1.1 Informele zorg en vrijwilligersorganisaties
Deze regeling is bedoeld voor plaatselijke groepen vrijwilligers die in georganiseerd verband zorg verlenen. Deze informele zorg kan bestaan uit zelfhulp, buurthulp en/of vrijwilligerszorg. Bij zelfhulp gaat het erom dat mensen die geconfronteerd worden met vergelijkbare problemen elkaar steunen. Een voorbeeld van zelfhulp betreft tienermoeders die elkaar steunen bij de opvoeding, bij elkaar oppassen, ruilacties organiseren, etc. Een voorbeeld van georganiseerde burenhulp is het door buurtbewoners bieden van allerlei eenvoudige hand- en spandiensten aan ouderen in de eigen buurt, zoals snoeiwerk in de tuin of het schoonmaken van de goot. Bij vrijwilligerszorg kan het gaan om vergelijkbare praktische diensten of bezoekwerk, uitgevoerd door vrijwilligers. In de praktijk komen ook mengvormen voor waarbij een vrijwillige hulpdienst zelf vrijwilligers heeft, maar bij hulpvragen in eerste instantie contacten legt met buren.
Het doel van deze subsidiëring is:
- a.
het bieden van informele zorg en ondersteuning op sociaal (-emotioneel) en/of praktisch gebied aan kwetsbare inwoners uit de gemeente, in de breedste zin van het woord, gericht op het bevorderen van het welzijn, de maatschappelijke participatie en de zelfredzaamheid (als aanvulling op of vervanging van de mantelzorg).
- b.
het bieden van eerste hulp en ondersteuning bij ongelukken aan inwoners uit de gemeente, om te doen wat nodig is om verdere lichamelijke schade voor een slachtoffer van een ongeval te voorkomen, tot er deskundige hulp kan worden gegeven.
Er is bij de subsidiabele activiteiten een onderscheid gemaakt in hoofdcomponenten en aanvullende componenten. Voor de hoofdcomponenten praktische hulp en ondersteuning (I), bezoekwerk (II) en het adequaat toerusten van de eigen vrijwilligers en het bieden van EHBO-diensten bij evenementen in de gemeente (V) kan een activiteitensubsidie worden verstrekt, indien aan de subsidiecriteria wordt voldaan. Voor de aanvullende componenten ontmoetingsactiviteiten (III) en het faciliteren van vrijwilligers door deskundigheidsbevordering, een vrijwilligersvergoeding en/of een gezamenlijke activiteit (IV) kan alleen activiteitensubsidie worden aangevraagd in aanvulling op een aanvraag voor de hoofcomponenten praktische hulp en ondersteuning (I) en/of bezoekwerk (II).
In de subsidiecriteria is opgenomen dat een groep minimaal uit 3 vrijwilligers moet bestaan. Daardoor wordt de continuïteit van de ondersteuning gewaarborgd. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient de plaatselijke vrijwilligersgroep minimaal 1 jaar te functioneren waarbij kan worden aangetoond voor welke vragen (praktische ondersteuning en/of periodiek bezoekwerk voor sociaal emotionele ondersteuning) men bij de vrijwilligersgroep terecht kan. Dit kan blijken uit schriftelijke stukken (statuten, beleidsplan, een bekendmaking in wijk- of dorpskrant met de contactgegevens).
Hulp- en ondersteuningsvragen zijn aanvragen en verzoeken van de hulpvrager zelf of de door zijn omgeving geuite hulp- of ondersteuningsbehoefte.
In de contacten met de hulpvragers kunnen vrijwilligers signaleren dat er behoefte is aan ontmoeting. Het gaat dan om mensen die niet zelf initiatief nemen en waarvoor de drempel om bijvoorbeeld lid te worden van een soos te hoog is. Daarom is het mogelijk om aanvullend een activiteitensubsidie aan te vragen voor het organiseren van minimaal 2 ontmoetingsactiviteiten. Dit soort activiteiten kunnen wel een opstap zijn naar het lid worden van een soos.
In de regel wordt van de hulpvragers een eigen bijdrage gevraagd. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van de concrete situatie en afspraken. Er zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld wanneer er strijdigheid is met regels van een (landelijke) koepelorganisatie. Voorbeelden van een eigen bijdrage zijn: een vergoeding/eigen bijdrage per rit of km bij vervoer, een vergoeding per klus of een deelnemersbijdrage per ontmoetingsactiviteit.
Het is van belang dat een EHBO-groep ervoor zorgt dat de kennis en vaardigheden van de vrijwilligers op peil blijft. Dit komt tot uiting in het criterium dat in het afgelopen seizoen minimaal 1 (herhalings)training of les voor de eigen vrijwilligers is gevolgd. Hierbij kan het ook gaan om een (herhalings)training of les voor het bedienen van een AED (automatische externe defibrillator). Om te toetsen of de EHBO-groep lokaal actief is, is bepaald dat de groep bij minimaal 2 evenementen in de gemeente EHBO-diensten heeft geleverd. Door aangesloten te zijn bij een landelijke (koepel)organisatie kan de EHBO-groep gebruik maken van landelijk ontwikkeld materiaal en leermiddelen en op de hoogte blijven van de landelijke ontwikkelingen en kaders op het gebied van EHBO-dienstverlening.
1.3 Vrijwillige ouderenorganisaties, jaarlijks
Uit deze paragraaf blijkt dat alleen vrijwillige ouderenorganisaties in aanmerking komen voor een activiteitensubsidie. Verder moet de organisatie van de activiteiten in handen liggen van de vrijwilligers. Denk hierbij bijvoorbeeld aan inning van de eigen bijdrage, het vastleggen van de ruimte, afspraken maken met derden en het publiceren van bekendmakingen. In de regel is sprake van een taakverdeling (voorzitter, secretariaat, penningmeester, ledenadministratie). Het gaat om activiteiten die georganiseerd worden voor kwetsbare ouderen die zelfstandig wonen (NB: dit kan ook een aanleunwoning zijn).
In deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt in kleinschalige en grootschalige ouderenactiviteiten. Een voorbeeld van een kleinschalige activiteit is een wekelijkse samenkomst in het plaatselijke dorpshuis waar afwisselend gesjoeld, gekaart, bingo gespeeld en gebiljart wordt. De bijdrage die van deelnemers wordt gevraagd is in de regel beperkt. Voorbeelden van een grootschalige activiteit zijn een gezamenlijk bezoek aan een museum, aansluitend gezamenlijk eten of een excursie naar een natuurgebied. Dit soort activiteiten wordt in de regel 1 x per maand of per 6 weken georganiseerd. Deelnemers dragen in de regel bij in de kosten, afhankelijk van de begrote kosten.
Het doel van een activiteitenprogramma met kleinschalige ontmoetingsactiviteiten is het activeren van kwetsbare ouderen in eigen dorp, wijk of buurt. De activiteiten hebben een structureel en divers karakter (“voor ieder wat wils”). Deze activiteiten bevorderen dat deze groep kan blijven meedoen in de samenleving en verminderen risico’s op eenzaamheid of sociaal isolement. Het doel van een activiteitenprogramma met grootschaliger activiteiten is ook het activeren van kwetsbare ouderen. De activiteiten die toegankelijk zijn voor kwetsbare ouderen, zijn gericht op ontspanning, educatie en/of beweging. Deze activiteiten vinden plaats in de gemeente of daarbuiten en hebben een structureel en divers karakter (“voor ieder wat wils”). Deze activiteiten bevorderen dat ook kwetsbare ouderen aan gezellige uitjes kunnen deelnemen in een andere omgeving om de dagelijkse sleur te doorbreken.
Meer bewegen voor Ouderen-activiteiten (te onderscheiden in gymnastiek en volksdansen) zijn gericht op het bevorderen van beweging bij kwetsbare ouderen en dragen bij aan sociale activering van deze groep. Deze activiteiten hebben tot doel ook kwetsbare ouderen op een veilige manier te laten bewegen, in aansluiting op de fysieke mogelijkheden van deze groep en onder leiding van een deskundige Meer Bewegen voor Ouderen docent. Belangenbehartiging heeft tot doel het bevorderen dat zaken die belangrijk zijn voor kwetsbare ouderen aan bod komen in beleid en uitvoering van relevante organisaties in de gemeente en de gemeente zelf.
Om als aanvrager in aanmerking te komen voor een activiteitensubsidie voor ouderenactiviteiten is voor alle varianten bepaald dat in het afgelopen seizoen een activiteitenprogramma moet zijn georganiseerd met een minimaal bereik van 120 deelnemers. Hiervoor is gekozen omdat de activiteitensubsidie bij de verstrekking direct wordt vastgesteld.
Het komt voor dat meerdere vrijwillige ouderenorganisaties een gezamenlijke activiteit organiseren, bijvoorbeeld plaatselijke ouderenbonden. In dat geval kan slechts één van de vrijwillige ouderenorganisaties - in onderling overleg - deze activiteit opvoeren (meenemen) in de subsidieaanvraag voor het activiteitenprogramma. Dit levert in de praktijk geen problemen op omdat de subsidie een vast bedrag is per activiteitenprogramma met een minimaal aantal dagdelen en deelnemers. Voor de meeste vrijwillige ouderenorganisaties geldt dat ze meer dagdelen organiseren en meer deelnemers hebben dan minimaal is vereist om in aanmerking te komen voor subsidie.
Voor nieuwe aanvragen voor MbvO-activiteiten ligt het aantal deelnemers hoger dan bij bestaande aanvragers. Hiervoor is gekozen omdat 8 deelnemers voor een MbvO-activiteit als een absolute ondergrens wordt gezien. Voor nieuwe aanvragers wordt uitgegaan van een minimum van 12 deelnemers om vertrek van deelnemers op te kunnen vangen. Voor de activiteit belangenbehartiging geldt dat de aanvrager aangesloten moet zijn bij een landelijke (koepel)organisatie. Voorbeelden van overleggen gericht op collectieve belangenbehartiging zijn de overleggen samenwerkende ouderenbonden en ad hoc werkgroepen, zoals Halt! U valt.
Alleen activiteitenprogramma’s voor ouderen met een gevarieerd programma komen in aanmerking voor een activiteitensubsidie om zo een breed mogelijke doelgroep aan te spreken.
Aanvragen voor ouderenactiviteiten die zich beperken tot of in hoofdzaak richten op één soort, komen niet in aanmerking voor een activiteitensubsidie. Voorbeelden zijn: biljarten, bridge, jeu de boules. Ook aanvragen voor ouderenactiviteiten die in beginsel niet toegankelijk zijn voor iedere kwetsbare oudere, komen niet in aanmerking voor een activiteitensubsidie. Voorbeelden hiervan zijn: activiteiten alleen toegankelijk voor vrouwen of mannen.
Voor de jaarlijkse subsidies vrijwillige ouderenorganisaties geldt een subsidieplafond. Wanneer er voor een bepaald jaar middelen resteren kan eenmalige subsidie worden verleend op basis van paragraaf 1.4.
1.4 Vrijwillige ouderenorganisaties, eenmalig
Deze paragraaf voorziet in de mogelijkheid aan vrijwilligersorganisaties om eenmalig subsidie aan te vragen voor preventieve innovatieve activiteiten gericht op het versterken van de eigen kracht van kwetsbare ouderen dan wel het verminderen van risico’s en/of het voorkomen van problemen bij kwetsbare ouderen.
De subsidie is bedoeld om vernieuwing in het bestaande vrijwilligerswerk van en voor ouderen te stimuleren en gericht op samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties. Het gaat om activiteiten die een beroep doen op de eigen kracht van de doelgroep en de zelfredzaamheid bevordert. Dit kan door de doelgroep extra toe te rusten bijvoorbeeld op het gebied van internet.
Het kan ook gaan om activiteiten die bijdragen aan het voorkomen van problemen bijvoorbeeld op het gebied van vroegtijdige signalering. Het college kan subsidie verlenen, mits voldaan wordt aan de subsidiecriteria en er financiële middelen beschikbaar zijn.
Onder een bezette peuterplaats wordt verstaan een peuterplaats bezet door een peuter. Hiervoor wordt door de peuterspeelzaal op vier momenten in een jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) geteld hoeveel peuters er werkelijk zijn. Van dat aantal wordt het gemiddelde genomen en dat gemiddelde is het aantal bezette peuterplaatsen per subsidiejaar.
De hoogte van de subsidie bedraagt bij de verlening € 703,-- per bezette peuterplaats per jaar. Van dit bedrag moeten peuterspeelzalen in ieder geval personeelskosten, huisvestingskosten, overhead en scholing betalen.
Bij het vaststellen van de subsidie geldt een bandbreedte van 10%. Dit betekent dat de gemeente een lagere bezetting accepteert, als deze minder dan 10% afwijkt van de bezetting die de peuterspeelzaal in de aanvraag heeft aangegeven. De gemeente stelt de subsidie dan vast zoals verleend is. Als de bezetting meer dan 10% afwijkt, stelt de gemeente de subsidie vast op basis van het verschil tussen de bandbreedte en de plaatsen die werkelijk bezet zijn. Let wel, als de peuterspeelzaal een hogere bezetting haalt dan waarvoor subsidie is verleend, stelt de gemeente de subsidie niet hoger vast.
Doel hiervan is het voorkomen van een te hoge concentratie van voorzieningen in de gemeente.
1.6: Voorschoolse educatie
De hoogte van de subsidie voor het uitvoeren van een VVE-programma bedraagt € 473,-per bezette VVE-peuterplaats per jaar. Onder een bezette VVE-peuterplaats wordt verstaan een peuterplaats bezet door een peuter. Hiervoor wordt door de peuterspeelzaal op vier momenten in een jaar (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) geteld hoeveel peuters er werkelijk zijn. Van dat aantal wordt het gemiddelde genomen en dat gemiddelde is het aantal bezette peuterplaatsen per subsidiejaar. Wil men in aanmerking komen voor € 473,- per bezette peuterplaats per jaar, moet 50% van het aantal bezette peuterplaatsen worden bezet door doelgroepkinderen. Het bedrag van € 473,- is inclusief personeelskosten, huisvestingskosten, overhead, scholing en dergelijke.
Om de drempels te verlagen voor VVE-doelgroepen kunnen gemeenten de ouderbijdrage voor VVE doelgroepen baseren op een maximale afname van 5 uur en voor de extra 5 uur die als eis wordt gesteld aan het VVE programma (minimaal 10 uur) geen extra ouderbijdrage in rekening brengen.
De hoogte van de subsidie ouderbijdrage is gebaseerd op het verschil tussen € 120,- (laagste tarief peiljaar 2013) en de inkomensafhankelijke ouderbijdrage die ouders op basis van de VNG-norm hadden moeten betalen.
Doel hiervan is het voorkomen van een te hoge concentratie van voorzieningen in de gemeente.
1.7: Vroegschoolse educatie
Voor de verdeling van de gemeentelijke middelen wordt uitgegaan van de aantallen en percentages gewichtenleerlingen die een school heeft en er moet sprake zijn van een structurele samenwerking met een VVE-peuterspeelzaal. Het percentage gewichtenleerlingen moet meer dan 10% zijn en het aantal gewichtenleerlingen 24 of meer. Indien een school aan alle drie de criteria voldoet, wordt aan de hand van het aantal gewichtenleerlingen de hoogte van de gemeentelijke bijdrage berekend.
Doel hiervan is het voorkomen van een te hoge concentratie van voorzieningen in de gemeente.
1.8: Zorg voor leerlingen
De subsidie mag niet worden ingezet voor taken die primair de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur zijn, te weten kwaliteitszorg, interne begeleiding, systeembegeleiding, professionalisering, schoolontwikkeling, implementatie van onderwijsconcepten en onderwijsmethoden.
2.1 Dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen
Deze paragraaf is een uitwerking van de door de raad op 4 april 2013 vastgestelde notitie harmonisatie beleid dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen. Deze notitie schetst het beleid voor dorpshuizen, mfc’s en wijkgebouwen.
Het college kan een eenmalige subsidie verlenen aan het bestuur voor het bekostigen van bouwkundige- en constructieve werkzaamheden die het gevolg zijn van onvoorziene schade aan een dorpshuis, mfc of wijkgebouw in de gemeente (calamiteit). Om voor de eenmalige subsidie in aanmerking te komen dient de aanvraag aan de volgende criteria te voldoen:
- 1.
Het moet gaan om naar het oordeel van het college onvoorziene schade.
- 2.
Het moet gaan om een naar het oordeel van het college opeenstapeling van bouwkundige en constructieve gebreken.
- 3.
Het bestuur moet niet verwijtbaar zijn.
Een voorbeeld van een calamiteit kan zijn een niet te verzekeren onheil door derden of sneeuwoverlast. In de meeste gevallen wordt de vervolgschade wel vergoed door de verzekering, maar niet de oorzaak.
3.2 Sport, opleiding kader
In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven, die in de subsidieregeling voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan.
Voor wat betreft het begrip “opleiding” wordt het van belang geacht dat de opleiding, waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd, erkend wordt door de desbetreffende sportbond.
Het is een kunst om een sportvereniging draaiende te houden. Goed kader binnen een sportvereniging, uiteenlopend van technisch kader zoals trainers (al dan niet betaald) tot en met vrijwillige bestuurs- en commissieleden, speelt daarin een grote rol. We vinden het belangrijk dat een vereniging kan beschikken over goed kader.
Dit artikel geeft aan dat de subsidie door de sportvereniging moet worden aangevraagd. De regeling is namelijk bedoeld voor sportverenigingen met rechtspersoonlijkheid. Dit geeft de sportvereniging tevens de verantwoordelijkheid voor de beoordeling in hoeverre de cursist in staat is de betreffende opleiding te volgen. Aanvragen van natuurlijke personen worden niet in behandeling genomen.
In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven, die in de subsidieregeling voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan.
De gemeente wil sportevenementen ondersteunen. Vooral als die sportevenementen de verbondenheid van onze inwoners met de gemeente versterken en als we daarmee onze gemeente kunnen laten zien aan bezoekers van buiten onze gemeente. Het doel van deze regeling is het direct en concreet bijdragen aan de ontwikkeling en versterking van een gezond sportief klimaat in de gemeente gericht op bewegen. Daarnaast bieden sportevenementen onze sportverenigingen, maar ook bijvoorbeeld Buurtsportcoaches, de mogelijkheid tot het organiseren van allerlei side-events. Dat zorgt weer voor de nodige levendigheid en publiciteit.
De promotie van topsportevenement moet minimaal Friesland breed plaatsvinden. Bij de aanvraag van een bijdrage voor een topsportevenement dient de aanvrager een publiciteitsplan bij te voegen waarin dit moet worden opgenomen. Hierbij dient de aanvrager ook aan te geven wat de:
- •
- •
sociaal-culturele effecten;
- •
- •
kwaliteit van de organisatie en het evenement, zijn.
De gemeente wil de organisatie van diverse sportevenementen subsidiëren. De diversiteit vinden we belangrijk. Een criteria is dat er in hetzelfde jaar niet te veel gelijksoortige sportevenementen worden georganiseerd. Dit kan een reden voor weigering van subsidie zijn.
Voor wat betreft muziek gaat het om verenigingen / stichtingen die op amateurkunst-basis actief zijn op het terrein van muziek, zoals bijvoorbeeld Harmonie, Fanfare, Brass en Color Guard. Groepen die naar het oordeel van het college het karakter hebben van een muziekband komen daarmee niet voor subsidie in aanmerking. Onder projectkoren worden organisaties verstaan die op semiprofessionele wijze projectmatig actief zijn op het terrein van zang.
Bij het aantal optredens/voorstellingen wordt de grens van 50 bezoekers genoemd. Het doel hiervan is om aan te geven aan welke omvang moet worden gedacht. Dit is lastig meetbaar. In een aantal gevallen zal de aanvrager aan moeten geven hoeveel bezoekers worden verwacht. Mocht, bijvoorbeeld tijdens een steekproef, blijken dat het aantal verwachte bezoekers niet overeenkomt met het daadwerkelijke aantal bezoekers, dan wordt een afwijking van maximaal 25% geaccepteerd. Doel van de grens is met name om het concert-aan-huis karakter uit te sluiten.
Verder is er bewust gekozen voor bezoekers en niet voor betalende bezoekers, omdat optredens ook bijvoorbeeld geheel in opdracht kunnen worden uitgevoerd.
Het optreden c.q. de voorstelling moet naar het oordeel van het college openbaar toegankelijk zijn en geen besloten karakter hebben. De volgende zaken vallen hiermee buiten het begrip optreden/voorstelling:
- a.
het verlenen van een bijdrage aan een jubileumfeest c.q. receptie;
- b.
het verlenen van een bijdrage bij een bruiloft of rouwdienst;
- c.
het verlenen van medewerking aan een eigen (kerk)dienst;
- d.
het zonder financiële vergoeding verzorgen van een optreden;
- e.
het op eigen initiatief én zonder marktconforme vergoeding verzorgen van een optreden;
- f.
optredens waar een vergoeding in natura tegenover staat zoals bijvoorbeeld het kosteloos gebruiken van oefenruimte.
De volgende activiteiten vallen wel onder het begrip optreden/voorstelling:
- a.
het verlenen van een bijdrage bij herdenkingen, zoals Dodenherdenking;
- b.
het op verzoek van derden en tegen vergoeding verzorgen van een optreden in de gemeente bij nationale feesten zoals Koninginnedag en Sinterklaas;
- c.
een try-out voorstelling of optreden, mits het openbare karakter naar het oordeel van het college voldoende is gewaarborgd.
Doel van deze subsidiëring is in zijn algemeenheid een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in de gemeente. Meer concreet wordt met deze subsidiëring beoogd dat de organisaties voor iedereen toegankelijk zijn, betaalbaar en zoveel mogelijk evenwichtig verspreid over de gemeente.
Bij het bepalen van de hoogte van de subsidie kunnen veel componenten betrokken worden. Insteek van het gemeentelijk subsidiebeleid is onder andere eenvoud en vertrouwen. De systematiek bestaat dan ook slechts uit 2-3 componenten. Vanwege de insteek om outputgericht te subsidiëren (kadernota subsidies) is besloten om 25% van de subsidie te baseren op optredens/voorstellingen.
Het betrekken van huisvestingskosten of instrumentarium bij de systematiek is niet apart meegenomen en maakt onderdeel uit van de bijdrage per lid. Het college is van mening dat de verenigingen zelf onderling afspraken kunnen maken over het gebruik van elkaars instrumenten en de bijbehorende kosten in de sfeer van onderhoud en afschrijving.
Voor wat betreft het aantal optredens is ervoor gekozen zo dicht mogelijk op het subsidiejaar te zitten. Dit betekent dat de aanvrager voor een klein deel van het jaar aan moet geven hoeveel optredens staan gepland c.q. worden verwacht. In het geval van toneel kan het zijn dat er op één avond meerdere korte toneelstukken worden opgevoerd. Onder een optreden wordt een avondvullend programma verstaan, wat betekent dat meerdere kleine toneelstukken op een avond (of een ander dagdeel) als één optreden worden beschouwd.
Bij de systematiek voor de toneelverenigingen is de klasse-indeling van het STAF betrokken. Dit om tegemoet te komen aan de verenigingen die op hoger niveau presteren en daarvoor extra kosten maken in de sfeer van regisseur, apparatuur, kwaliteitsverbetering, het omzetten van stukken e.d.
Voor muziek- en zangkoren geldt een minimum aantal repetities van 20 per jaar. Deze voorwaarde wordt gesteld vanuit het oogpunt leefbaarheid. Uitgaande van 40 actieve weken komt het er op neer dat er in ieder geval om de week ontmoeting is.
Vanwege het projectmatige karakter geldt deze voorwaarde bij projectkoren niet. Omdat deze activiteiten uitstekend passen binnen de missie en visie van de gemeente op het terrein van de amateurkunst, maar zich minder richten op leefbaarheid, is besloten deze voorwaarde niet van toepassing te laten zijn op deze groep.
De gemeente is van mening dat eigen rechtspersoonlijkheid in de vorm van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid c.q. een stichting past bij muziekverenigingen omdat hiermee o.a. aansprakelijkheid, financieel beheer, verantwoordelijkheden en doel duidelijk zijn geregeld. Voor zang- en toneelverenigingen geldt dat inschrijving in het Handelsregister volstaat.
3.6 Amateurkunst, muziek en zang innovatief
Het begrip innovatieve activiteit richt zich op drie onderdelen, namelijk het werven van nieuwe leden, het stimuleren van de Friese taal en cultuur en promotie van de gemeente. Uitgangspunt hierbij is dat de activiteit een aanvulling moet zijn op het bestaande aanbod van de aanvrager en/of het aanbod in de gemeente. Het werven van jeugdleden door middel van het geven van muzieklessen op school is daarmee niet subsidiabel. Dit is dusdanig geïntegreerd dat dit als een onderdeel van het bestaande aanbod wordt beschouwd. De reguliere subsidie kan hiervoor worden ingezet.
Wanneer het gaat om innovatieve activiteiten moet de openbare toegankelijkheid voldoende zijn gewaarborgd. Een jubileumactiviteit voor een besloten groep is hiermee niet subsidiabel.
De vereniging is de subsidieontvanger en er wordt in het kader van deze paragraaf geen bijdrage verstrekt aan natuurlijke personen. Het op individuele basis deelnemen aan een concours is niet subsidiabel.
De subsidie gericht op een concours betreft een vaste waardering voor organisaties die deelnemen aan activiteiten op hoog niveau. Het bedrag voor innovatieve activiteiten is een maximum bedrag. Insteek van deze bijdrage is een gecombineerde inspanning waarbij de gemeente ook een bedrag geeft.
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie op basis van deze regeling moet de aanvrager subsidie ontvangen op basis van paragraaf 3.5. De middelen die beschikbaar zijn voor deze regeling zijn namelijk onttrokken uit de regeling 3.5. Uitzondering hierop vormt een nieuwe organisatie.
De gemeente hecht waarde aan een centrale gesprekspartner en klankbord. Femuza is hiervoor de aangewezen organisatie. Door het advies van Femuza te betrekken bij de beoordeling van de aanvragen wordt deze rol bevestigd.
3.8 Folkloristische activiteiten
Doel van deze subsidiëring is in zijn algemeenheid een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en daarnaast het in stand houden van het roerend materieel en immaterieel erfgoed van de gemeente.
Het optreden moet naar het oordeel van het college openbaar toegankelijk zijn. De subsidieverstrekking dient echter een tweetal doelen, namelijk enerzijds leefbaarheid en anderzijds het in standhouden en bekendmaken van de gemeentelijke volkscultuur. In het kader van dit laatste doel kan de term openbare toegankelijkheid breder worden geïnterpreteerd. De volgende zaken vallen in ieder geval buiten het begrip optreden:
- a.
het verlenen van een bijdrage aan een jubileumfeest c.q. receptie;
- b.
het verlenen van een bijdrage bij een bruiloft of rouwdienst;
- c.
het op eigen initiatief en zonder vergoeding verzorgen van optreden.
3.11 Musea, innovatie en samenwerking
Doel van de regeling is om museale innovatie te bevorderen, zodat beter kan worden ingespeeld op de (veranderende) behoeften van het publiek, gewerkt kan worden aan deskundigheidsbevordering van de vrijwillige medewerkers en het (betaald) personeel en dat de doelmatigheid van de museale informatievoorziening vergroot wordt. Tevens is het doel het stimuleren en versterken van de samenwerking tussen de musea onderling en met andere instellingen.
Het begrip innovatie richt zich op vier onderdelen:
- •
een wezenlijke vernieuwing van programmering en/of presentatie. De wezenlijke vernieuwing moet blijken uit de aanvraag.
- •
verbetering van de publieksgerichtheid, hierbij kan gedacht worden aan verbetering van het eigen museale profiel, het verbeteren van de PR/promotie, het opzetten van een educatieprogramma voor kinderen tussen de 4 en 18 jaar (bijvoorbeeld lesprogramma, workshops), de organisatie van of verbetering van wisseltentoonstellingen, bijzondere activiteiten om nieuwe en/of bijzondere publieksgroepen te bereiken en verbetering toegankelijkheid collectie-informatie bijvoorbeeld door het ontwikkelen of verbeteren van een nieuwsbrief of website.
- •
een duidelijke kwaliteitsimpuls van het museum en/of deskundigheidsbevordering van de vrijwillige medewerkers en/of het personeel dat in loondienst van de instelling is.
- •
meer of nieuwe vormen van samenwerking tussen de musea onderling of met andere (culturele) instellingen, zowel lokaal als bovenlokaal. Voorbeelden van (culturele) organisaties zijn: bibliotheek, organisaties op het terrein van kunst, het onderwijs.
Ook kan een beroep op de regeling gedaan worden door de gezamenlijke musea voor vernieuwende activiteiten, die een voortvloeisel zijn van het “Museum Inspiration Event”, gehouden in 2013.
Onder kleine initiatieven (“4”) wordt verstaan, het terugbrengen of herstellen van onderdelen die de historische beleving van de beschermde stads- of dorpsgezichten vergroot. Hierbij moet gedacht worden aan oude stoepen, uithangborden, muurschilderingen, hijsbalken, gevelindelingen, etc. E.e.a. dient gebaseerd te zijn op historische gegevens.
Tot de subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek (“6”) worden gerekend die kosten welke noodzakelijk zijn om het onderzoek op een doelmatige wijze uit te voeren, en bevatten voorbereidingskosten, documentatiewerkzaamheden, literatuur- en archiefonderzoek, kosten derden, reiskosten, rapportagekosten en algemene bedrijfskosten. Niet subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek zijn de publicatiekosten van de onderzoeksresultaten.
Onder normaalonderhoud (“8”) wordt verstaan, het gebruikelijke periodieke onderhoud om het object in stand te houden. Hierbij moet worden gedacht aan:
- -
schoonmaken houtwerk gevels
- -
- -
reparatie / herstel / deels vervangen (≤ 20%) van:
- -
- -
- -
windveren, boeidelen, etc.,
- -
dakbedekking, panlatten, tengels, dakhout, voegwerk
Onder groot onderhoud (“9”) wordt verstaan, werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan. Hierbij moet worden gedacht aan:
- -
reparatie / herstel / deels vervangen (> 20%) van:
- -
- -
- -
windveren, boeidelen, etc.,
- -
dakbedekking, panlatten, tengels, dakhout,
- -
voegwerk en schilderwerk aan herstelde onderdelen
Onder cascoherstel (“10”) wordt verstaan, constructieve herstelwerkzaamheden en het herstel van waardevolle- en bijzondere interieur- en exterieuronderdelen. Bij de constructieve onderdelen moet hierbij worden gedacht aan:
- -
fundering, muren, balken en ankerwerk
- -
kozijnen, ramen en deuren
- -
- -
- -
daken, dakgoten en dakkapellen
- -
schilderwerk aan herstelde onderdelen
De activiteiten waarvoor subsidie kan worden verleend, zijn ingedeeld in een viertal subsidiecategorieën. Naast de bestaande subsidiecategorieën ‘gemeentelijke monumenten’ (groot onderhoud en cascoherstel) en ‘kleine initiatieven in beschermde stads- en dorpsgezichten’, is er één nieuw subsidiecategorie toegevoegd (‘inspecties’) en een subsidiedeel toegevoegd (‘bouwhistorisch onderzoek’) aan de twee bestaande subsidiecategorieën.
Bouwhistorisch onderzoek is van wezenlijk belang voor restauraties en verbouwingen van monumenten. Het meest gebruikelijke doel om bouwhistorisch onderzoek voor in te zetten, is het onderzoek naar individuele gebouwen en objecten. Eigenaren en architecten nemen de onderzoeksresultaten en de daaruit volgende ‘waardestellingen’ dan als uitgangspunt voor hun verbouwing of restauratie. De overheid kan dit gebruiken als toetsingskader voor de vergunning en/of het verzoek om subsidie in de restauratie. Immers, oude gebouwen verraden hun geschiedenis door de architectuur, door de constructies en opbouw van de muren, balklagen en daken, door de gebruikte bouwmaterialen, door hun plattegronden, door hun interieurafwerking en kleurgebruik. Een dergelijk onderzoek is eigenlijk onontbeerlijk om een goed restauratieplan te maken, dat de (bouw)geschiedenis van het pand goed blijft vertellen. Vanwege deze koppeling van bouwhistorisch onderzoek aan plannen met betrekking tot een pand, is er voor gekozen om een zelfstandig bouwhistorisch onderzoek alleen ten behoeve van de wetenschappelijke waarde niet te subsidiëren. Er is voor bouwhistorisch onderzoek in deze aangepaste subsidieregeling alleen subsidie te verkrijgen, als het onderdeel uitmaakt van een subsidieaanvraag binnen de (bestaande) rubrieken gemeentelijke monumenten en kleine initiatieven.
Behoud van een monument begint met goed onderhoud; hoe slechter het onderhoud, des te hoger de kosten van de daardoor noodzakelijke restauratie. Onderhoud dient alleen daarom al te worden gestimuleerd. De Monumentenwacht is een onafhankelijke stichting die de onderhoudsstaat van een monument in kaart brengt door middel van een duidelijk rapport. Dit rapport is bijna voor elke eigenaar die lid is van deze stichting, de basis voor het uit te voeren onderhoud. Het opstellen van het eerste rapport over het pand kost tijd en daarmee geld. Dit houdt veel eigenaren tegen om hierin te investeren. Van het subsidiëren van zo’n eerste rapport gaat een sterke stimulans uit richting eigenaar, om zijn/haar pand grondig en onafhankelijk te laten checken op de bouwkundige staat en daarmee ook om het desbetreffende benodigde onderhoud ter hand te nemen. Vanwege de benodigde objectiviteit van de inspectie en de continuïteit in het onderhoud, is voor een onafhankelijke organisatie als de Monumentenwacht gekozen. Als gemeentelijke overheid kan echter niet het alleenrecht aan één organisatie worden gegeven als daar in de ‘markt’ ook andere deskundige organisaties op dat vlak werkzaam zijn. Vandaar dat er voor is gekozen om niet alleen de inspecties van de Monumentenwacht subsidiabel te laten zijn, maar ook die van een vergelijkbare onafhankelijke instantie.
Bouwhistorisch onderzoek is maatwerk en specialistenwerk en kan drie gradaties van diepgang hebben: bouwhistorische inventarisatie, bouwhistorische opname (variërend van een verkenning op hoofdlijnen tot een nauwkeurige analyse van bouwfasen en waardestelling) en bouwhistorische ontleding (vaak pas mogelijk door destructief onderzoek c.q. sloop). Voor de opzet van het bouwhistorisch onderzoek dient als leidraad te worden gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve,
Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009. Het is op zich aan te bevelen dat bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd door een onafhankelijk deskundig bureau, omdat er dan geen belangenverstrengeling aan de orde is.
De kosten van een goed bouwhistorisch onderzoek (nauwkeurige analyse van bouwfasen en waardestelling) volgens genoemde richtlijnen variëren van € 6.000,-- tot € 10.000,--, o.a. afhankelijk van de grootte van het pand. Een bouwhistorische verkenning is van veel beperkter omvang en kan ook alleen van toepassing zijn op archiefonderzoek bijvoorbeeld ten behoeve van het terugbrengen van een oude gevelsteen. Die kosten variëren van € 500,-- tot € 2.000,--. Door het voorgaande te koppelen aan de hoofdkeuze om voor bouwhistorisch onderzoek alleen subsidie te kunnen verkrijgen als het onderdeel uitmaakt van een subsidieaanvraag binnen de (bestaande) categorieën gemeentelijke monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, is de volgende vertaling in de subsidieregeling ontstaan. Indien bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd bij een gemeentelijk monument waar cascoherstel gaat plaatsvinden (en waar subsidie voor wordt gevraagd), is daarvoor maximaal € 2.500,-- subsidie mogelijk. Indien bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd ten behoeve van een kleinschalig initiatief in een beschermd stads- of dorpsgezicht (en waar subsidie voor wordt gevraagd), is maximaal € 500,-- subsidie mogelijk.
Als een eigenaar lid is van de Monumentenwacht, komen zij jaarlijks dan wel tweejaarlijks langs om het rapport te actualiseren en eventueel kleine reparaties mee te nemen. Er is uitdrukkelijk voor gekozen om alleen een eerste inspectie door de Monumentenwacht of andere vergelijkbare onafhankelijke instantie te subsidiëren, en niet het lidmaatschap. Op zich zou het lidmaatschap kunnen worden gesubsidieerd, doch dit behelst een bedrag van € 50,-- per jaar dat geen struikelblok voor de eigenaar zou moeten hoeven vormen. Het is met name de drempel van de inspectie(kosten) die moet worden genomen. Vooral de eerste stap naar de eerste inspectie moet worden gestimuleerd om te zetten. Mensen die al lid zijn van de Monumentenwacht hebben die stap al gezet en zijn in die zin al op weg hun pand goed te onderhouden. Met deze subsidiestimulans gaat het juist om die eigenaren die nog niet lid zijn aan te sporen tot onderhoud. De subsidiemogelijkheid geldt zowel voor gemeentelijke monumenten als voor rijksmonumenten. Immers, beide soorten monumenten bepalen met hun staat van onderhoud het straatbeeld en weerspiegelen de ruimtelijke kwaliteit.
Een gemiddelde (eerste) inspectie kost ongeveer € 560,--, mede afhankelijk van de grootte van het pand of object. Aangezien de eigenaar in ieder geval wel zelf de abonnementskosten (€ 50,--) moet betalen, is de subsidiebijdrage op maximaal € 500,-- gesteld. Het financieel commitment van de eigenaar bestaat dan uit het abonnementsgeld en het bedrag dat de inspectie meer dan € 500,-- kost. Dat zal alleen het geval zijn bij grotere panden, waarvan ook mag worden aangenomen dat de financiële draagkracht van de eigenaar ook groter zal zijn. Met een maximale bijdrage van € 500,-- per object kunnen met het beschikbare budget van € 10.000,-- in ieder geval twintig inspecties worden gerealiseerd.
Aanvragen gericht op panden, objecten en molens die al op een andere wijze door de gemeente worden ondersteund, zullen worden geweigerd. Hierbij moet worden gedacht aan panden en objecten van bijvoorbeeld de stichting tot Behoud van Monumenten in de gemeente, die op andere dan financiële manieren wordt ondersteund vanuit de gemeente.
De weigeringsgrond genoemd in artikel 8:4 lid 2b - inhoudende dat een aanvraag om subsidie wordt geweigerd als deze na het plaatsvinden van de activiteit wordt ingediend - is niet van toepassing op aanvragen om subsidie voor inspecties. Hiervoor kan immers achteraf een aanvraag worden ingediend.
Voor alle vier subsidiecategorieën is een subsidieplafond ingesteld. De oorspronkelijke afzonderlijke subsidieplafonds binnen de subsidiecategorie ‘gemeentelijke monumenten’ voor de beide onderdelen ‘groot onderhoud’ en ‘cascoherstel’ zijn losgelaten. Aangezien vooraf moeilijk is in te schatten hoeveel aanvragen groot onderhoud en hoeveel aanvragen cascoherstel zullen gaan worden ingediend, werkt een afzonderlijk subsidieplafond in de praktijk rigide. Het uiteindelijke doel – behoud en goed bouwkundige staat van de gemeentelijke monumenten – is in het ene geval gediend met groot onderhoud in het andere geval met cascoherstel. Aanvragen om subsidie voor groot onderhoud moeten worden afgewezen omdat het specifieke subsidieplafond is bereikt, terwijl er in dat jaar nog wel middelen beschikbaar zijn voor cascoherstel. Het is dus beter werkbaar – en de doelstelling kan nog meer worden gerealiseerd – om slechts per subsidiecategorie een subsidieplafond te hebben.
Hetzelfde geldt echter ook voor de subsidiecategorieën onderling. Als aanvragen voor de ene rubriek moeten worden afgewezen terwijl er onderbenutting van andere categorieën is, kan op een bepaald meetmoment per jaar – 1 oktober - worden gekeken waar tegen subsidieplafonds aan dreigt te worden gelopen en waar dit nog niet het geval is. Vandaar dat er voor is gekozen om te bepalen dat wanneer er na 1 oktober van hetzelfde kalenderjaar middelen resteren, er een gezamenlijk subsidieplafond geldt voor de vier subsidiecategorieën uit artikel 5.5.2.