Gemeente Dalfsen - Beleidsregels bijzondere bijstand Dalfsen 2015
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen;
gelezen het voorstel van 15 april 2015, nummer 1312;
gelet op artikel 7 lid1 onder b, artikel 35 van de Participatiewet en artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht,
b e s l u i t:
vast te stellen Beleidsregels bijzondere bijstand Dalfsen 2015”
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 – Begripsbepaling
In dit besluit wordt verstaan onder:
  • a.
    de wet: de Participatiewet;
  • b.
    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen;
  • c.
    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
  • d.
    algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;
  • e.
    bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 van de wet, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de wet, en de individuele studietoeslag, bedoeld in artikel 36b van de wet;
  • f.
    de voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;
  • g.
    maatwerk: bijzondere bijstand wordt primair op grond van de wettelijke bepalingen en deze beleidsregels vastgesteld, maar bij (zeer) bijzondere individuele omstandigheden die de persoon, zijn sociale omgeving of zijn gezin of kinderen kan raken kan de bijstand worden afgestemd op de individuele situatie.
Hoofdstuk 2 Vorm en voorwaarden
Artikel 2 – Bijzondere bijstand
  • 1.
    Bijzondere bijstand is een uitkering voor extra of hoge kosten. Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand als de kosten voor de aanvrager bijzonder en noodzakelijk zijn en de kosten niet (geheel) zelf kunnen worden betaald uit een andere uitkering of regeling of uit het inkomen en vermogen.
  • 2.
    Op de verstrekking van de bijzondere bijstand noodzakelijke kosten, worden kosten die voor een ieder algemeen noodzakelijk zijn, in mindering gebracht.
Artikel 3 – Vorm van de bijstand
  • 1.
    De bijzondere bijstand wordt verstrekt als een uitkering om niet (zonder terugbetalingsverplichting), tenzij deze beleidsregels anders bepalen.
  • 2.
    Bijzondere bijstand kan ook worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht.
  • 3.
    Op individuele basis kan het college bijzondere bijstand verstrekken waarbij de omstandigheden bepalen of de bijstand in de vorm van een lening of om niet wordt verstrekt. Getoetst wordt of belanghebbende:
    • a.
      op korte termijn zelf voldoende middelden heeft om de kosten te betalen;
    • b.
      had kunnen voorkomen dat hij bijzondere bijstand nodig heeft;
    • c.
      de bijzondere bijstand nodig heeft voor een waarborgsom;
    • d.
      niet heeft gespaard voor duurzame gebruiksgoederen, zoals een koelkast of wasmachine;
    • e.
      tekortschietend besef van verantwoordelijkheid vertoont c.q. op onverantwoorde of verwijtbare wijze is ingeteerd op zijn vermogen voorafgaand aan een beroep op de bijstand voor de kosten van levensonderhoud.
Artikel 4 – Hoogte van de bijstand
  • 1.
    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de Nibud-prijzengids, tenzij anders is bepaald in deze beleidsregels.
  • 2.
    Wanneer meerkosten ten opzichte van de richtprijzen aantoonbaar noodzakelijk zijn, kunnen deze alsnog vergoed worden.
  • 3.
    In gevallen waarin de prijzengids niet voorziet, wordt uitgegaan van de goedkoopste, adequate voorziening.
Artikel 5 – Bestedingsverplichting
  • 1.
    De bijzondere bijstand dient besteed te worden aan het doel waarvoor zij wordt verstrekt.
  • 2.
    De besteding van alle verstrekte bijzondere bijstand kan steekproefsgewijs worden gecontroleerd.
  • 3.
    Bewijzen van de besteding van de bijzondere bijstand dienen minimaal 1 jaar bewaard te worden.
Artikel 6 – Voorliggende voorziening
  • 1.
    Bijzondere bijstand wordt in principe niet toegekend wanneer er sprake is van een voorliggende voorziening.
  • 2.
    Tot een voorliggende voorziening worden in ieder geval beschouwd:
    • a.
      de Wet langdurige zorg (Wlz)
    • b.
      de Zorgverzekeringswet (Zvw)
    • c.
      de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
    • d.
      de Participatiewet voor de kosten van re-integratie
    • e.
      de Wet op rechtsbijstand
  • 3.
    In afwijking van het eerste lid kan, wanneer een voorliggende voorziening niet de gehele kosten dekt, wel aanvullend bijzondere bijstand worden toegekend.
Hoofdstuk 3 Aanvraag
Artikel 7 – Te verstrekken informatie
Bij de aanvraag worden die gegevens overgelegd die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om het recht op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen. Dit omvat onder andere een identiteitsbewijs, bewijs van inkomen/ vermogen, kosten en overige bewijsstukken die van belang kunnen zijn voor de aanvraag.
Artikel 8 – Moment indiening aanvraag
  • 1.
    De aanvraag bijzondere bijstand moet in principe worden ingediend voordat de kosten worden gemaakt.
  • 2.
    Afwijken van lid 1 is mogelijk, als een aanvraag niet ingediend kan worden vóórdat de kosten zijn gemaakt.
  • 3.
    Als de aanvraag in behandeling is genomen kent Dalfsen de mogelijkheid om 12 maanden terug te kijken naar in aanmerking komende kosten.
Hoofdstuk 4 Draagkracht
Artikel 9 – Uitgangspunt draagkracht
  • 1.
    Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand dient rekening te worden gehouden met de aanwezige draagkracht in het inkomen en het vermogen. Bij de vaststelling van aanwezige draagkracht wordt in ieder geval rekening gehouden met de draagkrachtperiode, het vermogen en het inkomen. De toeslagen bedoeld in artikel 36 en 36b van de wet worden niet tot de draagkracht gerekend.
  • 2.
    Het college kan in zeer bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen over de draagkracht, indien onverkorte toepassing onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 10 – Toepassing kostendelersnorm
  • 1.
    Bij het vaststellen van bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de werkelijke bijstandsnorm inclusief de kostendelersnorm.
  • 2.
    Voor alleenstaande ouders met een voor rekening komend kind onder de 18 jaar wordt voor de draagkrachtbepaling uitgegaan van de inkomensnorm volgens de Participatiewet 20% WML (als deze alleenstaande ouder kostendeler is dan geldt de kostendelersnorm).
Artikel 11 – In aanmerking te nemen inkomen
  • 1.
    Bij de vaststelling van het inkomen is vrijlating van middelen, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de wet, van overeenkomstige toepassing.
  • 2.
    Het in aanmerking te nemen inkomen wordt verlaagd met zogenaamde buitengewone uitgaven die ten laste van de belanghebbende komen, zoals:
    • a.
      het huurtoeslagnadeel, zijnde het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen huurtoeslag en de huurtoeslag die zou zijn ontvangen bij een inkomen op bijstandsniveau;
    • b.
      het zorgtoeslagnadeel, zijnde het verschil tussen de daadwerkelijk ontvangen zorgtoeslag en de zorgtoeslag die zou zij ontvangen bij een inkomen op bijstandsniveau;
    • c.
      overige individuele buitengewone uitgaven zoals alimentatie en onderhoudsverplichtingen welke werkelijk zijn voldaan.
  • 3.
    Personen die niet feitelijk de beschikking hebben over hun inkomen door beslag of doordat ze in de Wet sanering natuurlijke personen (WSNP) zitten, worden in beginsel geacht géén draagkracht te hebben.
  • 4.
    Bij de vaststelling van het draagkrachtinkomen wordt uitgegaan van het inkomen gedurende het jaar, beginnend in de maand waarin de kosten zijn gemaakt waarop de aanvraag om bijstand betrekking heeft.
  • 5.
    Indien een aanvraag nog te maken kosten betreft, wordt uitgegaan van het inkomen in de maand van aanvraag.
  • 6.
    Draagkracht inkomen:
    • a.
      0% van het in aanmerking te nemen inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
    • b.
      35% van het in aanmerking te nemen inkomen voor zover dat meer is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
    • c.
      100% van het in aanmerking te nemen inkomen indien bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor de algemene kosten van levensonderhoud en de woonkostentoeslag.
Artikel 12 – In aanmerking te nemen vermogen
  • 1.
    Het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand. Aangesloten wordt bij de vermogensgrenzen genoemd in de wet (artikel 34, tweede en derde lid). Het vermogen boven die grens wordt volledig tot de draagkracht gerekend.
  • 2.
    In afwijking van lid 1 wordt bij het bepalen van het in aanmerking te nemen vermogen wordt niet meegenomen:
    • a.
      het vermogen in de vorm van een eigen woning;
    • b.
      voor de vrijlating voor één auto geldt een bedrag van € 2.500,--.
  • 3.
    Draagkracht vermogen:
    • a.
      100% van het in aanmerking te nemen vermogen dat de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet overschrijdt, indien en zover er sprake is van vermogen dat direct ter beschikking is.
    • b.
      100% van het in aanmerking te nemen vermogen indien aannemelijk is dat de te verlenen bijzondere bijstand over de periode gelijk aan het draagkrachtjaar naar verwachting meer bedraagt dan het bedrag gelijk aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
    • c.
      Indien er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wat te wijten is aan het onverantwoord interen van vermogen, dan zullen de kosten uit het eventueel resterende vermogen voldaan moeten worden. Een periode van 3 maanden wordt in acht genomen.
Artikel 13 – Draagkrachtperiode
  • 1.
    De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend of indien van toepassing de eerste maand dat kosten zijn gemaakt.
  • 2.
    De draagkracht wordt vastgesteld op het moment van de aanvraag overeenkomstig de daarvoor geldende regels.
  • 3.
    De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd betrekking hebben, daartoe aanleiding geeft.
  • 4.
    De vastgestelde draagkracht wordt slechts gewijzigd indien een wijziging van de persoonlijke of financiële situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.
Artikel 14 – Drempelbedrag en beslag
  • 1.
    Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd.
  • 2.
    Op bijzondere bijstand wordt geen beslag gelegd.
Artikel 15 – Advies inwinnen
Het college kan advies inwinnen bij derden om de noodzaak van de bijzondere bijstand te bepalen. Hieronder valt ook het opvragen van een medisch advies.
Hoofdstuk 5 Periodieke bijzondere bijstand
Artikel 16 – Zelfstandig of in een instelling wonende jongeren 18 tot 21 jaar
  • 1.
    Een persoon van 18, 19 of 20 jaar kan slechts aanspraak maken op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van de belanghebbende uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep gedaan kan worden op de ouders omdat:
    • a.
      de middelen van de ouders niet toereikend zijn of;
    • b.
      ouders van belanghebbende bevinden zich in het (verre) buitenland en zijn daar onbereikbaar of;
    • c.
      de ouders van belanghebbende zijn overleden of;
    • d.
      de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet ten gelde kan maken.
  • 2.
    Van noodzakelijke bestaanskosten, die de toepasselijke bijstandsnorm te boven gaan, kan uitsluitend sprake zijn als:
    • a.
      de belanghebbende zelfstandige huisvesting heeft en deze huisvesting noodzakelijk is, of;
    • b.
      de belanghebbende in een instelling verblijft en niet wordt voorzien door de instelling zelf.
  • 3.
    De bijzondere bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden, maar bedraagt maximaal een aanvulling tot de geldende norm voor een alleenstaande ingevolge artikel 21 van de Participatiewet.
  • 4.
    In de onder lid 1 genoemde gevallen wordt geen verhaal van de bijstand op de onderhoudsplichtige ouders gezocht.
Artikel 17 – Woonkostentoeslag
  • 1.
    Indien een eigen woning wordt bewoond of een huurwoning wordt bewoond waarbij geen aanspraak kan worden gemaakt op een (volledige) bijdrage op grond van de Wet op de huurtoeslag, komt de belanghebbende in aanmerking voor een woonkostentoeslag.
  • 2.
    De bijzondere bijstand wordt voor een periode van maximaal 12 maanden verleend.
  • 3.
    Als belanghebbende naar vermogen heeft getracht een goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is, dan wordt de woonkostentoeslag met maximaal 12 maanden verlengd.
  • 4.
    Bij woonkosten boven de huurtoeslaggrens en bij huurwoningen waar in principe geen huurtoeslag geldt, wordt eveneens bijzondere bijstand verleend voor periode van maximaal 12 maanden.
Hoofdstuk 6 Individuele verstrekking
Artikel 18 – Medische kosten
  • 1.
    Voor bijzondere bijstandverlening komen in ieder geval de volgende (para)medische noodzakelijke kosten in aanmerking:
    • a.
      bewassing/ kledingslijtage;
    • b.
      brillen of contactlenzen (de vergoeding voor een montuur per twee jaar bedraagt € 105,-);
    • c.
      eigen bijdragen voor Wlz-voorzieningen, Wmo-voorzieningen, woonvoorzieningen of vervoersvoorzieningen;
    • d.
      medische behandelingen/ ingrepen;
    • e.
      meerkosten dieet en voedingssupplementen;
    • f.
      meerkosten voor warme maaltijdvoorziening;
    • g.
      meerkosten bij stookkosten;
    • h.
      orthopedisch schoeisel/ steunzolen;
    • i.
      pedicure;
    • j.
      tandartskosten en orthodontie;
  • 2.
    Uitgesloten van bijzondere bijstand zijn:
    • a.
      alternatieve geneeswijzen;
    • b.
      een ooglaserbehandeling.
Artikel 19 – Inrichtingskosten
Het uitgangspunt is dat kosten van vervanging of aanschaf van gebruiksgoederen en inrichting behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Men wordt geacht voor deze kosten te reserveren.
Als gevolg van bijzondere omstandigheden is bijstandverlening mogelijk in de volgende situaties:
  • 1.
    Verhuiskosten in uitzonderlijke, noodzakelijke situaties.
    • a.
      De kosten van een verhuisbedrijf komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
  • 2.
    Eerste inrichting nieuwkomers en noodzakelijke inrichtingskosten andere situaties.
  • 3.
    Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten.
    • a.
      Voor het in redelijkheid bepalen van de hoogte van de noodzakelijke kosten bij (complete) woninginrichting uitgaan van maximaal 50% van de in de Nibud-prijzengids genoemde bedragen.
    • b.
      Uitbetaling vindt plaats in twee termijnen: de eerste helft ineens; het resterende bedrag op basis van inleveren bewijsstukken van het eerste deel.
    • c.
      De bijstand wordt in principe verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening.
    • d.
      De aflossing vangt zo spoedig mogelijk na de toekenning van de bijzondere bijstand aan, in ieder geval met ingang van de eerste maand na toekenning van de bijstand.
  • 4.
    Servicekosten bij verzorgingshuizen of aanleunwoningen waarbij:
    • a.
      voor de servicekosten die niet subsidiabel zijn voor de huurtoeslag, voor iedere kostensoort apart wordt beoordeeld of deze noodzakelijk is;
    • b.
      de kosten die in een reguliere huurwoning ook worden gemaakt, niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.
Artikel 20 – Reis- en parkeerkosten
  • 1.
    In beginsel zijn reis- en parkeerkosten algemene kosten van bestaan en komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.
  • 2.
    Reis- en parkeerkosten kunnen bij bijzondere omstandigheden worden vergoed:
    • a.
      indien de reisafstand meer bedraagt dan 10 km enkele reis;
    • b.
      bij hogere reiskosten in verband met scholing (voortgezet onderwijs) mits aangetoond kan worden dat het noodzakelijk is een school op grotere afstand te bezoeken.
    • c.
      bij reis- en parkeerkosten in verband met noodzakelijk bezoek (para)medische specialisten.
    • d.
      bij noodzakelijk bezoek aan specialist wordt de hardheidsclausule van de Zorgverzekeringswet als voorliggend beschouwd en beoordeeld.
  • 3.
    De vergoeding betreft:
    • a.
      de werkelijke kosten van openbaar vervoer;
    • b.
      als eigen vervoer gebruikt is, een kilometervergoeding conform de kilometervergoeding voor eigen vervoer Regeling zorgverzekering;
    • c.
      eventueel gemaakte parkeerkosten.
Artikel 21 – Kosten in verband met kinderen
Kosten voor een babyuitzet zijn algemene bestaanskosten, slechts in heel bijzondere omstandigheden kan bijzondere bijstand verleend worden in de vorm van een renteloze geldlening.
Artikel 22 – Kosten voor bewindvoering en rechtsbijstand
  • 1.
    Kosten van door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde eigen bijdrage voor rechtshulp voor de eigen bijdrage en kosten griffierecht.
  • 2.
    Overige kosten als getuigendeskundigen, uittreksels uit openbare registers, en telefoonkosten of rolwisselingen van de deurwaarder in kantongerechtzaken komen voor vergoeding in aanmerking.
  • 3.
    Kosten bewindvoering worden vergoed op basis van de door de rechtbank vastgestelde vergoedingen.
Artikel 23 – Overige kostensoorten
Voor bijzondere bijstandverlening komen in ieder geval de volgende onderstaande kosten in aanmerking. Waar dit van toepassing is wordt uitgegaan van de goedkoopste voorziening.
  • 1.
    Krediethypotheek; notaris en/of makelaarskosten
  • 2.
    Ontbrekende toeslagen belastingdienst
  • 3.
    Overbruggingsuitkering wanneer sprake is van liquiditeitsproblemen voor het voldoen aan noodzakelijke kosten per de eerste dag van bijstandsverlening.
  • 4.
    Kosten kinderopvang als sprake is van een sociaal-medische indicatie; bij reguliere kinderopvang en de meerkosten voor het deel dat de belastingdienst niet vergoedt. Uitgegaan wordt van de goedkoopste opvang.
  • 5.
    Uitvaartkosten voor zover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de erfgenaam of bloed-aanverwant niet over toereikende middelen beschikt om (een deel van) de uitvaartkosten te voldoen.
  • 6.
    Bijzondere bijstand kan verder worden toegekend in alle gevallen waarin sprake is van:
    • a.
      aantoonbare noodzakelijke kosten van bestaan;
    • b.
      er niet op een andere wijze in de kosten kan worden voorzien;
    • c.
      er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval;
    • d.
      kosten niet kunnen worden voldaan uit aanwezige middelen.
Hoofdstuk 6. Groepskenmerken individuele bijzondere bijstand en categoriale bijzondere bijstand
Artikel 24 – Maatschappelijke participatie kinderen
  • 1.
    Belanghebbenden met ten laste komende kinderen in de leeftijd van 2 tot 18 jaar, met een inkomen op 110% van de geldende bijstandsnorm, kunnen eenmaal per jaar in aanmerking komen voor een tegemoetkoming om maatschappelijke participatie te bevorderen. Tot de mogelijke kosten worden gerekend:
    • a.
      schoolkosten (waaronder aanschaf computer, boekengeld, schoolreisje, excursie et cetera);
    • b.
      welzijnsactiviteiten op het gebed van recreatie en educatie.
  • 2.
    De daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximum van een door het college vast te stellen bedrag.
Artikel 25 – Maatschappelijke participatie ouderen
  • 1.
    Belanghebbenden in de pensioengerechtigde leeftijd, met een inkomen op 110% van de geldende AOW-norm ontvangen, kunnen eenmaal per jaar in aanmerking komen voor een tegemoetkoming om maatschappelijke participatie te bevorderen en voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen.
  • 2.
    De tegemoetkoming voor een alleenstaande of een echtpaar is gebaseerd op een door het college vast te stellen bedrag.
Artikel 26 – Chronisch zieken en gehandicapten
  • 1.
    Belanghebbenden die op het moment van aanvraag aan te merken zijn als chronisch ziek of gehandicapt komen eenmaal per jaar in aanmerking voor een door het college vast te stellen bedrag ter bestrijding van de kosten wegens ziekte of handicap.
  • 2.
    De tegemoetkoming per persoon is gelijk aan maximaal het door de wetgever vastgesteld eigen risico, per jaar.
  • 3.
    Voorwaarden om voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen:
    • a.
      Inkomensgrens: 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;
  • 4.
    Tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten worden gerekend personen die:
    • a.
      in 2013 en/ of 2014 een vergoeding hebben ontvangen op grond van de CER en of WTCG;
    • b.
      personen met een WIA/ Wajong/ WAO-uitkering;
    • c.
      personen met een WMO-voorziening en of werkvoorziening Participatiewet;
    • d.
      personen met een gehandicaptenparkeerkaart;
    • e.
      personen die langer dan 12 maanden onafgebroken zijn opgenomen in een (voorheen) AWBZ of langdurige zorginstelling;
    • f.
      personen die voor het tweede jaar het wettelijk verplicht eigen risico volledig moeten betalen;
    • g.
      personen voor wie een behandeling noodzakelijk is voor participatie en voor die behandeling de wettelijk of een eigen bijdrage verschuldigd is.
Artikel 27 – Aanvullende zorgverzekering
  • 1.
    Inwoners met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komen in aanmerking voor de collectieve ziektekostenverzekering.
  • 2.
    Inwoners met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstand kunnen een tegemoetkoming krijgen voor de aanvullende verzekering van een door het college vast te stellen bedrag per volwassene per jaar.
Artikel 28 – Slotbepaling
De bevoegdheid tot (periodieke) aanpassing van de in deze beleidsregels genoemde bedragen berust bij de Eenheidsmanager maatschappelijke Ondersteuning.
Artikel 29 – Hardheidsclausule
In gevallen waarin deze beleidsregel niet voorziet, beslist het college.
Artikel 30 – Citeertitel en inwerkintreding
  • 1.
    Deze regeling wordt aangehaald als ‘Beleidsregels bijzondere bijstand Dalfsen 2015’.
  • 2.
    Het ‘Besluit bijzondere bijstand Dalfsen 2012’, in werking getreden op 01-01-2014, wordt bij de inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken.
  • 3.
    Deze regeling treedt na publicatie met terugwerkende kracht op 01-01-2015 in werking.
 
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen in haar vergadering van 21 april 2015.
Het college voornoemd,
de burgemeester,
de gemeentesecretaris/algemeen directeur,
drs. H.C.P. Noten
drs. J.H.J. Berends
Bijlage Financiële Uitvoeringsrichtlijnen 2015
De bevoegdheid tot (periodieke) aanpassing van de in deze beleidsregels genoemde bedragen berust bij de Eenheidsmanager Maatschappelijke Ondersteuning.
Onderwerp
Bedragen
Artikel
Vermogen en bezittingen
  • Auto: de waarde in één auto wordt tot € 2.500,- vrijgelaten.
  • Eigen woning: een eigen woning telt niet mee.
Artikel 12
Medische kosten
  • Bril (montuur): € 105,- per twee jaar.
Artikel 18
Woninginrichting
Huishoudelijke apparatuur
Duurzame gebruiksgoederen
De vergoeding is gebaseerd op 50% van de in de Nibud Prijzengids opgenomen bedragen. De Nibud Prijzengids verschijnt jaarlijks in augustus en heeft een gelding van één jaar.
Artikel 19
Maatschappelijke participatie kinderen
Maximaal € 400,- per kind per jaar.
Artikel 25
Maatschappelijke participatie ouderen
  • Alleenstaande: € 625,- per alleenstaande per jaar.
  • Echtparen: € 745,- per echtpaar per jaar.
Artikel 26
Chronisch zieken en gehandicapten
De tegemoetkoming is gelijkgesteld aan de door het wetgever bepaalde wettelijk eigen risico.
Voor 2015 is dit een bedrag van € 375,- per persoon.
Artikel 27
Tegemoetkoming aanvullende zorgverzekering
Voor 2015 is de tegemoetkoming per volwassene een bedrag van € 189,-.
Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.
Artikel 28
 
Toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand 2015
Algemene toelichting
De verlening van bijzondere bijstand is geregeld in de Participatiewet. In artikel 35 van deze wet is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de noodzakelijk kosten van het bestaan die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer verdraagt dan de bijstandsnorm.
Bij de bijzondere bijstand is niet de aard van de kosten bepalend, maar de omstandigheden van belanghebbende. De beoordeling van de noodzaak van kosten en van bijzondere individuele omstandigheden is aan het college van burgemeester en wethouders. Het kan gaan om bijzondere bijstand in de vorm van een lening en om bijzondere bijstand om niet (gift). De wet bepaalt in welke gevallen het een lening of een gift is.
Bijzondere bijstand in Dalfsen
Door invoering van de Participatiewet en jurisprudentie in de afgelopen jaren is de noodzaak aanwezig om het Besluit bijzondere bijstand 2012 aan te passen. Verder is in januari 2015 het ‘Beleidsplan Armoede en Schulden 2015-2018’ door de raad vastgesteld. De aanpassingen in wetgeving op het gebied van sociale zaken, maar ook de bezuinigingen daarin zijn erop gericht de bijstand activerender te maken. De (inkomens)ondersteuning die geboden wordt dient zodanig te zijn vormgegeven dat deze terecht komt waar het echt nodig is. Dit past ook binnen de uitgangspunten die zijn neergelegd in het Beleidsplan armoede en schulden.
Het Besluit bijzondere bijstand 2012 voorzag in een aantal regelingen die kunnen worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. In deze beleidsregels is het buitenwettelijk begunstigend beleid ingeperkt. Daar waar er wel sprake van is, wordt dit in de artikelsgewijze toelichting onderbouwd. Buitenwettelijk begunstigend beleid houdt in dat het bestuursorgaan (het college), terwijl er strikt genomen geen recht op bijzondere bijstand bestaat, dat recht toch aanneemt. De rechter zal het bestuursorgaan hier niet op veroordelen. De rechter kijkt alleen of het bestuursorgaan zijn eigen geschreven beleid juist uitvoert. Een bestuursorgaan zal kiezen voor buitenwettelijk begunstigend beleid omdat dat naar mening van het bestuursorgaan in sommige gevallen onevenredige of maatschappelijk nadelige effecten voorkomt. Andere kant van de medaille is dat buitenwettelijk begunstigend beleid bijdraagt aan het vergroten van armoedeval. Doch ook mensen met een arbeidsinkomen rond het sociaal minimum komen voor dezelfde vergoedingen in aanmerking.
De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand vraagt om richtlijnen die de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid bevorderen en leiden tot uniforme afhandeling van aanvragen bij gelijke situaties en gemiddelde belanghebbenden. Wel is de bijzondere bijstand met de wetswijziging per 1 januari 2015 nog meer een individuele beoordeling geworden. Deze beleidsregels bieden daarom ook de ruimte voor noodzakelijk maatwerk.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit artikel worden enkele relevante begrippen toegelicht.
Artikel 2. Bijzondere bijstand
In principe wordt ervan uitgegaan dat algemene kosten van bestaan kunnen worden bekostigd vanuit de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bijzondere bijstand wordt daarom alleen toegekend voor bijzondere en noodzakelijke kosten die de aanvrager zelf niet kan bekostigen. Hierop kan aanspraak worden gemaakt voor allerlei kostensoorten.
Artikel 3. Vorm van de bijstand
De bijstand wordt in principe om niet verleend. Dat betekent dat er geen terugbetalingsverplichting is voor de verstrekte bijstand. Maar er zijn ook uitzonderingen waarin gekozen kan worden voor een renteloze geldlening, een borgstelling of verstrekking in natura.
De wet heeft in ieder geval bepaald dat voor duurzame gebruiksgoederen allereerst wordt getracht een lening te krijgen bij een kredietverlenende instantie, desnoods met borgstelling. Pas daarna wordt gekeken naar de mogelijkheid van leenbijstand en tot slot pas bijstand om niet.
De beleidsregels bepalen tot slot dat bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan worden afgeweken van het verstrekken om niet. We gaan er daarbij vanuit dat mensen alles doen of nalaten om een beroep op bijzondere bijstand te voorkomen. De bijstand is immers het vangnet voor diegene die dat echt nodig hebben. Als men zich onvoldoende inspant om aanspraak op bijzondere bijstand te voorkomen, is sprake van een onnodig beroep en van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Er wordt dan teruggekeken over een periode van drie maanden.
Artikel 4. Hoogte bijstand
De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen.
Als richtlijn wordt hierbij gebruik gemaakt van de Nibud-prijzengids. Gezien de individuele afweging die gemaakt moet worden, kan hier beargumenteerd van worden afgeweken. Wanneer de te maken kosten hoger zijn mogen deze vergoed worden, tenzij de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen niet noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld als een luxere, duurdere versie wordt gewenst, maar ook kan worden volstaan met een goedkopere basisuitvoering.
Artikel 5. Bestedingsverplichting
Bijzondere bijstand die wordt verstrekt voor noodzakelijke kosten, dienen ook aan die kosten besteed te worden. Dit is vooral van belang bij de bijzondere bijstand die voor specifieke kosten wordt verstrekt.
De gemeente moet de besteding van de bijstand controleren. In deze beleidsregels is ervoor gekozen dat in principe middels een steekproef te doen. Aandachtspunten zijn: inrichtingskosten en individuele bijzondere bijstand op grond van groepskenmerken. Dat betekent wel dat alle aanvragers na toekenning minimaal 12 maanden de bewijzen van de besteding moeten bewaren. De gemeente kan verzoeken om deze te overleggen als bewijs van juiste besteding van de bijzondere bijstand.
Artikel 6. Voorliggende voorziening
Bijzondere bijstand is een vangnet. Dat betekent dat eerst moet worden gekeken of kosten niet op een andere wijze vergoed kunnen worden. Dan is er sprake van een voorliggende voorziening, waar eerst aanspraak op gemaakt moet worden. In dit artikel worden diverse voorliggende voorzieningen opgesomd. Deze opsomming is niet limitatief. Bij elke aanvraag wordt opnieuw gekeken of er voorliggende voorzieningen zijn.
Artikel 7. Te verstrekken informatie
Dit artikel bepaalt dat het college alle informatie kan opvragen van de aanvrager die nodig is om de aanvraag te kunnen beoordelen.
Artikel 8. Moment indiening aanvraag
In principe dient eerst een aanvraag ingediend en goedgekeurd te worden, voordat kosten gemaakt worden. Dit artikel beschrijft echter ook de handelswijze bij omstandigheden waarbij dat redelijkerwijs niet mogelijk is en geeft de maximale termijn weer waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend.
Artikel 9. Uitgangspunten draagkracht
Draagkracht is dat deel van het vermogen en inkomen dat de aanvrager zelf dient aan te wenden om de bijzondere kosten te voldoen. Uitgangspunt is dat het vermogen en inkomen boven een vastgestelde grens als draagkracht dienen te worden aangemerkt; met andere woorden, middelen die beschikbaar zijn om de bijzondere kosten te voldoen. Het college maakt van zijn bevoegdheid gebruik om de individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag niet in de draagkrachtbepaling te betrekken.
Artikel 10. Toepassing kostendelersnorm
In het eerste lid wordt bepaald dat bij het vaststellen van bijzondere bijstand rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm. De kostendelersnorm is ingevoerd om waar mensen gezamenlijk kosten voor bijvoorbeeld huur en eten kunnen delen de algemene bijstand daarop aan te passen. De bijzondere bijstand is echter niet bedoeld voor algemene bestaansmiddelen, maar voor bijzondere omstandigheden. Er is hierbij sprake van een individuele beoordeling. Wanneer bijvoorbeeld een betalingsregeling getroffen wordt, wordt uitgegaan van het daadwerkelijke inkomen. Dat betekent dat bij de bijstandsnorm dan wel rekening wordt gehouden met een eventuele kostendelersnorm, omdat dan het daadwerkelijke inkomen lager is.
Het tweede lid regelt dat bij de draagkrachtbepaling voor alleenstaande ouders wordt uitgegaan van de inkomensnorm volgens de Participatiewet 20% wettelijk minimumloon. Voorheen kreeg de alleenstaande ouder 90% van het wettelijk minimumloon terwijl een alleenstaande 70% ontving. Per 1 januari 2015 is de bijstand voor ‘alleenstaande ouders’ en ‘alleenstaanden’ gelijkgetrokken. Daarbij wordt opgemerkt dat het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders, verstrekt door de Belastingdienst, omhoog gaat met maximaal € 3.050 per jaar. Met de verhoging van de kindregelingen blijft het inkomen in de praktijk nagenoeg gelijk. Wanneer het inkomen van een werkende alleenstaande ouder met de alleenstaande norm wordt vergeleken, ontstaat er direct draagkracht: er is dus geen sprake van autonome draagkracht. Toepassing van deze berekening voorkomt deze ongewenste ontwikkeling.
Artikel 11. In aanmerking te nemen inkomen
In dit artikel is beschreven welke inkomsten meegerekend moeten worden bij het bepalen van de draagkracht van een aanvrager.
In lid 2 worden enkele specifieke kosten genoemd waarmee het inkomen in de berekening verlaagd mag worden. Dit omvat toeslagen van de Belastingdienst, maar ook buitengewone uitgaven die in het individuele geval van toepassing zijn
Artikel 12. In aanmerking te nemen vermogen
In dit artikel is beschreven welk vermogen meegerekend moet worden bij het bepalen van de draagkracht van een aanvrager.
Artikel 13. Draagkrachtperiode
Het college stelt de draagkracht in principe vast op 12 maanden. Er kan aanleiding zijn om de draagkracht te wijzigen in individuele gevallen. Afwijken van de periode van 12 maanden kan ook. Denk bijvoorbeeld aan woonkostentoeslag die moet worden afgestemd op het verkrijgen van huurtoeslag.
Artikel 14. Drempelbedrag
Het college mag bepalen dat de aanvrager de kosten moet opsparen totdat deze in totaal meer bedragen dan een drempelbedrag. In deze beleidsregels is ervoor gekozen geen drempelbedrag te hanteren. Wel kunnen belanghebbenden in individuele gevallen worden geadviseerd kleine bedragen (zogenoemde kruimelbedragen) zoveel mogelijk op te sparen indien dit voor hen praktisch voordeel biedt (bijvoorbeeld minder reismomenten naar de gemeente; minder aanvragen voor kleine bedragen en dus minder arbeidsintensief).
Artikel 15. Advies inwinnen
Dit artikel legt vast dat het college de mogelijkheid heeft om extern advies in te winnen om te bepalen of kosten daadwerkelijk noodzakelijk en bijzonder zijn. Specifiek worden hierbij medische kosten genoemd, omdat in die gevallen vaker een bewijs van een deskundige gevraagd wordt.
Artikel 16. Zelfstandig of in een instelling wonende jongeren 18 tot 21 jaar
Jongeren tot 21 jaar hebben een lagere bijstandsnorm. In bepaalde situaties kan het echter noodzakelijk zijn om deze bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van iemand van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Dit artikel voorziet in deze mogelijkheid wanneer een jongere zelfstandig woont of in een instelling woont en geen aanspraak kan maken op ouders.
Artikel 17. Woonkostentoeslag
Als men (tijdelijk) geen huurtoeslag ontvangt of de woonkosten om een andere reden te hoog zijn, dan kan men aanspraak maken op een woonkostentoeslag. Dit kan zowel van toepassing zijn voor huurders als voor woningbezitters.
Bij het toekennen van een woonkostentoeslag wordt vastgesteld of een verhuisplicht wordt opgelegd. Na 12 maanden moet opnieuw worden beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor woonkostentoeslag. Daarbij wordt onder andere getoetst of men zich voldoende heeft ingespannen om aan de opgelegde verhuisverplichting te voldoen. De toekenning kan meermaals opnieuw beoordeeld en toegekend worden, maar elke keer maximaal voor 12 maanden.
Bij de woonkostentoeslag dient de draagkracht volledig te worden ingezet. Dat betekent dat alle inkomsten boven de relevante bijstandsnorm benut dienen te worden.
Artikel 18. Medische kosten
De vergoedingen vanuit de Zvw en de Awbz zijn voorliggende voorzieningen die passend en toereikend worden geacht. Indien de voorliggende voorziening de kosten niet vergoedt, zijn deze niet noodzakelijk en kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Dit artikel beschrijft diverse gevallen waarin desondanks aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand.
In lid 1 is een niet-limitatieve opsomming opgenomen van diverse (para)medische kosten waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden. In lid 2 worden alternatieve geneeswijzen en een ooglaserbehandeling expliciet uitgesloten. Het uitgangspunt voor medische kosten is dat een ieder zich moet verzekeren op het voorzieningenniveau van de basis- en eventuele aanvullende zorgverzekering. Klanten worden daarom gestimuleerd zich aanvullend te verzekeren, in eerste instantie via de collectieve aanvullende zorgverzekering (zie ook artikel 27).
Artikel 19. Inrichtingskosten
Dit artikel beschrijft in welke gevallen en onder welke voorwaarden bijzondere bijstand kan worden toegekend voor woonkosten.
Artikel 20. Reis- en parkeerkosten
Reis- en parkeerkosten vallen in principe onder algemene bestaanskosten. Dit artikel beschrijft diverse gevallen waarin desondanks aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand.
In lid 2 worden specifiek de hogere reiskosten in verband met scholing genoemd. Hiervoor is in principe de WTOS en vanaf 1 augustus 2015 het kindgebonden budget een passende en toereikende voorliggende voorziening. Wanneer dit toch onvoldoende blijkt te zijn, kan aanspraak worden gemaakt op een vergoeding vanuit de bijzondere bijstand.
Artikel 21. Kosten in verband met kinderen
In bijzondere gevallen kan bijzondere bijstand worden aangevraagd voor kosten in verband met kinderen. Er wordt aangegeven dat dit mogelijk is voor de babyuitzet. Omdat dit eigenlijk wordt gezien als algemene bestaanskosten is dan sprake van een renteloze geldlening.
Artikel 22. Kosten voor bewindvoering en rechtsbijstand
In bepaalde gevallen kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor bewindsvoering en rechtsbijstand.
In lid 1 is vastgelegd dat aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand. Daarvoor dient wel een bewijs van het Juridisch Loket te worden overhandigd om de noodzaak van de rechtsbijstand aan te tonen, tenzij het Juridisch Loket geen diagnosedocument hoeft af te geven. Dat is het geval wanneer sprake is van een strafzaak, asielzaak of bestuurlijke sanctie. Ook geldt dit bij de gang naar een hogere instantie in een civiele of bestuursrechtelijke zaak.
Artikel 23. Overige kostensoorten
Dit artikel geeft een niet-limitatieve opsomming van diverse kosten waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden. Het zesde lid van dit artikel geeft nogmaals aan dat bij toekenning van bijzondere bijstand een individuele afweging gemaakt moet worden.
Artikel 24. Maatschappelijke participatie kinderen (kindregelingen)
Om te stimuleren dat kinderen uit gezinnen met een laag inkomen kunnen participeren, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor maatschappelijke activiteiten. Voor kinderen in deze leeftijdsgroep wordt het van belang geacht dat ze kunnen deelnemen aan diverse educatieve en welzijnsactiviteiten, ongeacht de inkomenssituatie van de ouder(s). Hieronder vallen ook meerkosten voor indirecte schoolkosten.
Voor kinderen vanaf 2-18 jaar heeft het college een bedrag vastgesteld van maximaal € 400,- per kind per jaar. Het college kan aan het bedrag een nadere invulling geven via diverse kindregelingen.
Artikel 25. Maatschappelijke participatie ouderen
Om te stimuleren dat ouderen na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kunnen participeren, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor maatschappelijke activiteiten en de vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Een bedrag wordt verstrekt voor alleenstaanden en voor echtparen.
Bedragen 2015:
  • alleenstaanden: € 625,- per persoon; waarbij geldt betaling van € 300,- direct na de aanvraag en in december het resterende € 325,-;
  • echtparen: € 745,- per echtpaar; waarbij geldt € 374,- direct na de aanvraag en in december het resterende € 371,-.
Artikel 26. Chronisch zieken en gehandicapten
Het college acht het van belang om chronisch zieken en gehandicapten te compenseren in kosten die zij hebben als gevolg van hun ziekte of handicap mede als gevolg van het afschaffen van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie Eigen Risico (CER).
Het door het college vastgestelde tegemoetkoming bedraagt per jaar maximaal een bedrag gelijk aan het wettelijk eigen risico.
Artikel 27. Aanvullende zorgverzekering
Het college acht het van belang dat inwoners met een laag inwoners zich desondanks goed verzekeren. Dit artikel bepaalt dat elke inwoner met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm zich kan aansluiten bij de collectieve zorgverzekering waarover de gemeente afspraken heeft gemaakt. Deelname aan de collectiviteit levert inwoners een premiekorting op. Daarnaast kunnen inwoners een tegemoetkoming krijgen voor de aanvullende verzekering. Een bedrag wordt verstrekt per volwassene per jaar. De tegemoetkoming voor 2015 bedraagt € 189,- per volwassene.
Artikel 28, 29 en 30. Overige en slotbepalingen
Deze artikelen spreken voor zich.
Naar boven