Bijlage Financiële Uitvoeringsrichtlijnen 2015
De bevoegdheid tot (periodieke) aanpassing van de in deze beleidsregels genoemde bedragen berust bij de Eenheidsmanager Maatschappelijke Ondersteuning.
|
|
|
|
- •
Auto: de waarde in één auto wordt tot € 2.500,- vrijgelaten.
- •
Eigen woning: een eigen woning telt niet mee.
|
|
|
- •
Bril (montuur): € 105,- per twee jaar.
|
|
Huishoudelijke apparatuur
Duurzame gebruiksgoederen
|
De vergoeding is gebaseerd op 50% van de in de Nibud Prijzengids opgenomen bedragen. De Nibud Prijzengids verschijnt jaarlijks in augustus en heeft een gelding van één jaar.
|
|
Maatschappelijke participatie kinderen
|
Maximaal € 400,- per kind per jaar.
|
|
Maatschappelijke participatie ouderen
|
- •
Alleenstaande: € 625,- per alleenstaande per jaar.
- •
Echtparen: € 745,- per echtpaar per jaar.
|
|
Chronisch zieken en gehandicapten
|
De tegemoetkoming is gelijkgesteld aan de door het wetgever bepaalde wettelijk eigen risico.
Voor 2015 is dit een bedrag van € 375,- per persoon.
|
|
Tegemoetkoming aanvullende zorgverzekering
|
Voor 2015 is de tegemoetkoming per volwassene een bedrag van € 189,-.
Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.
|
|
Toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand 2015
De verlening van bijzondere bijstand is geregeld in de Participatiewet. In artikel 35 van deze wet is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de noodzakelijk kosten van het bestaan die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer verdraagt dan de bijstandsnorm.
Bij de bijzondere bijstand is niet de aard van de kosten bepalend, maar de omstandigheden van belanghebbende. De beoordeling van de noodzaak van kosten en van bijzondere individuele omstandigheden is aan het college van burgemeester en wethouders. Het kan gaan om bijzondere bijstand in de vorm van een lening en om bijzondere bijstand om niet (gift). De wet bepaalt in welke gevallen het een lening of een gift is.
Bijzondere bijstand in Dalfsen
Door invoering van de Participatiewet en jurisprudentie in de afgelopen jaren is de noodzaak aanwezig om het Besluit bijzondere bijstand 2012 aan te passen. Verder is in januari 2015 het ‘Beleidsplan Armoede en Schulden 2015-2018’ door de raad vastgesteld. De aanpassingen in wetgeving op het gebied van sociale zaken, maar ook de bezuinigingen daarin zijn erop gericht de bijstand activerender te maken. De (inkomens)ondersteuning die geboden wordt dient zodanig te zijn vormgegeven dat deze terecht komt waar het echt nodig is. Dit past ook binnen de uitgangspunten die zijn neergelegd in het Beleidsplan armoede en schulden.
Het Besluit bijzondere bijstand 2012 voorzag in een aantal regelingen die kunnen worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. In deze beleidsregels is het buitenwettelijk begunstigend beleid ingeperkt. Daar waar er wel sprake van is, wordt dit in de artikelsgewijze toelichting onderbouwd. Buitenwettelijk begunstigend beleid houdt in dat het bestuursorgaan (het college), terwijl er strikt genomen geen recht op bijzondere bijstand bestaat, dat recht toch aanneemt. De rechter zal het bestuursorgaan hier niet op veroordelen. De rechter kijkt alleen of het bestuursorgaan zijn eigen geschreven beleid juist uitvoert. Een bestuursorgaan zal kiezen voor buitenwettelijk begunstigend beleid omdat dat naar mening van het bestuursorgaan in sommige gevallen onevenredige of maatschappelijk nadelige effecten voorkomt. Andere kant van de medaille is dat buitenwettelijk begunstigend beleid bijdraagt aan het vergroten van armoedeval. Doch ook mensen met een arbeidsinkomen rond het sociaal minimum komen voor dezelfde vergoedingen in aanmerking.
De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand vraagt om richtlijnen die de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid bevorderen en leiden tot uniforme afhandeling van aanvragen bij gelijke situaties en gemiddelde belanghebbenden. Wel is de bijzondere bijstand met de wetswijziging per 1 januari 2015 nog meer een individuele beoordeling geworden. Deze beleidsregels bieden daarom ook de ruimte voor noodzakelijk maatwerk.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit artikel worden enkele relevante begrippen toegelicht.
Artikel 2. Bijzondere bijstand
In principe wordt ervan uitgegaan dat algemene kosten van bestaan kunnen worden bekostigd vanuit de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bijzondere bijstand wordt daarom alleen toegekend voor bijzondere en noodzakelijke kosten die de aanvrager zelf niet kan bekostigen. Hierop kan aanspraak worden gemaakt voor allerlei kostensoorten.
Artikel 3. Vorm van de bijstand
De bijstand wordt in principe om niet verleend. Dat betekent dat er geen terugbetalingsverplichting is voor de verstrekte bijstand. Maar er zijn ook uitzonderingen waarin gekozen kan worden voor een renteloze geldlening, een borgstelling of verstrekking in natura.
De wet heeft in ieder geval bepaald dat voor duurzame gebruiksgoederen allereerst wordt getracht een lening te krijgen bij een kredietverlenende instantie, desnoods met borgstelling. Pas daarna wordt gekeken naar de mogelijkheid van leenbijstand en tot slot pas bijstand om niet.
De beleidsregels bepalen tot slot dat bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan worden afgeweken van het verstrekken om niet. We gaan er daarbij vanuit dat mensen alles doen of nalaten om een beroep op bijzondere bijstand te voorkomen. De bijstand is immers het vangnet voor diegene die dat echt nodig hebben. Als men zich onvoldoende inspant om aanspraak op bijzondere bijstand te voorkomen, is sprake van een onnodig beroep en van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Er wordt dan teruggekeken over een periode van drie maanden.
Artikel 4. Hoogte bijstand
De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt (individueel) bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, wanneer ter zake van bepaalde kosten meerdere (adequate) voorzieningen mogelijk zijn, voor de goedkoopste voorziening moet worden gekozen.
Als richtlijn wordt hierbij gebruik gemaakt van de Nibud-prijzengids. Gezien de individuele afweging die gemaakt moet worden, kan hier beargumenteerd van worden afgeweken. Wanneer de te maken kosten hoger zijn mogen deze vergoed worden, tenzij de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen niet noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld als een luxere, duurdere versie wordt gewenst, maar ook kan worden volstaan met een goedkopere basisuitvoering.
Artikel 5. Bestedingsverplichting
Bijzondere bijstand die wordt verstrekt voor noodzakelijke kosten, dienen ook aan die kosten besteed te worden. Dit is vooral van belang bij de bijzondere bijstand die voor specifieke kosten wordt verstrekt.
De gemeente moet de besteding van de bijstand controleren. In deze beleidsregels is ervoor gekozen dat in principe middels een steekproef te doen. Aandachtspunten zijn: inrichtingskosten en individuele bijzondere bijstand op grond van groepskenmerken. Dat betekent wel dat alle aanvragers na toekenning minimaal 12 maanden de bewijzen van de besteding moeten bewaren. De gemeente kan verzoeken om deze te overleggen als bewijs van juiste besteding van de bijzondere bijstand.
Artikel 6. Voorliggende voorziening
Bijzondere bijstand is een vangnet. Dat betekent dat eerst moet worden gekeken of kosten niet op een andere wijze vergoed kunnen worden. Dan is er sprake van een voorliggende voorziening, waar eerst aanspraak op gemaakt moet worden. In dit artikel worden diverse voorliggende voorzieningen opgesomd. Deze opsomming is niet limitatief. Bij elke aanvraag wordt opnieuw gekeken of er voorliggende voorzieningen zijn.
Artikel 7. Te verstrekken informatie
Dit artikel bepaalt dat het college alle informatie kan opvragen van de aanvrager die nodig is om de aanvraag te kunnen beoordelen.
Artikel 8. Moment indiening aanvraag
In principe dient eerst een aanvraag ingediend en goedgekeurd te worden, voordat kosten gemaakt worden. Dit artikel beschrijft echter ook de handelswijze bij omstandigheden waarbij dat redelijkerwijs niet mogelijk is en geeft de maximale termijn weer waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend.
Artikel 9. Uitgangspunten draagkracht
Draagkracht is dat deel van het vermogen en inkomen dat de aanvrager zelf dient aan te wenden om de bijzondere kosten te voldoen. Uitgangspunt is dat het vermogen en inkomen boven een vastgestelde grens als draagkracht dienen te worden aangemerkt; met andere woorden, middelen die beschikbaar zijn om de bijzondere kosten te voldoen. Het college maakt van zijn bevoegdheid gebruik om de individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag niet in de draagkrachtbepaling te betrekken.
Artikel 10. Toepassing kostendelersnorm
In het eerste lid wordt bepaald dat bij het vaststellen van bijzondere bijstand rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm. De kostendelersnorm is ingevoerd om waar mensen gezamenlijk kosten voor bijvoorbeeld huur en eten kunnen delen de algemene bijstand daarop aan te passen. De bijzondere bijstand is echter niet bedoeld voor algemene bestaansmiddelen, maar voor bijzondere omstandigheden. Er is hierbij sprake van een individuele beoordeling. Wanneer bijvoorbeeld een betalingsregeling getroffen wordt, wordt uitgegaan van het daadwerkelijke inkomen. Dat betekent dat bij de bijstandsnorm dan wel rekening wordt gehouden met een eventuele kostendelersnorm, omdat dan het daadwerkelijke inkomen lager is.
Het tweede lid regelt dat bij de draagkrachtbepaling voor alleenstaande ouders wordt uitgegaan van de inkomensnorm volgens de Participatiewet 20% wettelijk minimumloon. Voorheen kreeg de alleenstaande ouder 90% van het wettelijk minimumloon terwijl een alleenstaande 70% ontving. Per 1 januari 2015 is de bijstand voor ‘alleenstaande ouders’ en ‘alleenstaanden’ gelijkgetrokken. Daarbij wordt opgemerkt dat het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders, verstrekt door de Belastingdienst, omhoog gaat met maximaal € 3.050 per jaar. Met de verhoging van de kindregelingen blijft het inkomen in de praktijk nagenoeg gelijk. Wanneer het inkomen van een werkende alleenstaande ouder met de alleenstaande norm wordt vergeleken, ontstaat er direct draagkracht: er is dus geen sprake van autonome draagkracht. Toepassing van deze berekening voorkomt deze ongewenste ontwikkeling.
Artikel 11. In aanmerking te nemen inkomen
In dit artikel is beschreven welke inkomsten meegerekend moeten worden bij het bepalen van de draagkracht van een aanvrager.
In lid 2 worden enkele specifieke kosten genoemd waarmee het inkomen in de berekening verlaagd mag worden. Dit omvat toeslagen van de Belastingdienst, maar ook buitengewone uitgaven die in het individuele geval van toepassing zijn
Artikel 12. In aanmerking te nemen vermogen
In dit artikel is beschreven welk vermogen meegerekend moet worden bij het bepalen van de draagkracht van een aanvrager.
Artikel 13. Draagkrachtperiode
Het college stelt de draagkracht in principe vast op 12 maanden. Er kan aanleiding zijn om de draagkracht te wijzigen in individuele gevallen. Afwijken van de periode van 12 maanden kan ook. Denk bijvoorbeeld aan woonkostentoeslag die moet worden afgestemd op het verkrijgen van huurtoeslag.
Artikel 14. Drempelbedrag
Het college mag bepalen dat de aanvrager de kosten moet opsparen totdat deze in totaal meer bedragen dan een drempelbedrag. In deze beleidsregels is ervoor gekozen geen drempelbedrag te hanteren. Wel kunnen belanghebbenden in individuele gevallen worden geadviseerd kleine bedragen (zogenoemde kruimelbedragen) zoveel mogelijk op te sparen indien dit voor hen praktisch voordeel biedt (bijvoorbeeld minder reismomenten naar de gemeente; minder aanvragen voor kleine bedragen en dus minder arbeidsintensief).
Artikel 15. Advies inwinnen
Dit artikel legt vast dat het college de mogelijkheid heeft om extern advies in te winnen om te bepalen of kosten daadwerkelijk noodzakelijk en bijzonder zijn. Specifiek worden hierbij medische kosten genoemd, omdat in die gevallen vaker een bewijs van een deskundige gevraagd wordt.
Artikel 16. Zelfstandig of in een instelling wonende jongeren 18 tot 21 jaar
Jongeren tot 21 jaar hebben een lagere bijstandsnorm. In bepaalde situaties kan het echter noodzakelijk zijn om deze bijstandsnorm aan te vullen tot het niveau van iemand van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Dit artikel voorziet in deze mogelijkheid wanneer een jongere zelfstandig woont of in een instelling woont en geen aanspraak kan maken op ouders.
Artikel 17. Woonkostentoeslag
Als men (tijdelijk) geen huurtoeslag ontvangt of de woonkosten om een andere reden te hoog zijn, dan kan men aanspraak maken op een woonkostentoeslag. Dit kan zowel van toepassing zijn voor huurders als voor woningbezitters.
Bij het toekennen van een woonkostentoeslag wordt vastgesteld of een verhuisplicht wordt opgelegd. Na 12 maanden moet opnieuw worden beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor woonkostentoeslag. Daarbij wordt onder andere getoetst of men zich voldoende heeft ingespannen om aan de opgelegde verhuisverplichting te voldoen. De toekenning kan meermaals opnieuw beoordeeld en toegekend worden, maar elke keer maximaal voor 12 maanden.
Bij de woonkostentoeslag dient de draagkracht volledig te worden ingezet. Dat betekent dat alle inkomsten boven de relevante bijstandsnorm benut dienen te worden.
Artikel 18. Medische kosten
De vergoedingen vanuit de Zvw en de Awbz zijn voorliggende voorzieningen die passend en toereikend worden geacht. Indien de voorliggende voorziening de kosten niet vergoedt, zijn deze niet noodzakelijk en kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Dit artikel beschrijft diverse gevallen waarin desondanks aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand.
In lid 1 is een niet-limitatieve opsomming opgenomen van diverse (para)medische kosten waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden. In lid 2 worden alternatieve geneeswijzen en een ooglaserbehandeling expliciet uitgesloten. Het uitgangspunt voor medische kosten is dat een ieder zich moet verzekeren op het voorzieningenniveau van de basis- en eventuele aanvullende zorgverzekering. Klanten worden daarom gestimuleerd zich aanvullend te verzekeren, in eerste instantie via de collectieve aanvullende zorgverzekering (zie ook artikel 27).
Artikel 19. Inrichtingskosten
Dit artikel beschrijft in welke gevallen en onder welke voorwaarden bijzondere bijstand kan worden toegekend voor woonkosten.
Artikel 20. Reis- en parkeerkosten
Reis- en parkeerkosten vallen in principe onder algemene bestaanskosten. Dit artikel beschrijft diverse gevallen waarin desondanks aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand.
In lid 2 worden specifiek de hogere reiskosten in verband met scholing genoemd. Hiervoor is in principe de WTOS en vanaf 1 augustus 2015 het kindgebonden budget een passende en toereikende voorliggende voorziening. Wanneer dit toch onvoldoende blijkt te zijn, kan aanspraak worden gemaakt op een vergoeding vanuit de bijzondere bijstand.
Artikel 21. Kosten in verband met kinderen
In bijzondere gevallen kan bijzondere bijstand worden aangevraagd voor kosten in verband met kinderen. Er wordt aangegeven dat dit mogelijk is voor de babyuitzet. Omdat dit eigenlijk wordt gezien als algemene bestaanskosten is dan sprake van een renteloze geldlening.
Artikel 22. Kosten voor bewindvoering en rechtsbijstand
In bepaalde gevallen kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor bewindsvoering en rechtsbijstand.
In lid 1 is vastgelegd dat aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand. Daarvoor dient wel een bewijs van het Juridisch Loket te worden overhandigd om de noodzaak van de rechtsbijstand aan te tonen, tenzij het Juridisch Loket geen diagnosedocument hoeft af te geven. Dat is het geval wanneer sprake is van een strafzaak, asielzaak of bestuurlijke sanctie. Ook geldt dit bij de gang naar een hogere instantie in een civiele of bestuursrechtelijke zaak.
Artikel 23. Overige kostensoorten
Dit artikel geeft een niet-limitatieve opsomming van diverse kosten waarvoor bijzondere bijstand verstrekt kan worden. Het zesde lid van dit artikel geeft nogmaals aan dat bij toekenning van bijzondere bijstand een individuele afweging gemaakt moet worden.
Artikel 24. Maatschappelijke participatie kinderen (kindregelingen)
Om te stimuleren dat kinderen uit gezinnen met een laag inkomen kunnen participeren, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor maatschappelijke activiteiten. Voor kinderen in deze leeftijdsgroep wordt het van belang geacht dat ze kunnen deelnemen aan diverse educatieve en welzijnsactiviteiten, ongeacht de inkomenssituatie van de ouder(s). Hieronder vallen ook meerkosten voor indirecte schoolkosten.
Voor kinderen vanaf 2-18 jaar heeft het college een bedrag vastgesteld van maximaal € 400,- per kind per jaar. Het college kan aan het bedrag een nadere invulling geven via diverse kindregelingen.
Artikel 25. Maatschappelijke participatie ouderen
Om te stimuleren dat ouderen na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kunnen participeren, kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor maatschappelijke activiteiten en de vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Een bedrag wordt verstrekt voor alleenstaanden en voor echtparen.
- •
alleenstaanden: € 625,- per persoon; waarbij geldt betaling van € 300,- direct na de aanvraag en in december het resterende € 325,-;
- •
echtparen: € 745,- per echtpaar; waarbij geldt € 374,- direct na de aanvraag en in december het resterende € 371,-.
Artikel 26. Chronisch zieken en gehandicapten
Het college acht het van belang om chronisch zieken en gehandicapten te compenseren in kosten die zij hebben als gevolg van hun ziekte of handicap mede als gevolg van het afschaffen van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie Eigen Risico (CER).
Het door het college vastgestelde tegemoetkoming bedraagt per jaar maximaal een bedrag gelijk aan het wettelijk eigen risico.
Artikel 27. Aanvullende zorgverzekering
Het college acht het van belang dat inwoners met een laag inwoners zich desondanks goed verzekeren. Dit artikel bepaalt dat elke inwoner met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm zich kan aansluiten bij de collectieve zorgverzekering waarover de gemeente afspraken heeft gemaakt. Deelname aan de collectiviteit levert inwoners een premiekorting op. Daarnaast kunnen inwoners een tegemoetkoming krijgen voor de aanvullende verzekering. Een bedrag wordt verstrekt per volwassene per jaar. De tegemoetkoming voor 2015 bedraagt € 189,- per volwassene.
Artikel 28, 29 en 30. Overige en slotbepalingen
Deze artikelen spreken voor zich.