Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Katwijk
De raad van de gemeente Katwijk;
gelezen het voorstel van het college van 28 oktober 2014;
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;
overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van de inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet bij verordening te regelen;
BESLUIT vast te stellen de volgende verordening:
Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Katwijk
 
Artikel 1. Begrippen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;
- peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;
- referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum.
 
Artikel 2. Indienen verzoek
Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.
 
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.
 
Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag
1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:
a.  € 381, - voor een alleenstaande;  
b.  € 489,- voor een alleenstaande ouder;
c.  € 544,- voor gehuwden.
2. In afwijking van het eerste lid bestaat de individuele inkomenstoeslag voor belanghebbenden met een inkomen tussen 100 en 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm 70% van de in het eerste lid genoemde bedragen.
3. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
4. Voor toepassing van het eerste, tweede en derde lid is de situatie op de peildatum bepalend.
5. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.
 
Artikel 5. Regeling
1. Het college stelt een regeling vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
2. De regeling, zoals bedoeld in het eerste lid, geeft invulling aan het begrip ‘zicht op inkomensverbetering’, zoals genoemd in artikel 36 lid 1 van de Participatiewet.
 
Artikel 6. Intrekken oude verordening
De ‘Verordening langdurigheidstoeslag WWB’ wordt ingetrokken.
 
Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
2. Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Katwijk’.
 
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 december 2014.
De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,
 
Toelichting
 
Algemeen
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.
 
Vast te leggen regels in verordening
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.
 
Overgangsrecht
Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.
 
Wijziging leefvorm
De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.
 
Artikelsgewijze toelichting
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.
 
Artikel 1. Begrippen Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
 
Inkomen
Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.
 
Peildatum
De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.
 
Referteperiode
Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.
 
Artikel 2. Indienen verzoek
De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).
 
Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.
 
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.
 
Langdurig
De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening. Gekozen is voor een referteperiode van drie jaar. De minimumleeftijd om in aanmerking te komen voor de individuele inkomenstoeslag is 21 jaar. Hieruit kan worden afgeleid dat onder langdurig ten minste drie jaar moet worden begrepen. Een persoon is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. Het bereiken van de meerderjarigheid op de 18-de verjaardag wordt gezien als startpunt voor de berekening van de referteperiode. Op dat moment krijgt men ook voor het eerst zelfstandig recht op bijstand. Een periode van drie jaar is bovendien een periode waarna ook o.a. door het Nibud is aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaal worden.
 
Laag inkomen
Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Hiermee sluiten we aan bij de oude wettelijke bepaling met betrekking tot de langdurigheidstoeslag, waar de inkomensgrens ook gemaximeerd was op 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
 
De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd.[1] Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.[2]
 
Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Gemeenten kunnen zelf de hoogte van de toeslag bepalen. Daarbij moet een aantal dingen bedacht worden. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de individuele inkomenstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.
 
De gemeente Katwijk wil hieraan deels tegemoetkomen door een glijdende schaal te hanteren. De toeslag wordt afhankelijk gemaakt van de hoogte van het inkomen. Er zijn twee categorieën: 100% en 100-110%, waarbij het bedrag van de toeslag bij een hoger inkomen lager wordt.
 
Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden. Bij de hoogte van de inkomenstoeslag is aansluiting gezocht bij de langdurigheidstoeslag. Dit betekent dat we van een percentage van 40% van toepasselijke bijstandsnorm per 1 juli 2014 uitgaan, afgerond op hele euro’s. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Zie ook hieronder bij Indexering.
 
In het tweede lid wordt geregeld dat naarmate het inkomen van betrokkene hoger wordt, de individuele inkomenstoeslag lager wordt.
 
Gehuwden
Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.[3]
Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het derde lid.
 
Indexering
In het vijfde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.
 
Artikel 5. Beleidsregels
Het college stelt regels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Het college geeft in de beleidsregels aan op welke wijze rekening wordt gehouden met de ‘krachten en bekwaamheden van de persoon, en de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen’. Tevens geeft het college aan welke groepen niet in aanmerking komen voor de individuele inkomens-toeslag.
[1] CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE8918 en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5532.
[2] (CRvB 27-03-2012, nr. 10/2488 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0068 en CRvB 31-07-2012, nr. 12/1825 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7178.
[3] CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2529.
Naar boven