit
  • 1.
    Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt, een besluit over de noodzaak en de bekostiging van de aangevraagde voorziening. Voor de hoogte van de bekostiging is het gestelde in bijlage IV van deze verordening bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt volgens het bepaalde in artikel 3.5.
  • 2.
    Indien een besluit niet binnen vier weken kan worden genomen, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan worden gezien.
Artikel 3.4 Inhoud besluit
  • 1.
    De aangevraagde voorziening wordt noodzakelijk geacht, indien het college heeft vastgesteld dat:
    • a.
      het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden,
    • b.
      de voorziening niet eerder voor opname in het programma als bedoeld in artikel 2.4 kon worden ingediend,
    • c.
      geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Hierbij past het college de regels toe met betrekking tot:
      • -
        de door het college vastgestelde beoordelingscriteria als bedoeld in Bijlage I;
      • -
        de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;
      • -
        de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.
  • 2.
    Het besluit van het college kan inhouden dat slechts een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening als noodzakelijk wordt beschouwd.
  • 3.
    Indien de noodzaak en de spoedeisendheid van de voorziening naar het oordeel van het college zijn aangetoond, kent het college de aanvraag toe en stelt met toepassing van artikel 1.4 een bekostiging vast.
Artikel 3.5 Uitvoering besluit
  • 1.
    Binnen een week na het besluit als bedoeld in artikel 3.3 treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 2.8 tot en met 2.10 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
  • 2.
    In het overleg wordt vastgesteld vóór welke datum een bouwopdracht zoals beschreven in artikel 2.9 lid 3, wordt verleend dan wel een koop-, huurovereenkomst wordt gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college wordt gezonden.
Artikel 3.6 Aanvragen met spoedeisend karakter; vervallen en verlengen
  • 1.
    Indien niet vóór de in artikel 3.5, tweede lid bedoelde datum een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop- of huurovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging.
  • 2.
    Het eerste lid is niet van toepassing als de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken vóór het verstrijken van deze datum een schriftelijk, gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn heeft ingediend bij het college. Het college beslist binnen vier weken.
  • 3.
    Dit verzoek schort het vervallen van de termijn op bekostiging op totdat het college op het verzoek heeft beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet vóór de oorspronkelijke vervaldatum kan liggen.
  • 4.
    Bekostiging bouwvoorbereiding
Artikel 4.1 Aanvraag kosten bouwvoorbereiding
  • 1.
    Indien het college een aangevraagde voorziening op het programma heeft opgenomen, dan wel heeft ingestemd met het treffen van een voorziening met een spoedeisend karakter, kan het bevoegd gezag een aanvraag indienen voor een voorschot op de bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding die voorafgaat aan de aanbesteding van de realisatie van die voorziening. De kosten van bouwvoorbereiding hebben betrekking op de werkzaamheden samenhangend met het voorlopig ontwerp, het definitief ontwerp, bestek en tekeningen.
  • 2.
    De bekostiging zoals bedoeld in lid 1 bedraagt, maximaal 10% van het in artikel 2.6 lid 2 onder a danwel artikel 3.3 bedoelde bedrag dat met de voorziening is gemoeid.
  • 3.
    Het college beslist binnen binnen zes weken over het beschikbaar te stellen bedrag voor de bouwvoorbereiding.
  • 5.
    Verantwoording en vaststelling
Artikel 5.1 Gereedmelding nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikname en verplaatsing
  • 1.
    Direct nadat de voorziening als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1°, 2°, 3°,4° en onder b en c is gerealiseerd meldt het bevoegd gezag aan het college de datum waarop de huisvestingsvoorziening gereed is gekomen en de datum van werkelijke ingebruikname.
  • 2.
    Als de in gebruik genomen voorziening dient ter vervanging van bestaande schoolgebouwen of gedeelten daarvan, meldt het bevoegd gezag gelijktijdig met de in het eerst lid bedoelde gereedmelding de datum waarop deze gebouwen worden afgestoten.
Artikel 5.2 Gereedmelding voorziening aanpassing en onderhoud gymnastiekruimte
Direct nadat een voorziening als bedoeld in artikel 1.3 is gerealiseerd meldt het bevoegd gezag aan het college de datum waarop de voorziening gereed is gekomen.
Artikel 5.3 Verantwoording nieuwbouw en uitbreiding
  • 1.
    Binnen één jaar na de datum van gereedmelding van een voorziening als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1° en 2° dient het bevoegd gezag de verantwoording van de verstrekte voorziening bij het college in. De volgende gegevens worden overgelegd:
    • a.
      een gespecificeerde verantwoording van de besteding;
    • b.
      een verklaring van de architect dat de huisvestingsvoorziening overeenkomstig het door het college goedgekeurde bouwplan is gerealiseerd;
    • c.
      een verklaring van een accountant over de juistheid en volledigheid van de verantwoording door het bevoegd gezag.
  • 2.
    Als niet aan de onder 1 gestelde termijn kan worden voldaan meldt het bevoegd gezag dit tijdig aan het college met opgave van de reden en tijdstip waarop de verantwoording wel kan worden ingediend.
  • 3.
    Als uit de verantwoording blijkt dat de kosten van het goedgekeurde bouwplan zijn overschreden komt de overschrijding voor rekening van het bevoegd gezag.
  • 4.
    Na ontvangst van de verantwoording stelt het college uiterlijk binnen acht weken de bekostiging van de gerealiseerde voorziening vast.
  • 5.
    De bekostiging wordt overeenkomstig de beschikking tot vaststelling binnen vier weken na de vaststelling betaald. Indien een voorschot is verleend, wordt dit voorschot op het bedrag in mindering gebracht.
  • 6.
    Indien uit de rekening en verantwoording blijkt dat er een batig saldo resteert, kan de bekostiging worden vastgesteld onder aftrek van het batig saldo.
Artikel 5.4 Verantwoording overige huisvestingsvoorzieningen
  • 1.
    Binnen twee jaar na datum van goedkeuring van het huisvestingsprogramma dient het bevoegd gezag bij het college een financiële verantwoording in voor de gerealiseerde huisvestingsvoorzieningen als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 3°, 4° t/m 8°, en onder b en c.
  • 2.
    Van de termijn in lid 1 wordt afgeweken als uitstel van de uitvoering op grond van artikel 2.11 lid 2 van toepassing is.
  • 3.
    Bij de verantwoording worden de volgende gegevens overgelegd:
    • a.
      Een gespecificeerde verantwoording van de besteding;
    • b.
      Een verklaring van een accountant over de juistheid en volledigheid van de verantwoording in geval van een voorziening van € 125.000,-- of hoger.
Artikel 5.5 Verantwoording voorzieningen aanpassing en onderhoud gymnastiekruimten
  • 1.
    Binnen twee jaar na datum van goedkeuring van het huisvestingsprogramma dient het bevoegd gezag bij het college een financiële verantwoording in voor de gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in artikel 1.3.
  • 2.
    Van de termijn in lid 1 wordt afgeweken als uitstel van de uitvoering op grond van artikel 2.11 lid 2 van toepassing is.
  • 3.
    Bij de verantwoording worden de volgende gegevens overgelegd:
    • a.
      een gespecificeerde verantwoording van de besteding;
    • b.
      een verklaring van een accountant over de juistheid en volledigheid van de verantwoording in geval van een voorziening van €125.000,-- of hoger.
Artikel 5.6 Aanvraagformulier voor het vaststellen van de bekostiging
Bij het indienen van de verklaringen en verantwoordingen als bedoeld in artikel 5.2 en 5.3 wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.
6.Gebruik gymnastiekruimte
Artikel 6.1 Omvang gebruik
  • 1.
    De omvang van het bekostigde gebruik van een ruimte voor lichamelijke oefening door een school voor basisonderwijs en voor een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt maximaal het aantal klokuren per week als berekend op basis van de vastgestelde formule die is opgenomen in bijlage III van deze verordening.
  • 2.
    In een gymnastiekruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, behorende bij een in het eerste lid bedoelde school kan, indien deze ruimte uitsluitend voor basisonderwijs, of speciaal basisonderwijs wordt gebruikt, ten minste 26 klokuren per week onderwijs in lichamelijke oefening worden gegeven.
Artikel 6.2 Opgave en inroostering gebruik
  • 1.
    Het bevoegd gezag verstrekt jaarlijks vóór 1 juni aan het college een gespecificeerde opgave van het aantal klokuren dat de onder zijn gezag vallende scholen voornemens zijn per 1 augustus van het daaropvolgende schooljaar gebruik te maken van door de gemeente te bekostigen gymnastiekruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening, alsmede de plaatsen waar het bedoelde onderwijs wordt gegeven. Bij de bepaling van het aantal klokuren wordt rekening gehouden met het maximum aantal klokuren per groep zoals is aangegeven in artikel 6.1, eerste lid.
  • 2.
    De bevoegde gezagsorganen stellen op basis van de in het eerste lid bedoelde opgaven een voorstel tot inroostering op van het onderwijsgebruik door scholen voor primair onderwijs van de in de gemeente gelegen gymnastiekruimten.
  • 3.
    Indien het college niet instemt met het gemelde gebruik, dan wel de voorgestelde inroostering als bedoeld in het tweede lid, maakt het college dat onder opgave van redenen vóór 1 juli aan de bevoegde gezagsorganen kenbaar.
Artikel 6.3 Vergoeding
  • 1.
    Het bevoegd gezag van een school voor primair onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte, ontvangt jaarlijks een bekostiging van het college. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV van deze verordening op basis van de door het betreffende bevoegd gezag verstrekte gegevens en het op grond van artikel 6.2 vastgestelde rooster.
  • 2.
    Wanneer sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer scholen voor primair onderwijs wordt de hoogte van de bekostiging bepaald door het werkelijk aantal klokuren dat de gymnastiekruimte in gebruik en/of medegebruik is.
  • 7.
    Medegebruik en verhuur
Artikel 7.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs op grond van artikel 107 van de Wet
  • 1.
    Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:
    • a.
      er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III en het bevoegd gezag van die school een aanvraag voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;
    • b.
      het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;
    • c.
      er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;
    • d.
      er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.
Artikel 7.2 Leegstand
  • 1.
    Teneinde vast te stellen of sprake is van leegstand bepaalt het college aan de hand van de criteria gesteld in bijlage III van deze verordening, voor een school, dan wel indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, voor elke hoofdvestiging en nevenvestiging afzonderlijk:
    • a.
      de bruto vloeroppervlakte van elk in gebruik zijnde gebouw, tenzij op basis van een nulmeting het bevoegd gezag en het college tot overeenstemming zijn gekomen over een aangepaste capaciteit;
    • b.
      het aantal vierkante meters benodigd op basis van het leerlingaantal.
  • 2.
    De leegstand in een in gebruik zijnde schoolgebouw is het verschil tussen de getallen bedoeld in het eerste lid, onder a en b.
  • 3.
    Indien de uitkomst van de berekening als bedoeld in het tweede lid het afstoten, het medegebruik of de verhuur van een gebouw mogelijk maakt, treedt het college hierover in overleg met het bevoegd gezag.
  • 4.
    Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor primair onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 26 klokuren. Het gebruik blijkt uit de berekening op basis van bijlage I, deel B.
Artikel 7.3 Nalaten vordering, volgorde van vorderen
  • 1.
    Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.
  • 2.
    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.
  • 3.
    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:
    • a.
      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt;
    • b.
      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag en
    • c.
      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest.
  • 4.
    Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.
Artikel 7.4 Overleg en mededeling
  • 1.
    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.
  • 2.
    Binnen twee weken nadat het college het besluit tot vorderen heeft genomen, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt.
Artikel 7.5 Medegebruik op grond van artikel 108 van de Wet
  • 1.
    Voor het in medegebruik geven van delen van het schoolgebouw door het bevoegd gezag is geen toestemming van het college vereist.
  • 2.
    Het bevoegd gezag dient het medegebruik aan het college te melden.
  • 3.
    Het bevoegd gezag stelt het college binnen zes weken na beëindiging van de medegebruikovereenkomst op de hoogte van deze beëindiging.
Artikel 7.6 Verhuur; toestemming van het college
  • 1.
    Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor verhuur aan het college.
  • 2.
    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.
  • 3.
    Het college verleent de toestemming in ieder geval niet indien:
    • a.
      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de wet;
    • b.
      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.
  • 4.
    Het college kan aan de toestemming een financiële verplichting verbinden.
  • 5.
    Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit.
  • 8.
    Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 8.1 Einde gebruik gebouw of terrein/staat van onderhoud
  • 1.
    Het gebruik van een gebouw of terrein van een niet door de gemeente in stand gehouden school wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 weken, volgend op de datum waarop de akte als bedoeld in artikel 110 van de wet is getekend of gedeputeerde staten een besluit hebben genomen inzake een geschil omtrent de toepassing van artikel 110, eerste lid van de wet, beëindigd.
  • 2.
    Indien naar het oordeel van het college sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid behoort van het bevoegd gezag en dat, gezien de bekostiging, redelijkerwijs door het bevoegd gezag had kunnen worden uitgevoerd, wordt voordat de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110, vierde lid, van de wet heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.
  • 3.
    Het bevoegd gezag verstrekt aan het college alle inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van onderhoud. Het college kan bepalen dat het opmaken van een staat van onderhoud achterwege kan blijven.
  • 4.
    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien sprake is van verrekenbaar achterstallig onderhoud, vastgesteld welke elementen van het onderhoud door of voor rekening van het bevoegd gezag worden uitgevoerd. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, bepaalt het college welke handelwijze wordt gevolgd.
Artikel 8.2 Herbestemming
Op een gebouw of terrein dat op grond van artikel 8.1, lid 1, aan de onderwijsbestemming is onttrokken, zijn de Gemeentelijke richtlijnen voor de waardebepaling van terreinen en/of opstallen in het kader van intern-gemeentelijke beheersoverdrachten van toepassing.
9.Slotbepalingen
Artikel 9.1 Overgangsbepaling
  • 1.
    De gereedmelding van voorzieningen voor aanpassing en onderhoud verleend op basis van een voorgaande Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs wordt afgedaan overeenkomstig artikel 5.1 van deze verordening.
  • 2.
    De vaststelling van voorzieningen voor aanpassing en onderhoud verleend op basis van een voorgaande Verordening huisvestingsvoorziening primair onderwijs wordt afgedaan overeenkomstig artikel 5.4 van deze verordening.
Artikel 9.2 Besluit college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 9.3 Indexering
Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de bekostiging van voorzieningen bij, op basis van de in bijlage IV, opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.
Artikel 9.4 Citeertitel en inwerkingtreding
  • 1.
    De verordening wordt aangehaald als Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2015.
  • 2.
    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.
Bijlage I. Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen
Artikel 1: Algemene bepaling
Het college toetst aanvragen om voorzieningen genoemd in artikel 1.2 en artikel 1.3 van de verordening aan de criteria gesteld in deze bijlage.
Hoofdstuk 1. Voorzieningen voor lesgebouwen
Artikel 2: Nieuwbouw
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
  • a.
    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
  • b.
    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, of
  • c.
    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, en
  • d.
    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter hemelsbreed maar binnen de gemeentegrenzen passende huisvesting voor de school te realiseren, rekening houdend met een voor kinderen veilig begaanbare looproute, en voldaan aan het vereiste dat een dislocatie (indien daarvan sprake is) voorziet in een ruimtebehoefte van minimaal 230 m².
Artikel 3: dislocaties met een permanente bouwaard
De voorzieningen genoemd in artikel 4 en artikel 5 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan het college hiervan afwijken, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
Artikel 4: Vervangende bouw
  • 1.
    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
    • a.
      het in zo’n slechte danwel matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 onder c, van de verordening dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging;
    • b.
      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, of
    • c.
      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, en
    • d.
      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter hemelsbreed, maar binnen de gemeentegrenzen, rekening houdende met een voor kinderen veilig begaanbare looproute een passende huisvesting voor de school te realiseren.
  • 2.
    Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
    • a.
      vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;
    • b.
      vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;
    • c.
      vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.
Artikel 5: Uitbreiding
5.1 Uitbreiding met 1 of meer leslokalen
De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:
  • a.
    het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn dat de ruimtebehoefte zoals vastgesteld op grond van bijlage III, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, met tenminste de in bijlage III, genoemde drempelwaarde overschrijdt, en
  • b.
    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding dit aantal leerlingen kan worden verwacht, of
  • c.
    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding dit aantal leerlingen kan worden verwacht, of
  • d.
    het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw kunnen worden gehuisvest, en
  • e.
    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter hemelsbreed maar binnen de gemeentegrenzen, passende extra huisvesting voor de school te realiseren, rekening houdend met een voor kinderen veilig begaanbare looproute, en voldaan aan het vereiste dat een dislocatie (indien daar sprake van is) voorziet in een ruimtebehoefte van minimaal 230 m².
    • 5.
      2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal
De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:
  • a.
    het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten, en
  • b.
    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaar zal blijven bestaan, en
  • c.
    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, en
  • d.
    medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is, terwijl
  • e.
    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, inpandig een speellokaal te maken.
Artikel 6: Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak tot ingebruikneming van een bestaand gebouw blijkt uit:
  • a.
    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking heeft gebracht, of
  • b.
    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl:
    • -
      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, of
    • -
      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht, en
  • c.
    het afwezig zijn van een beschikbaar komend danwel geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1500 meter hemelsbreed maar binnen de gemeentegrenzen, passende extra huisvesting voor de school te realiseren. Passende huisvesting voldoet minimaal aan het vereiste dat de afstand tussen twee locaties van een school (indien daarvan sprake is) via een voor kinderen veilig begaanbare looproute te overbruggen is, en minimaal in een ruimtebehoefte van 200 m2 voorziet, en
  • d.
    het feit dat geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt, en
  • e.
    het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college.
Artikel 7: Verplaatsing bestaande noodlokalen
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit:
  • a.
    het feit dat er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 1500 meter hemelsbreed maar binnen de gemeentegrenzen kunnen voorzien, terwijl
  • b.
    het feit dat er binnen 1500 meter hemelsbreed maar binnen de gemeentegrenzen geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren. Passende huisvesting voldoet minimaal aan het vereiste dat de afstand tussen twee locaties van een school (indien daar sprake van is) via een voor kinderen veilig begaanbare looproute te overbruggen is, en aan het vereiste dat een dislocatie (indien daar sprake van is) minimaal in een ruimtebehoefte van 200m² voorziet en maximaal 15 jaar nodig is.
  • c.
    het feit dat de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
Artikel 8: Terrein
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit:
  • a.
    het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, en
  • b.
    het feit, dat de oppervlakte van het buitenspeelterrein niet in overeenstemming is met de normering als opgenomen in bijlage III.
Artikel 9: Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
  • 1.
    De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:
    • a.
      het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting, en
    • b.
      daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school, en
    • c.
      voor zo’n uitbreiding niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
  • 2.
    Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van een extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.
  • 3.
    De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair van het speellokaal blijkt uit het feit dat een speciale school voor basisonderwijs wordt uitgebreid met een speellokaal.
Artikel 10: Medegebruik
  • 1.
    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte de capaciteit van het gebouw met tenminste de drempelwaarde overschrijdt. De berekeningswijze van de ruimtebehoefte, de capaciteit en de drempelwaarde is opgenomen in bijlage III.
  • 2.
    Er wordt gestreefd naar medegebruik op hooguit één dislocatie buiten het eigen schoolterrein. De school is hierdoor gehuisvest op maximaal twee verschillende locaties. Indien dit niet mogelijk is, wordt in overleg met het bevoegd gezag gezocht naar de meest passende oplossing. Indien het overleg niet leidt tot overeenstemming over een passende oplossing, beslist het college.
  • 3.
    Bij medegebruik vindt zo mogelijk eerst verwijzing naar een school binnen dezelfde richting plaats.
Artikel 11: Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om een constructiefout.
Artikel 12: Herstel en vervanging in verband met schade in bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging in verband met schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair als gevolg van bijzondere omstandigheden wordt vastgesteld door het college op advies van het Verzekeringsbedrijf Gemeente Amsterdam.
Hoofdstuk 2. Voorzieningen voor Gymnastiekruimten
Artikel 13: Nieuwbouw
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
  • a.
    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt, en
  • b.
    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten, en
  • c.
    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit Bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
Artikel 14: Vervangende bouw
De noodzaak voor vervangende bouw blijkt uit:
  • a.
    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 onder c van de verordening, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging, en
  • b.
    dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging), en
  • c.
    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten, en
  • d.
    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit Bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
Artikel 15: uitbreiding
De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:
  • a.
    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt, en
  • b.
    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten, en
  • c.
    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit Bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.
Artikel 16: ingebruikneming
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
  • a.
    het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt, of het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in artikel 14 onder a in aanmerking komt, en
  • b.
    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten, en
  • c.
    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit Bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn, en
  • d.
    de kosten van ingebruikneming inclusief noodzakelijke ingrepen om de ruimte geschikt te maken in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.
Artikel 17: Terrein
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
Artikel 18: Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit:
  • a.
    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd, en
  • b.
    het feit dat voor de desbetreffende gymnastiekruimte niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt.
Artikel 19: Medegebruik
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de bij de school in gebruik zijnde gymnastiekruimte reeds voor 26 klokuren door één of meer scholen wordt gebruikt, zodat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek niet volledig kan worden gerealiseerd.
Artikel 20: Aanpassing
  • 1.
    Er kunnen aanpassingen aan gymnastiekruimten plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht.
  • 2.
    Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
  • 3.
    De aanpassingen bestaan uit:
    • a.
      het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;
    • b.
      het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;
    • c.
      wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs;
    • d.
      voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;
    • e.
      vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.
Artikel 21: Noodzaak aanpassing
  • 1.
    De noodzaak van de aanpassing genoemd in artikel 20 lid 3 onder a blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.
  • 2.
    De noodzaak van de aanpassing genoemd in artikel 20 lid 3 onder b blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.
  • 3.
    De noodzaak van de aanpassing genoemd in artikel 20 lid 3 onder c blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd in artikel 16, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
  • 4.
    De noodzaak van de aanpassing genoemd in artikel 20 lid 3 onder d blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
  • 5.
    De noodzaak van de aanpassing genoemd in artikel 20 lid 3 onder e blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.
Artikel 22: Onderhoud
  • 1.
    Noodzakelijk onderhoud aan permanente gymnastiekruimte komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in Bijlage II, de ruimte nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.
  • 2.
    Noodzakelijk onderhoud aan tijdelijke gymnastiekruimte komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in Bijlage II, de ruimte nog ten minste vier jaren voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 1500 meter hemelsbreed.
  • 3.
    Voor alle voorzieningen genoemd in lid 6 van dit artikel geldt dat het moment van de bouwkundige opname maatgevend is voor de beoordeling van de bouwkundige staat.
  • 4.
    Indien er echter sprake is van de feitelijke mogelijkheid om bij een vroegtijdige realisatie van een onderhoudsvoorziening aantoonbare efficiencywinst te behalen en overlast te beperken door de uitvoering van deze voorziening te combineren met de uitvoering van andere goedgekeurde of goed te keuren voorzieningen, dan kan het college besluiten om deze voorziening vroegtijdig goed te keuren.
  • 5.
    Voor de beoordeling van de bouwkundige staat van het betreffende onderdeel is in het geval genoemd in lid 4 van dit artikel het voorziene moment van oplevering van de andere goedgekeurde voorziening(en) maatgevend. Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.
  • 6.
    De voorziening onderhoud gymnastiekruimten bestaat uit:
    • a.
      onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover het betreft vervangen van: dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten, dakvoorzieningen (lichtkoepels, voetlood, spouwlood, lichtstraat, dakraam, schoorsteen, luifels, lekdorpels, waterslagen, etc.), buitenberging c.q. dak buitenberging, rijwielstalling c.q. rijwielstaanders, brandtrap, buitentrap, erfscheiding, vervangen/herstellen buitenriolering, bestrating schoolplein, hang- en sluitwerk (renovatieactiviteit), buitendeuren (renovatieactiviteit), buitenkozijnen (renovatieactiviteit), betonnen/natuurstenen buitengevelelementen (lateien, dorpels, etc.), dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten, boeiboorden, armaturen buitenverlichting voegen metselwerk, anti-duivenvoorzieningen, broekscheurders, buitenwandbekleding (rabatdelen, stucwerk, etc.), bliksemafleiders, glas-in-loodramen (alleen vanwege Rijksmonument of andere wet- en regelgeving) en buitenzonwering.
    • b.
      (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);
    • c.
      algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming;
    • d.
      vervangen brandmeld- en inbraakmeldinstallaties;
    • e.
      vervangen luchtbehandelinginstallaties.
Artikel 23: Noodzaak onderhoud
  • 1.
    De noodzaak van onderhoud genoemd in artikel 22 lid 6 sub a blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 onder c van de verordening, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. De conditie van het gevraagde onderhoudselement wordt beoordeeld op basis van 75% van het gehele gebouw, c.q. bouwdeel.
  • 2.
    De noodzaak van onderhoud genoemd in artikel 22 lid 6 sub b blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de binnenkozijnen en binnendeuren volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 sub c van de verordening, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen. De conditie van het gevraagde onderhoudselement wordt beoordeeld op basis van 75% van het gehele gebouw, c.q. bouwdeel.
  • 3.
    De noodzaak van onderhoud genoemd in artikel 22 lid 5 sub c blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in 2.3 lid 2 sub c van de verordening, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen. De conditie van het gevraagde onderhoudselement wordt beoordeeld op basis van 75% van het gehele gebouw, c.q. bouwdeel.
  • 4.
    De noodzaak van onderhoud genoemd in artikel 22 lid 5 sub e blijkt uit het feit dat de conditie van de brandmeld- en inbraakmeldinstallatie, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 sub c van de verordening , zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen. De conditie van het gevraagde onderhoudselement wordt beoordeeld op basis van 75% van het gehele gebouw, c.q. bouwdeel.
  • 5.
    De noodzaak van onderhoud genoemd in artikel 22 lid 5 sub d blijkt uit het feit dat de conditie van de luchtbehandelingsinstallatie, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 2 sub c van de verordening , zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen. De conditie van het gevraagde onderhoudselement wordt beoordeeld op basis van 75% van het gehele gebouw, c.q. bouwdeel.
Artikel 24: Herstel constructiefouten
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om een constructiefout.
Artikel 25: Herstel en vervanging in verband met schade in bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging in verband met schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket ene meubilair als gevolg van bijzondere omstandigheden blijkt uit een rapportage van een door VGA aangewezen schade expert.
.
Bijlage II. Criteria voor opstelling van leerlingenprognoses
Artikel 1: Algemene bepaling
  • 1.
    Het college toetst aanvragen om voorzieningen genoemd in artikel 1.2 van de verordening aan de criteria gesteld in deze bijlage II.
  • 2.
    De prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school als bedoeld in artikel 2.6 lid 1 sub b wordt gemaakt voor een periode van tenminste vijftien jaren, te starten met het gewenste jaar van bekostiging.
Hoofdstuk 1. Leerlingenprognoses
Artikel 2: Invoergegevens voor de prognose
  • 1.
    De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen in het voedingsgebied van de school of nevenvestiging.
  • 2.
    Bij de berekening van de leerlingenprognose wordt gebruik gemaakt van een prognose die in ieder geval wordt berekend op basis van de volgende gegevens:
    • a.
      bevolkingsprognose per buurtcombinatie in jaarcohorten;
    • b.
      aantal leerlingen per basisschool naar leeftijd;
    • c.
      aantal leerlingen per school naar woongebied;
Artikel 3: Berekeningswijze
  • 1.
    Op basis van drie jaar integrale leerlingentellingen en de gegevens uit ERISA wordt per school het aantal leerlingen per buurtcombinatie bepaald. Per buurtcombinatie wordt het aantal leerlingen van een school gerelateerd aan de basisgeneratie. Op basis hiervan kan per buurtcombinatie het belangstellingspercentage worden berekend. Met behulp van het belangstellingspercentage kan het te verwachten aantal leerlingen vanuit elke buurtcombinatie worden berekend.
  • 2.
    In bijzondere gevallen kan het voorkomen dat een prognose volgens de standaardberekeningswijze onjuiste resultaten oplevert. Het college bepaalt dan, na overleg met het bevoegd gezag of en op welke wijze aannames moeten worden aangepast om tot juiste prognoseresultaten te komen.
Artikel 4: Prognoseresultaten
Voor elke school wordt door de gemeente jaarlijks een leerlingenprognose opgesteld. De prognose wordt aan het begin van ieder jaar aan de bevoegde gezagsorganen verstrekt.
Toelichting Bijlage II
Artikel 3: Berekeningswijze:
Voor de gehele prognoseperiode wordt per school het aantal leerlingen vanuit alle buurtcombinaties bij elkaar opgeteld. Op basis van de verdeling in de integrale leerlingentelling in de analyseperiode wordt de prognose van het totaal aantal leerlingen van een school verdeeld in een aantal leerlingen jonger en een aantal leerlingen ouder dan 6 jaar. De leerlingenprognoses worden op een standaardwijze berekend.
Bijzondere gevallen zijn bijvoorbeeld prognoses voor scholen in ontwikkelingsgebieden en/ of wanneer schoolwijken zijn ingesteld. In deze gevallen is aanvullende informatie noodzakelijk om de aannames die ten grondslag liggen aan de berekeningswijze te kunnen wijzigen. Het bevoegd gezag kan aangeven wanneer een dergelijke situatie zich voordoet.
Bijlage III. Criteria voor oppervlakte en indeling
Artikel 1: Algemene bepaling
Het college toetst aanvragen om voorzieningen genoemd in artikel 1.2 en artikel 1.3 van de verordening aan de criteria gesteld in deze bijlage III.
Hoofdstuk 1. Bepaling van de capaciteit
Artikel 2: Bruto vloeroppervlak
  • 1.
    De capaciteit van een schoolgebouw is bepalend voor het aantal leerlingen dat in het gebouw kan worden gehuisvest. Deze capaciteit wordt uitgedrukt in m² bruto vloeroppervlakte (bvo).
  • 2.
    De bvo van de gebouwen voor basisonderwijs wordt gemeten volgens NEN 2580, waarbij het volgende geldt:
    • -
      de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bvo gerekend;
    • -
      de oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw;
    • -
      bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bvo gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.
  • 3.
    Voor een speciale school voor basisonderwijs geldt hetzelfde als in lid 2 van dit artikel, maar een eventueel aanwezig speellokaal wordt niet in de capaciteitsbepaling meegenomen. Als een speellokaal aanwezig is en de school voldoet aan de voorwaarden, zoals vermeld in bijlage I, artikel 5.2 wordt op het bruto vloeroppervlak 90 m2 in mindering gebracht.
  • 4.
    Na overleg met het bevoegd gezag stelt het college per gebouw de bvo vast. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofd- en nevenvestiging(en), permanente en tijdelijke gebouwen en dislocaties.
Artikel 3: Voorschool
  • 1.
    Indien in een gebouw voor basisonderwijs één Voorschoolgroep is gehuisvest, wordt de capaciteit van dat gebouw verminderd met 115 m². Indien er meerdere Voorschool-groepen in een gebouw zijn gehuisvest, kan het college in overeenstemming met het bevoegd gezag, besluiten tot extra vermindering van de capaciteit van dat gebouw.
  • 2.
    De vermindering van de capaciteit van een gebouw betekent dat bij een toename van het leerlingenaantal van de school, de Voorschool niet wordt verdrongen, maar dat het bevoegd gezag een aanvraag kan indienen voor uitbreiding.
Artikel 4: Eigen middelen
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)bekostiging wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Artikel 5: Rangorde
1 Indien een school bestaat uit meer dan één gebouw is het nodig om een rangorde vast te stellen, om te kunnen bepalen welk gebouw als eerste wordt afgestoten wanneer het aantal leerlingen afneemt. Het gebouw dat het laagst in de rangorde staat, zal het eerst worden afgestoten.
2 Wanneer de rangorde opnieuw moet worden bepaald, bijvoorbeeld omdat er een nieuw gebouw wordt toegevoegd, gaat dit als volgt:
het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen is het hoofdgebouw en krijgt nummer 1; vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Artikel 6: Afwijken van de rangorde
Het bevoegd kan het college verzoeken om de rangorde te wijzigen. Het verzoek wordt door het bevoegd gezag met redenen omkleed. Voordat het college een besluit neemt over het verzoek, vindt overleg met het bevoegd gezag plaats.
Artikel 7: Fusie
  • 1.
    Bij een fusie van twee of meer scholen bepaalt het bevoegd gezag welk gebouw als hoofdgebouw wordt aangemerkt. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de uit de fusie ontstane school, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan wordt de rangorde bepaald aan de hand van artikel 5.
  • 2.
    De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande, tenzij het college, na overleg met het bevoegd gezag van de school, anders beslist.
Artikel 8: Terrein
De capaciteit van een terrein wordt bepaald door het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.
Artikel 9: Onderwijsleerpakket en meubilair
Voor onderwijsleerpakket en meubilair is de nulmeting het uitgangspunt voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris. Het aantal groepen aanwezige onderwijsleerpakket en meubilair wordt omgezet naar normatieve bruto vloeroppervlakte behorend bij dat aantal groepen. Het uitgangspunt is dat alle scholen voor basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair.
Artikel 10: Capaciteit gymnastiekruimten
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs bedraagt 26 klokuren.
Artikel 11: Terrein gymnastiekruimte
De capaciteit van de terreinoppervlakte wordt bepaald door de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd
Artikel 12: Onderwijsleerpakket en meubilair
De capaciteit van onderwijsleerpakket en meubilair wordt vastgesteld aan de hand van de aanwezige onderwijsleerpakket en meubilair op 1 januari 2015.
Hoofdstuk 2. Bepalen van de ruimtebehoefte
Artikel 13: Lesgebouwen basisschool
  • 1.
    Voor een basisschool zijn het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de ruimtebehoefte. Voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer wordt een aparte berekening gemaakt. Een nevenvestiging wordt voor de berekening als een afzonderlijke school beschouwd.
  • 2.
    De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.
  • 3.
    De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:
B = 200 5,03 * L, waarbij
B = basisruimtebehoefte in m2 bvo, rekenkundig afgerond op hele m²
L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan het jaar waarop de berekening betrekking heeft op de school is ingeschreven
4.De toeslag wordt berekend met de formule:
T = 1,40 * G, waarbij
T = toeslag in m2 bvo, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters
G = gecorrigeerde gewichtensom.
  • 5.
    De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt berekend:
    • -
      bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom door alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen bij elkaar op te tellen;
    • -
      verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met 6,0 % van het aantal ingeschreven leerlingen (L) en rond het verkregen getal rekenkundig af op een geheel getal. Wanneer de uitkomst een negatief getal is wordt deze op 0 gesteld;
    • -
      bedraagt de aldus verkregen gewichtensom meer dan 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen, dan wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen.
Artikel 14: Gymnastiekruimten basisonderwijs
  • 1.
    Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6- tot 12-jarige leerlingen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen is afhankelijk van de volgende formule:
    • -
      G = A B C waarbij:
    • -
      G = aantal groepen;
    • -
      A = aantal leerlingen van 4 tot en met 7 dat op de meest recente teldatum van 1 oktober op school is ingeschreven vermenigvuldigd met 0,05;
    • -
      B = aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum van 1 oktober op school is ingeschreven vermenigvuldigd met 0,0343;
    • -
      C = 1,5642 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum van 1 oktober op de school is ingeschreven vermenigvuldigd met 0,0115), met dien verstande dat C niet kleiner is dan nul;
    • -
      L1 = aantal leerlingen van 4 tot en met 7 dat op de meest recente teldatum van 1 oktober op school is ingeschreven
    • -
      L2 = aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum van 1 oktober op school is ingeschreven
    • -
      Formule G = L1 x 0,05 L2 x 0,0343 (1,5642-((L1 L2)x0,0115))
  • 2.
    Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht zoals weergegeven in het tabel in lid 3. Het college kan voor de openbare en bijzondere scholen besluiten tot een ruimere toekenning van klokuren. Schoolbesturen moeten aantonen dat de ruimere toekenning daadwerkelijk voor het gymnastiekonderwijs wordt ingezet.
  • 3.
    het inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4-en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening wordt als volgt weergegeven:
Aantal gymgroepen per school (G) Aantal gymgroepen 4/5-jarigen Aantal gymgroepen 6/12-jarigen
2 1 1
3 1 2
4 2 2
5 2 3
6 2 4
7 3 4
8 3 5
9 3 6
10 3 7
11 4 7
12 4 8
13 4 9
14 5 9
15 5 10
16 5 11
17 6 11
18 6 12
19 6 13
20 6 14
21 7 14
22 7 15
23 7 16
24 8 16
25 8 17
26 8 18
27 9 18
28 9 19
29 9 20
30 9 21
31 10 21
32 10 22
33 10 23
34 11 23
35 11 24
36 11 25
37 11 26
38 12 26
39 12 27
40 12 28
41 13 28
42 13 29
43 13 30
44 14 30
45 14 31
46 14 32
47 14 33
48 15 33
49 15 34
50 15 35
4.Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal klokuren bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.
Artikel 15: Lesgebouwen speciaal basisonderwijs
Voor een school voor speciaal basisonderwijs is het aantal leerlingen bepalend voor de ruimtebehoefte. Deze ruimtebehoefte wordt berekend met de volgende formule:
  • -
    B = 250 7,35*L, waarbij
  • -
    B = de ruimtebehoefte in m2,bestaande uit een vaste voet van 250 m² en een variabele ruimtebehoefte van 7,35 m² per leerling
  • -
    L = het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum voorafgaande aan het jaar waarop de berekening betrekking heeft op de school is ingeschreven
Artikel 16: Gymnastiekruimten speciaal basisonderwijs
1.Voor een school voor speciaal basisonderwijs wordt het aantal klokuren gymnastiek bepaald door het aantal leerlingen van 6 jaar en ouder op de teldatum te delen door 15. De uitkomst hiervan wordt rekenkundig afgerond en vervolgens vermenigvuldigd met 2,25 klokuren om het totaal aantal klokuren te verkrijgen:
Formule: (aantal leerlingen > 6 jaar / 15) x 2,25
2.Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymnastiek-accommodatie voor een school voor speciaal basisonderwijs, wordt het aantal klokuren bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.
Hoofdstuk 3. Bepaling omvang van de toekenning
Artikel 17: Permanente en tijdelijke huisvesting
  • 1.
    De omvang van de nieuwbouw en vervangende nieuwbouw van permanente of tijdelijke huisvesting wordt bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van deze bijlage beschreven berekeningswijze.
  • 2.
    De noodzaak en de omvang van de uitbreiding van de huisvesting wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in hoofdstuk 1 van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in hoofdstuk 2 van deze bijlage. Het verschil moet tenminste bedragen:
    • -
      55 m² bvo voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs onder voorwaarde dat naast de uitbreiding ook minimaal 60 m² van overdimensionering wordt ingezet;
    • -
      115 m² bvo voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs zonder inzet van overdimensionering;
    • -
      40 m² bvo voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs onder voorwaarde dat naast de uitbreiding ook minimaal 40 m² van overdimensionering wordt ingezet;
    • -
      80 m² bvo voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs zonder inzet van overdimensionering;
    • -
      90 m² bvo voor een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs.
  • 3.
    Wanneer het verschil tussen de aanwezige huisvestingscapaciteit en de ruimtebehoefte volgens de prognose tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan, wordt deze aangemerkt als permanente huisvestingsbehoefte.
  • 4.
    Er is sprake van een tijdelijke huisvestingsbehoefte wanneer het verschil tussen capaciteit en behoefte volgens de prognose tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal bestaan.
Artikel 18: Overige permanente of tijdelijke voorzieningen
  • 1.
    De omvang van de voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren.
  • 2.
    Voor de oppervlakte van het speelterrein, wordt uitgegaan van 3 m² per leerling met een minimum van 300 m² netto; van 200 tot 450 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² vanaf 450 leerlingen met 900 m².
  • 3.
    Wanneer gebruik kan worden gemaakt van een openbaar speelterrein kan het college na overleg met het schoolbestuur beslissen dat met een oppervlakte van 300 m² kan worden volstaan.
  • 4.
    De omvang van de voorziening eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair, en de uitbreiding daarvan wordt bepaald door de omvang van minimaal de m2 bvo van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw en/of uitbreiding, zoals genoemd in artikel 17.
  • 5.
    De omvang van de voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw en het onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
Artikel 19: Gymnastiekruimten
  • 1.
    Voor de nieuwbouw van een gymnastiekruimte gelden de volgende minimumeisen:
    • -
      De oefenruimte heeft een vloeroppervlakte van minimaal 252 m² netto.
    • -
      De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.
    • -
      Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was- en douchegelegenheid.
    • -
      In het gebouw is een aparte toilet en douche- en kleedgelegenheid voor de leerkracht.
  • 2.
    De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte dan wel ingebruikneming dan wel medegebruik wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).
  • 3.
    Voor de omvang van het beschikbaar te stellen terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, is de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren bepalend.
  • 4.
    De omvang van de aanvulling op de eerste inrichting, in geval van gebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
  • 5.
    De omvang van het goedgekeurde onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het gymnastiek onderwijs, dan wel voor de voortgang van het gymnastiek onderwijs.
  • 6.
    De hoogte van de bekostiging voor herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
Bijlage IV. Financiële normering
Artikel 1: Algemene bepaling
  • 1.
    Conform artikel 1.4 van de verordening wordt, bij de vaststelling van het in het programma te vermelden bedrag een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijke kosten per voorziening. Deze bedragen worden bepaald aan de hand van de criteria opgenomen in deze bijlage.
  • 2.
    De in hoofdstuk 1 opgenomen normbedragen zijn inclusief BTW en aangepast conform de systematiek van prijsbijstelling en indexering die is opgenomen in artikel 17 en 18 van deze bijlage.
  • 3.
    Indien het jaar van aanbesteding afwijkt van het jaar van toekenning van de voorziening, is het prijspeil van het jaar van aanbesteding bepalend voor het beschikbaar te stellen bedrag. Op verzoek van het bevoegd gezag kan het te vergoeden bedrag overeenkomstig worden aangepast.
Hoofdstuk 1. Bekostiging op basis van normbedragen
Artikel 2: Nieuwbouw (permanente bouwaard): Kosten voor terreinen
  • 1.
    Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het bouwrijpe terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur.
  • 2.
    Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma.
  • 3.
    Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke cluster, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken.
  • 4.
    Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III.
Artikel 3: Nieuwbouw (permanente bouwaard): Bouwkosten
  • 1.
    De bouwkosten omvatten de kosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. Ook de kosten van architect, installatietechnische adviseurs en leges, leidingen en bekabeling voor ICT, luchtbehandelingsinstallatie en inrichting van de buitenruimte maken deel uit van de bouwkosten. Deze kosten dienen uit de normvergoeding te worden bestreden.
  • 2.
    De bekostiging bestaat uit een startbedrag, waarin inbegrepen een aantal m² en een bedrag per m² voor de overige m² bvo. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
  • 3.
    Voor een school voor basisonderwijs wordt de bekostiging berekend op basis van de volgende bedragen:
    Prijspeil: 2014
    Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo € 666.689,57
    Elke volgende m2 bvo € 1.140,89
  • 4.
    De bekostiging voor een school voor speciaal basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
    Prijspeil: 2014
    Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, € 1.080.237,73
    Waarin niet begrepen een speellokaal
    Elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een speellokaal € 1.194,36
    Toeslag voor een speellokaal
    € 102.495,11
  • 5.
    De kosten van de accountantsverklaring, die bij de afrekening en verantwoording overgelegd moet worden, zijn onderdeel van het totaalbudget.
Artikel 4: Uitbreiding (permanente bouwaard)
Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1.035 m² bvo is in artikel 5 en 6 de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard).
Artikel 5: Uitbreiding (permanente bouwaard): Kosten voor terrein
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw.
Artikel 6: Uitbreiding (permanente bouwaard): Bouwkosten
  • 1.
    De bouwkosten omvatten de kosten van het gebouw, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De bekostiging bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m² . Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
  • 2.
    De toelichting bij bouwkosten voor nieuwbouw in artikel 3 lid 1 is ook van toepassing op bouwkosten voor uitbreiding.
  • 3.
    De bekostiging voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Prijspeil:2014
Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter € 97.630,04
Startbedrag bij uitbreidingen van 55 m² tot 115 m² bvo € 65.086,70
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 1.300,53
4.De bekostiging voor een school voor speciaal basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
4. Prijspeil: 2014
4. Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m2 bvo of groter € 100.399,24
4. Startbedrag bij uitbreidingen van 50 m² tot 105 m² bvo € 66.932,83
4. Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen € 1.326,45
4. een speellokaal
4. Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal (90 m²) in combinatie € 117.048,33
4. met gelijktijdige uitbreiding van de school
4. Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal (90 m²) zonder € 215.200,42
4. gelijktijdige uitbreiding van de school
Artikel 7: Tijdelijke voorziening
  • 1.
    De in artikel 8 en 9 genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen.
  • 2.
    Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als omschreven in artikel 2, nieuwbouw.
Artikel 8: Tijdelijke voorziening: nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente locatie
  • 1.
    De bekostiging bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
  • 2.
    De bekostiging voor een school voor basisonderwijs en een school voor speciaal basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Prijspeil:2014
Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter € 37.966,88
Startbedrag bij uitbreidingen van 40 m² tot 80 m² bvo € 25.311,26
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 933,03
Artikel 9:Tijdelijke voorziening: uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen
  • 1.
    De bekostiging bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.
  • 2.
    De bekostiging voor een school voor basisonderwijs en een school voor speciaal basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Prijspeil:2014
Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter € 21.341,49
Startbedrag bij uitbreidingen van 40 m² tot 80 m² bvo € 14.227,66
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 977,65
Artikel 10: Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair: school voor basisonderwijs
  • 1.
    Het bedrag voor de uitbreiding van de eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bedraagt € 133,98 per m² (te verdelen in 51,4% voor onderwijsleerpakket en 48,6% voor meubilair).
  • 2.
    Voor een nieuw gestichte school geldt tevens een basisbedrag van € 38.300,32. Er geldt geen aparte toeslag voor de eerste inrichting van een speellokaal.
Artikel 11: Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair: school voor speciaal basisonderwijs
  • 1.
    Het bedrag voor de uitbreiding van de eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bedraagt € 138,61 per m² (te verdelen in 51,4% voor onderwijsleerpakket en 48,6% voor meubilair).
  • 2.
    Voor een nieuw gestichte school geldt tevens een basisbedrag van € 81.259,53.
  • 3.
    De bekostiging voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van het speellokaal van een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt € 7.415,80.
Artikel 12: Gymnastiekruimte: nieuwbouw
  • 1.
    De bekostiging van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor een basisschool en een school voor speciaal basisonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 700.859,23 (op het schoolterrein) respectievelijk € 715.034,52 (op afzonderlijk terrein).
  • 2.
    Deze bekostiging omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn niet inbegrepen.
  • 3.
    Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De bekostiging wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Prijspeil: 2014
Paallengte 1<15 meter € 14.097,01
Paallengte 15<20 meter € 19.433,46
Paallengte >20 meter € 27.923,44
Artikel 13: Gymnastiekruimte: uitbreiding
  • 1.
    Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de bekostiging voor nieuwbouw van een gymnastiekruimte met een bruto vloeroppervlakte van 455 m².
  • 2.
    Bij kleine gymnastiekruimte, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding bedraagt de vergoeding:
Prijspeil: 2014
Uitbreiding met 112 t/m 120 m² € 162.835,79
Uitbreiding met 120 t/m 150 m² € 197.949,27
3.Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De bekostiging wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Prijspeil:2014
112-120m² 121-150m²
Paallengte 1<15m € 6.310,99 € 7.891,30
Paallengte 15<20m € 10.930,99 € 13.660,22
Paallengte >=20m € 17.870,96 € 22.338,70
Artikel 14:
De normbedragen genoemd in artikel 3.3 en 3.4, artikel 6.3 en 6.4, artikel 8.2 en 9.2, artikel 12 en 13 in deze bijlage worden per m2 BVO verhoogd met een bedrag van
€ 250,--, respectievelijk € 25,-- voor de realisering van de voorzieningen frisse scholen, ambitieniveau B respectievelijk de voorzieningen brandmeld-, ontruimingsalarm- en inbraakalarminstallatie, zoals genoemd in artikel 2.8, lid 2.a. en 2.b van de Verordening.
Artikel 15: Gymnastiekruimte: OLP/meubilair
De bekostiging voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekruimte bedraagt voor een basisschool en voor een school voor speciaal basisonderwijs 51.310,54.
Artikel 16: Gymnastiekruimte: materiële instandhouding lichamelijke oefening
  • 1.
    Ingevolge artikel 117 van de Wet worden de in lid 3 van dit artikel genoemde vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekruimte vastgesteld.
  • 2.
    De bedragen bevatten een bekostiging voor de uitvoering van de schoolbestuurlijke taken op het gebied van de materiële instandhouding alsmede een bekostiging voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair.
  • 3.
    De hoogte van de bekostiging is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekruimte en de oppervlakte van de oefenzaal. De bekostiging bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur, zoals in onderstaand tabel weergegeven:
    Stichtingsjaar Omvang oefenzaal Vast bedrag Variabel bedrag per
    vastgesteld klokuur
    Tot 1987 < 90 m2 € 2.886,26 € 350,69
    90 - 130 m² € 3.703,55 € 443,77
    130 - 170 m² € 4.049,55 € 478,90
    170 - 190 m² € 3.864,55 € 523,97
    190 - 230 m² € 3.701,22 € 577,26
    > 230 m² € 4.188,91 € 645,75
    Vanaf 1987 > 252 m² € 3.325,94 € 587,22
Artikel 17: Gymnastiekruimte: Medegebruik/huur voorziening
  • 1.
    Wanneer een school niet over een eigen gymnastiekruimte beschikt, kan gebruik worden gemaakt van een accommodatie van een andere school (medegebruik), van de gemeente of van een commerciële exploitant (huur).
  • 2.
    Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op een bekostiging overeenkomstig de in de tabel behorende bij artikel 16 genoemde bedragen.
  • 3.
    Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.
  • 4.
    Indien de gymnastiekruimte van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed aan de eigenaar.
  • 5.
    Indien een gymnastiekruimte van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.
  • 6.
    Indien een gymnastiekruimte van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.
Artikel 18: Indexering: Werkelijke prijsontwikkeling
  • 1.
    Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.
  • 2.
    Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Nieuwbouwwoningen; outputindex 2005=100 (inclusief BTW)', gepubliceerd in de 'Maandstatistiek bouwnijverheid' van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.
  • 3.
    Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiekruimte, wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de 'Maandstatistiek van de prijzen' van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.
  • 4.
    Indien de CBS-indexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2005 = 100” over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.
Artikel 19: Indexering: Verwachte prijsontwikkeling
  • 1.
    Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de bekostiging bij vaststelling van het programma en het moment van bekostiging vast te stellen.
  • 2.
    Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) 'bruto investeringen door bedrijven in woningen', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
  • 3.
    Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurbekostiging gymnastiekruimte geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer 'prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
Hoofdstuk 2. Bekostiging op basis van feitelijke kosten
Artikel 20: Algemene bepaling
Tot de feitelijke kosten behoren de uitvoeringskosten alsmede de (technische)
projectbegeleidingskosten in de bouwvoorbereidings- en de bouwuitvoeringsfase.
Artikel 21: Bekostiging activiteiten
In aanvulling op hoofdstuk 1 is bekostiging op basis van feitelijke kosten, volgens deze verordening van toepassing op de volgende activiteiten:
  • a.
    technische ondersteuning bij herstel van constructiefouten en herstel en bekostiging van schade, waarbij maximaal 8% van het investeringsbedrag wordt vertrekt;
  • b.
    sloopkosten voor zover deze verband houden met vervangende nieuwbouw of uitbreiding;
  • c.
    kosten voor bouwrijp maken van het terrein voor zover dit noodzakelijk is voor vervangende nieuwbouw of uitbreiding;
  • d.
    kosten voor herstel terrein voor zover deze voortkomen uit nieuwbouw, vervangende nieuwbouw of uitbreiding.
Artikel 22: Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
  • 1.
    Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.
  • 2.
    Er zijn twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van feitelijke kosten.
Artikel 23: Aanbestedingsregels
Bij bekostiging op basis van feitelijke kosten zijn de aanbestedingsregels, zoals genoemd in artikel 2.8 lid 2 sub c van deze verordening, van toepassing. Dit geldt uiteraard niet voor aankoop c.q. huur van gebouwen en terreinen. Voor deze voorzieningen worden de overeengekomen aankoop- of huurprijs vergoed.
Toelichting Bijlage IV:
Artikel 21: bekostiging activiteiten:
Op het moment dat sloopkosten verband houden met vervangende nieuwbouw of uitbreiding, worden deze niet als aparte voorziening aangevraagd. De sloop wordt gezien als voorwaardelijke activiteit voor het realiseren van de aangevraagde voorziening.
Uitgangspunt is dat de gemeente voor nieuwbouw bouwrijpe grond aan het bevoegd gezag levert. Wanneer er sprake is van vervangende nieuwbouw of uitbreiding op de bestaande locatie, worden de kosten van bouwrijp maken niet als aparte voorziening aangevraagd. Het bouwrijp maken van het terrein wordt gezien als voorwaardelijke activiteit voor het realiseren van de aangevraagde voorziening.
Op het moment dat kosten voor herstel van het terrein verband houden met nieuwbouw, vervangende nieuwbouw of uitbreiding, worden deze niet als aparte voorziening aangevraagd. Herstel van het terrein wordt gezien als voorwaardelijke activiteit voor het realiseren van de aangevraagde voorziening.
Bijlage V. Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen
Artikel 1: Algemene bepaling
Het college toetst aanvragen om voorzieningen genoemd in artikel 1.2 en artikel 1.3 van de verordening aan de criteria gesteld in deze bijlage V.
Hoofdstuk 1. Volgorde van hoofdprioriteiten
Artikel 2: Prioriteiten
  • 1.
    Voorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onder a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.
  • 2.
    De rangschikking vindt ten eerste plaats naar hoofdprioriteit:
a voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;
b voorzieningen ter vervanging van een bestaande voorziening, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden.
Artikel 2: Subprioriteiten
  • 1.
    Binnen elke hoofdprioriteit wordt vervolgens op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald.
  • 2.
    Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:
    • a.
      als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;
    • b.
      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en
    • c.
      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.
Toelichting Bijlage V:
Artikel 2: Prioriteiten:
Onder voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.
Onder voorzieningen ter vervanging van een bestaande voorziening, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden vallen vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden vormen de tweede hoofdprioriteit.
Bijlage VI. Aanvraagformulier voorziening in de huisvesting
Bijlage VII. Formulier bouwkundige opname
Aldus besloten door de gemeenteraad voornoemd
in zijn vergadering op 26 november 2014.
De voorzitter
mr. E.E. van der Laan
De raadsgriffier
mr. M. Pe
Naar boven