Verordening individuele studietoeslag 2015 GR Ferm Werk
Het algemeen bestuur van Ferm Werk
  • -
    gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 11 december 2014;
  • -
    gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, van de Participatiewet;
  • -
    gezien de zienswijze van:
    • -
      de gemeenteraad van de gemeente Woerden d.d. 10 november 2014,
    • -
      de gemeenteraad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk d.d. 17 december 2014,
    • -
      de gemeenteraad van de gemeente Montfoort d.d. 15 december 2014,
    • -
      de gemeenteraad van de gemeente Oudewater d.d. 23 oktober 2014,
  • -
    en het advies van de:
    • -
      Regionale adviesraad Werk en Bijstand d.d. 15 november 2014,
    • -
      Stichting Puree d.d. 18 november 2014,
    • -
      Participatieraad gemeente Montfoort d.d. 23 oktober 2014,
besluit vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag 2015 GR Ferm Werk.
Artikel 1 Indienen verzoek
Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door de algemeen directeur Ferm Werk vastgesteld formulier.
Artikel 2 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon
Het dagelijks bestuur beoordeelt of de indiener van een verzoek als bedoeld in artikel 1 een persoon is die niet in staat is om met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen. Indien het Dagelijks bestuur hier onvoldoende zicht op heeft, wordt advies gevraagd aan een onafhankelijk derde partij.
Artikel 3 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen
Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.
Artikel 4 Hoogte individuele studietoeslag
  • 1.
    Een individuele studietoeslag bedraagt € 600,00.
  • 2.
    Een individuele studietoeslag wordt als één bedrag uitbetaald.
  • 3.
    Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro's.
Artikel 5 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
 
Artikel 6 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag 2015 GR Ferm Werk.
 

Y. Koster-Dreese

Voorzitter algemeen bestuur

Ferm Werk

I. Korte

Secretaris algemeen bestuur

Ferm Werk

Bijlage Algemene toelichting
Bestuursorganen
Op grond van artikel 5 lid 2 van de Gemeenschappelijke Regeling (GR) Ferm Werk hebben de raden en de colleges van burgemeester en wethouders hun bevoegdheden overgedragen aan de betreffende bestuursorganen van de GR Ferm Werk. Om die reden wordt in deze verordening gesproken over het algemeen bestuur waar het gaat om een bevoegdheid van de gemeenteraad en over dagelijks bestuur waar het gaat om een bevoegdheid van het college.
 
Nieuwe regeling
De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het dagelijks bestuur de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn om het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.
 
Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2). 
 
De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten, maar een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.
 
Verordeningsplicht
De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag (artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet). De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de betalingsfrequentie van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).
 
Discretionaire bevoegdheid
Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het dagelijks bestuur. Dit betekent dat het dagelijks bestuur aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het dagelijks bestuur kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag. Het dagelijks bestuur kan in plaats daarvan -en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet- in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.
 
Doelgroep individuele studietoeslag
Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het dagelijks bestuur kan op een dergelijk verzoek -gelet op de individuele omstandigheden van een persoon- een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:
  • -
    18 jaar of ouder is;
  • -
    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
  • -
    geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en
  • -
    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen. De aanvraag moet worden ingediend bij het dagelijks bestuur.
 
De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag. Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag. Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.
 
Bijlage Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Indienen verzoek
Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Dit betreft personen die het dagelijks bestuur ondersteunt bij arbeidsinschakeling:
  • -
    personen die algemene bijstand ontvangen;
  • -
    personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;
  • -
    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;
  • -
    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;
  • -
    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,
  • -
    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en.
  • -
    niet-uitkeringsgerechtigden.
Het dagelijks bestuur kan aan deze personen, op een daartoe strekkend verzoek, een individuele studietoeslag verlenen (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Een persoon dient op datum van de aanvraag aan de voorwaarden te voldoen zoals genoemd in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 van de Awb).
Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 1 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door de algemeen directeur Ferm Werk vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.
Artikel 2 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon
Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het dagelijks bestuur op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag:
  • -
    18 jaar of ouder is;
  • -
    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
  • -
    geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en
  • -
    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Met betrekking tot het laatst genoemde criterium wint het dagelijks bestuur advies in bij een afhankelijke partij. Deze partij wordt benoemd in de uitvoeringsvoorschriften. Het gaat om advies met betrekking tot het oordeel of een persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Daar waar uit het dossier blijkt dat de persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon kan het inwinnen van advies bij een onafhankelijk derde achterwege blijven.
Ten opzichte van de modelverordening is de mogelijkheid toegevoegd om zonder advies te bepalen of iemand met voltijdse arbeid niet in staat is om het minimumloon te verdienen. Dit kan immers uit het aanwezige dossier al blijken. In dat geval kunnen kosten en moeite worden bespaard. Dergelijke adviezen zijn ook aan de orde bij het inzetten van het instrument loonkostensubsidie. Het ligt voor de hand dat de advisering in dit kader bij dezelfde instantie wordt neergelegd.
Artikel 3 Eenmaal per periode individuele studietoeslag verlenen
Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.
Doorgaans kan een persoon halfjaarlijks starten met een opleiding. Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking kan komen voor een individuele studietoeslag (artikel 3 van deze verordening). Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, dan kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.
Een andere optie in de modelverordening vermeldt een periode van 12 maanden. Dit brengt weliswaar minder administratieve lasten met zich mee, maar het risico ontstaat dat iemand nog recht op de toeslag heeft terwijl hij al lang met de opleiding is gestopt. Immers, alleen op het moment van de aanvraag moet iemand aan de voorwaarden voldoen.
Artikel 4 Hoogte individuele studietoeslag
In artikel 4 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Deze bedraagt in 2014 € 600,00 per periode van 6 maanden.
Een individuele studietoeslag wordt gerelateerd aan die component van de studietoeslag die de student geacht wordt zelf bij te verdienen of te lenen bij DUO, zoals uiteengezet in paragraaf 3.1 van de Wet Studiefinanciering 2000. Dit is immers dat deel van de studiefinanciering dat de student zelf dient in te brengen door te werken of te lenen en vormt dat deel van de studiefinanciering dat een drempel kan vormen voor arbeidsgehandicapten om te gaan studeren. Om studenten met een arbeidshandicap niet te bevoordelen ten opzichte van studenten zonder arbeidshandicap, wordt er voor gekozen de individuele studietoeslag te stellen op een lager bedrag. Het is immers ook voor studenten zonder arbeidshandicap niet altijd mogelijk om zelf bij te verdienen, omdat zij al hun tijd en aandacht nodig hebben om de studie succesvol te doorlopen. Deze studenten dienen ook te lenen.
De Rijksbijdrage staat toe om alle studenten, die naar verwachting aanspraak zullen maken op individuele studietoeslag, een toeslag ter hoogte van € 100,- per maand te vergoeden. Met de verlening van een studietoeslag van € 100,- per maand meent de gemeente de drempel om te studeren voor arbeidsgehandicapten aanzienlijk te verlagen.
Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.
Een individuele studietoeslag wordt per half jaar uitbetaald. Volgens de Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen 2014 is periodieke bijzondere bijstand die niet bestedingsgebonden is maar inkomensaanvullend een belaste verstrekking. Eenmalige bijzondere bijstand is een onbelaste verstrekking.
Om die reden is er voor gekozen om niet 6 maanden lang € 100,00 per maand te betalen, maar per half jaar eenmalig € 600,00 te verstrekken.
Een persoon moet op de datum van de aanvraag voldoen aan de in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Als een persoon op enig moment na de aanvraag hier niet meer aan voldoet heeft dat geen gevolgen voor het recht op een individuele studietoeslag. Dit betekent dat het dus kan voorkomen dat een persoon geen recht op studiefinanciering meer heeft, maar wel nog recht heeft op uitbetaling van een eerder toegekende individuele studietoeslag aangezien uitsluitend de situatie op de datum van de aanvraag bepalend is.
In artikel 4, tweede lid, van deze verordening, is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) intern duidelijk te communiceren.
Een persoon moet op de datum van de aanvraag voldoen aan de in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Als een persoon op enig moment na de aanvraag hier niet meer aan voldoet heeft dat geen gevolgen voor het recht op een individuele studietoeslag. Dit betekent dat het dus kan voorkomen dat een persoon geen recht op studiefinanciering meer heeft, maar wel nog recht heeft op uitbetaling van een eerder toegekende individuele studietoeslag aangezien uitsluitend de situatie op de datum van de aanvraag bepalend is.
Na 6 maanden kan een persoon opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Dit volgt uit artikel 3 van deze verordening.
Artikel 5 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor het algemeen bestuur neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag.
Artikel 6 Citeertitel
In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.
Naar boven