Er is gekozen voor een raam verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken.
Deze verordening stelt daarnaast regels voor het verlenen van een studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de wet en het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet.
Artikelsgewijze toelichting
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Artikel 1. Begrippen Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:
- -
die algemene bijstand ontvangen;
- -
als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
- -
personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;
- -
personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW);
- -
personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);
- -
personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);
- -
personen zonder uitkering;
en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.
Artikel 2. Opdracht college
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.
Op grond van de Participatiewet bieden we de mogelijkheid om beschut te werken. Omdat arbeidsmatige activering en beschut werk vaak voor grotendeels dezelfde doelgroep wordt ingezet, willen we dit in samenhang inrichten. Door niet te kiezen voor een aparte voorziening waarbij altijd sprake is van een dienstverband tegen wettelijk minimumloon, kunnen we voor een grotere groep werk op maat creëren en voorkomen we langdurig extra beslag op het participatiebudget ten koste van andere instrumenten .Door aan deze groep werkplekken te bieden dicht bij de arbeidsmatige dagactivering maken we gebruik van bestaande infrastructuur en de kennis en expertise van de doelgroep die in de stad aanwezig is (SW-bedrijf in combinatie met dagbestedingorganisaties
Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep
De Participatiewet legt in beginsel aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Uiteraard wordt er wel gekeken naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Hiertegenover staat dat iemand ook aanspraak kan maken op ondersteuning, overeenkomstig de bepalingen in deze verordening.
Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Het recht op inzage in gegevens en zonnodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP).
Voorzieningen worden alleen ingezet als deze de kortste weg naar werk bieden. Onder 'werk' zijn begrepen werkvormen als deeltijdbanen, flexwerk, detacheringsplaatsen en tijdelijke klussen, maar ook het tijdelijk werken met behoud van uitkering. Werken met behoud van uitkering op de reguliere arbeidsmarkt gaat in beginsel om beloonde werkzaamheden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van ondermeer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door werkgevers worden gemaakt. De werkzaamheden op een participatieplaats zijn altijd additioneel en zijn nuttig voor de ontwikkeling van betrokkene richting de arbeidsmarkt. Onder additionaliteit wordt verstaan dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.
Daarnaast kunnen voorzieningen worden ingezet om belanghebbenden aan het werk te houden, zoals begeleiding op de werkplek of scholing. Alleen als uitstroom naar werk niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van een voorziening zijn. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de inzet van een voorziening bij het college. Het college kan in beleidsregels vastleggen op welke wijze een specifieke voorziening wordt ingezet.
Rekening houden met omstandigheden en beperkingen
Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon.
Artikel 6. Participatievoorziening en beschut werk
Het college creëert beschutte werkplekken in samenhang met arbeidsmatige dagactivering en sociale prestatie (WMO).
Op deze manier maakt het college gebruik van bestaande infrastructuur en de kennis en expertise van de doelgroep die in de stad aanwezig is. Het college kan de
participatievoorziening aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).
Het college maakt gebruik van de wettelijke ruimte om nieuw beschut op een andere manier in te vullen dan bepaald in de wet en stelt het aantal beschutte werkplekken tegen WML vooralsnog op nul.
Het college behoudt met dit artikel de mogelijkheid om flexibel te zijn bij de vormgeving van beschut wanneer landelijke besluitvorming daarom vraagt.
Artikel 7 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie
Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon wordt betaald, terwijl de werkgever iemand nog niet ten volle kan inzetten. In dit artikel staat omschreven wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren.
De in dit artikel omschreven loonkostensubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in artikel 9, lid 1.
De regering vindt het van belang dat een aantal uitgangspunten rondom loonwaardebepaling landelijk gelden en verankert deze daarom in de regeling Loonkostensubsidie Participatiewet. Eén van de uitgangspunten is dat de loonwaarde op basis van de feitelijke werkzaamheden op de werkplek wordt vastgesteld. Een ander uitgangspunt is dat de loonwaarde wordt vastgesteld door of onder verantwoordelijkheid van een deskundige. Het is van belang dat de loonwaarde wordt vastgesteld door of onder verantwoordelijkheid van iemand met een zekere scholing, vakbekwaamheid en kennis van de arbeidsmarkt. De regering laat aan gemeenten de keuze door of onder verantwoordelijkheid van welke deskundige zij de loonwaardevaststelling laten doen. De loonwaardevaststelling moet tot slot in ieder geval plaatsvinden op basis van een beschreven methode, zodat voor een ieder transparant is hoe tot een loonwaarde wordt gekomen.
Artikel 8.
Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing
Het gaat hier om werkvoorzieningen voor personen met arbeidsbeperkingen zoals hulpmiddelen en werkplekaanpassingen maar ook om persoonlijke ondersteuning door een jobcoach.
Het doel van het verstekken van een subsidie aan een werkgever is extra uitstroom naar werk te realiseren voor bijstandsgerechtigden. Op de huidige arbeidsmarkt is het lastig voor bijstandsgerechtigden om aan het werk te komen. Door het verstrekken van subsidies worden de financiële risico's en/of de extra inzet van een werkgever om iemand uit de doelgroep in dienst te nemen gecompenseerd en wordt de kans op uitstroom naar werk groter. De vorm van loonkostensubsidie die bedoeld wordt in artikel 9 eerste lid is niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen om sneller uit te stromen naar werk.
Artikel 10. Premies en onkostenvergoeding
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om een premie toe te kennen zoals opgenomen in artikel 10a, zesde lid van de WWB. In voorkomende gevallen moet een belanghebbende onkosten maken ten behoeve van deelname aan een voorziening. Denk hierbij aan kosten voor kinderopvang of reiskosten. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om voor zulke kosten een tegemoetkoming of volledige vergoeding te verstrekken. Over de hoogte van de tegemoetkoming of vergoeding en de voorwaarden die van toepassing zijn, kan het college nadere regels stellen. Deze nadere regels zijn vastgelegd in
de
Beleidsregel Wet kinderopvang en in de
Regeling vergoeding reiskosten.
Artikel 11. Compensatie van ziekteverzuim
De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). Het college kan de kosten van de no-riskpolis voor werkgevers vergoeden (eerste lid). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).
In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-risk polis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal zes maanden duren.
Voorts is voor inzet van de no-risk polis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.
Het college kan de kosten van de no-riskpolis vergoeden voor werkgevers. Niet elke verzekering komt voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor zijn regels gesteld in het tweede lid.
Het college zal voor toekenning van de vergoeding moeten toetsen of de door de werkgever gekozen verzekering voldoet aan deze voorwaarden.
Artikel 12 Verlening studietoeslag
De individuele studietoeslag biedt een compensatie aan studerende jongeren met een lichamelijke, verstandelijke, psychische of medische urenbeperking voor het feit dat zij door hun beperking niet in staat zijn om zelf bij te verdienen. Deze compensatie draagt eraan bij dat jongeren een studie kunnen volgen om zo hun kansen op uitstroom naar werk te vergroten.
Artikel 14. Eigen bijdrage
Tot de doelgroep van deze verordening behoren ook niet –uitkeringsgerechtigden en personen die een uitkering ingevolgde de ANW ontvangen. Gegeven het beschikbare financiële kader kan het college besluiten tot het instellen van een eigen bijdrage voor deze personen voor deelname aan een voorziening. Jongeren onder de 27 jaar zijn geen eigen bijdrage verschuldigd.
Artikel 15. Tegenprestatie
In de nieuwe regelgeving wordt gemeentes opgedragen beleid te ontwikkelen rond de tegenprestatie en dit vast te leggen in de verordening. Het vrijwillig uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage door de uitkeringsgerechtigde wordt gezien als tegenprestatie. Uitkeringsgerechtigden worden actief gewezen op de mogelijkheid en het belang hiervan. De invulling van de maatschappelijke bijdrage moet passen bij de wensen en mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde. Uitstroom naar werk staat echter voorop. Een uitkeringsgerechtigde is verplicht om deel te nemen aan activiteiten gericht op uitstroom naar werk. Het uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage mag dit niet in de weg staan.