Re-integratieverordening participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Vlieland
De raad van de gemeente Vlieland,
gelezen: het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014
gelet op: de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, 10a, zesde lid en 10b, vierde lid, van de Participatiewet en de artikelen 34, eerste lid, onderdeel a, 35, aanhef en onder a en 36, eerste lid van de Wet inkomens voorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de
artikelen 34, eerste lid, onderdeel a, 35, aanhef en onder a en 36, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen werknemers
b e s l u i t:
vast te stellen de
Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015
gemeente Vlieland
 
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
 
Artikel 1. Begrippen
1.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden
omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
  • 1.
    In deze verordening wordt verstaan onder:
    • a.
      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;
    • b.
      dienst: de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;
    • c.
      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
    • d.
      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
      arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
    • e.
      doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de
      Participatiewet alsmede de personen zoals bedoeld in artikel 34,
      eerste lid, onderdeel a van de IOAW en IOAZ;
    • f.
      mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend
      beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen
      uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks
      voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van
      huisgenoten voor elkaar overstijgt.
    • g.
      grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;
    • h.
      korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar.
Hoofdstuk 2. Beleid en financiën
Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering
  • 1.
    Het dagelijks bestuur houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een
    persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die
    persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
    • a.
      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en
    • b.
      noodzakelijk te verrichten mantelzorg.
  • 2.
    Het dagelijks bestuur zal bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met zijn financiële mogelijkheden en met de maatschappelijke,
    economische en conjuncturele ontwikkelingen.
  • 3.
    Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de
    doeltreffendheid van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de Participatiewet wet. Het verslag bevat in ieder geval het
    oordeel van de Cliëntenraad.
Hoofdstuk 3. Voorzieningen
Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen
  • 1.
    Het dagelijks bestuur stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende
    voorzieningen, het dagelijks bestuur in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn
    opgenomen.
  • 2.
    Het dagelijks bestuur kan een voorziening beëindigen als:
    • a.
      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de Participatiewet, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet nakomt;
    • b.
      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de
      doelgroep;
    • c.
      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;
    • d.
      naar het oordeel van het dagelijks bestuur de voorziening onvoldoende
      bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;
    • e.
      de voorziening naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;
    • f.
      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;
    • g.
      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de
      voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te
      komen voor die voorziening.
  • 3.
    Wanneer een voorziening is beëindigd en niet het beoogde doel heeft gehad, kan het dagelijks bestuur besluiten geen nieuwe voorziening aan de belanghebbende aan te bieden.
Artikel 4. Eigen bijdrage
  • 1.
    Een eigen bijdrage wordt in rekening gebracht voor de niet-uitkeringsgerechtigde of
    in geval de niet-uitkeringsgerechtigde deel uitmaakt van een gezamenlijke huishouding, als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, met een gezamenlijk inkomen hoger dan 150% van het van toepassing zijnde wettelijk minimum loon.
  • 2.
    De eigen bijdrage die in rekening wordt gebracht is gelijk aan de gemaakte kosten van het door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening.
Artikel 5. Budgetplafonds
  • 1.
    Het dagelijks bestuur kan besluiten tot het instellen van één of meer budgetplafonds voor de verschillende voorzieningen en/of doelgroepen.
  • 2.
    Een door het dagelijks bestuur in het eerste lid genoemde budgetplatform vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een voorziening.
Artikel 6. Scholing
  • 1.
    Het dagelijks bestuur kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.
  • 2.
    Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:
    • a.
      zonder inzet van de scholing is het verwerven of behouden van arbeid naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet haalbaar;
    • b.
      de scholing moet aansluiten bij de krachten of bekwaamheden van de persoon; en
    • c.
      de scholing die ingezet wordt beslaat maximaal een periode van twee jaar.
  • 3.
    Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid,
    onderdeel a, van de Participatiewet.
Artikel 7. Participatieplaats
  • 1.
    Het dagelijks bestuur kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene
    bijstand overeenkomstig artikel 10a van de Participatiewet onbeloonde additionele
    werkzaamheden laten verrichten.
  • 2.
    Het dagelijks bestuur zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden
    worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het
    dagelijks bestuur, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.
  • 3.
    De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 100,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Artikel 8. Participatievoorziening beschut werk
  • 1.
    Het dagelijks bestuur kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
  • 2.
    Het dagelijks bestuur maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituutwerknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het dagelijks bestuur selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
  • 3.
    Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het dagelijks bestuur de volgende ondersteunende voorzieningen in:
    • -
      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving,
    • -
      uitsplitsing van taken of
    • -
      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
  • 4.
    Het dagelijks bestuur bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk beschikbaar worden gesteld. In verband hiermee overlegt het dagelijks bestuur met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente of dienst gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers.
Artikel 9. No-riskpolis
  • 1.
    Een werkgever komt in aanmerking voor een no-riskpolis als:
    • a.
      de werkgever voor ten minste de duur van zes maanden een arbeids-
      overeenkomst aangaat met een werknemer;
    • b.
      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de
      doelgroep;
    • c.
      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de
      werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als
      bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;
    • d.
      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is, en
    • e.
      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.
  • 2.
    De no-riskpolis vergoedt:
    • a.
      het loon van de werknemer tot 120 procent van het minimumloon, en
    • b.
      15 procent boven de dekking voor extra werkgeverslasten.
  • 3.
    Om de werkgever een no-riskpolis te kunnen verstrekken, sluit de dienst een
verzekering af met de verzekeraar en treedt op als verzekeringnemer. De begunstigde is de werkgever.
4.Het dagelijks bestuur verstrekt de no-riskpolis tot en met 12 maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen
Artikel 10. Overgangsrecht
  • 1.
    Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de
    Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ Dienst SoZaWe Nw. Fryslân,
    vastgesteld door het Algemeen bestuur van de Dienst SoZaWe op 29 mei 2013, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ Dienst SoZaWe NW. Fryslân, voor de duur:
    • a.
      van 12 maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of
    • b.
      dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
  • 2.
    Het dagelijks bestuur kan na afloop van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde
    periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.
  • 3.
    De Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ Dienst SoZaWe Nw. Fryslân blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 11. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
Artikel 12. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening 2015 gemeente Vlieland.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van de gemeente Vlieland op 24 november 2014.
de voorzitter, de griffier,
Toelichting
Algemeen
Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van
gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is
maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het dagelijks bestuur de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college i.c. het dagelijks bestuur noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het dagelijks bestuur in ieder geval kan aanbieden.
Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:
  • -
    scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet (artikelen
    8a, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);
  • -
    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, Participatiewet (artikelen 8a, eerste lid,
    onderdeel d, en tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet);
  • -
    participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet
    (artikelen 8a, eerste lid, onderdeel e, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet), en
  • -
    no riskpolis (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).
 
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begrippen
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn
vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening ten aanzien van de aangeboden voorzieningen vastleggen hoe
rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de
omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in
overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele
vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.
Het is aan het dagelijks bestuur om te zorgen voor een voldoende en passend aanbod van voorzieningen. Het dagelijks bestuur heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal economische factoren. Dat maakt dat het dagelijks bestuur bepaalt voor welke inwoners die tot de doelgroep van de Participatiewet behoren, zij bepaalde voorzieningen gaan inzetten.
Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen
De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college i.c. het dagelijks bestuur aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere
arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een
isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van
vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk). Ook is het mogelijk dat in een individuele situatie een persoonsgebonden
re-integratiebudget ter beschikking wordt gesteld.
Beëindigingsgronden
Het tweede lid geeft aan dat het dagelijks bestuur een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een
detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de
toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Het dagelijks bestuur kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in
artikel 3, tweede lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een
uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid,
onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het dagelijks bestuur ondersteuning bij de
arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren, het inkomen ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt.
Artikel 4. Eigen bijdrage
Niet-uitkeringsgerechtigden behoren tot de doelgroep die een voorziening moet worden
aangeboden. Zij kunnen niet worden uitgesloten op basis van hun inkomen. Om die reden wordt de niet-uitkeringsgerechtigde een eigen bijdrage in rekening gebracht.
Artikel 5. Budgetplafonds
In het verlengde van artikel 2, tweede lid, kan het dagelijks bestuur budgetplafonds
instellen. Met het instellen van dergelijke plafonds wordt voorkomen dat bepaalde groepen onevenredig veel aanspraak maken op voorzieningen en daaraan gekoppelde middelen.
Artikel 6. Scholing
Dit artikel regelt dat het dagelijks bestuur een scholingstraject kan aanbieden aan een persoon die behoort tot de doelgroep.
Bij de inzet van scholing wordt gekeken naar de arbeidsmarktrelevantie en de duur ervan. Het dagelijks bestuur hoeft aan een persoon geen scholing aan te bieden als dergelijke scholing naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan. Gekozen wordt voor die scholing die het snelst leidt tot het beoogde doel. In beginsel zal er geen
scholing ingezet worden die langer dan 24 maanden in beslag neemt.
Jongeren
Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas
bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen
ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de
Participatiewet).
Startkwalificatie
Jongeren worden geacht minimaal te beschikken over een startkwalificatie. Hierdoor
beschikken zij over een betere startpositie op de arbeidsmarkt.
Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo- of VWO-diploma of een diploma van het
middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee.
Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de
re-integratie.
Scholing in combinatie met participatieplaats
Wanneer een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het dagelijks bestuur aan deze persoon scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de
participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het dagelijks bestuur hoeft aan een persoon alleen geen scholing of
opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de
persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.
Artikel 7. Participatieplaats
Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet). Het dagelijks bestuur kan daarom ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een
participatieplaats aanbieden.
Additionele werkzaamheden
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het dagelijks bestuur of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet).
Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de dienst concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon
gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de
participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere
werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de
Participatiewet).
Premie
De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de
additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de
verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet).
De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de
Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de
vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de
premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Er is gekozen voor een premie van telkens € 100,- per zes maanden.
Artikel 8. Participatievoorziening beschut werk
Het dagelijks bestuur kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige
mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een
reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt.
Stap 1: voorselectie
Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de dienst een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het dagelijks bestuur welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren. Daarom is in het tweede lid bepaald dat het dagelijks
bestuur uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de
beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de
arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving
kunnen werken.
Het dagelijks bestuur kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft
(artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een
persoon nodig. Het dagelijks bestuur maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het dagelijks bestuur moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies
inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte
omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het dagelijks bestuur met
betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een
beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).
Stap 3: besluit dagelijks bestuur
Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist het dagelijks bestuur of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen, kan het dagelijks bestuur besluiten het advies niet te volgen.
Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'
Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt het dagelijks bestuur ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de
beleidsvrijheid van gemeenten i.c. de dienst. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden
georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via
detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.
Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze
dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze het dagelijks bestuur de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt. De Dienst kan het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente of dienst gelieerd bedrijf zoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden.
Omvang beschut werk
Het dagelijks bestuur bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de dienst beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het dagelijks
bestuur overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen
(vierde lid).
Artikel 9. No-riskpolis
De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de
loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b Participatiewet).
De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever in aanmerking komt voor de no-riskpolis bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie ontvangt.
Voorwaarden
In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een
no-riskpolis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal 6 maanden duren.
Voorts is voor inzet van de no-riskpolis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet
hebben binnen de gemeente.
Hoogte vergoeding
De no-riskpolis vergoedt het loon van de werknemer tot 120 procent van het minimumloon en 15 procent boven de dekking voor extra werkgeverslasten.
Contract met verzekeraar
Het dagelijks bestuur moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een
verzekering afsluiten met de verzekeraar. Het dagelijks bestuur treedt op als
verzekeringsnemer. De werkgever is de begunstigde (derde lid).
Duur no-riskpolis
Het dagelijks bestuur vergoedt de kosten van de no-riskpolis tot 12 maanden na
indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.
Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk
De no-riskpolis kan maximaal voor de duur van twee jaar worden ingezet. Nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn.
Artikel 10. Overgangsrecht
Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze
verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude re-integratie-verordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer
worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude
re-integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door
inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou dan op grond van artikel 3, tweede lid, van deze verordening moeten worden beëindigd. Om dit te voorkomen is dit artikel geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor een
bepaalde duur. Een dergelijke voorzieningen wordt behouden voor ten hoogste de duur van twaalf maanden of - als dit eerder is - voor de duur dat deze is verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de oude re-integratieverordening. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de
arbeidsinschakeling. De periode van periode van twaalf maanden begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.
Voortzetten toegekende voorzieningen
Toegekende voorzieningen op grond van de oude re-integratieverordening worden in beginsel behouden tot twaalf maanden na inwerkingtreding van deze verordening. Na afloop van die periode kan het dagelijks bestuur besluiten of een voorziening wordt voortgezet (derde lid). Hierbij kan het dagelijks bestuur rekening houden met al gesloten overeenkomsten.
Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het dagelijks bestuur is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende re-integratievoorzieningen kunnen in beginsel ná
inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de overeenkomst.
Ten aanzien van die voorziening blijft de oude re-integratieverordening van toepassing (derde lid).
Voortzetting is niet mogelijk
Voortzetting van een toegekende voorziening na twaalf maanden is niet mogelijk als de
voorziening binnen die periode is beëindigd wegens het niet meer voldoen aan de
voorwaarden voor die voorziening op grond van de oude re-integratieverordening of als de voorziening is toegekend voor een kortere duur dan 12 maanden na inwerkingtreding van de verordening. Een voorziening dient immers niet langer te worden voortgezet dan de duur van de oorspronkelijke toekenning.
Artikel 11. Inwerkingtreding
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 12. Citeertitel
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Naar boven