Uitvoeringsregeling voor de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen Vlieland 2015;
Het College van burgemeester en wethouders van Vlieland,
 
gelet op de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet, op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede op het betreffende artikel van de in de gemeente Vlieland geldende belastingverordeningen, waarin aan het college de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;
BESLUIT:
vast te stellen de
Uitvoeringsregeling voor de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen Vlieland 201 5
Artikel 1 Algemene bepaling
  • 1.
    Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Vlieland op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.
  • 2.
    Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.
  • 3.
    De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.
Ar tikel 2 Aangifte
  • 1.
    De belastingplichtige voor de toeristenbelasting, de forensenbelasting, de hondenbelasting of de rioolheffing aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.
  • 2.
    Indien de belastingplicht voor de hondenbelasting in de loop van het belastingjaar ontstaat dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen twee weken na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar schriftelijk verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet.
  • 3.
    Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden ingeleverd of toegezonden.
Artikel 3 Aangifte toeristen- en forensenbelasting
  • 1.
    De belastingplichtige voor de toeristen- of forensenbelasting die aangifte wenst te doen van het werkelijke aantal overnachtingen in een accommodatie, of van de werkelijke periode dat een accommodatie tot zijn beschikking heeft gestaan, is gehouden die aangifte binnen één maand na afloop van het belastingjaar in te dienen bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar.
  • 2.
    Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting kan de in artikel 231 tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtverblijfregister raadplegen.
Artikel 4 Voorlopige aanslag
De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.
Artikel 5 Rente
Het percentage van de invorderingsrente is het percentage van de wettelijke rente dat ingevolge artikel 29 van de Invorderingswet 1990 voor het betreffende kalenderkwartaal bij algemene maatregel van bestuur is vastgesteld.
Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.
In afwijking van de in het tweede lid bedoelde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van € 25 niet te boven gaat.
Artikel 6 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als “Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Vlieland 2015”.
Artikel 7 Inwerkingtreding
  • 1.
    De "'Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Vlieland 2014” van 7 januari 2014 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum.
  • 2.
    De “Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Vlieland 2015” treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
Vlieland, 25 november 2014
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlieland,
de secretaris, de burgemeester,
Ir. B.W. Weber-Meijerhof Mr. P. Schadd-de Boer
Naar boven