Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Gemeente Vlieland
De raad van de gemeente Vlieland,
gelezen: het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014
gelet op: artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 34, eerste lid onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids ongeschikte werknemers en artikel 34, eerste lid, onderdeel e van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;
b e s l u i t:
vast te stellen de
Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Gemeente Vlieland
 
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
 
Artikel 1. Begripsbepalingen
1.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden
omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomens-voorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelf-standigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
  • 1.
    In deze verordening wordt verstaan onder:
    • a.
      dagelijks bestuur het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en
      Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;
    • a.
      dienst: de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest
      Fryslân;
    • a.
      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
a.IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
a.tegenprestatie het verrichten van naar vermogen door het dagelijks bestuur
opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaam-heden, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere
arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;
  • a.
    grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet
    mogelijk binnen één jaar;
  • a.
    korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs
    mogelijk binnen één jaar;
  • a.
    mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend
beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
Hoofdstuk 2. Beleid
Artikel 2. Verslag over beleid
Het dagelijks bestuur zendt periodiek, gelijktijdig met de beleidscyclus aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid.
Hoofdstuk 3. De tegenprestatie naar vermogen
Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie
  • 1.
    Het dagelijks bestuur kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:
    • a.
      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;
    • b.
      niet zijn bedoeld als re-integratie instrument;
    • c.
      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en
    • d.
      niet leiden tot verdringing.
  • 2.
    Het dagelijks bestuur stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het dagelijks bestuur in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie
  • 1.
    Het dagelijks bestuur kan een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdragen.
  • 2.
    Het dagelijks bestuur kan een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt uitsluitend een tegenprestatie opdragen indien bijzondere omstandigheden dat recht-vaardigen.
  • 3.
    In afwijking van het eerste lid draagt het dagelijks bestuur geen tegenprestatie op aan:
    • a.
      de belanghebbende die aantoonbaar vrijwilligerswerk verricht dat naar aard en
      omvang minimaal vergelijkbaar is met een tegenprestatie als bedoeld in deze
      verordening;
    • b.
      de belanghebbende die aantoonbaar mantelzorg verricht voor zover het verrichten
      van die mantelzorg naar het oordeel van het dagelijks bestuur redelijkerwijs
      noodzakelijk is.
  • 4.
    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het dagelijks bestuur rekening met de
volgende factoren:
  • a.
    de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belang
    hebbende;
  • b.
    de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende
    worden in aanmerking genomen;
  • c.
    de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende worden in
overweging genomen;
d.als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht, anders dan
d. bedoeld in het derde lid, wordt daarmee rekening gehouden.
Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie
  • 1.
    De tegenprestatie wordt opgedragen voor de duur van maximaal twaalf maanden.
  • 2.
    Na de periode als genoemd in het eerste lid wordt de duur verlengd met 12 maanden
nadat het dagelijks bestuur heeft beoordeeld of de omstandigheden en situatie van de
belanghebbende verder onveranderd zijn gebleven.
3.De tegenprestatie wordt opgedragen voor gemiddeld acht uren per week.
Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden
1.Het dagelijks bestuur draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden
voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.
  • 1.
    Het dagelijks bestuur kan werkzaamheden als tegenprestatie opdragen die zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen verricht worden.
  • 2.
    Indien het dagelijks bestuur geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het dagelijks bestuur binnen zes maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.
Hoofdstuk 4 Slotbepalingen
Artikel 7. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
Artikel 8. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie 2015 gemeente Vlieland.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van de gemeente Vlieland op 24 november 2014.
de voorzitter, de griffier,
Toelichting
Algemeen
Het dagelijks bestuur is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een
tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeids-inschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioen-gerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De
tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college .i.c. het dagelijks
bestuur opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Individuele omstandigheden
Het dagelijks bestuur bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de
voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het dagelijks bestuur de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het dagelijks bestuur een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant
25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Geen tegenprestatie
Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het dagelijks
bestuur in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een
alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
Afstemmen
Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de afstemmingsverordening.
Bevoegdheid opdragen tegenprestatie
De bevoegdheid van het dagelijks bestuur om een belanghebbende te verplichten naar
vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven
participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te
behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).
Tegenprestatie is geen re- integratie - instrument
De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te
bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op
toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratieinstrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratieinspanningen niet
belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.
Verordeningsplicht
De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstands-uitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordenings-opdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de
gemeente i.c. de dienst om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).
Ontwikkelen beleid c.q. beleidsregels door het dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur heeft de opdracht beleid c.q. beleidsregels te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de
verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn
vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Korte afstand tot de arbeidsmarkt
In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip 'korte afstand tot de arbeidsmarkt'. Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van deze verordening.
Grote afstand tot de arbeidsmarkt
In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip 'grote afstand tot de arbeidsmarkt'. Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een
persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van deze verordening.
Mantelzorg
In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begrips-bepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke
ondersteuning (zie artikel 1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend
beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 4 van deze verordening bepaalt dat het dagelijks bestuur geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het dagelijks bestuur redelijkerwijs noodzakelijk is.
Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet
maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:
  • er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;
  • mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;
  • het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;
  • het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.
Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1 (Notitie "De mantelzorger in beeld") en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.
Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning hanteren gemeenten veelal het protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke zorg. Voor de uitleg van wat onder gebruikelijke zorg kan worden aangesloten bij de definitie van gebruikelijke zorg in het protocol
Gebruikelijke Zorg. Gebruikelijke zorg wordt in dat Protocol als volgt omschreven: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Artikel 2. Verslag over beleid
Het dagelijks bestuur zendt periodiek (bijvoorbeeld gelijktijdig met de beleidscyclus) aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie.
Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie
Het dagelijks bestuur bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het dagelijks
bestuur de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 3 van deze
verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het dagelijks bestuur dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder
leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De
werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat
belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Als het dagelijks bestuur een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een
duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een
belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenpresatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden In artikel 3, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige
werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van
werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).
Werkzaamheden die kunnen worden ingezet
Het dagelijks bestuur kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die
additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening genoemde voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheid:
  • a.
    naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;
  • b.
    niet is bedoeld als re-integratie-instrument;
  • c.
    wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze
    worden verricht; en
  • d.
    niet leidt tot verdringing.
Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).
In beleidsregels kan het dagelijks bestuur vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel 3, tweede lid, van deze verordening). Deze werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening gestelde
voorwaarden.
Omdat de werkzaamheden additioneel zijn en niet mogen leiden tot verdringing op de
arbeidsmarkt, kunnen veel werkzaamheden niet als tegenprestatie worden ingezet.
Samenwerking met maatschappelijke organisaties: De dienst kan voor het werven van
maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank bij een vrijwilligerscentrale kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige werkzaamheden te bepalen.
Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing
De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegen-prestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratie-instrument. Het betreffen werkzaamheden die worden
verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).
Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie
Het dagelijks bestuur heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het dagelijks bestuur bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).
In artikel 4, eerste en tweede lid, van deze verordening is neergelegd dat het dagelijks bestuur in beginsel uitsluitend aan personen met een lange afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdraagt. Aan personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt kan uitsluitend een tegenprestatie worden opgedragen indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt dienen zich immers volledig te richten op re-integratie. Het is denkbaar dat het wenselijk is dat ook aan personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie op te dragen.
Tegenprestatie opdragen aan personen met lange afstand tot arbeidsmarkt
De gemeenteraad kiest er in deze verordening voor te bepalen dat het dagelijks bestuur een tegenprestatie in beginsel uitsluitend kan opdragen aan een belanghebbende die een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Dit impliceert dat aan belanghebbenden die een korte
afstand tot de arbeidsmarkt hebben geen tegenprestatie wordt opgedragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Zie artikel 1 van deze verordening voor de begrippen korte en grote afstand tot de arbeidsmarkt.
De gemeenteraad heeft hiervoor gekozen opdat personen met een korte zich volledig kunnen richten op de arbeidsplicht en de re-integratieplicht, zoals het naar vermogen algemeen
geaccepteerde arbeid verkrijgen. Bij personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt kan redelijkerwijs worden verwacht dat hun inspanningen eerder zullen leiden tot uitstroom.
Daarom wordt in beginsel aan personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt geen
tegenprestatie opgedragen. De tegenprestatie mag immers het accepteren van passende
arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren aangezien werk boven uitkering als uitgangspunt geldt. Aan personen met een lange afstand tot de arbeidsmarkt kan het dagelijks bestuur wel een tegenprestatie opdragen.
Belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt
Artikel 4, tweede lid, van deze verordening bepaalt dat het dagelijks bestuur een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie kan opdragen als
bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarin geen re-integratieactiviteiten worden verricht door belanghebbende en het verrichten van re-integratieactiviteiten op korte termijn redelijkerwijs niet kan worden verwacht. In dat geval bestaat er ruimte een tegenprestatie op te leggen.
Geen tegenprestatie
Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het dagelijks
bestuur in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).
De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet) De
verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
In het derde lid is bepaald dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belang-hebbende vrijwilligerswerk of mantelzorg verricht en het dagelijks bestuur het verrichten
hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg
volgens het dagelijks bestuur redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het dagelijks bestuur een belanghebbende geen tegenprestatie op.
Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het dagelijks bestuur kan ook besluiten vrijwilligerswerk aan te merken als tegenprestatie. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de minimale en maximale duur van de tegenprestatie zoals neergelegd in artikel 5 van deze verordening. De aard van het vrijwilligerswerk speelt hierbij een rol.
Onder vrijwilligerswerk wordt in het algemeen verstaan: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving (vergelijk TK 2005-2006, 30 334, nr. 1, p. 2).
Weigering tegenprestatie
Het dagelijks bestuur dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te
verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen
maatregel te bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).
Factoren opdragen tegenprestatie
In artikel 4, vierde lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het dagelijks bestuur rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.
‘tegenprestatie 'naar vermogen' De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet
worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).
persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende’ Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het dagelijks bestuur rekening met de persoonlijke situatie en
individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en
psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het dagelijks bestuur maatwerk te leveren. Voorts wordt bij opdragen van een
tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd,
beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.
persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende’ Bij het opdragen van de
verplichting tot tegenprestatie houdt het dagelijks bestuur rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47).
Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het dagelijks bestuur kan in beleidsregels bepalen wanneer een
belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteit
kenbaar maakt aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur beoordeelt de door
belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van
belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie.
Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het dagelijks bestuur is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het
dagelijks bestuur belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van
maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het dagelijks bestuur een werkzaamheid op. Het is immers aan het dagelijks bestuur, en niet aan een belang-hebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.
‘maatschappelijke activiteiten door belanghebbende’ Het dagelijks bestuur houdt er bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het dagelijks bestuur in bepaalde gevallen besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een belanghebbende maatschappelijke activiteit verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de
tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Een voorbeeld van maatschappelijke activiteiten zijn: de zorg voor een ouder of een gehandicapt kind. Het dagelijks bestuur beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt daarbij rekening met de duur en omvang.
Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie
 
Het dagelijks bestuur bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het dagelijks
bestuur de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 5 van deze
verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie.
Individuele omstandigheden
Het dagelijks bestuur beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een
belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat steeds een afweging wordt gemaakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie
verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 30).
Maximale duur tegenprestatie in dagen
Artikel 5, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale duur van twaalf maanden. Uit het onderzoeksrapport "Voor wat hoort wat" blijkt dat bij ongeveer de helft van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren de gemiddelde duur korter is dan een half jaar en bij iets minder dan de helft is de gemiddelde duur meer dan een half jaar. Het is van belang dat de duur beperkt is. Het opdragen van de tegenprestatie tot aan het einde van de uitkering is in ieder geval niet beperkt in duur en in omvang.
Het tweede lid, regelt dat de duur van het opdragen van een tegenprestatie na een periode van twaalf maanden nogmaals met een periode van twaalf maanden verlengd kan worden.
Maximale duur tegenprestatie in uren
Artikel 5, derde lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximaal aantal uren van gemiddeld 8 uren per week.
Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden
De Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een tegenprestatie te laten verrichten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 51). Desondanks kan het
voorkomen dat werkzaamheden, die als een tegenprestatie kunnen worden voorgedragen, zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen voorhanden zijn.
Indien het dagelijks bestuur geen tegenprestatie oplegt omdat er zowel binnen als buiten de eigen gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen zes maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. Dit is geregeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening.
Ter uitvoering hiervan dient te worden samengewerkt met omliggende gemeenten.
Artikel 7. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in
artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie.
Artikel 8. Citeertitel
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Naar boven