De ambitie van Boxtel - beleidsregels kwaliteitsverbetering voor het buitengebied
 
Samenvatting
De provincie Noord Brabant heeft in haar Structuurvisie ruimtelijke ordening en in Hoofdstuk 2 van de Verordening ruimte het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ opgenomen. Hiermee wordt ontwikkelingsruimte geboden buiten het bestaande stedelijke gebied en de Ecologische Hoofdstructuur, onder voorwaarde dat dit gepaard gaat met maatregelen die het landschap versterken. In het bestemmingsplan buitengebied 2006 van de gemeente Boxtel was al een soortgelijk principe opgenomen. Om te komen tot een concrete doorvertaling en nadere uitwerking van het provinciale en gemeentelijke beleid voor kwaliteitsverbetering van het landschap is de ‘Beleidsregel kwaliteitsverbetering voor het buitengebied’ opgesteld.
Deze regeling heeft betrekking op de volgende beleidsregels, zoals neergelegd in voorliggend document:
  • 1.
    Afhankelijk van de impact van een ruimtelijke ontwikkeling op de omgeving hanteert de gemeente drie categorieën en bijbehorende kwaliteitsverbetering zoals in dit beleidsstuk vermeld.
  • 2.
    De gemeente benadrukt, dat de lijst geen uitspraken doet over de planologische aanvaardbaarheid van een initiatief. De lijst stelt het bestemmingsplan of ander gemeentelijk ruimtelijk beleid niet buiten werking.
  • 1.
    De voorbereiding van de landschappelijke inpassing vindt plaats via een keukentafelgesprek tussen de gemeentelijke beleidsmedewerker plattelandsvernieuwing/landschapsdeskundige en de initiatiefnemer.
  • 2.
    Landschappelijke inpassing op een bestemmingsvlak tot en met 5.000 m2 is maatwerk met dien verstande dat de oppervlakte van de landschappelijke inpassing minimaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak (nieuwe situatie) moet bedragen.
    Landschappelijke inpassing op een bestemmingsvlak groter dan 5.000 m2 voldoet in beginsel aan de volgende eisen:
    • een bosplantsoensingel van minimaal 6 meter breed;
    • het beplantingsassortiment past in het landschap;
    • de aan te leggen beplanting bestaat uit autochtoon plantmateriaal;
    • de landschappelijke inpassing wordt zoveel mogelijk binnen het bestemmingsvlak gerealiseerd;
    • bestaande erfbeplantingselementen kunnen worden opgenomen in de landschappelijke inpassing
  • 1.
    De forfaitaire en vaste bedragen per bestemming en ontwikkeling, zoals opgenomen in de tabel: ‘Rekenbedragen voor het bepalen van de waardevermeerdering’ vormen de basis voor het bepalen van de waardevermeerdering.
  • 2.
    Voor ontwikkelingen die met minimaal één zijde grenzen aan de bestemming Bos, Natuur, of Agrarisch, met waarden, moet 25% van de waardevermeerdering worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering.
  • 3.
    Voor overige ontwikkelingen die zijn gelegen in gebieden met de bestemming Agrarisch, zonder waarden, moet 20% van de waardevermeerdering worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering.
  • 4.
    Per periode van 3 jaar worden de rekenbedragen opnieuw vastgesteld door een aan te wijzen commissie bestaande uit de coördinator/beleidsmedewerker grondzaken en twee extern deskundigen.
  • 5.
    De keuze is aan de initiatiefnemer om de kwaliteitsverbetering te realiseren in de omgeving van de ontwikkellocatie of het bedrag te storten in een landschapsfonds.
  • 6.
    De eenheidsprijzen uit het stimuleringskader groenblauwe diensten dienen als basis voor de invulling van de groene en recreatieve tegenprestatie.
  • 7.
    De waardebepaling van een rode kwaliteitsverbetering wordt per geval beoordeeld op basis van maatwerk van een totaalontwikkeling.
  • 8.
    In categorie 3 moet naast een investering in kwaliteitsverbetering ook altijd de vereiste landschappelijke inpassing/ erfbeplanting plaatsvinden, waarbij de landschappelijke inpassing/ erfbeplanting niet mag worden meegerekend als kwaliteitsverbetering.
  • 9.
    Het beheer en onderhoud van de groene kwaliteitsverbetering kan (indien van toepassing binnen de mogelijkheden van Stika) direct na realisatie vallen onder het Stika.
  • 10.
    Voor de storting van de bijdrage kwaliteitsverbetering wordt gebruik gemaakt van het fonds plattelandsvernieuwing, waarbij in een overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente is vastgelegd aan welk project een bijdrage wordt geleverd.
  • 11.
    In de omgevingsvergunning/ regels bestemmingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen en in de anterieure overeenkomst wordt een boetebeding opgenomen, zodat is geborgd dat de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering wordt uitgevoerd en in stand gehouden.
  • 12.
    Hardheidsclausule: het college van burgemeester en wethouders mag afwijken van deze beleidsregels, indien toepassing zou leiden tot gevolgen voor belanghebbenden, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Aanleiding en doelstelling
Aanleiding
Uitgangspunt van deze “beleidsregel landschappelijke kwaliteitsverbetering” is dat de kwaliteit van het Boxtelse buitengebied wordt verbeterd. Hierbij wordt de geboden ruimte voor bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen gekoppeld aan een gelijktijdige kwaliteitsverbetering van het landschap.
Ook de provincie Noord-Brabant streeft eenzelfde versterking van het landschap na en heeft daarom in haar “Structuurvisie ruimtelijke ordening” en in de “Verordening ruimte” het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap geïntroduceerd. Met dit principe is gezocht naar mogelijkheden om de kwaliteit van het landschap te behouden en waar mogelijk te versterken. Met name bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied moet er een evenwicht zijn tussen de ruimtelijke ontwikkeling enerzijds en de kwaliteit van het landschap anderzijds. Door de provincie Noord-Brabant is dan ook bepaald dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied gepaard moeten gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap.
Voor (planmatige) stedelijke ontwikkelingen bestaat deze zogenaamde rood-met-groen koppeling al langer. De rood-met-groen-koppeling houdt het volgende in: Wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, moet die uitbreiding gepaard gaan met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. De achterliggende gedachte is dat de realisering van stedelijke functies in het buitengebied, zoals woongebieden en bedrijventerreinen, altijd ten koste gaat van de groene ruimte in het buitengebied. In ruil voor die aantasting van het buitengebied wordt een investering in de kwaliteit van het buitengebied elders geëist, bijvoorbeeld door landschapsontwikkeling en groenaanleg. Bij elk plan voor een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijke gebied geldt als uitgangspunt de voorwaarde dat gelijktijdig wordt aangegeven waar en hoe deze rood-met-groen-koppeling inhoud krijgt en op welke wijze wordt zeker gesteld.
Dit rood-met-groen beleid wordt verbreedt naar overige ontwikkelingen in het buitengebied. Concreet betekent dit dat passende functies zich kunnen ontwikkelen als er ook een investering voor het landschap tegenover staat.
Deze zorgplicht was binnen de gemeente Boxtel al doorvertaald en vastgelegd in het destijds geldende “bestemmingsplan buitengebied 2006”. In de praktijk bleek echter, dat objectieve kaders voor het opstellen en beoordelen van plannen werden gemist. Daarnaast bleek, dat de initiatiefnemers nauwelijks gevolg gaven aan de uitvoering van de landschapsversterking. Doordat er vrijwel geen controle plaatsvond op de uitvoering van de plannen kwamen plannen nauwelijks goed tot uitvoering. Dit is de reden dat de gemeente Boxtel nu streeft om duidelijke kaders vast te stellen voor de verankering en borging van de uitvoering.
Proces
De zorgplicht voor de kwaliteitsverbetering van het landschap is op provinciaal niveau doorvertaald en vastgelegd in artikel 2.2 van de Verordening Ruimte. Daarin wordt gesteld dat elke ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gepaard moet gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor de uitwerking van artikel 2.2 is door de provincie Noord-Brabant in 2011 een werkgroep samengesteld. In deze werkgroep zaten naast gemeentelijke- en provinciale ambtenaren ook rentmeester en juristen van diverse adviesbureaus.
Op verzoek van de provincie had ook de gemeente Boxtel met twee adviseurs zitting in deze werkgroep. Deze werkgroep leverde het document Handreiking kwaliteitsverbetering (bijlage 2). Dit document is de onderlegger geworden van de Regionale Ruimtelijke Overleggen (RRO) en voor de onderhavige beleidsregel.
De provincie Noord-Brabant heeft in de overleggen met de regio's (Regionale Ruimtelijke Overleggen (RRO)) aangegeven dat het aan de gemeenten binnen Brabant is om artikel 2.2 uit de Verordening Ruimte uit te werken in een beleidsregel kwaliteitsverbetering. Voor een effectieve en efficiënte gemeentelijke planpraktijk is de wens van de provincie, dat er binnen de regio afspraken over 'kwaliteitsverbetering' worden gemaakt, zodat deze eenduidig kunnen worden toegepast bij de planontwikkeling en -beoordeling.
De gemeente Boxtel valt in het kader van de RRO binnen de regio Noordoost-Brabant. In het RRO Noordoost-Brabant zijn regionaal afspraken vastgelegd omtrent de toepassing van het artikel 2.2 van de Verordening Ruimte over:
  • 1.
    Toepassingsbereik met categorie indeling;
  • 2.
    Uitwerking categorie 2: landschappelijke inpassing;
  • 3.
    Uitwerking categorie 3: kwaliteitsverbetering.
In dit hoofdstuk 4 wordt beschreven op welke standpunten het RRO Noordoost-Brabant dan wel specifiek de gemeente Boxtel inneemt over voornoemde onderwerpen.
In bijlage 1 is het afsprakenkader opgenomen.
Doelstelling
Met de voorliggende “beleidsregels landschappelijke kwaliteitsverbetering”:
  • verwoordt de gemeente Boxtel haar ambitie voor de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • formuleert de gemeente Boxtel heldere en transparante kaders voor de uitwerking van artikel 2.2 van de provinciale Verordening Ruimte;
  • biedt de gemeente Boxtel een handreiking aan (particuliere) initiatiefnemers met te doorlopen stappen van initiatief tot contract.
Leeswijzer
Hoofdstuk 2: Bestaande situatie van Boxtel (bp buitengebied knelpunten)
Hoofdstuk 3: Uitwerking art 2.2 (afspraken met regio specifieke keuzes gemeente
over toepassingsbereik, Locatie kwaliteitsverbetering, Methodiek,
Basisinspanning)
Hoofdstuk 4: Verantwoording/borging en monitoring
Hoofdstuk 5: Processchema van initiatief tot contract
Bestaande situatie van Boxtel
Visie op het buitengebied
De gemeente Boxtel is een actieve gemeente als het gaat om beleid voor het buitengebied en de uitvoering van concrete projecten. Al in de Nota Plattelandsvernieuwing – ‘ruimte voor Boeren, Burgers en Buitenlui’ wordt beschreven, dat het buitengebied van Boxtel een sterke verwevenheid kent van landbouw, natuur, wonen, watersystemen en recreatie in het buitengebied. Behoud van deze verwevenheid was en is van groot belang. Het buitengebied van Boxtel moet in samenhang bezien worden. Daarbij was en is sprake van een zeker evenwicht tussen enerzijds de verbetering en verbreding van de agrarische gebruiksmogelijkheden en anderzijds de versterking van natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. Hierbij is de realisatie van het Nationaal Landschap Het Groene Woud een belangrijke doelstelling van de gemeente. De belangrijkste beleidspunten hiervoor zijn:
  • het versterken van de identiteit, de cultuurhistorische waarden en de natuurwaarden;
  • het verkrijgen van een aantrekkelijk groen buitengebied, dat aantrekkelijk is voor recreanten en toeristen en waar het goed wonen en werken is.
Deze beleidsuitgangspunten zijn in eerste aanleg planologisch nader uitgewerkt in het “bestemmingsplan buitengebied 2006” en nadien overgenomen in het geldende “bestemmingsplan buitengebied 2011”. Dit betekent dat de gemeente streeft naar:
  • het behouden én versterken van de essentiële cultuurhistorische waarde van het natuurrijke cultuurlandschap. Bebouwing en erfinrichting moeten in maat en vorm zoveel mogelijk aansluiten bij de kleinschaligheid en de cultuurhistorie van het landschap. De historische (land)wegen, structuur en waardevolle morfologie moeten zoveel mogelijk worden behouden evenals de bestaande groenstructuren en perceelsscheidingen;
  • het beschermen en versterken van de natuurwaarden. Beheer van bos moet zoveel mogelijk op ecologische basis plaatsvinden. Biodiversiteit moet zoveel mogelijk worden vergroot;
  • het verbeteren van de recreatieve gebruiksmogelijkheden (waarbij vooral wordt gedacht aan 'groene' vormen van recreatie). De gemeente wil actief meewerken aan bevordering van extensief recreatief gebruik via de ontsluiting van het gebied voor voetgangers en fietsers;
  • het verbeteren van de ecologische relaties tussen de natuurgebieden. Bestaande en geplande ecologische verbindingszones langs beken moeten worden versterkt/ontwikkeld. Ontsnippering draagt eveneens bij aan het verbeteren van de ecologische relaties. Aan de ene kant beschermt het bestemmingsplan de bestaande natuurlijke kwaliteiten. Aan de andere kant is herstel en ontwikkeling mogelijk door afstemming op de meer uitvoeringsgerichte plannen zoals het Reconstructieplan. De Gemeente Boxtel heeft de Europese oproep "Countdown 2010" (2005) ondertekend waarmee ze zich verplicht om zich extra in te zetten voor het bevorderen/ versterken van de biodiversiteit. De gemeente streeft dan ook naar een toename van de gebiedskwaliteiten c.q. toename van de biodiversiteit. Met het bestemmingsplan wordt in dit kader echter geen actief beleid gevoerd, wel worden bestaande en nieuwe projecten ruimtelijk gefaciliteerd. De algemene lijn van de Gemeente Boxtel in dit bestemmingsplan is dat de waarden van groot belang zijn voor de omgevingskwaliteit. Waarden komen terug in de hoofdbestemmingen en daaraan gekoppelde bouw-, ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden; specifieke waarden worden apart beschermd door een aan de waarde gekoppeld omgevingsvergunningenstelsel;
  • De gemeente Boxtel erkent de belangrijke rol van de landbouw in het buitengebied. Gestreefd wordt naar een duurzaam perspectief voor de landbouwsector waarbij "multifunctionaliteit" en "kwaliteitproductie" voorop staan. Deze beleidsuitgangspunten passen goed binnen de ontwikkeling van Het Groene Woud als Nationaal Landschap: bij behoud en/of versterking van de kernkwaliteiten van het gebied, zijn ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk.
Ambitie kwaliteitsverbetering
Met het “bestemmingsplan buitengebied 2006” heeft de gemeente Boxtel in 2006 een nieuwe weg ingeslagen. De ambitie zit vooral in de aard en toepassing van dit bestemmingsplan. De Boxtelse ambitie om ontwikkelingsmogelijkheden te koppelen aan een versterking van de waarden van het buitengebied was in 2006 vooruitstrevend.
In het bestemmingsplan buitengebied 2006 heeft op lokale schaal een vertaling van het begrip “ontwikkelingsplanologie” plaatsgevonden. Dit betekent dat ontwikkelingen mogelijk moeten zijn als ook de waarden, zoals genoemd in de visie van het buitengebied, van het buitengebied er per saldo op vooruit gaan. Hierbij is toename van ruimtelijke kwaliteit uitgangspunt. Aan een groot aantal ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan is daarom de volgende voorwaarde gekoppeld:
“de gebiedswaarden worden substantieel versterkt conform een ingediend landschapsversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving en/of de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen”.
WUBBB
Om te komen tot een gedragen en deskundige advisering van de landschapsversterkingsplannen is de Werkgroep Uitvoering Bestemmingsplannen Buitengebied Boxtel (WUBBB) opgericht.
De werkgroep bestaat uit de volgende deelnemer/belangenbehartigers:
  • een onafhankelijk voorzitter;
  • maximaal twee externe deskundigen;
  • 2 leden, voorgedragen door de ZLTO, afdeling Boxtel-Liempde;
  • 2 leden, voorgedragen door de plaatselijke (gezamenlijke) natuur- en milieuwerkgroep(en);
  • 1 lid namens de heemkundekring Boxtel;
  • 1 lid namens het waterschap De Dommel.
Op deze wijze heeft de gemeente Boxtel in het bestemmingsplan buitengebied geprobeerd een positieve en gedragen bijdrage te leveren aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Het Groene Woud.
Huidige w erkwijze WUBBB
Bepaalde ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied zijn mogelijk, mits dit leidt tot een versterking van de gebiedskwaliteiten. De benodigde omvang van maatregelen die het gebied versterken is daarmee afhankelijk van mate waarin de ingreep zorgt voor aantasting. Dit betreft dus maatwerk.
Tot voor 2 jaar geleden werd door de initiatiefnemer een plan ingediend, dat vooraf niet aan de keukentafel besproken was. Dit plan werd alleen ambtelijk van een preadvies voorzien en werd aan de WUBBB ter advisering voorgelegd.
Om te komen tot maatwerk hanteert de gemeente Boxtel sinds 2 jaar de volgende werkwijze voor het bepalen van de landschapsversterking. Wanneer een initiatiefnemer zich meldt, wordt door middel van een keukentafelgesprek op de locatie van de initiatiefnemer samen met de gemeentelijke beleidsmedewerker plattelandsvernieuwing / landschapsdeskundige het plan doorgesproken en voorzien van advies.
Deze adviezen worden in de aanvraag verwerkt en ambtelijk wordt er een pre-advies opgesteld voor de WUBBB. De WUBBB beoordeelt deze plannen en adviseert het college.
Concreet betekent dit dat de plannen die de WUBBB nog moet beoordelen al in samenspraak tussen gemeente en initiatiefnemer opgesteld zijn.
De nieuwe werkwijze heeft ook voor de initiatief nemer een voordeel: de kosten worden lager doordat de gemeente al aan de keukentafel mee adviseert, waardoor er nog nauwelijks aanpassingen aan het ingediende plan hoeven plaats te vinden.
Knelpunt
De ambitie van “bestemmingsplan buitengebied 2006” was al goed beschreven alleen de uitvoering van dit plan bleek in praktijk moeilijk. Een ambitie op papier is mooi, maar wordt pas concreet als het plan is uitgevoerd.
Doordat objectieve kaders voor het opstellen/beoordelen/borgen van plannen ontbraken en de initiatiefnemers nauwelijks gevolg gaven aan de uitvoering van de landschapsversterking werden de landschapsversterkingsplannen in het veld nauwelijks zichtbaar. In de praktijk werd duidelijk dat van alle plannen die zijn opgesteld in de afgelopen jaren door de WUBBB er maar enkele daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Dit is de reden dat de gemeente met deze beleidsregels duidelijke kaders wil vaststellen voor de verankering en borging van de uitvoering.
Waarderingsmethodiek
De zorg voor de kwaliteit van het landschap wordt door gemeenten in het RRO Noordoost-Brabant breed gedragen en zij willen ook actief invulling geven aan de zorgplicht. Er bestaan echter wel bedenkingen ten aanzien van de manier waarop deze zorgplicht in de Verordening Ruimte is vastgelegd. Het probleem zit hem in de generieke werking van artikel 2.2., namelijk de eis dat ‘elke’ ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gepaard moet gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap (hetgeen verder reikt dan een goede inpassing). Dat gaat naar de mening van veel gemeenten te ver. Het staat op gespannen voet met de roep om deregulering en minder bureaucratie.
Deze bedenking heeft er toe geleid dat er vanuit de gemeenten in de regio Noordoost-Brabant een voorstel is gedaan voor een pragmatisch en doelgericht toepassingsbereik van artikel 2.2. van de Verordening Ruimte. Een toepassingsbereik dat recht doet aan de ontwikkeling van de kwaliteit van het landschap enerzijds, maar anderzijds ook recht doet aan een werkbare reële praktijk waarin initiatiefnemers en gemeenten niet nodeloos, of onevenredig, geconfronteerd worden met extra werk en extra kosten. Voorkomen moet worden dat een regeling wordt opgetuigd die passende ruimtelijke ontwikkelingen verlamt of onnodig belast.
Gezocht is naar een evenwicht tussen de impact van de ruimtelijke ontwikkeling en de prestatie die geleverd moet worden voor de kwaliteit van het landschap. Daarbij is het allereerst zaak om goed te kijken naar de impact van de ruimtelijke ontwikkeling.
Deze wordt onder meer bepaald door:
  • de omvang van de ontwikkeling;
  • nieuw ruimte beslag of wordt er gebruik gemaakt van bestaande bebouwing;
  • de aard van de locatie en de omgeving;
  • de aard van de ontwikkeling en mogelijke hinder voor de omgeving (verkeersaantrekkende werking, geluid, milieucategorie);
  • de 'gewenstheid' van een ontwikkeling, geeft deze bijvoorbeeld concreet en direct invulling aan een (sectorale) beleidswens.
Indeling in 3 categorieën
Zoals aangegeven hebben niet alle ontwikkelingen dezelfde impact. Vanuit praktisch oogpunt is gekozen voor een indeling in drie categorieën. Kort samengevat komt dit neer op de volgende indeling:
 
i mpact
m aatregel
a anpak
c ategorie 1
geen impact op de omgeving
niet van toepassing
niet van toepassing
c ategorie 2
beperkte impact op de omgeving
•verplicht landschappelijke inpassing
•maatwerk middels ‘keukentafelgesprek’
•‘inkleden’ of omzoomen van de projectlocatie met groen
c ategorie 3
grote impact op de omgeving
•verplicht landschappelijke inpassing (categorie 2) plus kwaliteitsverbetering
•maatwerk middels ‘keukentafelgesprek’ middels vooraf bepaalde inspanning op basis van berekeningsmethodiek
•aanleg van een landschapselementen
•recreatieve voorzieningen (extensief)
•slopen van bebouwing
•behoud cultuurhistorische bebouwing
•kwaliteit van de bebouwing
•verkleinen/opheffen bestemmingsvlak
•realiseren EHS en EVZ
•niet mogelijk op de locatie maar in de buurt.
•anders bijdrage in voorziening plattelandsvernieuwing
Navolgend zijn per categorie de ontwikkelingsmogelijkheden benoemd, zoals de gemeente Boxtel deze hanteert. Deze opsomming betreft niet de volledige lijst met ontwikkelingsmogelijkheden zoals deze in het RRO Noordoost-Brabant zijn overeengekomen. Ontwikkelingsmogelijkheden die niet mogelijk zijn op basis van het geldende Boxtelse beleid zijn niet overgenomen vanuit de regionale afspraken.
Verder mag duidelijk zijn dat de navolgende lijst nadrukkelijk alleen van toepassing is op artikel 2.2 van de Verordening Ruimte. Het is beslist geen ruimtelijk beleidskader op zich. De lijst stelt het bestemmingsplan of ander gemeentelijk ruimtelijk beleid niet buiten werking. De planologische aanvaardbaarheid dient altijd voorop te staan. Indien een initiatief ruimtelijk niet aanvaardbaar is, dient geen medewerking te worden verleend, ongeacht de landschappelijke tegenprestatie.
Uitwerking categorie 1: geen extra inspanning
Ten aanzien van deze categorie is in het RRO de afspraak gemaakt dat geen landschappelijke inpassing en geen kwaliteitsverbetering wordt verlangd.
Tot deze categorie behoren in ieder geval de volgende ontwikkelingen:
  • alle ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van de directe bouwmogelijkheden/bouwregels en gebruiksregels van een ‘Bestemmingsplan buitengebied 2011’;
  • vergroten inhoud van een burgerwoning tot 600 m3;
  • vergroten inhoud van een bedrijfswoning tot 750 m3;
  • vergroten aantal m2 bijbouwen bij woning tot 100 m2 in totaal;
  • ontwikkeling ter realisatie van EHS compensatie;
  • wijzigen bestemming naar Bos/Natuur en treffen bestemmingsregeling/aanleg voorzieningen die een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden tot gevolg hebben;
  • vestiging van of de splitsing in meerdere wooneenheden in monumentale/ karakteristieke/cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • herbouw woning binnen geldend bestemmingsvlak;
  • bed & breakfast en kleinschalige recreatieve nevenactiviteiten in/bij (bedrijfs)woning binnen vigerende bouwregeling (oppervlakte bijgebouwen) en binnen geldend bestemmingsvlak wonen of niet agrarisch bedrijf tot een maximum van 100 m2;
  • nevenactiviteiten en verbrede landbouwactiviteiten bij een agrarisch bedrijf of Wonen-VAB binnen bestaande bebouwingsmogelijkheden tot een maximum van 200 m2;
  • aan huis gebonden beroep/bedrijf in/bij woning tot 50 m2);
  • ontheffing mantelzorg in/bij woning binnen geldende bouwregeling (oppervlakte bijgebouwen);
  • ontheffing tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders binnen geldende, bestaande bebouwing (dit mag niet leiden tot het ontstaan van een zelfstandige woonruimte);
  • toestaan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • verkoop van op het eigen (agrarisch) bedrijf vervaardigde producten (inclusief de verkoop van streekeigen producten) tot een maximum van 100 m2 binnen geldende bouwregeling bedrijfsbebouwing;
  • Alle ontwikkelingen die vallen onder het zogenaamde ‘vergunningsvrij bouwen’ (artikel 3 en 4 van Bijlage II BOR);
  • binnenplanse 10%-afwijking: kleine afwijkingen ten behoeve van hoogte en situering.
De gemeente Boxtel heeft de afspraken uit het RRO voor categorie 1 overgenomen in de onderhavige regeling met uitzondering van de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte woningen.
Voor Ruimte voor Ruimte woning staat immers niet vast dat in deze gevallen geen of slechts een verwaarloosbare impact zal plaatsvinden. Ruimte voor Ruimte woningen die zonder een kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd, kunnen ernstig afbreuk doen aan de kwaliteit van het buitengebied. Om die reden is in afwijking van de afspraken in het RRO in de onderhavige regeling de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte woningen geplaatst in categorie 2.
Uitwerking categorie 2: landschappelijke inpassing
Categorie 2 betreft de kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen, waarvan het ruimtelijk effect van de ontwikkeling veelal beperkt blijft tot het eigen erf en slechts een beperkt visueel-ruimtelijk effect heeft op de directe omgeving (het betreft toename van bebouwing en/of een andere functie binnen de reeds bestaande bestemmingsvlakken).
Tot deze categorie behoren in ieder geval de volgende ontwikkelingen:
  • alle ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het ‘Bestemmingsplan Buitengebied 2011’, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie;
  • minicampings met kleinschalige kampeergelegenheden tot een maximum van 25 mobiele kampeermiddelen;
  • bed & breakfast en kleinschalige recreatieve nevenactiviteiten in/bij (bedrijfs)woning binnen vigerende bouwregeling (oppervlakte bijgebouwen) en binnen geldend bestemmingsvlak wonen of niet agrarisch bedrijf vanaf een oppervlakte van 100 m2;
  • nevenactiviteiten en verbrede landbouwactiviteiten bij een agrarisch bedrijf binnen bestaande bebouwingsmogelijkheden vanaf 200 m2;
  • realisatie Ruimte voor Ruimte woning(en);
  • omschakeling van een bedrijfswoning naar een burgerwoning;
  • vormverandering van een agrarisch bouwvlak of een bestemmingsvlak;
  • paardenbakken aansluitend aan het bouwvlak;
  • omschakeling van agrarische bedrijfsvoering (grondgebonden, intensief, overig nietgrondgebonden) zonder vergroting van het bestemmingsvlak;
  • voor zover de locatie is gelegen in het agrarisch gebied, als bedoeld in de Verordening ruimte: vergroten agrarisch bouwblok tot 1,5 ha;
  • voor zover de locatie is gelegen in de groenblauwe mantel, als bedoeld in de Verordening ruimte, vergroten agrarisch bouwvlak tot 1 ha.
De gemeente Boxtel heeft de afspraken uit het RRO voor categorie 2 overgenomen in de onderhavige regeling met uitzondering van de omschakeling van bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Vanuit de perceptie van de huidige ontwikkelingen in het landelijk gebied betreft deze omschakeling een gewenste ontwikkeling, omdat deze ontwikkeling planologisch gepaard gaat met het saneren van de bijbehorende bedrijfsgebouwen. Daarom wordt in afwijking van de provinciale afspraken uit het RRO voorgesteld om de omschakeling van bedrijfswoningen naar burgerwoningen niet te plaatsen in categorie 3, maar in categorie 2. Dat betekent, dat uitsluitend een landschappelijke inpassing van deze ontwikkellocaties toereikend is.
In het RRO zijn geen specifieke afspraken gemaakt over de omvang en aard van de landschappelijke inpassing. Dat betekent, dat de gemeente Boxtel hieromtrent haar eigen beleid kan voeren.
Bij categorie 2 initiatieven overlegt de landschapsdeskundige van de gemeente Boxtel met de initiatiefnemer via een 'keukentafelgesprek' hoe aan de vereiste landschappelijke inpassing wordt voldaan. Het doel is de nieuwe ontwikkeling in het bestaande landschap goed in te passen. Het gaat om 'keukentafelgesprekken' waarbij de plaatselijke kwaliteiten en ontsieringen centraal staan. De landschappelijke inpassing/erfbeplanting moet passen in het bijbehorende landschap. Zeker ook omdat de aard van de ontwikkeling soms vraagt om een specifieke beplanting. Vooral bij de schaalvergroting die nu optreedt in de agrarische sector, waarbij de (dichte) melkveestallen uit de zeventiger jaren vervangen worden door de grote hoge moderne, open stalconstructies waarbij vooral in de wintermaanden opvalt dat deze stallen bijna 24 uur per etmaal verlicht zijn.
Om te komen tot een evenredige landschappelijke inpassing voor grote en kleine initiatieven is een onderscheidt gemaakt tussen ontwikkelingen op een bestemmingsvlak tot en met 5.000 m2 en ontwikkelingen op een bestemmingsvlak groter dan 5.000 m2.
Voor kleine ontwikkelingen tot en met 5.000 m2 wordt maatwerk toegepast, met dien verstande dat de oppervlakte van de landschappelijke inpassing minimaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak (nieuwe situatie) moet bedragen.
Voor grote ontwikkelingen op een bestemmingsvlak groter dan 5.000 m2 is de ambitie voor de landschappelijke inpassing erop gericht om alle bebouwing binnen het bestemmingsvlak 4-zijdig te voorzien van een robuuste landschappelijke inpassing met een bosplantsoensingel, zodat de bebouwing zoveel mogelijk wordt onttrokken aan het zicht. Onder een robuuste landschappelijke inpassing wordt door de gemeente in ieder geval verstaan:
  • een beplantingsstrook van minimaal 6 meter breed;
  • het beplantingsassortiment past in het landschap
  • de aan te leggen beplanting bestaat uit autochtoon plantmateriaal
  • de landschappelijke inpassing wordt zoveel mogelijk binnen het bestemmingsvlak gerealiseerd.
Indien op de locatie al bestaande erfbeplantingselementen aanwezig zijn, kunnen deze in de landschappelijke inpassing worden opgenomen. Wanneer er al een goede erfbeplanting aanwezig is, of wanneer de locatie al goed is ingepast, zal er dus geen extra inpassing hoeven plaats te vinden.
Uitwerking categorie 3: kwaliteitsverbetering
Categorie 3 heeft door zijn omvang een grotere invloed dat categorie 2. Om deze reden is alleen landschappelijke inpassing niet voldoende. Daarvoor is op provinciaal- en regionaal niveau afgesproken/besloten dat er een investering moet worden uitgegeven voor kwaliteitsverbetering.Tot deze categorie behoren in ieder geval de volgende ontwikkelingen:
  • alle ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie;
  • omschakeling, zonder vergroting van het bouwvlak, van agrarisch bestemmingsvlak naar Bedrijf, Recreatie, Agrarisch gerelateerd etc.;
  • wijzigen Agrarisch, Bedrijf, Recreatie, Agrarisch gerelateerd etc. naar Wonen;
  • uitbreiding bestemmingsvlak Bedrijf, Wonen, Horeca, Recreatie etc.;
  • vergroten aantal m2 bebouwing binnen Bedrijf, Recreatie, Horeca etc.;
  • realiseren van een woning op basis van Vr artikel 11.4, kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties binnen zoekgebied verstedelijking;
  • omschakelen van een niet agrarische bestemming met bouwvlak naar agrarisch grondgebonden of niet-grondgebonden;
  • wijzigen ten behoeve van telecommunicatie (zendmasten e.d.);
  • vergroten aantal m2 bijgebouwen bij een woning groter dan 100 m2;
  • nieuwbouw (eerste) bedrijfswoning;
  • vergroten inhoud van een burgerwoning tot 850 m3 (sloop-bonusregeling);
  • vergroten inhoud van een agrarische Bedrijfswoning tot 850 m3;
  • voor zover de locatie is gelegen in het agrarisch gebied, als bedoeld in de Verordening ruimte: vergroten agrarisch bouwblok boven 1,5 ha;
  • voor zover de locatie is gelegen in de groenblauwe mantel, als bedoeld in de Verordening ruimte, vergroten agrarisch bouwvlak boven 1 ha.
Waardebepaling investering
In het RRO hebben provincie en gemeenten ervaringen gedeeld op welke objectieve wijze bepaald kan worden hoeveel moet worden geïnvesteerd voor de kwaliteitsverbetering. Dit heeft geresulteerd in een goede rekenmethode voor categorie 3 op basis van een forfaitaire berekeningssystematiek, die nu in vrijwel alle Brabantse gemeenten wordt gebruikt. Deze berekeningssystematiek is een afgeleide van de berekeningssystematiek uit het Kostenverhaal, waarbij uitsluitend het beginsel van de berekeningsmethode wordt benut voor het kunnen waarderen van de landschappelijke impact van een ontwikkeling op een gebied.
De gemeente Boxtel kiest ervoor ook deze consistente en inzichtelijke berekeningssystematiek te hanteren voor categorie 3 om de volgende redenen:
  • Er is één totaalinstrument;
  • Het instrument biedt transparante en heldere kaders voor particuliere initiatiefnemers;
  • De consistente berekeningsystematiek zorgt voor een grote mate van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid.
De forfaitaire berekeningsmethodiek waarbij gewerkt wordt met gestandaardiseerde normbedragen per ruimtelijke ontwikkeling werkt als volgt:
  • 1.
    Eerst wordt de “rode” ontwikkeling omgerekend naar euro’s. Daarvoor wordt bepaald wat de waardestijging is van de planologische wijziging.
  • 2.
    Vervolgens wordt op basis van een percentage de minimale investering in euro’s in de kwaliteitsverbetering bepaald. Dit percentage bedraagt tenminste 20% van de waardestijging. Dit percentage is in samenspraak tussen provincie en regiogemeenten vastgesteld.
Ad 1 Omrekenen naar euro’s
Bij de omrekening wordt gebruik gemaakt van forfaitaire en vaste bedragen. Dit houdt in, dat op basis van vooraf vastgestelde eenheidsbedragen de waarde van de bestemmingsfunctie wordt bepaald en niet op basis van specifieke waardebepaling per project. Kortom er wordt gewerkt mee eenheidsprijzen voor bijvoorbeeld landbouwgrond, wonen, etc. Op het moment dat door omzetting van de functie grond meer waard wordt dan treedt deze methode in werking. De meerwaarde die gekregen wordt, moet voor een gedeelte geïnvesteerd worden in de kwaliteitsverbetering.
Per bestemming worden de forfaitaire en vaste bedragen gehanteerd, zoals opgenomen in de navolgende tabel.
De forfaitaire en vaste bedragen zijn tot stand gekomen op basis van een ambtshalve vergelijking van forfaitaire grondwaardes per m2 in de regio.
Per periode van 3 jaar worden de grondprijzen opnieuw gewaardeerd door een aan te wijzen commissie bestaande uit coördinator/beleidsmedewerker grondzaken en twee extern deskundigen.
In onderstaand overzicht treft u deze bedragen aan.
Tabel: R ekenbedragen voor het bepalen van de waardevermeerdering
Bestemming
Forfaitaire grondwaarde per m2
Natuur/ Bos/ Water/ Groen
€ 1,-
Agrarische grond
€ 5,-
Bedrijf – Agrarisch
€ 25,-
Aanduiding teeltondersteunende voorziening
€ 15,-
Aanduiding voorzieningen (sleufsilo’s etc)
€ 25,-
Agrarisch technisch/ verwant bedrijf
€ 40,-
Niet-agrarische bedrijven/ Bedrijf
€ 60,-
Glastuinbouw
€ 25,-
Bedrijf-statische opslag
€ 25,-
Intensieve recreatie/ Horeca
€ 125,-
Extensieve recreatie
€ 40,-
Maatschappelijk
€ 100,-
Wonen
€ 250,-
Infrastructuur/verkeer
€ 10,-
Ontwikkeling
Vast bedrag basisinspanning
Toevoegen extra (bedrijfs) woning binnen geldende bestemming m.u.v. een RvR-woning en de omschakeling van bedrijfswoningen naar burgerwoningen
€ 50.000,- / woning
Uitbreiden bedrijfswoning > 750 m3
€ 50,- / m3
Uitbreiden woning > 600 m3
€ 50,- / m3
Uitbreiden bebouwing bedrijf
€ 35,- / m2
Uitbreiden bebouwing horeca
€ 35,- / m2
Uitbreiden bebouwing maatschappelijk > 50 m2
€ 35,- / m2
Uitbreiden bebouwing recreatie
€ 35,- / m2
Uitbreiding bebouwing sport > 500 m2
€ 35,- / m2
Ad 2 Percentage van de waardevermeerdering 20% of 25%
Zoals beschreven bij advies 1 moet een percentage van de waardevermeerdering geïnvesteerd worden in kwaliteitsverbetering. De waardevermeerdering wordt in eerste instantie bepaald over de waardevermeerdering van de gronden en van de opstallen.
De Provincie heeft bepaald dat minimaal 20% van de waardevermeerdering moet worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering. Elke gemeente is vrij om een hoger percentage vast te stellen, al naar gelang de ambities op het vlak van de kwaliteitsverbetering.
Ten opzichte van dit minimale percentage van de waardevermeerdering stelt Boxtel net als nabij gelegen gemeenten als Boekel, Uden, Sint Oedenrode en Mill- Sint Hubert, een hoger percentage en daarmee een hogere ambitie ter behoud van het waardevolle landschap. De gehanteerde percentages zijn:
  • 1.
    Voor ontwikkelingen die op basis van het geldende bestemmingsplan met minimaal één zijde zijn gelegen in gebieden met de bestemming Bos, Natuur, of Agrarische bestemming met waardenmoet een percentage van 25% van waardevermeerdering worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap.
  • 2.
    Voor de overige ontwikkelingen die overeenkomstig het geldende bestemmingsplan zijn gelegen in gebieden met uitsluitendeen agrarische bestemming zonder waarden wordt de minimale basisinspanning van 20% gehanteerd.
Kortom, voor gebieden met waarden wordt een hoger percentage gehanteerd, omdat in de desbetreffende gebieden de impact van de ruimtelijke ontwikkelingen groter is.
In bijlage 3 zijn voorbeelden bijgevoegd ter verduidelijking van de waardebepaling van de investering.
Besteding waardevermeerdering in kwaliteitsverbetering
Zoals hiervoor beschreven moet een gedeelte van de meerwaarde die verkregen wordt
geïnvesteerd worden in kwaliteitsverbeteringen. De keuze is aan de initiatiefnemer om de
kwaliteitsverbetering te realiseren in de omgeving van de ontwikkellocatie of het bedrag
te storten in een landschapsfonds.
  • 1.
    Initiatiefnemer investeert zelf in de kwaliteitsverbetering in de buurt van de ontwikkeling.In een uitgewerkt plan toont de initiatiefnemer aan op welke wijze de investering in kwaliteitsverbetering een aantoonbare meerwaarde heeft voor de waarden in het buitengebied. Het is van belang dat in de buurt van de ontwikkeling wordt gekeken op welke manier deze aantoonbare meerwaarde gerealiseerd kan worden. Als de initiatiefnemer ervoor kiest om zelf te investeren in kwaliteitsverbetering, blijft de initiatiefnemer ook zelf verantwoordelijk voor de uitvoering en instandhouding van de kwaliteitsverbetering.
  • 2.
    Initiatiefnemer stort de bijdrage kwaliteitsverbetering in een landschapsfonds.Voor zover geen (volledige) compensatie in ‘natura’ plaatsvindt, kan de initiatiefnemer ervoor kiezen om het compensatiebedrag te storten in het gemeentelijk ‘landschapsfonds’. In dit geval neemt de gemeente de verantwoordelijkheid voor de uitvoering en instandhouding van de kwaliteitsverbetering over van de initiatiefnemer. De middelen die zodoende in dit fonds komen, worden aangewend voor gemeentelijke projecten voor de aanleg of herstel van landschappelijke beplantingen, natuurbouwprojecten, e.d. Vanuit juridisch oogpunt wordt vanuit de betreffende ontwikkeling benoemd welk gemeentelijk project wordt aangewend voor de landschappelijke kwaliteitsverbetering. Daarbij wordt zoveel mogelijk gekozen voor projecten in de nabij van de ontwikkellocatie, zodat er een directe koppeling is te leggen. Ook uit oogpunt van de burger is dit het meest duidelijk. Hij ziet direct waar zijn bijdrage in zit en kan er zelfs mogelijk van profiteren.
Uitwerking kwaliteitsverbetering
Er zijn verschillende mogelijkheden voor invulling van kwaliteitsverbetering. De kwalitatieve invulling van de kwaliteitsverbetering kan bestaan uit:
  • 1.
    aanleg of herstel van natuur- en (robuuste) landschapselementen ter versterking van de landschapsstructuur (buiten het bestemmingsvlak);
  • 2.
    aanleg recreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik (zoals banken, picknicksets, wandelpaden over (eigen) boerenland, bebording, etc);
  • 3.
    fysieke inrichtingsmaatregelen gericht op behoud en herstel van cultuurhistorie en archeologie (b.v. restauratie van monumentale boerderijen en bijgebouwen op het erf, herstel en beleefbaar maken van cultuurhistorische elementen;
  • 4.
    kwaliteit van de bebouwing (vernieuwende architectuur);
  • 5.
    sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) gebouwen/stallen/kassen en verwijderen verharding;
  • 6.
    verkleinen/opheffen van bestemmingsvlakken/bouwvlakken;
  • 7.
    fysieke bijdrage aan realisering Ecologische hoofdstructuur (EHS) en ecologische verbindingszones (EVZ’s).
Groene en recreatieve kwaliteitsverbetering
Voor de waardebepaling van de kwaliteitsverbetering wordt gewerkt met vaste prijzen, daar waar het een groene en recreatieve kwaliteitsverbetering betreft. Basis hiervoor zijn de waarden die worden gebruikt bij het stimuleringskader groenblauwe diensten (Stika). Er zijn eenheidsprijzen aangegeven voor aanleg, beheer en onderhoud.
StiKa is een regeling die instandhouding en ontwikkeling van de landschapelementen in het buitengebied stimuleert.
Indien gronden worden ingezet voor kwaliteitsverbetering kan geen gebruik worden gemaakt van een gesubsidieerde bijdrage uit de Stika voor de aanleg van landschapselementen. Indien van toepassing kan een initiatiefnemer wel gebruik maken van een subsidiebijdrage uit de Stika voor het beheer en onderhoud van de groene en recreatieve kwaliteitsverbetering. Om eventueel in aanmerking te komen voor deze subsidiebijdrage dient de initiatiefnemer zelf contact op te nemen met het Brabants Landschap.
In bijlage 4 a en b is de StiKa-regeling opgenomen met eenheidsprijzen en voorbeelden van landschapselementen. De toepassing van landschapselementen is afhankelijk van het landschaptype waarin het landschapselement is gepland. Om te bepalen in welk landschaptype de kwaliteitsverbetering is gelegen in bijlage 4c een kaart opgenomen, waarop de verschillende landschapstypen binnen de gemeente Boxtel zijn aangegeven. Deze indeling in landschapstypen komt overeen met de indeling van de Stika-regeling.
Rode kwaliteitsverbetering
Voor de waardebepaling van de rode kwaliteitsverbetering kan niet worden gewerkt met vaste prijzen, omdat eenheidsprijzen ontbreken. Het betreft daarom in alle gevallen maatwerk van een totaalontwikkeling van gebouw en/of omgeving. In afstemming tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt de rode kwaliteitsverbetering bepaald.
Landschappelijke inpassing niet inzetbaar als kwaliteitsverbetering
Zoals in paragraaf 3.1 al benoemd, moet er in categorie 3 naast kwaliteitsverbetering ook altijd een landschappelijke inpassing plaats vinden. In het geval van Boxtel is het net als in bijvoorbeeld de gemeente Reusel-De Mierden niet mogelijk om de landschappelijke inpassing van de ontwikkellocatie in te zetten als kwaliteitsverbetering.
Verantwoording en monitoring/evaluatie
Zoals geleerd van het “bestemmingsplan 2006” zijn kaders stellen zeer belangrijk voor een goed landschappelijke kwaliteitsverbetering die toetsbaar, uitvoerbaar is. Daarnaast dient handhaving plaats te vinden.
Vastleggen van afspraken
Om duidelijkheid te verschaffen voor zowel de initiatiefnemer als voor de gemeente is het belangrijk om de afspraken die gemaakt worden over kwaliteitsverbetering vast te leggen. In de afspraken wordt naast de inhoudelijke uitwerking van de landschappelijke inpassing en de kwaliteitsverbetering tevens de termijn vastgelegd waarbinnen het plan moet zijn uitgevoerd. Vastgelegd wordt, dat de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering moet zijn uitgevoerd binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van de wijziging van het bestemmingsplan, of de verlening van de omgevingsvergunning. Deze termijn biedt een initiatiefnemer voldoende tijd om de rode ontwikkeling te realiseren, maar ook om te voorkomen dat er ongunstige periodes moet worden aangeplant.
De te realiseren verplichtingen worden middels een privaatrechtelijke (anterieure) overeenkomst en middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van het betreffende bestemmingsplan dan wel als voorwaarde in de betreffende omgevingsvergunning vastgelegd. Daarbij wordt tevens vastgelegd dat er ook een instandhoudingsverplichting zonder einddatum met kettingbeding geldt voor de kwaliteitsverbetering.
Deze doorvertaling is belangrijk voor de handhaving en behoud van de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering. Met de opname in het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning is de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering publieksrechterlijk geborgd. Deze publieksrechterlijke borging wordt ondersteunt door uitspraken van de Raad van State, die over dit onderwerp meerdere uitspraken heeft gedaan. De strekking van deze uitspraken is dat onderwerpen die in het publieksrechtelijke spoor geregeld kunnen worden ook in het publieksrechtelijke spoor geregeld moeten worden en niet in het privaatrechtelijke spoor.
De doorvertaling van voornoemde systematiek in het bestemmingsplan buitengebied vindt plaats tijdens de integrale herziening van dit bestemmingsplan.
Storting in een fonds
De gemeente gaat er in beginsel van uit dat er door de initiatiefnemer van een ontwikkeling een fysieke tegenprestatie wordt geleverd die bijdraagt aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Niet ondenkbaar is dat er voor de initiatiefnemer een feitelijke onmogelijkheid bestaat om aan deze verplichting te voldoen, bijvoorbeeld doordat deze niet over gronden beschikt waar de tegenprestatie gerealiseerd kan worden. Of bij grotere planmatige ontwikkelingen waarbij de tegenprestatie van een dermate grote omvang is dat deze vaak niet binnen het plangebied of de directe omgeving gerealiseerd kan worden.
Hoewel er in een voornoemde situatie géén sprake is van kostenverhaal op grond van de Wro is een koppeling met een structuurvisie gewenst. In het geval van Boxtel beschikt de gemeente over een structuurvisie, waarin wordt aangegeven welke landschapsontwikkelingen binnen de gemeente worden beoogd. In de uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie wordt tevens een koppeling gelegd met het fonds plattelandsvernieuwing in relatie tot de maatregelen zoals in de structuurvisie benoemd.
Kortom, indien de initiatiefnemer niet zelf kan voorzien in de realisering van de noodzakelijk kwaliteitsverbetering van het landschap, kan de initiatiefnemer de gemeente verzoeken om zijn verplichting over te nemen. Voor een dergelijk geval kan binnen de gemeente Boxtel gebruik worden gemaakt van het fonds plattelandsvernieuwing. Door de inleg in dit fonds te labelen aan een specifiek beoogde landschapsversterking, kunnen projecten binnen de gemeente worden gerealiseerd.
Evaluatie
In de looptijd van deze beleidsregels kunnen zich gewijzigde inzichten voordoen. Daarom wordt in het kader van de evaluatie van deze beleidsregels de volgende evaluatie uitgevoerd:
  • De gemeente Boxtel hanteert in beginsel dezelfde indeling van de categorieën zoals in de regio afgesproken. Op het moment dat de provincie de categorie indeling verandert zal de gemeente Boxtel dit bespreken met de gemeenten in de regio noordoost.
  • De ervaring uit het verleden leert, dat controle op de uitvoering en in standhouding van landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering noodzakelijk blijkt te zijn. Onderdeel van de werkzaamheden voor de afwikkeling van een omgevingsvergunning is de controle op de uitvoering van de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering. Tevens wordt in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer een boetebeding opgenomen. Daarmee wordt geborgd, dat de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering wordt uitgevoerd en in stand gehouden.
  • Het college mag afwijken van deze beleidsregels, indien toepassing zou leiden tot gevolgen voor belanghebbenden, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Stappenplan van initiatief tot contract
Het stappenplan voor ontwikkelingen in het buitengebied is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
  • Het dient een helder inzicht te verschaffen in de te ondernemen activiteiten, de te doorlopen procedures en de te leveren producten.
  • De ruimtelijke kwaliteit dient van begin tot eind gewaarborgd te zijn.
  • Er is sprake van een ‘ontwerpende benadering’ welke leidt tot maatwerk.
  • De gemeente heeft naast een toetsende ook een inspirerende, motiverende en sturende rol.
  • In de loop van het proces worden bindende afspraken gemaakt over verevening.
  • Een actief handhavingsbeleid vormt de sluitpost.
Fase: initiatief
Stap 1 - Initiatiefnemer oriënteert zich
Een initiatiefnemer heeft een ruimtelijk plan. Hij gaat daarvoor te rade gaat bij buren, vrienden, familie, marktpartijen, ontwerpers en de gemeente. Zo vormt hij zich een eerste beeld van zijn wensen en voorkeuren. Deze informatie kan deels gekleurd, achterhaald of gewoon niet waar zijn. Het is belangrijk om de initiatiefnemer op tijd van de juiste informatie te voorzien. Een verkeerde beeldvorming kost later veel moeite om te herstellen. Daarom is door de gemeente de Handreiking Kwaliteitsverbetering ontwikkeld.
Deze handreiking geeft initiatiefnemers praktische ondersteuning bij het uitwerken van de landschappelijke inpassing en de kwaliteitsverbetering (zie bijlage).
Initiatiefnemer kan via de gemeentelijke website algemene informatie vinden over de mogelijkheid van ruimtelijke ontwikkelingen.
Stap 2 - Initiatiefnemer heeft eerste gesprek met gemeente ambtenaar
De initiatiefnemer meldt zich bij de gemeente en heeft een eerste oriënterend gesprek met een ambtenaar. De gemeente geeft in dit gesprek aan wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn op basis van het gemeentelijk beleid.
  • Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is uitgangspunt
  • Overhandiging brochure met inspirerende voorbeelden en informatie
  • Zorg voor een vast aanspreekpunt
Stap 3 - Gemeente benoem t uitgangspunten en randvoorwaarden
Elk initiatief vraagt om maatwerk en moet worden toegespitst op de individuele wensen van de initiatiefnemer, de procedurele voorwaarden van de gemeente en de specifieke kenmerken van de locatie. Voor de landschappelijke uitgangspunten wordt de gemeentelijke beleidsmedewerker plattelandsvernieuwing/ landschapsdeskundige ingeschakeld. De gemeente en de initiatiefnemer verklaren zich akkoord met deze uitgangspunten. Alles wordt weergegeven in een integrale globale schets met begeleidende tekst.
  • Maak een globale schets van het toekomstige situatie
  • Maak het landschap kaderstellend voor de inrichting en architectuur
Product: Programma van eisen
Het resultaat van de initiatieffase is een programma van eisen waarin de wensen van de initiatiefnemer samenkomen met die van de omgeving (planologisch, milieu, ruimtelijke kwaliteit.) Een notitie van uitgangspunten en randvoorwaarden (inclusief integrale schets) worden zowel door de gemeente als de initiatiefnemer geaccordeerd. De notitie is kaderstellend voor de verdere planvorming waarop in het proces kan worden teruggegrepen.
Fase: ontwerp
Stap 4 - Initiatiefnemer schakelt deskundige(n) in en maakt 1e schetsontwerp
De initiatiefnemer werkt op basis van het programma van eisen het ontwerp verder uit in een eerste schetsontwerp. Daarin komen drie niveaus aan bod: Landschap, erf en gebouw. Voor het 1e schetsontwerp schakelt de initiatiefnemer ontwerpers in voor gebouwen en de buitenruimte. Ook vinden de verplichte milieuonderzoeken plaats.
  • Stimuleer het inschakelen van een ontwerper/architect.
  • Maak duidelijk waarop getoetst wordt
Stap 5 - Initiatiefnemer doet een principe verzoek aan de gemeente
De initiatiefnemer doet met het schetsontwerp in de hand een principeverzoek aan de gemeente. Op deze manier krijgt de initiatiefnemer vroegtijdig een idee van de haalbaarheid van zijn wensen. Aanpassing van de ideeën in dit stadium is immers makkelijker dan later.
Neem alleen volwaardige schetsontwerpen in behandeling.
Stap 6 - Maken van principeafspraken over investeringen in het landschap (verevening)
De initiatiefnemer en gemeente maken op basis van het schetsontwerp principeafspraken over investeringen in het landschap. In het definitieve ontwerp worden deze afspraken ruimtelijk nader uitgewerkt.
Fase: vergunning & procedure
Stap 7 - Gemeente herziet bestemmingsplan
In de initiatieffase is reeds verkend of het initiatief past in de vigerende beleidskaders. Om verandering van het erf mogelijk te maken, verzoekt de ondernemer de gemeente het bestemmingsplan partieel te wijzigen. De herziening van het bestemmingsplan richt zich op de locatie en omvang van het bouwvlak, inclusief algemene bepalingen ten aanzien van het aantal aansluitingen, volumes en goot- en nokhoogten. Een wijziging vindt plaats op basis van het definitief ontwerp.
  • De landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering hebben nog geen juridische status.
  • De landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering worden voor advies voorgelegd aan de WUBBB .
  • Sluit daartoe een privaatrechtelijke overeenkomst af (zie ook stap 8)
Stap 8 - Initiatiefnemer en Gemeente leggen verevening vast
Voordat de herziening van het bestemmingsplan start, sluiten de initiatiefnemer en de
gemeente een (anterieure) overeenkomst waarin de investeringen in het landschap
worden vastgelegd. Deze overeenkomst kan de volgende afspraken bevatten:
  • Realisatie- en instandhoudingverplichting van landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering
  • Aanvullende bijdrage aan een eventueel gemeentelijk landschapsfonds.
  • Met deze (anterieure) overeenkomst worden de principeafspraken uit stap 6 bevestigd.
Producten
Partiële herziening bestemmingsplan
(Anterieure) overeenkomst
Fase: omgevingsvergunning
Stap 9 - Initiatiefnemer werkt het bouwplan verder uit
Het aanvragen van een omgevingsvergunning start pas als er zicht is op de goede afloop van de wijziging van het bestemmingsplan. Op basis van het Definitieve Ontwerp worden de bouwtekeningen verder uitgewerkt: detaillering (bijvoorbeeld daklijsten en roedeverderling) en materialisatie (bijvoorbeeld type baksteen, type dakpan) en kleur (bijvoorbeeld ralkleuren luiken en kozijnen).
Stap 10 - Welstand toetst het bouwplan
In de besluitvorming over de bouwvergunning wint de gemeente advies in bij de welstandcommissie.
Product
Omgevingsvergunning
Fase: realisatie
Stap 11 - Initiatiefnemer realiseert zijn nieuwe plan
Stap 12 - Gemeente voert tijdens en na realisatie controle uit
Zowel tijdens als na de bouw voert de gemeente controle uit en kijkt ze of alles volgens de afspraken wordt uitgevoerd. Handhaving is belangrijk om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.
Naar boven