Algemene plaatselijke verordening Sittard-Geleen (Versie 2015.1)
Burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen maken bekend dat:
de gemeenteraad in zijn vergadering van 30 april 2015 besloten heeft de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) te wijzigen.
 
Dit besluit treedt in werking op de achtste dag na de datum van deze bekendmaking.
Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening wordt de APV van de gemeente Sittard-Geleen, gewijzigd bij raadsbesluit van 12 december 2013 (16e wijziging) en in werking getreden op 26 december 2013 ingetrokken.
 
Versie 2015.1 (17e wijziging)
Inhoud Algemene Plaatselijke Verordening Sittard-Geleen
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
 
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
Artikel 1:2 Beslistermijn
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Artikel 1:7 Termijnen
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht
(Lex silencio positivo; positieve lijst)
Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht
Geen Lex silencio positivo; negatieve lijst)
 
Hoofdstuk 2 Openbare orde
 
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
 
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
 
Afdeling 2 Betoging
 
Artikel 2:2 Optochten (gereserveerd)
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen, samenkomsten en vergaderingen op openbare
plaatsen
Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen)
 
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
 
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
 
Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg
 
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (gereserveerd)
Artikel 2:8 Dienstverlening (vervallen)
Artikel 2:9 Straatartiest
 
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de openbare ruimte
 
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg, in strijd met de publieke functie ervan
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en
veranderen van een weg
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
 
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
 
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Artikel 2:19a Gevaarlijke voorwerpen
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
 
Afdeling 7 Evenementen
 
Artikel 2:24 Begripsbepaling
Artikel 2:25 Evenement
Artikel 2:25a Betaald voetbalwedstrijden
Artikel 2:25b Stadionomgevingsverbod
Artikel 2:25c Verwijderingsplicht voetbalsupporters
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Artikel 2:26a Evenementen
 
Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven
 
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
Artikel 2:28a Beslistermijn (vervallen)
Artikel 2:28a.1 Vergunning, aanhangsel en aanwezigheid leidinggevende
Artikel 2:28a.2 Melding leidinggevende
Artikel 2:28b Weigeringsgronden
Artikel 2:28c Intrekkingsgronden
Artikel 2:28d Vervalgronden
Artikel 2:29 Sluitingstijd
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
Artikel 2:33 Ordeverstoring
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
 
Afdeling 8a Toezicht op smart- en headshops (winkelbedrijven)
 
Artikel 2:34a.1 Begripsbepalingen
Artikel 2:34a.2 Vergunningplicht
Artikel 2:34a.3 Afnemend maximum
Artikel 2:34a.4 Eisen leidinggevende
Artikel 2:34a.5 Nadere regels
Artikel 2:34a.6 Vergunningaanvraag
Artikel 2:34a.7 Beslistermijn
Artikel 2:34a.8 Weigeringsgronden
Artikel 2:34a.9 Verplaatsing inrichting
Artikel 2:34a.10 Vergunning
Artikel 2:34a.11 Aanwezigheid leidinggevende
Artikel 2:34a.12 Intrekkingsgronden
Artikel 2:34a.13 Vervallen vergunning
Artikel 2:34a.14 Sluitingsuur
Artikel 2:34a.15 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
Artikel 2:34a.16 Sluiting van inrichtingen
Artikel 2:34a.17 Toegang opsporingsambtenaren
 
Afdeling 8b Bijzondere bepalingen over hore cabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet
 
Artikel 2:34b.1 Begripsbepaling
Artikel 2:34b.2 Categorisering
Artikel 2:34b.3 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen
Artikel 2:34b.4 Bijeenkomsten van persoonlijke aard bij paracommerciële
rechtspersonen
Artikel 2:34b.5 Bijeenkomsten gericht op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn
Artikel 2:34b.6 Hardheidsclausule
 
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
 
Artikel 2:35 Begripsbepaling
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Artikel 2:37 Nachtregister (gereserveerd)
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
 
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
 
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
Artikel 2:40 Speelautomaten (gereserveerd)
 
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
 
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Artikel 2:41a Openbare orde verstorend gedrag
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Artikel 2:47a Verplichte route
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (gereserveerd)
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (gereserveerd)
Artikel 2:56 Alarminstallaties (gereserveerd)
Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Artikel 2:60a Hinder door dieren
Artikel 2:61 Wilde dieren (gereserveerd)
Artikel 2:62 Loslopend vee/gevogelte
Artikel 2:63 Duiven
Artikel 2:64 Bijen
Artikel 2:65 Bedelarij
 
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
 
Artikel 2:66 Begripsbepaling
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (vervallen)
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
 
Afdeling 13 Vuurwerk
 
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
 
Afdeling 14 Drugsoverlast
 
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
 
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding , veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen
 
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
 
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
 
Afdeling 1 Begripsbepalingen
 
Artikel 3:1 Begripsbepalingen
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
Artikel 3:3 Nadere regels
 
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
 
Artikel 3:4 Vergunningplicht
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Artikel 3:6 Sluitingstijden
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; sluiting
Artikel 3:7a Intrekking van de vergunning
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
Artikel 3:9 Straatprostitutie
Artikel 3:10 Sekswinkels
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische
goederen, afbeeldingen en dergelijke
 
Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels
 
Artikel 3:12 Beslissingstermijn
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
 
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning
 
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
Artikel 3:15 Wijziging beheer
Artikel 3:15a Vervallen vergunning
 
Afdeling 5 Overgangsbepaling
 
Artikel 3:16 Overgangsbepaling
 
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
 
Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting
 
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Artikel 4:4 Geluidlimitering tijdens collectieve en incidentele festiviteiten
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
 
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
 
Artikel 4:7 Straatvegen
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
 
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
 
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Artikel 4:12 Aanvraag vergunning
Artikel 4:12a Weigeringsgronden
Artikel 4:12b Bijzondere vergunningvoorschriften
Artikel 4:12c Afstand tot de erfgrenslijn
Artikel 4:12d Herplant-/instandhoudingsplicht
Artikel 4:12e Schadevergoeding
Artikel 4:12f Monumentale bomen
Artikel 4:12g Bescherming bomen
Artikel 4:12h Gevaarzetting
 
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
 
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame (gereserveerd)
 
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
 
Artikel 4:17 Begripsbepaling
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
 
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
 
Afdeling 1 Parkeerexcessen
 
Artikel 5:1 Begripsbepalingen
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
 
Afdeling 2 Collecteren
 
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
 
Afdeling 3 Venten
 
Artikel 5:14 Begripsbepaling
Artikel 5:15 Ventverbod
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting (gereserveerd)
 
Afdeling 4 Standplaatsen
 
Artikel 5:17 Begripsbepaling
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Artikel 5:21 Aanhoudingplicht (gereserveerd)
 
Afdeling 5 Snuffelmarkten
 
Artikel 5:22 Begripsbepaling
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
 
Afdeling 6 Openbaar water
 
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
 
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:32 Crossterreinen
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
 
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
 
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
 
Afdeling 9 Verstrooing van as
 
Artikel 5:35 Begripsbepaling
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
Artikel 5:37 Hinder of overlast
 
Afdeling 10 Straatnaamgeving en huisnummers
 
Artikel 5:38 Begripsbepalingen
Artikel 5:39 Gedoogplicht aanduidingen
Artikel 5:40 Plaatsen van naam- en nummerborden
Artikel 5:41 Verwijdering e.d. aanduidingen
 
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
 
Artikel 6:1 Strafbepaling
Artikel 6:2 Toezichthouders
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Artikel 6:4 Intrekking oude verordening
Artikel 6:5 Overgangsbepaling
Artikel 6:6 Inwerkingtreding
Artikel 6:7 Citeertitel
 
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
  • a.
    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
  • b.
    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
  • c.
    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
  • d.
    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de gemeenteraad de grenzen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 20a, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
  • e.
    rechthebbende: degene die over enige zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
  • f.
    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening gemeente Sittard-Geleen;
  • g.
    gebouw: bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;
  • h.
    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
  • i.
    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • j.
    promotiemateriaal: materiaal, blikjes en overige producten ter ondersteuning van promotionele campagnes.
  • k.
    uitweg: de ontsluiting van (particuliere) percelen naar de openbare weg ten behoeve van
Artikel 1:2 Beslistermijn
  • 1.
    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
  • 2.
    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.
  • 3.
    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, 4:11 of 4:15.
 
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
  • 1.
    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
  • 2.
    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.
 
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
  • 1.
    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
  • 2.
    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
 
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
 
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
  • a.
    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
  • b.
    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
  • c.
    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
  • d.
    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
  • e.
    indien de houder dit verzoekt.
 
Artikel 1:7 Termijnen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
 
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:
  • a.
    de openbare orde;
  • b.
    de openbare veiligheid;
  • c.
    de volksgezondheid;
  • d.
    de bescherming van het milieu.
 
Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht (Lex silencio positivo; positieve lijst)
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen (Lex silencio positivo)) is van toepassing op de volgende artikelen van deze verordening:
  • artikel 2:9 ontheffing van het verbod tot optreden als straatartiest;
  • artikel 2:11 (omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg;
  • artikel 2:63, tweede lid, ontheffing van het uitvliegverbod van duiven;
  • artikel 2:64, eerste lid, ontheffing van het verbod om bijen te houden;
  • artikel 5:7, derde lid, ontheffing van het verbod tot parkeren van reclamevoertuigen;
  • artikel 5:8, zesde lid, ontheffing van het verbod tot parkeren van grote voertuigen.
 
Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht (geen Lex silencio positivo; negatieve lijst)
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen (Lex silencio positivo)) is niet van toepassing op de volgende artikelen van deze verordening:
  • artikel 2:10 vergunning voor het gebruik van plantsoenen en het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg, in strijd met de publieke functie ervan;
  • artikel 2:22, eerste lid, ontheffing van het verbod objecten onder hoogspanningslijnen te plaatsen of te hebben;
  • artikel 2:25, eerste lid, vergunning evenementen;
  • artikel 2:28, vijfde lid, terrasvergunning;
  • artikel 2:28 exploitatievergunning horecabedrijf;
  • artikel 2:34a.2 vergunning smart-, head- en growshop;
  • artikel 2:39 exploitatievergunning speelgelegenheid;
  • artikel 2:45 ontheffing van het verbod voor het zich buiten de wegen en paden in parken en plantsoenen te begeven;
  • artikel 2:60, derde lid, houden van hinderlijke of schadelijke dieren;
  • artikel 3:4 exploitatievergunning seksinrichting;
  • artikel 4:6, verbod veroorzaken overige geluidhinder;
  • artikel 4:18 ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterrein;
  • artikel 5:11, eerste lid, ontheffing van het verbod om met een voertuig door gemeentelijke groenvoorziening te rijden of deze daar te laten staan;
  • artikel 5:15 ventverbod;
  • artikel 5:23 vergunning rommelmarkt;
  • artikel 5:33, vijfde lid, verbod ter beperking van verkeer in natuurgebieden;
  • artikel 5:34, ontheffing van het verbod in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.
Hoofdstuk 2 Openbare orde
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
 
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
  • 2.
    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
  • 3.
    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
  • 4.
    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
  • 5.
    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
 
Afdeling 2 Betoging
 
Artikel 2:2 Optochten
(gereserveerd)
 
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen, samenkomsten en vergaderingen op openbare plaatsen
  • 1.
    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of vergadering te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste een week voordat de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of vergadering wordt gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester.
    • a.
      De kennisgeving bevat:
    • b.
      naam en adres van degene die de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of een vergadering houdt;
    • c.
      het doel van de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of een vergadering;
    • d.
      de datum waarop de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of vergadering wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
    • e.
      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
    • f.
      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;
  • 2.
    maatregelen die degene die de betoging, samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of vergadering houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
  • 3.
    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
  • 4.
    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.
  • 5.
    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
 
Artikel 2:4 Afwijking termijn
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
 
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
 
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
 
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen en promotiemateriaal
  • 1.
    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen of promotiemateriaal onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
  • 2.
    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
  • 3.
    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen of promotiemateriaal.
  • 4.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien degene die voornemens is geschreven stukken dan wel afbeeldingen en promotiemateriaal onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, hiervan tenminste 15 werkdagen voorafgaand melding heeft gedaan aan het college.
  • 5.
    Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.
 
Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg
 
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
(gereserveerd)
 
Artikel 2:8 Dienstverlening
(vervallen)
 
Artikel 2:9 Straatartiest
  • 1.
    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, draaiorganist, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
  • 2.
    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
  • 3.
    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
 
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de openbare ruimte
 
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg, in strijd met de publieke functie ervan
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde gezag de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
    • a.
      Onder uitstalling wordt in dit artikel verstaan: een los element dat voor of in de directe omgeving van een pand in de openbare ruimte wordt geplaatst dan wel aanwezig is om al dan niet de aandacht te vestigen op een winkel of onderneming die in het pand gevestigd is, verdeeld in 2 categorieën:
      • uitstallingen t.b.v. het tonen van producten zoals kleding- en schoenenrekken, vis- en broodkarren, rekken voor het uitstallen van fruit, kaarten, bloemen, uitzoekbakken etc.
      • reclame- en overige uitstallingen zoals (elektrische speeltoestellen), reclameborden, hobbelbeesten (bijv. bij een speelgoedwinkel), sandwichborden, lopers etc.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voor:
    • b.
      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken, indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;
    • c.
      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:
      • geen onderdeel zich minder dan (2,5) meter boven dat gedeelte bevindt; en
      • geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan (0,5) meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;
      • geen onderdeel verder dan (1,5) meter buiten de opgaande gevel reikt mits de inrichting van de weg dat toelaat;
    • d.
      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
    • e.
      voertuigen;
    • f.
      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;
    • g.
      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
    • h.
      terrassen als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid;
    • i.
      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;
    • j.
      het uitstallen van bloemen, planten(bakken), groente, fruit, conform het uitstallingenbeleid gemeente Sittard-Geleen 2012, onder de voorwaarden dat deze (gemeentebreed):
      • geplaatst worden direct tegen de gevel,
      • geplaatst worden voor het eigen (winkel)pand (hoekpanden langs twee gevels toestaan),
      • maximaal 1.50 meter diep uitgestald worden gemeten vanaf de gevel, met dien verstande dat het college aan winkels die direct grenzen aan de locatie van de weekmarkt ontheffing kan verlenen om op de dag van de reguliere weekmarkt een uitstalling van een nader te bepalen diepte te plaatsen, die ruimer is dan deze dieptemaat,
      • maximaal 1.50 meter hoog uitgestald worden,
      • behoudens in het voetgangersgebied in het kernwinkelgebied voor voetgangers en minder validen te allen tijde een vrije doorgang van minimaal 1.20 meter gewaarborgd wordt op het trottoir,
      • in het straatprofiel te allen tijde een vrije doorgang is gewaarborgd van minimaal 3,5 meter,
      • geen verkoopactiviteiten buiten plaatsvinden,
      • geen (nood)uitgangen belemmeren,
      • uitstallingen in portieken zijn toegestaan, mits een veilige doorgang van in/uitgangen en nooduitgangen geborgd is.
    • k.
      het uitstallen van voorwerpen, conform het uitstallingenbeleid gemeente Sittard-Geleen 2012, die zich bevinden in het kernwinkelgebied onder de voorwaarden dat deze:
      • maximaal 1 uitstalling per pand bedragen,
      • geplaatst worden direct tegen de gevel,
      • geplaatst worden voor het eigen (winkel)pand,
      • maximaal 1.00 meter diep, gemeten vanaf de voorgevel, uitgestald wordt,
      • maximaal 2.00 meter breed, waarvan maximaal 1 meter gebruikt mag worden voor uitstallingen als bedoeld in categorie 2 ingevolge lid 1 onder a,
      • maximaal 1.50 meter hoog, uitgestald wordt,
      • behoudens in het voetgangersgebied, voor voetgangers en minder validen te allen tijde een vrije doorgang van minimaal 1.20 meter gewaarborgd wordt op het trottoir
      • in het straatprofiel te allen tijde een vrije doorgang is gewaarborgd van minimaal 3,5 meter
      • geen verkoopactiviteiten buiten plaatsvinden,
      • geen (nood)uitgangen belemmeren,
      • uitstallingen in portieken zijn toegestaan, mits een veilige doorgang van in/uitgangen en nooduitgangen geborgd is,
      • tijdens de St. Joepmarkt mogen op de St. Joepmarktroute (ambulante standhouders van buiten de gemeente) geen uitstallingen op gemeentegrond worden geplaatst; deze zijn uitsluitend toegestaan op eigen terrein;
    • l.
      het uitstallen van voorwerpen, conform het uitstallingenbeleid gemeente Sittard-Geleen 2012, die zich bevinden buiten het kernwinkelgebied onder de voorwaarden dat deze:
      • geplaatst worden tegen de gevel,
      • geplaatst worden voor het eigen pand (hoekpanden langs twee gevels toestaan),
      • voor voetgangers en minder validen te allen tijde een vrije doorgang van minimaal 1.20 meter gewaarborgd wordt op het trottoir,
      • in het straatprofiel te allen tijde een vrije doorgang is gewaarborgd van minimaal 3,5 meter,
      • geen verkoopactiviteiten buiten plaatsvinden,
      • geen (nood)uitgangen belemmeren,
      • uitstallingen in portieken zijn toegestaan, mits een veilige doorgang van in/uitgangen en nooduitgangen geborgd is.
  • 3.
    Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:
    • m.
      deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg;
    • n.
      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of;
    • o.
      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
  • 4.
    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
  • 5.
    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
    • p.
      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
    • q.
      indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
    • r.
      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
  • 6.
     
    • s.
      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement;
    • t.
      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;
    • u.
      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;
    • v.
      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
 
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
  • 2.
    De vergunning wordt verleend:
    • a.
      als omgevingsvergunning door het bevoegde gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, of
    • b.
      door het college in de overige gevallen.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.
  • 4.
    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
  • 5.
    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
 
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
  • 1.
    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg zonder schriftelijke vergunning van het college van B&W.
  • 2.
    Het college kan weigeren vergunning te geven voor het maken of veranderen van de uitweg in het belang van:
    • a.
      de bruikbaarheid van de weg;
    • b.
      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
    • c.
      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
    • d.
      de bescherming van groenvoorziening in de gemeente;
    • e.
      het bestemmingsplan;
    • f.
      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten.
    • g.
      De vergunning vervalt indien de rechthebbende binnen een jaar na verlening van de vergunning
  • 3.
    geen opdracht heeft gegeven tot het aanleggen van de uitweg.
  • 4.
    Het eerste lid is alleen van toepassing voor wegen waarvan de gemeente rechthebbende is en geldt niet indien reeds daarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
  • 5.
    De uitvoering van de aanleg of wijziging van de uitweg dient plaats te vinden door of vanwege de gemeente.
 
Afdeling 6 Veiligheid van de weg
 
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
  • 1.
    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
  • 1.
    Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:
    • a.
      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en
    • b.
      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.
  • 2.
    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.
  • 3.
    Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
 
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
 
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
 
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
  • 1.
    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.
  • 2.
    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.
 
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1.
    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:
    • a.
      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;
    • b.
      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
  • 2.
    De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
  • 3.
    De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
 
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1.
    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,5 meter boven dat gedeelte van de weg.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.
  • 3.
    Daar waar schrikdraden van een weg af aangeraakt kunnen worden, dienen voldoende waarschuwingsborden aangebracht te worden.
  • 4.
    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
  • 5.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
 
Artikel 2:19a Gevaarlijke voorwerpen
  • 1.
    Het is verboden op door het college aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.
  • 2.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV zoals benoemd in de Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde en veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.
 
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
 
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1.
    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
  • 2.
    Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1990, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
 
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1.
    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
  • 2.
    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
  • 3.
    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
  • 4.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
 
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
  • 1.
    Het is verboden:
    • a.
      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
    • b.
      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.
 
 
Afdeling 7 Evenementen
 
Artikel 2:24 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
    • a.
      bioscoopvoorstellingen;
    • b.
      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
    • c.
      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
    • d.
      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
    • e.
      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
    • f.
      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening.
  • 2.
    Onder evenement wordt mede verstaan:
    • g.
      een herdenkingsplechtigheid;
    • h.
      een braderie;
    • i.
      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
    • j.
      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
    • k.
      een klein evenement;
    • l.
      een wielertoertocht vanaf 101 deelnemers.
  • 3.
    Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op een dag.
  • 4.
    Onder wielertoertocht wordt verstaan een wieleractiviteit waarbij deelnemers met een fiets een bepaald parcours afleggen dat openbaar is, waarbij geen winnaar uitgeroepen wordt, waarbij deelnemers zich aan de verkeersregels dienen te houden en waarbij geen enkele vorm van tijdmeting (ook niet incidenteel) plaatsvindt.
 
Artikel 2:25 Evenement
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
  • 2.
    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:
    • a.
      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen;
    • b.
      het evenement tussen 10.00 en 01.00 uur (van de daaropvolgende dag) plaats vindt;
    • c.
      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 10.00 uur of na 23.00 uur;
    • d.
      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats op of grenzend aan de hoofdwegenstructuur of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;
    • e.
      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 20 m² per object;
    • f.
      er een organisator is;
    • g.
      de organisator binnen 15 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.
  • 3.
    De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
  • 4.
    Het verbod van het eerste lid geldt niet indien het een wielertoertocht betreft van 101 tot en met 250 deelnemers. Voor deze wielertoertochten geldt een meldingsplicht. De melding dient uiterlijk 6 weken voor het plaatsvinden van de wielertoertocht te zijn ingediend bij de burgemeester.
  • 5.
    De burgemeester kan besluiten het organiseren van een wielertoertochtevenement als bedoeld in het vierde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
  • 6.
    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
  • 7.
    Het bestuursorgaan kan nadere regels stellen.
 
Artikel 2:25a Betaald voetbalwedstrijden
  • 1.
    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder organisator verstaan de betaald voetbal organisatie Fortuna-Sittard of, indien het gaat om een wedstrijd tussen betaald voetbal organisaties uit andere gemeenten of tussen vertegenwoordigende elftallen, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond.
  • 2.
    De organisator van een voetbalwedstrijd is verplicht ten laatste dertig dagen voor de vastgestelde speeldag daarvan schriftelijk kennisgeving te doen aan de burgemeester. In, door de burgemeester te bepalen, bijzondere gevallen geldt een termijn van zeven dagen.
  • 3.
    De kennisgeving als bedoeld in het tweede lid bevat een opgave van het verwachte aantal toeschouwers en bevat een omschrijving van de wanordelijkheden welke redelijkerwijs kunnen worden tegemoet gezien.
  • 4.
    De kennisgeving kan meerdere wedstrijden betreffen.
  • 5.
    De burgemeester kan het spelen of doen spelen van een voetbalwed¬strijd, bedoeld in het tweede lid, verbieden:
    • a.
      uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de open¬bare orde;
    • b.
      indien geen of niet tijdige schriftelijke kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedaan.
  • 6.
    Het is verboden een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, te spelen of te doen spelen wanneer een verbod als bedoeld in het vijfde lid is uitgevaardigd.
  • 7.
    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en of veiligheid met betrekking tot een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, voorschriften geven.
 
Artikel 2:25b Stadionomgevingsverbod
  • 1.
    De burgemeester is bevoegd het gebied aan te wijzen waarvoor het stadionomgevingsverbod geldt.
  • 2.
    De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion van BVO Fortuna Sittard van vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot twee uur na afloop van voetbalwedstrijden van de in artikel 2:25a bedoelde organisator.
 
Artikel 2:25c Verwijderingsplicht voetbalsupporters
Personen, die zich, voor, tijdens of na de voetbalwedstrijd, door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters en tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.
 
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
 
Artikel 2:26a Evenementen
  • 1.
    Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.
  • 2.
    Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.
  • 3.
    Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.
 
Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven
 
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
  • een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet, voorzover de horeca een ondergeschikte nevenactiviteit is van de winkelactiviteit,
  • horecafaciliteiten in een zorginstelling, uitsluitend voor cliënten en bewoners,
  • een bedrijfskantine of –restaurant, uitsluitend voor personeel/bedrijfsgerelateerde bezoekers/zakelijke relaties,
  • crematoria en rouwcentra,
  • musea.
    • 1.
      Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
    • 2.
      a. Inrichting: de lokaliteit waar het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van dranken, of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, welke al dan niet onderdeel uitmaakt van een andere besloten ruimte.
      • a.
        Lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van de inrichting.
      • b.
        Horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van dranken en spijzen voor directe consumptie.
    • 3.
      Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden ge¬boden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt. Naast tafels en stoelen, worden vlonders, parasols, windschermen, terrasafscheidingen en andere gelijksoortige objecten geacht ook deel uit te maken van een terras.
    • 4.
      Onder leidinggevende wordt in deze paragraaf verstaan:
      • c.
        de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt uitgeoefend (de ondernemer),
      • d.
        de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de uitoefening van het horecabedrijf (de bedrijfsleider),
      • e.
        de natuurlijke persoon die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van het horecabedrijf (de beheerder).
    • 5.
      Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:
      • f.
        de gezinsleden van de leidinggevende(n), alsmede diens elders wonende bloed- en aanver¬wanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;
      • g.
        de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wet¬boek van Strafrecht;
      • h.
        de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen nood¬-zakelijk is.
 
Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf
  • 1.
    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burge¬meester. Hieromtrent kunnen nadere regels worden gesteld.
  • 2.
    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke aanvraag worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier.
  • 3.
    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt ten minste:
    • a.
      opgaaf gedaan van de personalia en adres van de leidinggevende(n) incl. kopie identiteitsbewijs;
    • b.
      opgaaf gedaan van het adres en aard van het horecabedrijf;
    • c.
      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van het horecabedrijf, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting;
    • d.
      overlegd een recente verklaring omtrent het gedrag, door iedere leidinggevende(n) (afgiftedatum uiterlijk drie maanden voor de datum indiening vergunningaanvraag), indien niet tevens een aanvraag is ingediend voor een vergunning krachtens artikel 3 Drank- en Horecawet.
  • 4.
    Per horecabedrijf kan niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling worden genomen.
  • 5.
    In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voorzover zich deze op of aan de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras. Hieromtrent kunnen nadere regels gesteld worden.
  • 6.
    Onverminderd het gestelde in artikel 2:28b kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren, dan wel intrekken:
    • e.
      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
    • f.
      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoudvan de weg;
    • g.
      indien het gebruik in strijd is met een geldend bestemmingsplan;
    • h.
      indien de vrees gewettigd is dat ingebruikname van het terras het woon- en leefklimaat van de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt;
    • i.
      indien sprake is van herinrichting en/of reconstructie van de openbare ruimte, waarbinnen een (horeca)terras wordt uitgebaat;
    • j.
      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
  • 7.
    Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp
  • 8.
    wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.
 
Artikel 2:28a Beslistermijn (vervallen)
 
Artikel 2:28a.1 Vergunning, aanhangsel en aanwezigheid leidinggevende
  • 1.
    De burgemeester vermeldt in een vergunning:
    • a.
      vergunninghouder;
    • b.
      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;
    • c.
      de plaats waar de inrichting zich bevindt;
    • d.
      de situering van de oppervlakten van de horecalokaliteiten en terrassen;
    • e.
      de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.
  • 2.
    De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden; waarbij indien een paracommerciële rechtspersoon het horecabedrijf uitoefent, tenminste twee leidinggevenden op het aanhangsel worden vermeld.
  • 3.
    Het is verboden een horecalokaliteit voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting niet aanwezig is:
    • f.
      een leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning, bedoeld in lid 2, met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder of
    • g.
      een persoon wiens bijschrijving op het aanhangsel als bedoeld in lid 2, is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist.
  • 4.
    In afwijking van het gestelde onder lid 3 is het een paracommerciële rechtspersoon verboden een horecalokaliteit geopend te houden, indien in de inrichting niet aanwezig is:
    • h.
      een leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning, bedoeld in lid 2, met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder of
    • i.
      een persoon wiens bijschrijving op het aanhangsel als bedoeld in lid 2, is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist of
    • j.
      een barvrijwilliger, die is vermeld op een door het bestuur van de paracommerciële rechtspersoon samengestelde lijst, welke lijst in de inrichting aanwezig is.
  • 5.
    De vergunning en het daarbij horende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in lid 3 onder b en in lid 4 onder b, en de ontvangstbevestiging, of een afschrift daarvan, in de inrichting aanwezig zijn.
  • 6.
    De vergunning en het aanhangsel worden gesteld op een formulier dat door de burgemeester wordt vastgesteld.
 
Artikel 2:28a.2 Melding leidinggevende
  • 1.
    Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens:
    • a.
      een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven;
    • b.
      de aantekening door te halen dat een leidinggevende geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of de exploitatie van het horecabedrijf.
  • 2.
    Deze melding geldt als een aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
  • 3.
    De aanvraag wordt gesteld op een formulier of elektronische informatiedrager, die door de burgemeester wordt vastgesteld.
  • 4.
    De burgemeester bevestigd onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.
  • 5.
    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel:
    • c.
      Indien ten aanzien van de persoon als bedoeld onder lid 1, sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2:28b onder lid 1 sub c, g en/of h;
    • d.
      In het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
 
Artikel 2:28b Weigeringsgronden
  • 1.
    De burgemeester weigert de vergunning indien:
    • a.
      naar zijn oordeel door de aanwezigheid van het horecabedrijf het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
    • b.
      de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan;
    • c.
      de leidinggevende(n) binnen 3 jaar voor de aanvraag een horecabedrijf heeft geëxploiteerd dat evenwel op grond van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;
    • d.
      sprake is van een concentratie van horecabedrijven in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat toeneemt;
    • e.
      het horecabedrijf gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van andersoortige horecabedrijven of winkels met een dusdanige andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;
    • f.
      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
    • g.
      indien de exploitant of de leidinggevende(n) onder curatele staan of in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;
    • h.
      de leidinggevende(n) van een inrichting waarvoor geen drank- en horecavergunning is vereist, de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt;
      • 1.
        Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgronden houdt de burgemeester rekening met:
        • a.
          het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen;
        • b.
          de aard van het horecabedrijf;
        • c.
          de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door exploitatie van het horecabedrijf;
        • d.
          de wijze van bedrijfsvoering van de leidinggevende(n) van het horecabedrijf in deze of andere inrichtingen;
        • e.
          de wijze van exploitatie van de lokaliteiten in het verleden, voor zover de leidinggevende(n) onveranderd is/zijn gebleven.
 
Artikel 2:28c Intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 Apv,
  • 1.
    trekt de burgemeester de vergunning in:
    • a.
      indien ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
    • b.
      indien de omstandigheden op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dan wel de exploitatie van het horecabedrijf op een zodanige wijze plaatsvindt, dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving nadelig wordt beïnvloed;
    • c.
      indien zich in de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde;
    • d.
      niet langer wordt voldaan aan het gestelde in artikel 8 lid 1 b en c en lid 2 van de Drank- en Horecawet;
  • 2.
    De burgemeester kan de vergunning intrekken indien,
    • e.
      de leidinggevende(n) van een inrichting toestaat(n) dan wel gedoogt(en) dat in de inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
    • f.
      sprake is van een gewijzigde exploitatie (aard en vorm van exploitatie) waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;
    • g.
      de leidinggevende(n) in strijd handelt(en) met het bij of krachtens artikel 2:29 (sluitingsuren) bepaalde;
    • h.
      de aan de vergunning verbonden voorwaarden en beperkingen niet zijn of worden nagekomen dan wel anderszins in strijd met wettelijke voorschriften wordt of is gehandeld;
    • i.
      er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
    • j.
      vergunninghouder geen melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 2:28a.2 lid 1;
    • k.
      vergunninghouder in een periode van twee jaar tenminste drie maal op grond van artikel 2:28a.2 lid 1 om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28a.2 onder lid 5 van de APV.
 
Artikel 2:28d Vervalgronden
De vergunning vervalt indien:
  • 1.
    sedert haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
  • 2.
    gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
  • 3.
    de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.
 
Artikel 2:29 Sluitingstijd
  • 1.
    Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
  • 2.
    op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 en 07.00 uur, en op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 03.00 en 07.00 uur.
  • 3.
    In afwijking van het eerste lid is het de houder van een horecabedrijf verboden terrassen voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
    • binnen een horecaconcentratiegebied tussen 02.00 uur en 08.00 uur; of
    • buiten een horecaconcentratiegebied van maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 08.00 uur;
    • buiten het horecaconcentratiegebied op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 08.00 uur;
  • 4.
    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of daartoe behorend terras.
  • 5.
    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
 
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
  • 1.
    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
  • 2.
    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
 
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
 
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
  • 1.
    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
  • 2.
    De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
 
Artikel 2:33 Ordeverstoring
Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.
 
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31 op als bevoegd bestuursorgaan.
 
Afdeling 8a Toezicht op smart- en headshops (winkelbedrijven)
 
Artikel 2:34a.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smart- of headshop;
b. leidinggevende:
1. de natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;
2. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;
3. de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;
c. bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:
1. de levenspartner en kinderen van de leidinggevende van de inrichting, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten of die van zijn levenspartner tot en met de derde graad;
2. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
3. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;
4. het dienstdoend personeel.
d. bevoegd gezag: de burgemeester.
 
Artikel 2:34a.2 Vergunningplicht
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een inrichting te exploiteren.
  • 2.
    De vergunning kan alleen maar aan natuurlijke personen worden verleend.
  • 3.
    De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.
 
Artikel 2:34a.3 Afnemend maximum
  • 1.
    Vergunning kan worden verleend voor een beperkt aantal inrichtingen, waarbij het maximum wordt bepaald door het aantal inrichtingen dat op het moment van inwerkingtreding van deze verordening werd geëxploiteerd, welk aantal door de burgemeester wordt vastgesteld op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.
  • 2.
    Indien de exploitatie van een inrichting, al dan niet gedwongen, wordt beëindigd, neemt het in het eerste lid bedoelde maximum evenredig af.
 
Artikel 2:34a.4 Eisen leidinggevende
Een leidinggevende:
  • a.
    staat niet onder curatele;
  • b.
    is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
  • c.
    is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
  • d.
    heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt.
 
Artikel 2:34a.5 Nadere regels
Het bevoegd gezag kan bij openbare bekendmaking:
  • a.
    bepalen dat het exploiteren van categorieën inrichtingen, genoemd in artikel 2:34a.1 onder a, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van vergunning¬plicht is vrijgesteld;
  • b.
    nadere regels stellen aan de onder a genoemde vrijstelling.
 
Artikel 2:34a.6 Vergunningaanvraag
  • 1.
    Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke aanvraag bij het bevoegd gezag wor¬den ingediend aan de hand van een door het bevoegd gezag vast te stellen formulier.
  • 2.
    Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:
    • a.
      opgaaf gedaan van de personalia dan wel zetel en het adres van de
    • b.
      leidingge¬vende(n) voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;
    • c.
      opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere overige
    • d.
      leidinggevende(n);
    • e.
      overgelegd een recente pasfoto van de leidinggevende(n);
    • f.
      opgaaf gedaan van het adres en de aard van de inrichting;
    • g.
      overgelegd een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de leiding¬
    • h.
      gevende(n) afgegeven verklaring omtrent het gedrag;
    • i.
      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de
    • j.
      oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting.
  • 3.
    Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.
 
Artikel 2:34a.7 Beslistermijn
  • 1.
    Het bevoegd gezag beslist binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.
  • 2.
    Het bevoegd gezag kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aan-vrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.
 
Artikel 2:34a.8 Weigeringsgronden
De vergunning wordt geweigerd indien:
  • a.
    het in artikel 2:34a.3 bedoelde maximum aantal inrichtingen is bereikt.
  • b.
    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;
  • c.
    de exploitant/leidinggevende(n) binnen drie jaar voorafgaande aan de aanvraag een inrichting heeft (hebben) geëxploiteerd of een woning heeft gebruikt die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde dan wel in het kader van de Opiumwet gesloten is geweest;
  • d.
    de exploitant/leidinggevende(n) de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;
  • e.
    de exploitant/leidinggevende(n) geen verklaring(en) omtrent het gedrag overlegt, die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend is afgegeven;
  • f.
    naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;
  • g.
    er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;
  • h.
    de inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;
  • i.
    de inrichting gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest;
  • j.
    redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;
  • k.
    sprake is van één van de weigeringsgronden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het open¬baar bestuur (Wet Bibob).
 
Artikel 2:34a.9 Verplaatsing inrichting
  • 1.
    Het is verboden een inrichting te verplaatsen zonder toestemming van de burgemeester.
  • 2.
    De toestemming kan uitsluitend worden verleend:
    • a.
      indien het algemeen belang naar het oordeel van de burgemeester zulks vordert, hetgeen met name het geval is indien:
      • de aanwezigheid en/of de exploitatie van de inrichting ertoe bijdraagt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van de te verplaatsen inrichting hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, of
      • - sprake is van een concentratie van inrichtingen waardoor het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed.
    • b.
      en voorts indien op de beoogde nieuwe locatie:
      • de vestiging en/of exploitatie geen strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of Leefmilieuverordening;
      • de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;
      • er geen sprake is van een concentratie van inrichtingen, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;
      • de inrichting niet gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare orde-problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;
      • de inrichting niet gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest.
      • de inrichting, blijkend uit een te over leggen plattegrondtekening als bedoeld in artikel 2:34a.6, lid 2, onder f, van de nieuwe locatie, qua oppervlakte niet groter is dan maximaal 125% van de oppervlakte van de inrichting op de locatie die is verlaten in Sittard-Geleen.
  • 3.
    Indien een inrichting wordt verplaatst met toepassing van het tweede lid wordt de vergunning geacht te zijn verleend voor de nieuwe locatie, waarbij de in het tweede lid bedoelde nieuwe plattegrondtekening deel uitmaakt van de vergunning.
 
Artikel 2:34a.10 Vergunning
  • 1.
    In een vergunning worden vermeld:
    • a.
      de natuurlijke persoon aan wie de vergunning is verleend;
    • b.
      de leidinggevende(n);
    • c.
      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;
    • d.
      de plaats waar de inrichting zich bevindt;
  • 2.
    De vergunning of een afschrift daarvan is in de inrichting aanwezig.
 
Artikel 2:34a.11 Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting.
 
Artikel 2:34a.12 Intrekkinggronden
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegd gezag de vergunning intrek-ken, indien:
    • a.
      aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
    • b.
      een leidinggevende van de inrichting toestaat dan wel gedoogt, dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
    • c.
      een leidinggevende van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;
    • d.
      zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de open-bare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
    • e.
      is gehandeld in strijd met het bij of krachtens de artikelen 2:34a.11 bepaalde;
    • f.
      een niet daarin vermelde persoon leidinggevende (of exploitant) is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;
    • g.
      er sprake is van het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
    • h.
      de inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot (> 125 % op een nieuwe locatie).
  • 2.
    Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, aanhef en onder g, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
 
Artikel 2:34a.13 Vervallen vergunning
  • 1.
    De vergunning vervalt, indien:
    • a.
      de exploitatie van de inrichting voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken;
    • b.
      er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;
    • c.
      een vergunning, strekkende ter vervanging van de eerstbedoelde vergunning is verleend.
  • 2.
    Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het eerste lid onder a en b doet het bevoegd gezag mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.
 
Artikel 2.34a.14 Sluitingsuur
  • 1.
    Op de openingstijden van de inrichting is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.
  • 2.
    Het is de exploitant/leidinggevende(n) van een inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijden dat de inrichting op grond van de in het eerste lid bedoelde regelgeving voor het publiek gesloten dient te zijn.
 
Artikel 2:34a.15 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
  • 1.
    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:34a.14 eerste lid, bedoelde regelgeving geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
  • 2.
    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.
 
Artikel 2:34a.16 Sluiting van inrichtingen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:34a.15 kan
  • 1.
    het bevoegd gezag een inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur - gesloten verklaren:
    • a.
      indien die inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;
    • b.
      indien die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
    • c.
      indien het bevoegd gezag oordeelt, dat een van de in artikel 2:34a.12 genoemde situaties waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
  • 2.
    De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.
  • 3.
    Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegd gezag worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstan-digheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvin-den.
  • 4.
    Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.
  • 5.
    Het is een ieder verboden in een bij besluit van het bevoegd gezag gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.
 
Artikel 2:34a.17 Toegang opsporingsambtenaren
De leidinggevende van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering alsmede de ambtenaren die ingevolge artikel 5:15 Algemene wet bestuursrecht door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:
  • a.
    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is; dan wel
  • b.
    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en indien die opsporingsamb-tenaren hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.
 
Afdeling 8b Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet
 
Artikel 2:34b.1 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- alcoholhoudende drank,
- horecabedrijf,
- horecalokaliteit,
- inrichting,
- paracommerciële rechtspersoon,
- sterke drank,
- slijtersbedrijf en
- zwak-alcoholhoudende drank,
hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge (artikel 1 van) de Drank- en Horecawet.
 
Artikel 2:34b.2 Categorisering
Bij paracommerciële rechtspersonen wordt de volgende categorie-indeling gehanteerd:
  • a.
    Gemeenschapshuizen.
  • b.
    Sportkantines.
  • c.
    Overig.
 
Artikel 2:34b.3 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen
  • 1.
    Gemeenschapshuizen is het toegestaan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 en 2:30 (reguliere sluitingstijden), uitsluitend alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag binnen de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, tot uiterlijk 02.00 uur.
  • 2.
     
    • a.
      Sportkantines is het toegestaan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 en 2:30 (reguliere sluitingstijden), uitsluitend alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag binnen de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, tot uiterlijk 24.00 uur;
    • b.
      In afwijking van lid 2 onder a is het uitsluitend tijdens toernooien en competities, die doorlopen in de avonduren, toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag tot 01.00 uur;
    • c.
      In afwijking van lid 2 onder a en b is het voetbalkantines uitsluitend toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m vrijdag tot 24.00 u en op zaterdag en zondag tot maximaal 3 uur na het laatste fluitsignaal van de laatst gespeelde wedstrijd, tot uiterlijk 21.00 uur.
  • 3.
    Overige paracommerciële rechtspersonen is het toegestaan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 en 2:30 (reguliere sluitingstijden), uitsluitend alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag van binnen de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, tot uiterlijk 02.00 uur.
  • 4.
    In afwijking van lid 2 onder a is het voor sportkantines toegestaan 6 keer per jaar tot 02.00 uur af te wijken van de genoemde schenktijden. De paracommerciële rechtspersoon dient hiervan ten minste 4 weken van te voren schriftelijke melding te doen bij de burgemeester.
 
Artikel 2:34b.4 bijeenkomsten van persoonlijke aard bij paracommerciële rechtspersonen
  • 1.
    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard.
  • 2.
    Voor de categorie gemeenschapshuizen is het toegestaan 6 keer per jaar af te wijken van het in het eerste lid gestelde verbod voor bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard. De paracommerciële rechtspersoon dient hiervan ten minste 4 weken van te voren schriftelijke melding te doen bij de burgemeester.
 
Artikel 2:34b.5 bijeenkomsten gericht op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn
 
  • 1.
    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon zijn betrokken.
  • 2.
    Voor de categorieën gemeenschapshuizen en overig is het toegestaan 6 keer per jaar af te wijken van het in het eerste lid gestelde verbod voor bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard. De paracommerciële rechtspersoon dient hiervan ten minste 4 weken van te voren schriftelijke melding te doen bij de burgemeester.
Artikel 2:34b.6 Hardheidsclausule
1. Indien in een zeer uitzonderlijk geval blijkt dat op niveau van wijk/buurt/kern door
plaatselijke omstandigheden geen sprake is van oneerlijke mededinging, kan door de
burgemeester ontheffing worden verleend van de artikelen 2:34b.4 en 2:34b.5.
2. De burgemeester kan aan de ontheffing als bedoeld in lid 1 voorschriften verbinden.
3. De ontheffing kan tijdgebonden zijn.
4. De ontheffing dient in de paracommerciële inrichting aanwezig te zijn.
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
 
Artikel 2:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • 1.
    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;
  • 2.
    houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.
 
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
 
Artikel 2:37 Nachtregister
(gereserveerd)
 
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
 
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
 
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
  • 1.
    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
  • 2.
    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
    • a.
      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
    • b.
      speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;
    • c.
      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de Kansspelen te verrichten.
  • 3.
    De burgemeester weigert de vergunning:
    • d.
      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.
    • e.
      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
  • 4.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
 
Artikel 2:40 Speelautomaten
(gereserveerd)
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
 
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1.
    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
  • 2.
    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
  • 3.
    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.
  • 4.
    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.
 
Artikel 2:41a Openbare orde verstorend gedrag
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 424 en 246bis Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de openbare weg of in een voor publiek toegankelijk bouwwerk op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten.
  • 2.
    Het is verboden op een in het eerste lid bedoelde plaats een voorwerp of staf, kennelijk meegebracht om de orde te verstoren, bij zich te hebben
 
Artikel 2:42 Plakken en kladden
  • 1.
    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
  • 2.
    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
    • a.
      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
    • b.
      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
  • 3.
    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
  • 4.
    4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
  • 5.
    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
  • 6.
    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
  • 7.
    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
 
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1.
    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.
  • 2.
    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
 
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
  • 2.
    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
 
Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen
  • 1.
    Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.
  • 2.
    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.
 
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
  • 1.
    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.
  • 2.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
 
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
  • 1.
    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.
  • 2.
    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
 
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
  • 1.
    Het is verboden:
    • a.
      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
    • b.
      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
 
Artikel 2:47a Verplichte route
  • 1.
    Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.
  • 2.
    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
 
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
  • 1.
    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
  • 2.
    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
    • a.
      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
    • b.
      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.
 
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
  • 1.
    Het is verboden:
    • a.
      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
    • b.
      Zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
  • 2.
    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.
 
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
 
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
  • a.
    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
  • b.
    daardoor die ingang versperd wordt.
 
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is gemaakt aan de bezoekers van het terrein.
 
Artikel 2:53 Bespieden van personen
  • 1.
    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.
  • 2.
    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.
 
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
(gereserveerd)
 
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
(gereserveerd)
 
Artikel 2:56 Alarminstallaties
(gereserveerd).
 
Artikel 2:57 Loslopende honden
  • 1.
    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
    • a.
      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;
    • b.
      op voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte speelplekken, speelweiden, sportveldjes of sportvelden of in zandbakken of op andere door het college aangewezen plaatsen;
    • c.
      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk (tatoeage of chip) dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
  • 2.
    De verboden genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
  • 3.
    Het college kan plaatsen (hondenspeelweiden) aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid aanhef en onder a niet geldt.
 
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
  • 1.
    Degene die een hond begeleidt is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een openbare plaats of het terrein van een ander.
  • 2.
    Het in het eerste lid genoemde gebod is niet van toepassing op gehandicapten die geleid worden door een aantoonbaar gekwalificeerde geleidehond.
  • 3.
    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien degene die een hond begeleidt er zorg voor draagt dat de bedoelde uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.
  • 4.
    Degene die een hond in de openbare ruimte begeleidt is verplicht een functioneel opruimmiddel bij zich te hebben waarmee de uitwerpselen van de hond kunnen worden verwijderd.
  • 5.
    Degene die een hond in de openbare ruimte begeleidt is verplicht het in lid 4 bedoelde hulpmiddel op eerste vordering van een toezichthoudend dan wel opsporend ambtenaar onmiddellijk te tonen.
 
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
  • 1.
    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:
    • a.
      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
    • b.
      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
  • 2.
    In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.
  • 3.
    In het eerste lid wordt verstaan onder:
    • c.
      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;
    • d.
      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
 
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1.
    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
    • a.
      aanwezig te hebben;
    • b.
      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
    • c.
      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of
    • d.
      te voeren.
  • 2.
    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van één of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
  • 3.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
 
Artikel 2:60a Hinder door dieren
Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende dan wel voor de woonomgeving, hinder veroorzaakt.
 
Artikel 2:61 Wilde dieren
(gereserveerd)
 
Artikel 2:62 Loslopend vee/gevogelte
De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee), dan wel niet uitvliegend pluimgedierte (kippen, kalkoenen e.d.) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke (vee)kering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee/gedierte die weg niet kan bereiken.
 
Artikel 2:63 Duiven
  • 1.
    De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.
  • 2.
    Het college kan ontheffing verlenen van het gebod in het eerste lid.
  • 3.
    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale ophokverordening.
  • 4.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
 
Artikel 2:64 Bijen
  • 1.
    Het is verboden bijen te houden:
    • a.
      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;
    • b.
      binnen een afstand van 30 meter van de weg.
  • 2.
    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.
  • 4.
    4 Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.
  • 5.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
 
Artikel 2:65 Bedelarij
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
 
Artikel 2:66 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
 
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
  • 1.
    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
    • a.
      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
    • b.
      de datum van verkoop of overdracht van het goed;
    • c.
      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is –
    • d.
      soort, merk en nummer van het goed;
    • e.
      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
    • f.
      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
  • 2.
    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.
 
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
  • a.
    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
  • b.
    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
  • c.
    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
 
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
(opgenomen in artikel 2:68)
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).
Afdeling 13 Vuurwerk
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
 
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
  • 1.
    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
  • 2.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
 
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1.
    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
  • 2.
    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
  • 3.
    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
 
Afdeling 14 Drugsoverlast
 
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
 
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een voor een publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
 
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen
 
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1 (samenscholingsverboden en ongeregeldheden), 2:2 (optochten), artikel 2:10 (voorwerpen of stoffen op, aan boven de weg), artikel 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg), artikel 2:16 (open straatkolken e.d), artikel 2:19 (gevaarlijk of hinderlijk voorwerp), artikel 2:19a (gevaarlijke voorwerpen), artikel 2:21 (verwijdering en dergelijke van voorzieningen voor verkeer en verlichting), artikel 2:26a (evenementen), artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op of aan de weg), artikel 2:49 (hinderlijk gedrag in of bij gebouwen), artikel 2:50 (gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten), artikel 2:73 (bezigen van vuurwerk) of artikel 5:34 (verbod om vuur te stoken) van de Algemene Plaatselijke Verordening groepsgewijs niet naleven.
 
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
 
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
  • 1.
    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats;
  • 2.
    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen:
    • a.
      parkeerterreinen en parkeergarages;
    • b.
      overige plaatsen die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (Wom) vallen;
  • 3.
    Na afloop van de in het eerste lid bepaalde duur worden cameraprojecten geëvalueerd. De burgemeester betrekt de gemeenteraad bij de evaluatie van cameraprojecten.
 
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
  • 1.
    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen in het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 48 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
  • 2.
    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
  • 3.
    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van et eerste of tweede lid, plaatsvindt.
  • 4.
    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
 
 
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 1 Begripsbepalingen
 
Artikel 3:1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
  • a.
    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
  • b.
    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
  • c.
    inrichting: een seksinrichting en een escortbedrijf;
  • d.
    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf – waaronder begrepen een erotische-massagesalon - , een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • e.
    escortbedrijf: is een bedrijf gevoerd door een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
  • f.
    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;
  • g.
    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of, indien de aanvraag is gedaan door een rechtspersoon of rechtspersonen, de in het aanvraagformulier aangewezen tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert;
  • h.
    beheerder: de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;
  • i.
    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
    • 1.
      de exploitant;
    • 2.
      de beheerder;
    • 3.
      de prostituee;
    • 4.
      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
    • 5.
      toezichthouders als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid;
    • 6.
      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
 
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
 
Artikel 3:3 Nadere regels
Burgemeester en wethouders kunnen ter bescherming van de in artikel 3:13 genoemde belangen nadere regels vaststellen.
 
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
 
Artikel 3:4 Vergunningplicht
  • 1.
    Het is verboden een inrichting te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
  • 2.
    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.
  • 3.
    In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
    • a.
      de persoonsgegevens van de exploitant;
    • b.
      de persoonsgegevens van de beheerder;
    • c.
      de aard van de inrichting;
    • d.
      de locatie van de inrichting.
  • 4.
    De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant. Zij is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.
 
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1.
    De exploitant en de beheerder:
    • a.
      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
    • b.
      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
    • c.
      hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
    • d.
      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
    • e.
      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
    • f.
      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
      • 1.
        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
      • 2.
        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426 of 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
      • 3.
        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
      • 4.
        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
      • 5.
        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
      • 6.
        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
  • 3.
    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
    • g.
      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;
    • h.
      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
  • 4.
    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
    • i.
      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
    • j.
      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
  • 5.
    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:6 Sluitingstijden
  • 1.
    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
    • a.
      op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 en 07.00 uur;
    • b.
      op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 03.00 en 07.00 uur.
  • 2.
    In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd bestuursorgaan door middel van een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.
  • 3.
    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, gesloten dient te zijn.
  • 4.
    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
 
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; sluiting
  • 1.
    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3, kan het bevoegd bestuursorgaan:
    • a.
      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
    • b.
      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet voor een bepaalde termijn de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
 
Artikel 3:7a Intrekking van de vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3, de vergunning intrekken.
 
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1.
    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
  • 2.
    De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:
    • a.
      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;
    • b.
      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
 
Artikel 3:9 Straatprostitutie
  • 1.
    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, op en/of aan de openbare weg te trachten als prostituee de aandacht van passanten op zich te vestigen.
  • 2.
    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
 
Artikel 3:10 Sekswinkels
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1.
    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
    • a.
      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving op ontoelaatbare wijze aantast;
    • b.
      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
  • 2.
    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
 
Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels
 
Artikel 3:12 Beslissingstermijn
  • 1.
    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 neemt het bevoegd bestuursorgaan een beslissing op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
  • 2.
    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
 
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
  • 1.
    De vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
    • a.
      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;
    • b.
      de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;
    • c.
      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
  • 2.
    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, kan worden geweigerd:
    • d.
      in het belang van de openbare orde;
    • e.
      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
    • f.
      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
    • g.
      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;
    • h.
      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
    • i.
      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;
    • j.
      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee;
    • k.
      niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3.
 
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning
 
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan
schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
 
Artikel 3:15 Wijziging beheer
  • 1.
    Indien de beheerder het beheer in de inrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
  • 2.
    Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
 
Artikel 3:15a Vervallen vergunning
De vergunning vervalt:
  • a.
    zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de inrichting feitelijk heeft beëindigd;
  • b.
    er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;
  • c.
    indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;
  • d.
    indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.
 
Afdeling 5 Overgangsbepaling
 
Artikel 3:16 Overgangsbepaling
  • 1.
    Op het exploiteren van een bestaande inrichting is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing:
    • a.
      gedurende 12 weken na het in werking treden daarvan;
    • b.
      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.
  • 2.
    Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.
  • 3.
    In afwijking van het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid onder a is, voor zover het betreft de eerste vergunningaanvraag van een op het moment van inwerkingtreding van deze verordening feitelijk in exploitatie zijnde inrichting, het gestelde in artikel 3:5 tweede lid, onder c, met betrekking tot de Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing tenzij ten aanzien van de vergunningsaanvrager binnen twee jaar voor inwerkingtreding van deze verordening een proces-verbaal ter zake een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen is opgemaakt.
 
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting
 
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • a.
    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • b.
    inrichting: een inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
  • c.
    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
  • d.
    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
  • e.
    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.
  • f.
    onversterkte muziek: onversterkte muziek is muziek, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een elektrische versterker. Het betreft alleen muziek uit akoestische instrumenten inclusief stemgeluid zonder een geluidversterker.
 
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1.
    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
  • 2.
    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
  • 3.
    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.
  • 4.
    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
  • 5.
    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
 
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
  • 1.
    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
  • 2.
    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
  • 3.
    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving.
  • 4.
    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
  • 5.
    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
 
Artikel 4:4 Geluidlimitering tijdens collectieve en incidentele festiviteiten
  • 1.
    Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) ten gevolge van een festiviteit in een inrichting bepaald volgens de methode genoemd in het Besluit, mag op de gevel van gevoelige gebouwen en op de grens van gevoelige terreinen, niet meer bedragen dan:
    • 70 dB(A) in de periode van 07.00 tot 19.00 uur;
    • 65 dB(A) in de periode van 19.00 tot 23.00 uur;
    • 60 dB(A) in de periode van 23.00 tot 07.00 uur.
  • 2.
    Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) ten gevolge van een festiviteit in een inrichting bepaald volgens de methode genoemd in het Besluit, mag in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten van in- en aanpandige gevoelige gebouwen, niet meer bedragen dan:
    • 55 dB(A) in de periode van 07.00 tot 19.00 uur;
    • 50 dB(A) in de periode van 19.00 tot 23.00 uur;
    • 45 dB(A) in de periode van 23.00 tot 07.00 uur.
  • 3.
    De geluidsnormen als bedoeld in het 1e en 2e lid gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.
 
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
  • 1.
    Onversterkte muziek vanuit een muziekschool, theater dan wel soortgelijke inrichtingen, niet zijnde harmoniezalen, gemeenschapshuizen en gelijksoortige oefenlokalen, dient te voldoen aan de geluidsgrenswaarden zoals gesteld in de voorschriften van paragraaf 2.8 Geluidhinder van het Besluit, met uitzondering van artikel 2.18 lid 5.
  • 2.
    Het ten gehore brengen van onversterkte muziek in harmoniezalen, gemeenschapshuizen en andere gelijksoortige oefenlokalen, mag niet plaatsvinden tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
 
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
  • 1.
    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
  • 2.
    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
  • 3.
    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
 
Artikel 4:7 Straatvegen
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
 
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde plaatsen.
 
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
 
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • a.
    boom: een houtachtig, overblijvend gewas, zowel vitaal als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. Ingeval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 10 cm dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven maaiveld;
  • b.
    houtopstand: een of meer bomen, hakhout, een houtwal, een beplanting van bosplantsoen;
  • c.
    dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;
  • d.
    hakhout: een of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;
  • e.
    knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;
  • f.
    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;
  • g.
    boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse vereniging van Taxateurs van bomen en houtige gewassen;
  • h.
    vellen: kappen, het snoeien van meer dan 20 procent kroonvolume, rooien, het voor de eerste keer knotten of kandelaberen van bomen, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;
  • i.
    woning: het pand waarin de zakelijk gerechtigde woont of is gehuisvest of waarin de aanvrager van een kapvergunning overeenkomstig het GBA is gehuisvest;
  • j.
    groenplan: een plan waarin de situering van de groenelementen (heesterbeplanting, bomen en gazon) in de nieuwe situatie wordt aangegeven, waarbij onderscheid wordt gemaakt in bestaande (gehandhaafde) en nieuwe groenelementen;
  • k.
    tuin: een omheind stuk grond met bloemen, bomen en/of andere gewassen beplant behorende bij en gelegen om een huis;
  • l.
    erf: grond behorende bij en gelegen om een huis.
 
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voor houtopstanden die op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd, tenzij de houtopstand voorkomt op de door het college vastgestelde lijst van waardevolle of beeldbepalende bomen, indien het betreft:
    • a.
      populieren en wilgen als wegbeplanting en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;
    • b.
      vruchtbomen (laagstam) en windschermen om boomgaarden;
    • c.
      fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
    • d.
      kweekgoed;
    • e.
      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;
    • f.
      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are; ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.
  • 3.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
    • g.
      een houtopstand in een tuin en erf behorende bij een woning waarbij het oppervlak van het perceel (erf inclusief bebouwing) kleiner dan 2000 m² is, tenzij de houtopstand voorkomt op de door het college vastgestelde lijst van monumentale en waardevolle bomen;
    • h.
      bomen in de openbare ruimte, in eigendom van de gemeente en behorende tot de in het kader van het bomenbeleidsplan vastgestelde tertiaire boomstructuur, die in het licht van de uitvoering van een (her)inrichtingsplan of het uitvoeringsplan bomenbeheer na samenspraak met de buurtbewoners dienen te worden gekapt;
    • i.
      houtopstanden op industrieterreinen van meer dan 1 ha oppervlakte waarvoor het college een groenbeheerplan heeft goedgekeurd, tenzij de houtopstand voorkomt op de door het college vastgestelde lijst van waardevolle of beeldbepalende bomen;
    • j.
      gemeentelijke bomen in de tertiaire boomstructuur die na toepassing van de criteria ten aanzien van monumentaal en waardevol niet als zodanig in de vastgestelde lijst van waardevolle en monumentale bomen kunnen voorkomen.
  • 4.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:
    • k.
      Houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:12b en 4:12d;
    • l.
      Het periodiek vellen van hakhout, een houtwal of een beplanting van bosplantsoen ter uitvoering van regulier onderhoud;
    • m.
      Het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.
    • n.
      Het dunnen van houtopstand.
 
Artikel 4:12 Aanvraag vergunning
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 7.5 Ministeriële regeling omgevingsrecht kan de vergunning worden aangevraagd door de eigenaar of de zakelijk of publiekgerechtigde tot een houtopstand onder overlegging van een volledig groenplan alsmede een overzicht van overige vergunningen nodig voor realisatie van een project.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 7.5 Ministeriële regeling omgevingsrecht kan de vergunning voor het vellen of doen vellen van een houtopstand worden aangevraagd door de overeenkomstig het GBA op het perceel waarop die betreffende houtopstand zich bevindt gehuisveste gebruiker onder overlegging van een akkoordverklaring van de zakelijk gerechtigde alsmede een volledig groenplan en een overzicht van overige vergunningen nodig voor de realisatie van het project.
  • 3.
    Wanneer door of namens de minister van Economische Zaken (Dienst Regelingen) aan het college een afschrift is toe¬ge¬zonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, be¬schouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunning¬aanvraag.
 
Artikel 4:12a Weigeringsgronden
  • 1.
    Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:
    • a.
      natuur- en milieuwaarden van de houtopstand;
    • b.
      landschappelijke waarden van de houtopstand;
    • c.
      waarden van stads- en dorpsschoon van de houtopstand;
    • d.
      Houtopstand gelegen in een beschermd natuurmonument in de zin van de natuurbeschermingswet;
    • e.
      cultuurhistorische waarden van de houtopstand;
    • f.
      waarden voor recreatie en leefbaarheid van de houtopstanden.
  • 2.
    Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of het onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Zij verwijst zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen en de daarin vermelde in het eerste lid genoemde waarden.
  • 3.
    Voor houtopstanden voorkomende op de gemeentelijke lijst van monumentale en waardevolle bomen (zie ook artikel 4:12f, eerste lid) wordt in beginsel geen vergunning verleend.
  • 4.
    Een vergunning kan worden geweigerd indien de uitvoering van projecten nog niet voldoende concreet is of benodigde toestemmingen nog niet definitief zijn.
  • 5.
    Een vergunning kan worden geweigerd indien de aanvrager van de vergunning niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een monumentale en waardevolle boom of anderszins waardevolle houtopstand aan het bevoegd gezag.
  • 6.
    Een vergunning kan worden geweigerd indien het ingediende groenplan niet door het bevoegd gezag is goedgekeurd.
 
Artikel 4:12b Bijzondere vergunningsvoorschriften
 
  • 1.
    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig een door het bevoegd gezag goedgekeurd groenplan moet worden heringericht. Indien het gemeentelijk beleid of een ander plan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt, zo veel mogelijk, een herplantplicht opgelegd.
  • 2.
    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  • 3.
    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen aanwijzingen behoren ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.
  • 4.
    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat pas tot vellen mag worden overgegaan indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures definitief geworden zijn of de (financiële) voortgang van werken voldoende gewaarborgd zijn.
  • 5.
    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat ten behoeve van de uitvoering van het bomenbeheersplan aan de gemeente een financiële bijdrage wordt voldaan die gelijk is aan de boomwaarde van de houtopstand welke op grond van de vergunning kan worden geveld.
 
Artikel 4:12c Afstand tot de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.
 
Artikel 4:12d Herplant-/instandhoudingsplicht
  • 1.
    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aan¬wijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
  • 2.
    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij te¬vens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  • 3.
    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waar¬door die bedreiging wordt weggenomen.
  • 4.
    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
 
Artikel 4:12e Schadevergoeding
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:11, artikel 4:12 of artikel 4:12d, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
 
Artikel 4:12f Monumentale en waardevolle bomen
  • 1.
    Het college kan een lijst van monumentale en waardevolle bomen en houtopstanden vaststellen.
  • 2.
    Voor de op de lijst van monumentale en waardevolle bomen en houtopstanden vermeld staande bomen en houtopstanden kan in beginsel geen kapvergunning worden afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situaties.
  • 3.
    De lijst met monumentale en waardevolle bomen en houtopstanden omvat in ieder geval een voor een ieder goed herkenbare omschrijving, de standplaats, het kadastrale perceelsnummer, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van registratie van iedere houtopstand.
  • 4.
    De gemeente bezit een bijzondere onderhoudsplicht voor de eigen monumentale houtopstand zoals een goede beheerder betaamt.
  • 5.
    De gemeente neemt de standplaatsen van monumentale en waardevolle bomen en houtopstanden in principe op in de bestemmingsplannen met de bestemming “groeiplaats boom”, onder vermelding van de stam- en kroonprojectie van deze bomen.
 
Artikel 4:12g Bescherming bomen
  • 1.
    Het is verboden om houtopstanden die openbaar eigendom zijn:
    • a.
      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;
    • b.
      daaraan snoeiwerken te verrichten.
  • 2.
    het is verboden om een of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het college.
 
Artikel 4:12h Gevaarzetting
De burgemeester dan wel het college kunnen toestemming geven tot direct vellen indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid.
 
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
 
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
  • 1.
    Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels:
    • a.
      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer of vaartuigen of onderdelen daarvan;
    • b.
      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
    • c.
      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
    • d.
      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
  • 2.
    In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
  • 3.
    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door hem aangeduide voorwerp of stof:
    • e.
      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel
    • f.
      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.
  • 4.
    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de provinciale omgevingsverordening.
 
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
  • 1.
    Dit artikel verstaat onder:
    • a.
      meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;
    • b.
      emissiearm aanwenden: gebruiken van meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;
    • c.
      grond: bouwland, maïsland en grasland.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op de volgende feest en gedenkdagen: eerste en tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag.
  • 3.
    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.
  • 4.
    Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.
  • 5.
    Vervoer van meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.
 
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
  • 1.
    Het is verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voor onverlichte:
    • a.
      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;
    • b.
      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;
    • c.
      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen kleiner dan 0,50 m² en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:
      • een openbare verkoping of aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
      • het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd,;
    • d.
      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
    • e.
      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;
    • f.
      bouwwerken ingevolge de Woningwet.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:
    • g.
      van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het bevoegd gezag;
    • h.
      het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;
    • i.
      deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
  • 4.
    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.
  • 5.
    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
    • j.
      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
    • k.
      in het belang van de verkeersveiligheid;
    • l.
      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
  • 6.
    De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
 
Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame
(gereserveerd)
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
 
Artikel 4:17 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:
Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, een exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
a. de bescherming van natuur en landschap
b. de bescherming van een stadsgezicht
5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
 
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
  • 1.
    Het verbod van artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
  • 2.
    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.
 
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
 
Afdeling 1 Parkeerexcessen
 
Artikel 5:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • a.
    wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
  • b.
    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:
    • 1.
      treinen en trams;
    • 2.
      fietsen, bromfietsen;
    • 3.
      gehandicaptenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
    • 4.
      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;
  • c.
    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
 
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1.
    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
    • a.
      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van een door de gemeente te bepalen aantal meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel
    • b.
      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
  • 2.
    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:
    • c.
      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
    • d.
      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
  • 3.
    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:
    • e.
      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
    • f.
      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.
  • 4.
    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen;
  • 5.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
 
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
  • 1.
    Het is verboden op wegen of weggedeelten één of meerdere voertuigen te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
  • 2.
    In afwijking van het voorgaande is het een particuliere voertuigeigenaar toegestaan één voertuig zelf te koop aan te bieden indien het betreffende voertuig op het moment van aanvang van de verkoop tenminste 6 maanden aaneengesloten op naam staat van de particuliere voertuigeigenaar.
 
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
 
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
  • 1.
    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.
  • 2.
    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.
  • 3.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
 
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
  • 1.
    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander vaar- en/of voertuig dat voor de recreatie dan wel , anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:
    • a.
      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;
    • b.
      op een plaats te parkeren, waar dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  • 2.
    Het is verboden een vaar- en/of voertuig dat voor recreatie wordt gebruikt op eigen terrein binnen de bebouwde kom langer dan vijf achtereenvolgende dagen op een vanaf de openbare weg zichtbare plaats te hebben of te plaatsen in de maanden oktober tot en met februari of langer dan eenentwintig achtereenvolgende dagen in de maanden maart tot en met september.
  • 3.
    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a en het in het tweede lid gestelde verbod.
  • 4.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
 
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1.
    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
  • 2.
    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
  • 3.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
 
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
  • 1.
    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  • 2.
    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
  • 3.
    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
  • 4.
    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie opeenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
  • 5.
    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
  • 6.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
 
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • 1.
    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
  • 2.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
 
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
  • 1.
    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.
  • 2.
    Dit verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
 
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • 1.
    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.
  • 2.
    Dit verbod is niet van toepassing:
    • a.
      op de weg;
    • b.
      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;
    • c.
      en op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
  • 3.
    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
  • 4.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
 
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Afdeling 2 Collecteren
 
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.
  • 2.
    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
  • 3.
    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
 
Afdeling 3 Venten
 
Artikel 5:14 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;
  • 2.
    Onder venten wordt niet verstaan:
    • a.
      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
    • b.
      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;
    • c.
      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats bedoeld in artikel 5:17.
 
Artikel 5:15 Ventverbod
  • 1.
    Het is verboden te venten:
    • a.
      op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen;
    • b.
      of op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen dagen en uren.
  • 2.
    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
  • 3.
    Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
  • 4.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
  • 5.
    Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.
 
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
(gereserveerd)
 
Afdeling 4 Standplaatsen
 
Artikel 5:17 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
  • 2.
    Onder standplaats wordt niet verstaan:
    • a.
      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
    • b.
      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
 
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
  • 2.
    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan
  • 3.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
    • a.
      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;
    • b.
      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
 
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
 
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
  • 1.
    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Waterwet of het Provinciaal wegenreglement.
  • 2.
    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.
 
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht
(gereserveerd)
 
Afdeling 5 Snuffelmarkten
 
Artikel 5:22 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.
  • 2.
    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
    • a.
      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
    • b.
      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
 
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
  • 3.
    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.
  • 4.
    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
 
Afdeling 6 Openbaar water
 
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
  • 1.
    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
  • 2.
    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.
  • 3.
    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.
  • 4.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
 
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
  • 1.
    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
  • 2.
    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
    • a.
      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
    • b.
      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de provinciale landschapsverordening.
 
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
  • 1.
    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
  • 2.
    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
  • 3.
    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening.
 
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:26, tweede lid bepaalde.
 
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
  • 1.
    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, het Binnenvaartpolitiereglement of de Provinciale vaarwegenverordening.
 
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
 
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
  • 1.
    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.
 
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
  • 1.
    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
  • 2.
    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.
 
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
 
Artikel 5:32 Crossterreinen
  • 1.
    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
  • 2.
    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:
    • a.
      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
    • b.
      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
    • c.
      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
  • 3.
    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
  • 4.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
 
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
  • 1.
    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
  • 2.
    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:
    • a.
      in het belang van het voorkomen van overlast;
    • b.
      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
    • c.
      c in het belang van de veiligheid van het publiek.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
    • d.
      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
    • e.
      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
    • f.
      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
    • g.
      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
    • h.
      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
  • 4.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
  • 5.
    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
  • 6.
    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
 
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
 
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
  • 1.
    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:
    • a.
      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
    • b.
      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand en voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;
    • c.
      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
  • 3.
    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
  • 4.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
  • 5.
    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
 
Afdeling 9 Verstrooiing van as
 
Artikel 5:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in
de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een
permanent daartoe bestemd terrein.
 
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
  • 1.
    Incidentele asverstrooiing is verboden op:
    • a.
      verharde delen van de weg;
    • b.
      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
  • 2.
    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt;
  • 3.
    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
 
Artikel 5:37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
 
Afdeling 10 Straatnaamgeving en huisnummers
 
Artikel 5:38 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • a.
    complex: een afgebakend samengesteld geheel van onroerende zaken (industriecomplex, ziekenhuiscomplex, complex van vakantiehuisjes, etc.).
  • b.
    afgebakend terrein: een terrein waarop zich geen bouwwerken bevinden en dat afzonderlijk wordt gebruikt.
  • c.
    ligplaats: een deel van het openbare water dat door burgemeester en wethouders is aangewezen voor het permanent afmeren van een woonschip of een woonark.
  • d.
    standplaats: een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
  • e.
    nummer: een nummer bestaande uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter of een cijfercombinatie.
  • f.
    object: een bouwwerk, gebouw, complex, afgebakend terrein, ligplaats of standplaats.
  • g.
    uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen van technische en administratieve aard.
 
Artikel 5:39 Gedoogplicht aanduidingen
  • 1.
    Het college verdeelt de gemeente, al dan niet op basis van bouwblokken, in wijken en buurten en duiden deze aan met nummers, zo nodig aangevuld met letters of namen.
  • 2.
    Het college kan de openbare ruimte en gemeentelijke bouwwerken benoemen.
  • 3.
    Het college kan aan een object of aan een te onderscheiden deel daarvan, een nummer toekennen.
  • 4.
    aan een object dat een nummer heeft gekregen moet het nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.
  • 5.
    de door het college aan delen van de openbare ruimte en aan gemeentelijke bouwwerken toegekende namen worden zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht
  • 6.
    het is een ieder die daartoe niet bevoegd is verboden aan delen van de openbare ruimte, aan de daaraan liggende gemeentelijke bouwwerken en aan ligplaatsen of standplaatsen namen of nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.
  • 7.
    het is eenieder die daartoe niet bevoegd is verboden aan zijn onroerende zaak nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.
 
Artikel 5:40 Plaatsen van naam- en nummerborden
  • 1.
    Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met straatnamen, huisnummerborden, huisnummerverzamelborden en verwijsaanduidingen aan een bouwwerk, een gebouw, een muur, paal, schutting of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
  • 2.
    de rechthebbende dient er voor zorg te dragen dat naamborden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar zijn.
  • 3.
    Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen.
 
Artikel 5:41 Verwijdering e.d. aanduidingen
  • 1.
    Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 5:40, eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.
  • 3.
    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door het college vastgestelde huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen. Het college kan ter zake nadere regels stellen.
  • 4.
    De rechthebbende dient er voor zorg te dragen dat naam- en nummerborden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar zijn.
 
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6:1 Strafbepaling
  • 1.
    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, en van de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van deze verordening verleende vergunningen of ontheffingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of met een geldboete van de tweede categorie;
  • 2.
    Overtreding van enige bepaling van deze verordening kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak;
  • 3.
    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing bij overtreding van artikel 2:11, lid 1, artikel 4:11, lid 1 of artikel 4:15, lid 1.
 
Artikel 6:2 Toezichthouders
  • 1.
    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:
    • a.
      Medewerkers aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar;
    • b.
      Medewerkers werkzaam als, toezichthouder bij team Handhaving;
    • c.
      Medewerkers in dienst van de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg (RUD);
    • d.
      Medewerkers van politie voor zover het betreft het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde in of bij de Algemene Plaatselijke Verordening;
  • 2.
    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen, daaronder begrepen de al dan niet in (onbezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen.
 
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
 
Artikel 6:4 Intrekking oude verordening
De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Sittard-Geleen versie 2013.1 (16e wijziging) wordt ingetrokken.
Artikel 6:5 Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het
moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening
overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
 
Artikel 6:6 Inwerkingtreding
De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Sittard-Geleen versie 2015.1 (17e wijziging) treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.
Artikel 6:7 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Sittard-Geleen.
 
Vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad d.d. 1 november 2001; bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 14 november 2001.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 21 februari 2002 (1e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 6 maart 2002.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 4 juli 2002 (2e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 17 juli 2002.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 31 oktober 2002 (3e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 13 november 2002.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 22 mei 2003 (4e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 11 juni 2003.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 11 december 2003 (5e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 14 januari 2004.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 3 november 2004 (6e wijziging); bekendgemaakt in de Maas en Mijn, alsmede Maas en Geleenbode d.d. 24 november 2004.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 22 september 2005 (7e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter d.d. 12 oktober 2005.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 3 april 2008 (8e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter d.d. 16 april 2008.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 24 april 2008 (9e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter d.d. 7 mei 2008.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 12 februari 2009 (10e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter d.d. 11 maart 2009.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 22 april 2009 (11e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter d.d. 2 september 2009.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 17 december 2009 (12e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter/Maas & Mijn d.d. 13 januari 2010.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 10 juni 2010 (13e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter/Maas & Mijn d.d. 29 september 2010.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 14 december 2011 (14e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter/Maas & Mijn d.d. 18 januari 2012.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 28 juni 2012 (15e wijziging), bekendgemaakt in de Trompetter/Maas & Mijn d.d. 31 oktober 2012.
Gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad d.d. 12 december 2013 (16e wijziging), bekendgemaakt in het Elektronisch gemeenteblad d.d. 18 december 2013.
Naar boven