Verordening tot 7e wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik

 

De raad van de gemeente Medemblik;

gelezen het bijbehorend voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik van 20 oktober 2015;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik.

Artikel I Wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik wordt als volgt gewijzigd:

A Artikel 2:6 vervalt.

B Artikel 2:10, derde en vijfde lid, komen als volgt te luiden:

  • 3.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of woon- en leefomgeving, nadere

    regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen, opslag en het plaatsen van

    (tijdelijke) reclameborden.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen

    voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld

    in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

C In artikel 2:11 wordt ‘Telecommunicatieverordening’ vervangen door: Algemene

Verordening Ondergrondse Infrastructuren 2014.

D Artikel 2:12, eerste lid, komt als volgt te luiden:

1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar

1. de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

E Artikel 2:16 vervalt.

F Artikel 2:22 vervalt.

G Artikel 2:23 vervalt.

H Artikel 2:28, derde lid, komt als volgt te luiden:

3.In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts

3. geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat

3. de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op

3. ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

I Artikel 2:32 vervalt.

J Artikel 2:38 vervalt.

L Artikel 2:52 vervalt.

M Artikel 2:57 komt als volgt te luiden:

  • 1.

    Het is een eigenaar of houder van een hond verboden die te laten verblijven of te laten

    lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeel-

      plaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet

      is aangelijnd; of

    • d.

      op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatie-

      merk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen

    plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of

    houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat

      begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

N Artikel 2:59 eerste en vierde lid komen als volgt te luiden:

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk

    acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en

    muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of

    op het terrein van een ander.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid aanhef en d, dient een hond als bedoeld in het

    eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek

    identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

O Artikel 2:60 vervalt.

P Artikel 2:62 komt als volgt te luiden:

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die

zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden

door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige

maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Q Artikel 2:75 komt als volgt te luiden:

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten

tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een

door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11,

2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:34 van de Algemene plaatselijk verordening groepsgewijs

niet naleven.

R Het eerste en tweede lid van artikel 2:78 komen als volgt te luiden:

  • 1.

    De burgemeester kan aan een persoon die de artikelen 2:1, 2:1a, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50,

    2:53, 2:74, 3:18 van de Algemene plaatselijke verordening, de artikelen 2 en 3 van de

    Opiumwet, de artikelen 141, 184, 239, 266 jo 267, 285, 300, 350, 424, 426 en 453 van het

    Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 of 27 van de Wet Wapens en Munitie

    overtreedt een bevel geven zich gedurende ten hoogste achtenveertig uur niet in een of

    meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op de houden.

  • 2.

    In het geval van overtredingen als bedoeld in het eerste lid kan de burgemeester aan een

    persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die

    opnieuw één of meer van de bovengenoemde overtredingen begaat, een bevel geven zich

    gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op

    een openbare plaats op te houden.

S Hoofdstuk 3 komt te luiden:

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1;2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • -

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • -

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot

    prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • -

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • -

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • -

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • -

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

    Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

    Artikel 3:3 Vergunning

    • 1.

      Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning.

    • 2.

      De burgemeester beslist binnen twaalf weken op de aanvraag om een vergunning.

    • 3.

      De in het tweede lid gestelde termijn kan door de burgemeester met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

    • 4.

      Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

    • 5.

      Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

    • 6.

      De vergunning wordt voor bepaalde of onbepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

    • 7.

      De vergunning kan worden verlengd.

      Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

      [vervallen]

      Artikel 3:5 0-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen

    • 1.

      Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

    • 2.

      Er wordt voor in totaal ten hoogste één seksinrichting vergunning verleend.

      Artikel 3:6 Aanvraag

    • 1.

      Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

    • 2.

      Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

      • a.

        de persoonsgegevens van de exploitant;

      • b.

        het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

      • c.

        of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

      • d.

        het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

      • e.

        het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

      • f.

        het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

      • g.

        een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

      • h.

        indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

      • i.

        een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

      • j.

        bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

      • k.

        indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

      • l.

        indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

    • 3.

      Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

    • 4.

      Als de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

      Artikel 3:7 Weigeringsgronden

    • 1.

      Een vergunning wordt geweigerd als:

      • a.

        de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

      • b.

        de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

      • c.

        de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

      • d.

        de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

      • e.

        redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

      • f.

        redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

      • g.

        er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

      • h.

        de exploitant of beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

      • i.

        de exploitant of beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500,- euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

        1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik;

        2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

        3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

        4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

        5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

        6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

      • j.

        een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

      • k.

        de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening.

    • 2.

      Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijk gesteld:

      • a.

        een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

      • b.

        vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375,- euro bedraagt.

    • 3.

      De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

    • 4.

      Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

    • 5.

      Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

      • a.

        voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

      • b.

        als niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door de burgemeester gestelde termijn aan te vullen;

      • c.

        als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

      • d.

        als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

      • e.

        als het bedrijfsplan niet voldoet aan het bepaalde bij artikel 3:15, eerste en tweede lid;

      • f.

        als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

      • g.

        als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

        3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

    • 1.

      De vergunning vermeldt in ieder geval:

      • a.

        de exploitant;

      • b.

        indien van toepassing, de beheerder;

      • c.

        voor welke activiteit de vergunning is verleend;

      • d.

        het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

      • e.

        het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

      • f.

        indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

      • g.

        de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

      • h.

        de geldigheidsduur van de vergunning;

      • i.

        het nummer van de vergunning.

    • 2.

      De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en dat tevens aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

      Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

    • 1.

      De vergunning wordt ingetrokken als:

      • a.

        de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

      • b.

        de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

      • c.

        is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, eerste lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

      • d.

        zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

      • e.

        zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

      • f.

        de vergunninghouder dat verzoekt;

      • g.

        de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening.

    • 2.

      De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

      • a.

        is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

      • b.

        in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

      • c.

        een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

      • d.

        is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

      • e.

        is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

      • f.

        zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

      • g.

        de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

      • h.

        er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

      • i.

        gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

        Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

        De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan de burgemeester. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

        Artikel 3:11 Verlenging vergunning

    • 1.

      Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover de burgemeester al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

    • 2.

      Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

      Afdeling 3 . Uitoefenen seksbedrijf

      Paragraaf 3.1 . Regels voor alle seksbedrijven

      Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

    • 1.

      Het is de exploitant en de beheerderverboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 07.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

    • 2.

      Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

    • 3.

      Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen 00.30 uur en 06.30 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

    • 4.

      Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

      Artikel 3:13 Adverteren

      Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

      • a.

        geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

      • b.

        vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

      • c.

        als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

        Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en Prostituees

        Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergundprostitutiebedrijf

    • 1.

      Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

      • a.

        nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

      • b.

        in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

    • 2.

      Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

      Artikel 3:15 Bedrijfsplan

    • 1.

      Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

      • a.

        op het gebied van hygiëne;

      • b.

        ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

      • c.

        ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

      • d.

        ter voorkoming van strafbare feiten.

    • 2.

      De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

      • a.

        de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

      • b.

        inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

      • c.

        in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

      • d.

        in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

      • e.

        de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

      • f.

        de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

      • g.

        de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

      • h.

        de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

      • i.

        de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

      • j.

        aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

      • k.

        de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

      • l.

        de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

      • m.

        de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

      • n.

        de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

      • o.

        de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

    • 3.

      Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

    • 4.

      De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan de burgemeester. De wijziging wordt na goedkeuring van de burgemeester als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

    • 5.

      De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

    • 6.

      In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

      Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

      [vervallen]

      Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

      1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

    • 2.

      De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

      • a.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

      • b.

        er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

        1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

        2°. de verhuuradministratie;

        3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

        4°. de werkroosters van de beheerders;

        5°. [].

      • c.

        de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

      • d.

        medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

      • e.

        onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

      • f.

        onverwijld aan de burgemeester wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

      • g.

        gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

        Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

        Artikel 3:18 Raamprostitutie

    • 1.

      Het is een prostituee verboden:

      • a.

        zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

      • b.

        passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

        Artikel 3:19 Straatprostitutie

    • 1.

      Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

      Artikel 3:20 Handhaving en straatprostitutie

      [vervallen]

      AFDELING 4. Overige bepalingen

      Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

    • 1.

      Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

    • 2.

      Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

    • 3.

      Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

      Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische

      goederen, afbeeldingen en dergelijke

      [vervallen]

T Artikel 4:1, onderdeel a komt als volgt te luiden:

a.Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

U Artikel 4:3, tweede lid komt als volgt te luiden:

2.Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per

2. kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten

2. waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder

2. van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het

2. college daarvan in kennis heeft gesteld.

V Artikel 4:6b komt als volgt te luiden:

1.Het is verboden om zonder voorafgaande melding aan het bevoegd bestuursorgaan

knalapparatuur te gebruiken om vogels en wild te verjagen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de voorwaarden die aan de melding en aan het gebruik van knalapparatuur worden gesteld.

  • 3.

    Het college kan een ontheffing verlenen indien niet aan de vereisten van een melding kan worden voldaan.

W Artikel 4:9 vervalt.

X Artikel 4:11a komt als volgt te luiden:

Het in het eerste lid van artikel 4:11 is niet van toepassing als de burgemeester

toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend

belang voor de openbare orde of een acuut gevaar voor personen of goederen.

Y Artikel 4:15 vervalt.

Z Afdeling 6 komt als volgt te luiden:

Voorkomen van overlast van distels en enkele andere schadelijke plantensoorten

Artikel 4:21 komt als volgt te luiden:

Verplichting gronden te zuiveren van akkerdistel en enkele andere schadelijke

plantensoorten.

Artikel 4:21 komt als volgt te luiden:

  • 1.

    De rechthebbende van gronden is verplicht deze te zuiveren van akkerdistel

    (cirsium arvense (Scop) en akkermelkdistel (Sonchus arvensis L.) voordat zij tot

    bloei komen indien deze distel overlast voor aangrenzende gronden kunnen veroorzaken.

    Diezelfde verplichting geldt voor het bestrijden van de gewassen fluitenkruid, krulzuring,

    berenklauw en Sint Jacobs-kruiskruid.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van burgemeester waarin de gronden zijn gelegen de in het

    eerste lid opgelegde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen, zendt deze aan

    de rechthebbende van die gronden bij aangetekende brief of tegen gedagtekend

    ontvangstbewijs een lastgeving om zijn gronden te zuiveren.

  • 3.

    De lastgeving vermeldt de termijn waarbinnen de gronden van de distels dienen te zijn

    gezuiverd. De burgemeester bepaalt die termijn zodanig dat de zuivering kan zijn voltooid

    voordat de distels tot bloei komen. Afschrift van de lastgeving worden gezonden aan

gedeputeerde staten en de directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie van het

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

A1 Artikel 5:2 vervalt.

B1 Artikel 5:4 vervalt.

C1 Artikel 5:9 vervalt.

D1 Artikel 5:11 vervalt.

E1 Artikel 5:12 vervalt.

F1 Afdeling 5, inclusief de artikelen 5:22 en 5:23 vervalt.

G1 Artikel 5:24 vervalt.

H1 Artikel 5: 28 vervalt.

I1 Artikel 5:35 vervalt.

J1 Artikel 5:36 vervalt.

K1 Artikel 5:37 vervalt.

L1 Artikel 6:1 komt als volgt te luiden:

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4

    daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste

    drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van

    toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid,

    2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid en 4:11, eerste lid.

M1 Artikel 6:2 komt als volgt te luiden:

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, behoudens hoofdstuk 3, zijn belast: de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met het toezicht, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Met het toezicht op de naleving van het bij hoofdstuk 3 bepaalde zijn belast: de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

  • 4.

    De burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met het toezicht, bedoeld in het derde lid.

    5. Onverminderd het eerste tot en met vierde lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld

    i n artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het

    t oezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

N1Artikel 6:3 komt als volgt te luiden:

  • 1.

    Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening, behoudens hoofdstuk 3, gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2.

    De in artikel 6:2, derde lid, bedoelde ambtenaren, voor zover zij zijn belast met de opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in de artikelen 3:14, tweede lid, en 3:21, eerste lid, zijn bevoegd zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden waar een overtreding van een dergelijk strafbaar feit wordt gepleegd of naar hun redelijk vermoeden wordt gepleegd.

  • 3.

    De in artikel 6:2, derde lid, bedoelde ambtenaren zijn in het kader van hun toezichtstaak bevoegd zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden, als daar bedrijfsmatig prostitutie plaatsvindt.

Artikel II

  • 1.

    In aanvulling op artikel 3:7 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik kan een vergunning eveneens worden geweigerd als in de periode van vijf jaren voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, een vergunning van de aanvrager voor de uitoefening van een bedrijf dat op grond van artikel 3:2 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik wordt aangemerkt als seksbedrijf door het gemeentebestuur is ingetrokken.

  • 2.

    Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening verleende vergunning voor de uitoefening van een bedrijf dat op grond van artikel 3:2 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik wordt aangemerkt als seksbedrijf en welke op het tijdstip van inwerkingtreding niet is ingetrokken of vervallen, wordt gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik met een geldigheidsduur van 28 weken, gerekend vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening. Als binnen deze periode een aanvraag als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik is gedaan, blijft deze vergunning van kracht totdat op de aanvraag is beslist.

  • 3.

    De artikelen 3:3, eerste lid, en 3:13 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik zijn gedurende 28 weken na inwerkingtreding van deze verordening niet van toepassing op de uitoefening van een seksbedrijf dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van rechtmatig zonder vergunning werd uitgeoefend en sindsdien onafgebroken is voortgezet. Als binnen deze periode een aanvraag als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik is gedaan, dan zijn deze artikelen niet van toepassing tot het moment dat op de aanvraag is beslist.

  • 4.

    Artikel 3:14, eerste lid, aanhef onder a, is niet van toepassing ten aanzien van personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aantoonbaar werkzaam zijn als prostituee voor of bij een prostitutiebedrijf:

    • a.

      aan welk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een vergunning voor de uitoefening van dat bedrijf verleend was die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet is ingetrokken of vervallen, of

    • b.

      dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig zonder vergunning werd uitgeoefend en sindsdien onafgebroken is voortgezet.

Artikel III Inwerkingtreding

Deze wijzigingsverordening treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking.

Artikel IV Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als ‘Zevende wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik, gehouden op 10 decembr 2015.

De griffier, De voorzitter,

A.Reus F.R. Streng

Algemene t oelichting

De wijziging van de Algemene plaatselijke verordening betreft het verminderen van artikelen in het kader van deregulering; de invoering van een nieuw hoofdstuk 3 (Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen) en technische verbeteringen, correcties en actualiseringen. In een aantal artikelen zijn ook inhoudelijk zaken veranderd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of

afbeeldingen

Artikel 7 van de Grondwet regelt de vrijheid van meningsuiting en kan niet worden verbonden aan een vergunning. Wèl geeft dit artikel het college de mogelijkheid om het verspreiden van folders en flyers te beperken naar plaats en tijd. In de gemeente Medemblik speelt deze problematiek niet.

B Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

Artikel 2:10, derde lid wordt aangepast om het college de mogelijkheid te geven beleid op te stellen voor permanente objectbewegwijzering en bebording.

Artikel 2:10, vierde lid, regelt de mogelijkheid om een ontheffing te verlenen van het verbod in het eerste lid. Echter, als het verbod tijdelijk opzij wordt gezet voor een activiteit die valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), dan is er overeenkomstig de terminologie van de Wabo geen sprake van een ‘ontheffing’ maar van een ‘omgevingsvergunning’. Dat onderscheid was in de oude tekst van het vijfde lid niet helder en dat leidde tot vragen. Met een aanpassing van het vijfde lid is die onduidelijkheid verholpen. Verder heeft het vijfde lid een nadere kleine redactionele verbetering ondergaan.

C Artikel 2:11 ( Omgevings )vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen

van een weg

Op 5 maart 2015 heeft de raad de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren 2014 vastgesteld en de Telecommunicatieverordening ingetrokken.

D Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

In het eerste lid is ter verduidelijking nu expliciet aangegeven dat een uitwegvergunning een omgevingsvergunning onder de Wabo is.

E Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d

Het wetboek van Strafrecht en het Burgerlijk Wetboek geven de mogelijkheid om op te treden bij beschadiging aan (gemeente)eigendommen.

F Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Dit is geregeld in het bestemmingsplan Dorpskernen IV.

G Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Voor een groot deel geregeld in hogere wet- en regelgeving. Op dit verbod valt niet te controleren wanneer er een ijsvlakte ligt.

H Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

In het derde lid is het woordje ‘slechts’ toegevoegd. De vergunning kan slechts geheel of gedeeltelijk worden geweigerd.

I Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

Dit artikel betreft een verbod op heling en sluit aan op het in artikel 14 van de Drank- en Horecawet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. In de gemeente Medemblik speelt deze problematiek niet.

J Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

De plicht tot het bijhouden van een nachtregister door de exploitant van een inrichting is neergelegd in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel komt de exploitant van een inrichting tegemoet en is een aanvulling op het Wetboek van Strafrecht.

L Artikel 2:52 Overlast fiets kermisterrein

Een dergelijk verbod moet aan bezoekers van een terrein kenbaar worden gemaakt. Het college of de burgemeester heeft geen terreinen aangewezen.

M Artikel 2:57 Loslopende honden

In het eerste lid is een nieuw onderdeel c ingevoegd en het oude onderdeel c verletterd tot onderdeel d. De mogelijkheid bestaat nu om buiten de bebouwde kom gebieden aan te wijzen waar de hond aan de lijn moet blijven.

N Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

De bevoegdheid tot het opleggen van aanlijn- en muilkorfgeboden was voorheen aan het college toebedeeld. Het besluit heeft een sterk openbare orde-karakter en wordt vaak genomen na een incident, waardoor een zekere spoed geboden is. Om die reden is voortaan de burgemeester aangewezen om deze ge- en verbodsgebieden op te leggen.

O Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Het college kan plaatsen aanwijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaken. Er is zelden sprake van werkelijk omvangrijke overlast of dreigende schade voor de volksgezondheid. Meestal gaat het om geschillen tussen buren. Veel burenrecht is geregeld in het Burgerlijk Wetboek.

P Artikel 2:62 Loslopend vee

Sommige dieren, zoals paarden, zijn wel eenhoevig, maar niet herkauwend. Daarvoor vielen ze – i.v.m. het cumulatieve vereiste – onbedoeld niet onder de bepaling. Door ‘en’ te vervangen door ‘of’ – dat in wetgevingstechnische zin ‘en/of’ betekent – wordt dit hersteld in dit artikel.

Q Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Aanpassing in verband met het vervallen van artikel 2:16.

R Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

Aanpassing in verband met de invoering van een nieuw hoofdstuk 3 en toevoeging van artikel 27 van de Wet Wapens en Munitie.

S Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen.

Artikel 3:1 Afbakening

Afbakening van dit hoofdstuk van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) ten opzichte van enkele (algemene) bepalingen uit andere delen van de APV is wenselijk aangezien de genoemde bepalingen betrekking hebben op onderwerpen die waarschijnlijk op termijn in of krachtens de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (hierna: Wrp) in afwijking van de (algemene) bepalingen van de APV geregeld (moeten) worden. Om niet binnen afzienbare termijn opnieuw substantiële materiële wijzigingen aan te hoeven brengen in de betreffende regelgeving – en om de ontvlechting daarvan t.z.t. te vergemakkelijken – is ervoor gekozen vooruitlopend op de verwachte inwerkingtreding van de Wrp deze materie nu veelal in lijn met de Wrp te regelen. Het betreft de volgende onderwerpen: 1:2 (Beslistermijn), 1:3 (Indiening aanvraag), 1:5 (Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing), 1:6 (Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing), 1:7 (Termijnen) en 1:8 (Weigeringsgronden).

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In artikel 3:2 worden veel voorkomende begrippen gedefinieerd, waarbij op onderdelen wordt aangesloten bij bestaande definities.

Omdat de APV, met het oog op het toezicht, bepaalt dat in advertenties voor seksbedrijven of prostituees bepaalde nummers (vergunningnummer, telefoonnummer) moeten worden vermeld, is ervoor gekozen het begrip ‘advertentie’ ruim te omschrijven. Eer is immers een veelheid aan mogelijkheden om aandacht op de aangeboden dienstverlening te vestigen. Voor alle vormen van reclame met behulp van een medium (kranten, televisie, internet, posters, flyers) geldt het voorschrift. Daarbij moet het gaan om uitingen die wervend van karakter zijn en het oogmerk hebben de klandizie te vergroten. Daarop ziet het bijvoeglijk naamwoord: commerciële.

De dagelijkse leiding in een seksinrichting kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een beheerder berusten. Het is van belang ook voor deze persoon, die primair verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken in de seksinrichting, expliciet enkele bepalingen op te nemen in de APV.

Een veel voorkomende vorm van een niet-locatiegebonden prostitutiebedrijf is een escortbedrijf. Een escortbedrijf bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats dan de plek waar de bemiddeling plaatsvindt. De bemiddeling kan plaatsvinden vanuit een bedrijfspand, maar onder omstandigheden ook vanaf een privé-adres. De bemiddeling kan in persoon plaatsvinden, maar over het algemeen zal het telefonisch gaan of via een website op internet.

Voor de definitie van exploitant is aansluiting gezocht bij een van de definities van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Drank- en Horecawet. Het ‘voor rekening en risico’ heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Onder deze definitie valt ook de vennoot in een personenvennootschap. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant, dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de APV – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon.

Een seksbedrijf heeft altijd een exploitant. Ook in het geval een prostituee zelfstandig bedrijfsmatige activiteiten opereert is er sprake van een seksbedrijf, meer precies: een prostitutiebedrijf. In dergelijke gevallen dient de prostituee enerzijds aangemerkt te worden als prostituee, maar anderzijds ook als exploitant. De prostituee/exploitant dient daarmee dus ook te voldoen aan alle eisen die aan prostituee worden gesteld én aan de eisen die aan de exploitant worden gesteld. Hieruit volgt o.a. dat de prostituee/exploitant minimaal 21 dient te zijn. Vergunningen worden immers geweigerd als de exploitant de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft (artikel 3:7, eerste lid, aanhef en onder d).

In dit hoofdstuk van de APV heeft het begrip ‘klant’ een beperktere betekenis dan in het spraakgebruik: het is hier een afnemer van seksuele diensten. Dus aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken, vallen niet onder dit begrip. Hetzelfde geldt uiteraard voor eventuele andere aanwezigen, zoals de exploitant, de beheerder, het personeel dat in de bedrijfsruimte van het seksbedrijf werkzaam is, toezichthouders en personen die aanwezig zijn vanwege bijvoorbeeld het leveren van goederen of het uitvoeren van reparaties of onderhoud.

In de APV wordt het begrip ‘prostituee’ gebruikt, omdat dit het meest aansluit bij het spraakgebruik en bij de praktijk binnen de prostitutiebranche. Aangezien dit woord, op deze wijze geschreven, taalkundig vrouwelijk is, wordt in voorkomende gevallen gebruik gemaakt van vrouwelijke voornaamwoorden (zij, haar). In alle gevallen waar ‘prostituee’ staat, wordt evenzeer de (mannelijke) prostitué bedoeld. Dit komt in de definitie van de term ‘prostituee’ tot uitdrukking door de sekseneutrale aanduiding: degene die.

De definitie van prostitutie sluit aan bij de formulering in artikel 273f, eerste lid, onder 3 en 5, van het Wetboek van Strafrecht. Het ‘zich beschikbaar stellen’ duidt op een structurele situatie, zodat allerlei incidentele seksuele handelingen met een ander niet onder het begrip ‘prostitutie’ vallen, zelfs niet als ‘de ander’ een tegenprestatie levert. Bij «betaling» zal het veelal gaan om een geldbedrag, maar het is daar niet toe beperkt. De betaling geschiedt door of ten behoeve van ‘de ander’, wat impliceert dat het meewerken aan pornofilms geen prostitutie is in de zin van de APV.

Prostitutiebedrijven zijn er in verschillende varianten. In de eerste plaats vallen hieronder de locatiegebonden bedrijven met één of meerdere seksinrichtingen. Ook een niet-locatiegebonden bedrijf kan een prostitutiebedrijf zijn; veelal gaat het dan om een escortbedrijf, dat bemiddelt tussen prostituees en klanten. Als prostitutie plaatsvindt in woningen, kunnen (delen van) deze locaties – onder omstandigheden – als seksinrichting aangemerkt worden. Een dergelijke (ruimte in een) ‘privéwoning’ is voor het publiek toegankelijk nu klanten toegang wordt verschaft. Is de prostituee op enigerlei wijze werkzaam voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf. Er zijn ook prostituees die niet werkzaam zijn voor of bij een door een ander geëxploiteerd prostitutiebedrijf, maar die zelfstandig werken, veelal thuis. Als een prostituee op haar thuisadres werkzaam is en geen andere prostituees in haar woning laat werken, is er in beginsel geen sprake van een prostitutiebedrijf, maar van een aan huis gebonden beroep, en is geen vergunning nodig (wel kunnen uit het bestemmingsplan belemmeringen voortvloeien om dergelijke activiteiten te mogen ondernemen). Als echter de activiteiten van de thuiswerkende prostituee een zakelijke uitstraling hebben, bijvoorbeeld als er zodanig met dat adres wordt geadverteerd dat er een publiekstrekkende werking vanuit gaat, er verlichting of reclame-uitingen aan het pand zichtbaar zijn of er meerdere prostituees op hetzelfde adres werkzaam zijn, dan is er sprake van bedrijfsmatige activiteiten en daarmee van een prostitutiebedrijf waarvoor een vergunning noodzakelijk is.

Het begrip ‘seksbedrijf’ duidt op een activiteit of op activiteiten, en dus niet op de locatie waar de verrichtingen of vertoningen plaatsvinden; daarvoor wordt in de APV de term ‘seksinrichting’ gebruikt. Binnen de omschrijving valt het gelegenheid geven tot het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling (prostitutie), en het gelegenheid geven tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander, zoals ‘peepshows’ en sekstheaters, maar bijvoorbeeld ook het bedrijfsmatig en tegen betaling verzorgen van webcamseks. Daarnaast wordt onder dit begrip ook verstaan het in een seksinrichting tegen betaling aanbieden van erotisch-pornografische vertoningen: de seksbioscopen. Of een activiteit ‘bedrijfsmatig’ wordt verricht, hangt af van een aantal factoren. Is er personeel in dienst, dan is er zonder meer sprake van een bedrijf. Maar een individu zonder personeel kan ook een bedrijf zijn in de zin van de APV, en is dan dus vergunningplichtig. Het oogmerk om (een aanvulling op) een inkomen te genereren, het aantal uren dat aan de activiteit wordt besteed, de wijze van klantenwerving (bijvoorbeeld of er wordt geadverteerd om de werkzaamheden onder de aandacht van publiek te brengen en klanten te trekken) en de organisatiegraad en de omvang van het prostitutieaanbod zijn aspecten om te bepalen of er bedrijfsmatig activiteiten worden verricht. Of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten zal dus moeten worden vastgesteld aan de hand van de feitelijke situatie.

Het begrip ‘seksbedrijf’ wordt dus gebruikt als verzamelnaam, waarbinnen specifieke vormen zijn te onderscheiden: als gelegenheid wordt geboden tot prostitutie, dan is er sprake van een ‘prostitutiebedrijf’, en als dat geschiedt door bemiddeling tussen prostituees en klanten, dan wordt van een ‘escortbedrijf’ gesproken. Zo is ‘prostitutiebedrijf’ dus een species van ‘seksbedrijf’ en ‘escortbedrijf’ weer een species van ‘prostitutiebedrijf’.

Met het begrip ‘seksinrichting’ wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf. Dit kan samen vallen met de locatie waar de exploitant van het seksbedrijf zich heeft gevestigd, maar dat is zeker niet altijd – en bij escortbedrijven per definitie niet – het geval.

Onder ‘besloten ruimte’ worden ook begrepen een vaar- of voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord ‘besloten’ duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is.

Artikel 3:3 Vergunning

Er is voor gekozen om seksbedrijven met een vergunningenstelsel te reguleren. Dit houdt in dat het uitoefenen van een seksbedrijf verboden is, tenzij een vergunning is verleend. De keuze voor een vergunningenstelsel sluit aan bij bestaande structuren. Een uitgangspunt is tevens dat legaal aanbod in beginsel illegaal aanbod tegengaat, de zogeheten kanalisatiegedachte. Daarbij wordt aangenomen dat als er een legaal en betrouwbaar aanbod bestaat, er niet langer aanleiding is voor klanten om te kiezen voor een illegaal aanbod met alle daarmee samenhangende onwenselijkheden en onzekerheden.

Met het oog op de rechtszekerheid voor het bedrijfsleven is bepaald dat de beslistermijn voor een vergunning voor een seksbedrijf twaalf weken telt (tweede lid). Deze termijn kan éénmaal met twaalf weken worden verlengd (derde lid).

Het vierde lid is opgenomen omdat na inwerkingtreding van de Dienstenwet als uitgangspunt geldt dat een vergunning van rechtswege wordt verleend wanneer de termijn, waarbinnen het antwoord op de aanvraag moet volgen, verstreken is (zie ook artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn). Dit is bedoeld als prikkel voor de overheid om tijdig te beslissen, en zorgt ervoor dat burgers en bedrijven geen nadeel ondervinden van een mogelijk te trage besluitvorming. De verwachting bestaat dat de wettelijke termijnen in dit artikel ruim genoeg zijn om tijdig op een aanvraag om een vergunning te besluiten. Zou dat evenwel niet lukken, dan wordt het belang van een daadwerkelijke afweging bij vergunningen als hier aan de orde geacht zwaarder te wegen dan voornoemd uitgangspunt. Dit is in overeenstemming met de uitzonderingsgrond van artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn: dwingende redenen van algemeen belang, te weten de bescherming van de openbare orde. Wanneer een vergunning van rechtswege ten onrechte is verleend, kan dit namelijk ernstige, onomkeerbare schade voor derden (de menselijke waardigheid van de prostituee, de veiligheid en gezondheid van minderjarigen en kwetsbare volwassenen) tot gevolg hebben.

Uit het vijfde lid, volgt dat een vergunning voor ten hoogste één seksinrichting kan gelden. Daarmee is het van belang wat onder ‘één seksinrichting’ wordt verstaan. Bij voorbaat een sluitende definitie geven zou in de praktijk tot onwenselijke resultaten kunnen leiden; situaties zullen telkens met gezond verstand bezien worden. Daarbij zal blijk gegeven moeten worden van enige realiteitszin en aangesloten worden bij de normale perceptie. Het te hanteren uitgangspunt is dat er sprake is van één seksinrichting als het een visueel aaneengesloten eenheid betreft (kan meerdere panden betreffen met meerdere werkruimtes (per pand)) met een homogene functie (uitoefening van een seksbedrijf in enigerlei vorm) die tot de beschikking staat van één exploitant. Als er meerdere exploitanten in één pand zijn gevestigd zal ieder deel waarover één van de exploitanten de beschikking heeft als één afzonderlijke seksinrichting worden gekwalificeerd.

Artikel 3:5

Met artikel 10 van de Wrp krijgt de gemeente de mogelijkheid om binnen de gemeente een maximumbeleid te voeren. Alleen voor een bijzondere categorie seksbedrijven – de prostitutiebedrijven – geeft artikel 23 van de Wrp de gemeente de mogelijkheid om een nulbeleid te voeren. Van het belang van de openbare orde en de woon- en leefomgeving is het wenselijk maximaal één seksinrichting toe te staan. In de ‘algemene gebruiksregels’ van de bestemmings-plannen wordt tot een strijdig gebruik in ieder geval verstaan: gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie. Thuisprostitutie komt niet voor op de lijst van toegestane beroepen en bedrijven bij woningen en is aan-huis-verbonden beroep niet toegestaan.

Artikel 3:6 Aanvraag

Met dit artikel wordt de wijze van indiening van de aanvraag om een vergunning geregeld, evenals welke gegevens en bescheiden moeten worden overgelegd. De vereiste gegevens worden nodig geacht teneinde een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de aanvraag om de vergunning. Het overleggen van een situatietekening en plattegrond is uiteraard niet nodig als het een vergunning betreft die niet (mede) voor een seksinrichting wordt aangevraagd. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als het gaat om het bedrijfsmatig en tegen betaling verzorgen van webcamseks vanuit een locatie die niet voor publiek toegankelijk is; er is dan wel sprake van een seksbedrijf, maar niet van een seksinrichting.

Omdat in de toekomst naar verwachting steeds vaker bij indiening sprake zal zijn van digitale documenten, wordt geen specifieke schaalaanduiding voorgeschreven. De maatvoering moet uit de situatieschets (onder k) en tekening (onder l) blijken. Als bescheiden worden overgelegd, moet de gekozen schaal zodanig zijn dat de burgemeester er voldoende informatie uit kan halen om tot beoordeling van de aanvraag te komen.

Tot het eisen dat het telefoonnummer dat gebruikt zal worden in advertenties overgelegd moet worden – en in de vergunning zal worden vermeld (zie artikel 3:8, eerste lid, aanhef en onder e) – is gekomen met het oog op de toezicht en handhaving. Zo wordt bewerkstelligd dat een bepaald telefoonnummer waarmee geadverteerd wordt altijd te herleiden is tot een bepaald seksbedrijf, een bepaalde exploitant en het adres waar het bedrijf wordt uitgeoefend. Doordat het telefoonnummer bovendien in de vergunning zal worden vermeld wordt voorkomen dat het nummer vaak verandert, dan zou immers telkens op aanvraag de vergunning gewijzigd dienen te worden. In die zin is het een ‘vast’ telefoonnummer; dit kan ook een mobiel nummer zijn.

Als de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag, kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd (vierde lid). Uiteraard moeten die gegevens wel in verband staan met de weigeringsgronden van de aangevraagde vergunning.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

Het eerste lid – in samenhang met het tweede tot en met vierde lid – bevat de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd. Ter zake de in het vijfde lid genoemde gronden bestaat ruimte voor een afweging of een vergunning al dan niet zal worden geweigerd.

Buiten op basis van de in dit artikel genoemde gronden, kan een vergunning bovendien geweigerd worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet.

3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

In dit artikel wordt bepaald welke gegevens in ieder geval in een vergunning worden vermeld. Hiermee wordt getracht het toezicht op en de naleving van de vergunningsvoorwaarden te faciliteren. Doordat het telefoonnummer op de vergunning staat wordt o.a. voorkomen dat dit nummer regelmatig wijzigt, waardoor het telefoonnummer – dat ook in advertenties gebruikt moet worden – niet langer herleidbaar zou zijn tot een bepaald vergund seksbedrijf. Als de exploitant een ander telefoonnummer wil hanteren, dan zal deze immers eerst een aanvraag in moeten dienen om de vergunning te laten wijzigen; aangezien dit tijd en geld (leges) kost valt te verwachten dat dit slechts sporadisch zal gebeuren. In die zin is het een ‘vast’ telefoonnummer; dit kan ook een mobiel nummer zijn.

Hetzelfde doel heeft het tweede lid, dat daarnaast ook van betekenis is voor (mogelijke) klanten van een seksbedrijf: zij kunnen eenvoudig vaststellen of het om een vergund bedrijf gaat.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

Het eerste lid bevat een opsomming van de omstandigheden waaronder een vergunning zonder meer moet worden ingetrokken. Anders dan in het tweede lid is hier dus geen sprake van een discretionaire bevoegdheid van de burgemeester. In de gevallen opgenomen in het tweede lid kan – als het een tijdelijke en beperkte afwijking van de regels betreft – een vergunning ook worden geschorst, om deze desnoods later – als de reden om tot schorsing over te gaan blijft voortbestaan – alsnog in te trekken. Buiten op basis van de in dit het tweede lid genoemde gronden, kan een vergunning bovendien ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van die wet. Omdat schorsing in die gevallen niet voor de hand ligt, is dat hier verder niet geregeld.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

Om oog te kunnen houden op relevante veranderingen moet de vergunningverlener daarvan weet hebben. De vergunninghouder wordt derhalve verplicht dergelijke wijzigingen te melden. Als er met inachtneming van de geldende regels geen bezwaar bestaat tegen een voortgezet bedrijf, wordt een gewijzigde vergunning verleend; daarbij behoeft niet de gehele procedure te worden doorlopen als ware het een aanvraag om een nieuwe vergunning. Afhankelijk van de aard van de wijzigingen kan ook de geldigheidsduur van de vergunning worden aangepast. Als blijkt dat de wijzigingen niet zijn gemeld, moet dat leiden tot het intrekken van de vergunning (artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder c).

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

De aanvraag om de verlenging van een vergunning wordt behandeld als zijnde een nieuwe aanvraag. Daardoor kunnen de belangrijke vragen die ten tijde van oorspronkelijke beoordeling beantwoord zijn nogmaals bekeken worden in het licht van de nieuwe situatie. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen is het niet nodig om bij de aanvraag om verlenging van een vergunning nogmaals actuele gegevens en bescheiden te overleggen waarover de burgemeester al beschikking heeft. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de gegevens die overeenkomstig artikel 3:8, eerste lid op de vergunning vermeld staan. Deze zouden te allen tijde actueel moeten zijn (zie artikel 3:10). Ook is het bijvoorbeeld overbodig om plattegronden, situatietekeningen en het bedrijfsplan nogmaals aan te leveren, voor zover deze ongewijzigd zijn.

Om te voorkomen dat exploitanten hun vergunning ‘verliezen’ is het tweede lid opgenomen. Om hierop aanspraak te kunnen maken dient een aanvraag uiteraard tijdig gedaan te worden en ontvankelijk te zijn. Gedurende de periode dat de aanvraag in behandeling is kunnen uiteraard gewoon maatregelen genomen worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als zich feiten voordoen of er redenen zijn om de vergunning in te trekken of te schorsen.

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

De algemene sluitingstijden van het eerste lid gelden niet voor seksinrichtingen waarvan bij vergunning is bepaald dat daarvoor afwijkende sluitingstijden gelden. Dergelijke afwijkende sluitingstijden kunnen bij het verlenen van de vergunning daaraan verbonden worden, maar ook lopende de vergunning, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Afwijkende sluitingstijden kunnen zowel ruimer als beperkender zijn. De sluitingstijden zijn echter niet van toepassing op sekswinkels; daarop is het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing.

Het tweede lid richt zich niet tot de exploitant en beheerder, maar tot de bezoekers van de seksinrichting. Het begrip ‘bezoeker’ heeft een ruimere betekenis dan het in de APV gehanteerde begrip ‘klant’. Een klant is een afnemer van seksuele diensten; onder bezoekers vallen echter bijvoorbeeld ook de aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) slechts iets drinken, of een vertoning komen bekijken. Hoewel niet iedere bezoeker per definitie een klant is, is iedere klant per definitie wel een bezoeker. Personen die bijvoorbeeld professionele reparatie- of schoonmaakwerkzaamheden uitvoeren, zullen – als zij zich daartoe beperken – uiteraard niet als ‘bezoeker’ aangemerkt worden.

Het derde lid richt zich tot de prostituee en heeft als doel te voorkomen dat seksinrichtingen gebruikt worden om te overnachten.

Verder mogen personen die de leeftijd van 18 nog niet hebben bereikt niet worden toegelaten tot seksinrichtingen (vierde lid).

Artikel 3:13 Adverteren

De verplichting in advertenties het nummer te vermelden van de vergunning die aan een seksbedrijf is verleend, en geen andere nummers, vergemakkelijkt het toezicht. Voor niet-vergunde bedrijven is het niet mogelijk op deze manier te adverteren.

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees[; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf]

Met dit voorschrift wordt o.a. – net als voor de exploitant van een seksbedrijf – een leeftijdseis voor prostituees geïntroduceerd. Hiertoe is besloten vanwege het gegeven dat jonge prostituees met name vatbaar voor en slachtoffer van misstanden als dwang, misbruik en mensenhandel zijn. Bovendien zijn prostituees van 21 jaar en ouder weerbaarder dan zeer jonge prostituees en is de kans groter dat ze over een startkwalificatie beschikking waarmee de eventuele economische druk om te kiezen voor de prostitutie lager is en bovendien een eventuele gewenste uitstap vergemakkelijkt wordt. Het stellen van een leeftijdgrens wordt als passend en noodzakelijk middel beschouwd om deze misstanden te bestrijden. Daarmee is het gemaakte onderscheid objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel, bovendien zijn de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk. Hierdoor levert het onderscheid naar leeftijd geen strijd op met het verbod van leeftijdsdiscriminatie.

Het is in de eerste plaats de exploitant die moet voorkomen dat er bij zijn bedrijf prostituees werkzaam zijn die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Zijn die daar toch werkzaam, dan is de exploitant in overtreding. Overigens, zoals eerder opgemerkt, een prostituee die zelfstandig bedrijfsmatige activiteiten opereert valt enerzijds aan te merken als exploitant van een vergunningplichting prostitutiebedrijf en anderzijds als prostituee bij dat bedrijf. Los van de hier gestelde leeftijdseis is dus uitgesloten dat in een dergelijke constructie prostituees legaal aan de slag kunnen; de aanvraag van een exploitant/prostituee die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft zal immers geweigerd worden (artikel 3:7, eerste lid, aanhef en onder d).

Ook van de prostituee mag worden verlangd dat zij een bijdrage levert aan sanering van de seksbranche. Als de prostituee er bewust en vrijwillig voor kiest om te werken in de illegale prostitutie, dan moet ook zij daarvoor aansprakelijk kunnen worden gehouden.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

Ter versterking van de sociale positie van de prostituee is het van belang dat er in een prostitutiebedrijf maatregelen worden getroffen op het gebied van hygiëne en van de gezondheid, de veiligheid, het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees. Daartoe moet bij het aanvragen van een vergunning de exploitant een bedrijfsplan overleggen, zodat vooraf kan worden beoordeeld of de exploitant voor deze punten voldoende oog heeft, en zorg draagt voor goede arbeidsomstandigheden. Deze verplichting geldt voor alle prostitutiebedrijven, dus ook voor escortbedrijven. Uiteraard volgt uit de aard van de werkzaamheden dat een bedrijfsplan van een escortbureau – op bepaalde punten – een andere uitwerking vereist dan een bedrijfsplan van een prostitutiebedrijf met een andere aard.

In het tweede lid, aanhef en onder a, is opgenomen dat de exploitant maatregelen treft om er voor te zorgen dat de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden. Het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid heeft in september 2013 de Hygiënerichtlijn voor Seksbedrijven (voorheen Hygiënerichtlijnen voor Seksinrichtingen) gepubliceerd. Deze richtlijn is geschreven voor exploitanten en eigenaren van seksbedrijven en wordt uitgegeven door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu . De branche zelf, vertegenwoordigd door de Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven en de Vereniging Legale Escortbedrijven , heeft aan het opstellen en bijwerken van deze richtlijn bijgedragen. In de richtlijn zijn zogenaamde hygiënenormen, dit zijn de minimale eisen aan een goed hygiënebeleid, opgenomen. Een exploitant van een seksbedrijf zal om te voldoen aan de maatstaven voor een goede hygiëne zich ten minste aan deze normen moeten houden.

Belangrijk doel van goede hygiëne in seksbedrijven is het voorkomen van (seksueel overdraagbare) ziektes. Dat is zowel voor de prostituees als de klanten van belang. Een goede hygiëne zorgt echter ook voor een veilige en prettige werkomgeving. Van de exploitant mag worden verwacht dat hij in het bedrijfsplan daarnaast inzichtelijk maakt hoe hij verder zorgt draagt voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees. Dit is opgenomen in onderdeel in het tweede lid, aanhef en onder a en b. De veiligheid en gezondheid van een prostituee worden ook gediend met aparte garanties voor de kwaliteit van de werkomstandigheden in de werkruimten. Een prostituee moet daar altijd gebruik kunnen maken van een alarm waarmee zij hulp van derden kan inroepen als er wat misgaat. De luchtventilatie die in het kader van de algemene luchtkwaliteit en hygiëne afdoende is, brengt nog niet met zich mee dat de prostituee niet in te koude of te warme werkruimte haar diensten moet verrichten. In het tweede lid, aanhef en onder d, wordt zodoende geëist dat de exploitant aangeeft welke maatregelen hij hiervoor treft.

De normen die worden geformuleerd over het gebruik van condooms en de mogelijkheid om je als prostituee te laten controleren op seksueel overdraagbare aandoeningen waarborgen de gezondheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituee. Deze normen zijn opgenomen in het tweede lid, aanhef en onder c en e. De prostituee mag niet verplicht worden zich geneeskundig te laten onderzoeken en heeft recht op een vrije artsenkeuze (tweede lid, aanhef en onder f). Bovendien moet de exploitant prostituees in de gelegenheid stellen zich regelmatig te laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen. Het moet niet zo zijn dat een prostituee vanwege de openingstijden van de seksinrichting waar zij werkzaam is, geen tijd heeft om zich bijvoorbeeld voor een SOA-onderzoek bij de GGD te melden. De exploitant dient er zorg voor te dragen dat onder de in het prostitutiebedrijf werkzame prostituees voldoende informatie- en voorlichtingsmateriaal in verschillende talen wordt verspreid over de aan prostitutie verbonden gezondheidsrisico’s en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van instellingen op het gebied van de gezondheidszorg en hulpverlening. De exploitant is daarnaast verplicht informatie over mogelijke uitstapprogramma’s aan de voor hem werkzame prostituees te verstrekken.

Een belangrijk aspect van het zelfbeschikkingsrecht is dat gewaarborgd is dat de prostituee vrij is te bepalen aan welke klanten zij seksuele diensten verleent en welke diensten zij al dan niet wil verlenen. Dit is ook bij de escort bijzonder van belang. Hoewel in een arbeidsrelatie geldt dat een werknemer opdrachten van de werkgever met betrekking tot de overeengekomen arbeid in beginsel moet opvolgen, dient het grondwettelijk gewaarborgde recht op lichamelijke integriteit daarboven altijd voorrang te krijgen. Een exploitant dient inzichtelijk te maken hoe in zijn bedrijf met dergelijke zaken wordt omgegaan (tweede lid, aanhef en onder h).

Vanwege de aard van de dienstverlening en de branche dient de exploitant er in ieder geval zorg voor te dragen dat degene die als beheerder werkzaam is, kan omgaan met agressieve klanten (tweede lid, aanhef en onder j).

Het doel van hoofdstuk 3 is onder meer onvrijwillige prostitutie te bestrijden. Als een prostituee nauwelijks zelfredzaam is, geen Nederlands of Engels spreekt of bijvoorbeeld niet makkelijk geld kan wisselen, omdat ze niet kan rekenen, is moeilijk voor te stellen dat zij vrijwillig voor de prostitutie heeft gekozen. De exploitant kan zich met eenvoudige middelen hiervan een beeld vormen. In het bedrijfsplan moet worden vastgelegd welke vereisten de exploitant minimaal stelt aan de zelfredzaamheid van de bij hem werkzame prostituees en hoe hij dit controleert (tweede lid, aanhef en onder k). In dat kader is het ook onderdeel van een deugdelijke bedrijfsvoering om als exploitant periodiek een gesprek te voeren en daarbij vooral te letten op signalen van uitbuiting of onvrijwilligheid. Prostituees moeten in dat kader ook steeds over hun rechten geïnformeerd worden. Het is aan de exploitant om ook informatie van hulpverlenende instanties beschikbaar te stellen (tweede lid, aanhef en onder m). Ook informatie over de mogelijkheden om met het werk als prostituee te stoppen moet door de exploitant beschikbaar worden gesteld (tweede lid, aanhef en onder n).

Het bedrijfsplan dient bij de aanvraag om een vergunning overgelegd te worden, zodat het op dat moment getoetst kan worden (derde lid). Als een exploitant nadien een wijziging wenst door te voeren in zijn bedrijfsplan, dan dient hij deze ter goedkeuring voor te leggen aan de burgemeester (vierde lid).

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

Onder meer vanwege de kwetsbaarheid van prostituees is het gewenst dat de exploitant van een prostitutiebedrijf gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend aanwezig is om effectief toezicht te kunnen garanderen op al hetgeen zich voordoet in de uitoefening van zijn bedrijf en – voor zover die er zijn – in de seksinrichtingen waarvoor hem mede vergunning is verleend. Aangezien een dergelijke eis, i.i.g. in gevallen dat er sprake is van meerdere seksinrichtingen, niet na te leven is voor één persoon, kan het ook om de beheerder gaan: deze heeft immers grotendeels dezelfde verantwoordelijkheden als de exploitant en kan daar op aangesproken worden.

In het tweede lid zijn voorts enkele verdere zorgplichten van de exploitant geformuleerd, onder andere met betrekking tot de te voeren bedrijfsadministratie. Daarnaast, onder e, is opgenomen de verplichting om ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting onverwijld bij de politie te melden. Richtinggevend hierbij is de Aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie (Stcrt. 2013, 16816) en http://www.wegwijzermensenhandel.nl/. De meldplicht ziet uiteraard ook op de situatie dat een prostituee zich schuldig maakt aan mensenhandel of aan andere vormen van dwang en uitbuiting.

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Dit artikel richt zich, in tegenstelling tot de meeste artikelen, rechtstreeks tot de prostituee. Het is de prostituee verboden die handelingen te verrichten die gewoonlijk worden geassocieerd met raamprostitutie. Dit om de daarmee samenhangende overlast en uitstraling op de omgeving aan te kunnen pakken.

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Dit artikel richt zich, in tegenstelling tot de meeste artikelen, rechtstreeks tot de prostituee en eventueel anderen die klanten werven voor een prostituee. Het is namelijk eenieder verboden op of aan de weg of in een vanaf de weg zichtbare plaats klanten te werven. Uiteraard geldt dat laatste niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend. Het is verder ook verboden op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

Dit artikel richt zich niet tot exploitanten of prostituees, maar tot hun (potentiële) klanten en is daarmee complementair aan enkele andere bepalingen van dit hoofdstuk. Kort gezegd is het enerzijds verboden om gebruik te maken van de diensten van een prostituee die werkzaam is in het illegale circuit, anderzijds verbieden enkele artikelen de prostituee om diensten (op een bepaalde wijze of op bepaalde plekken) aan te bieden, terwijl dit artikel de klant verbiedt om in te gaan op een aanbod. Dit betekent dat handhavend kan worden opgetreden tegen zowel de prostituee als tegen de klant.

Het in het eerste lid opgenomen verbod kan enkel aan de klant worden tegengeworpen voor zover hem enig verwijt kan worden gemaakt, bijvoorbeeld als de seksuele handelingen (zullen) plaatsvinden in een seksinrichting waarin de daarvoor mede verleende vergunning of een afschrift daarvan niet zichtbaar aanwezig is (zie in dit verband artikel 3:8, tweede lid) of als uit de wijze van adverteren kennelijk blijkt dat het een om een onvergund prostitutiebedrijf gaat.

T Artikel 4:1 Begripsbepalingen

De begripsbepaling onder a is geactualiseerd. De oude betiteling is vervangen door de sinds

1 januari 2013 gehanteerde citeertitel ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’.

U Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

In het tweede lid is de verwijzing naar de betreffende bepaling van het Activiteitenbesluit milieubeheer geactualiseerd.

V Artikel 4:6b Geluidhinder van knalapparaten

De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland-Noord heeft ‘Uitvoeringsregels voor het gebruik van knalapparatuur’ opgesteld. Dit zijn algemene regels waaraan het gebruik van knalapparatuur moet voldoen. Vanwege deregulering en lastenverlichting is het ontheffingensysteem gewijzigd in een meldingensysteem. In uitzonderingssituaties houdt het college altijd de mogelijkheid om alsnog ontheffing te verlenen.

W Artikel 4:9 Toestand sloten en wegen

Artikel betreft een samenvoeging van de in de bouwverordening geschrapte artikelen 334 en 336. Nu de artikelen uit de bouwverordening zijn geschrapt is opname in de Apv overbodig. De keur van het hoogheemraadschap ziet hierop toe.

X Artikel 4:11a Acuut gevaar, spoedeisend belang

Dit artikel is redactioneel gewijzigd.

Y Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Bij een handelsreclame van enige omvang is al een omgevingsvergunning vereist. Hierbij wordt ook op welstand getoetst.

Z Afdeling 6 Voorkomen van overlast door distels en enkele andere schadelijke

plantensoorten

Via een amendement is de titel van de afdeling gewijzigd. Aan artikel 4:21, lid 1 wordt aan het einde van de laatste zin enkele gewassen toegevoegd.

A 1 Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen door autobedrijven e.d.

Het college ontvangt nimmer verzoeken om een ontheffing.

B 1 Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Dit artikel is facultatief. In onze gemeente speelt deze problematiek niet.

C 1 Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Eigen verantwoordelijkheid van burgers om elkaar geen overlast en/of hinder te bezorgen.

Artikel 5:8 biedt de mogelijkheid op te treden tegen overlast van grote voertuigen.

D 1 Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Er is nimmer een verzoek om ontheffing ontvangen. Bovendien is het moeilijk dit artikel te handhaven.

E 1 Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college heeft geen plaatsen aangewezebn.

F 1 Artikel 5:22

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:1 regelt dat het niet-naleven van de genoemde voorschriften of beperkingen die aan een vergunning of een ontheffing zijn verbonden een strafbaar feit oplevert. Er is een tweede lid toegevoegd. Overtredingen van bepalingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zoals handelingen zonder of in strijd met een omgevingsvergunning) zijn in de Wet economische delicten (Wed) aangeduid als economische delicten. Dat heeft gevolgen voor de strafmaat, die onder de Wed anders is dan onder de APV. Om dat onderscheid duidelijk te maken is het tweede lid toegevoegd.

Artikel 6:2 Toezichthouders

In artikel 6:2 wordt thans van de aanwijzing van degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving van hoofdstuk 3 en daarmee – indirect, via artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering – van degenen die als buitengewoon opsporingsambtenaar belast kunnen worden met de opsporing van de in dat hoofdstuk bedoelde strafbare feiten, afgebakend de aanwijzing van degenen die met die taken belast zijn ten aanzien van de rest van de APV. Dit wordt wenselijk geacht aangezien de aanwijzing – waar het hoofdstuk 3 betreft – waarschijnlijk op termijn krachtens de Wrp – via een aanwijzingsbesluit van de burgemeester – vormgegeven zal worden. Op deze wijze is het onderscheid van begin af aan duidelijk – en de ontvlechting daarvan t.z.t. eenvoudiger te bewerkstelligen – iets dat met name wenselijk is i.v.m. met eveneens expliciet separaat geregelde bevoegdheid tot het binnentreden van woningen (artikel 6:3, tweede en derde lid).

6:3 Binnentreden woningen

Algemeen

Het is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. In artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht is deze bevoegdheid aan toezichthouders toegekend voor alle plaatsen, met uitzondering van het binnen treden van woningen zonder toestemming van de bewoners. De woning geniet extra bescherming op basis van artikel 12 van de Grondwet, dat het zogenaamde ‘huisrecht’ regelt. Het betreden van de woning zonder toestemming van de bewoner is daarom met veel waarborgen omkleed. Op het betreden van een woning met toestemming van de bewoner zijn deze waarborgen niet van toepassing, al gelden daar wel de, zij het wat beperktere, vormvoorschriften van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi).

De bevoegdheid voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner kent drie elementen:

  • 1.

    de bevoegdheid tot binnentreden dient bij of krachtens de wet te zijn verleend;

  • 2.

    de personen aan wie de bevoegdheid is verleend dienen bij of krachtens de wet te worden aangewezen, en

  • 3.

    er dienen bepaalde vormvoorschriften in acht te worden genomen.

Wettelijke grondslag bevoegdheid

Zowel het verlenen van de bevoegdheid tot het binnentreden als het aanwijzen van de personen die mogen binnentreden dient bij of krachtens de wet te gebeuren. Artikel 149a van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening personen aan te wijzen die woningen mogen binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Het moet dan gaan om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van de overtreding van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In dit artikel wordt gebruikgemaakt van deze bevoegdheid.

Voor enkele bepalingen in de APV wordt de bevoegdheid om een woning zonder toestemming van de bewoner te betreden rechtstreeks ontleend aan een bijzondere wet. Het betreft artikel 2:67 en 2:68 en de op artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht gebaseerde gemeentelijke helingvoorschriften. Artikel 552 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de in artikel 141 bedoelde opsporingsambtenaren en de ambtenaren die krachtens artikel 142 zijn belast met de opsporing van de bij de artikelen 437, 437bis of 437ter van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feiten, toegang hebben tot elke plaats hebben waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat zij wordt gebruikt door een handelaar als bedoeld in laatstgenoemde artikelen. Artikel 90bis van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.

Vormvoorschriften

In de Awbi zijn de vormvoorschriften opgenomen die een persoon die een woning wil betreden in acht moet nemen. Hij dient:

  • -

    zich te legitimeren (artikel 1);

  • -

    mededeling te doen van het doel van het binnentreden (artikel 1);

  • -

    te beschikken over een schriftelijke machtiging (artikel 2);

  • -

    verslag te maken van het binnentreden (artikel 10).

De in artikel 1 opgenomen voorschriften gelden voor iedere binnentreding, dus ook indien dit gebeurt met toestemming van de bewoner. De artikelen 2 tot en met 11 van de Awbi gelden alleen als zonder toestemming van de bewoner wordt binnengetreden.

Degene die binnentreedt, dient te beschikken over een machtiging. In deze machtiging is aangegeven in welke woning binnengetreden kan worden. De Awbi gaat daarbij in beginsel uit van een machtiging voor één woning. Zo nodig kunnen in de machtiging echter maximaal drie andere afzonderlijk te noemen woningen worden opgenomen (zie de Regeling vaststelling model machtiging tot binnentreden (http://wetten.overheid.nl/BWBR0018484), voor een model voor de machtiging).

In artikel 3 van de Awbi wordt aangegeven wie een machtiging tot binnentreden kunnen afgeven: de procureur-generaal bij het gerechtshof, de officier van justitie en de hulpofficier van justitie hebben een algemene bevoegdheid hiertoe gekregen. Hiernaast kan ook de burgemeester bevoegd zijn machtigingen te verlenen. Dit is het geval indien het binnentreden in de woning in een ander doel is gelegen dan in het kader van strafvordering (bijvoorbeeld bij woningontruimingen). De bevoegdheid machtigingen om binnen te treden af te geven, kan niet worden gemandateerd.

In artikel 5:27 van de Algemene wet bestuursrecht is voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner bij de uitoefening van bestuursdwang een andere regeling opgenomen. De bevoegdheid tot het afgeven van de machtiging is daar, naast de in de Awbi genoemde functionarissen, bij hetzelfde bestuursorgaan gelegd dat de bestuursdwang toepast. Dit betekent dat een college dat bestuursdwang wil uitoefenen, ook de eventueel benodigde machtiging moet afgeven.

Artikel 2, derde lid, van de Awbi voorziet in de bevoegdheid om in uitzonderlijke omstandigheden zonder machtiging en zonder toestemming de woning binnen te treden. Dit is het geval in situaties waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigt, zoals bij de ontdekking op heterdaad van een geweldsdelict in een woning of de aanwezigheid in een woning van een bewapend persoon die van zijn wapen gebruik zou kunnen maken. Men kan ook denken aan gevallen waarin de belangen van de bewoner ernstig worden aangetast, zoals bij de ontdekking op heterdaad van een inbraak in de woning. Als de opsporingsambtenaar de bewoner, bijvoorbeeld als gevolg van diens afwezigheid, niet om toestemming tot binnentreden kan vragen, is hij bevoegd om ter bescherming van diens belangen zonder machtiging binnen te treden. Onder deze omstandigheden bestaat er dus steeds de noodzaak om terstond op te treden en is binnentreden zonder toestemming én zonder machtiging gerechtvaardigd.

Op het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner, blijft ook bij spoedeisende gevallen de Awbi zo veel mogelijk van toepassing. Het spoedeisende karakter van de situatie is derhalve voornamelijk van invloed op het hebben van een machtiging. Dat betekent dat deze bevoegdheid slechts kan worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens de wet bevoegd zijn verklaard zonder toestemming van de bewoner binnen te treden.

Van binnentreden zonder toestemming van de bewoner dient na afloop een verslag opgemaakt te worden (artikel 10 van de Awbi, zie de circulaire van het Ministerie van Justitie van 15 augustus 1994, 452425/294 voor een voorbeeldverslag).

Tweede en derde lid

In artikel 6:3 is de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen van degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving van hoofdstuk 3 en degenen die belast zijn met de opsporing van de in dat hoofdstuk bedoelde strafbare feiten, afgebakend van de bevoegdheden van degenen die met die taken belast zijn ten aanzien van de rest van de APV. Dit wordt wenselijk geacht aangezien die taken – waar het hoofdstuk 3 betreft – waarschijnlijk op termijn op grond van de Wrp – deels in afwijking van de algemene regeling van de APV – gereguleerd zullen worden. Om niet binnen afzienbare termijn hierin opnieuw substantiële materiële wijzigingen aan te hoeven brengen – en om de ontvlechting daarvan t.z.t. te vergemakkelijken – is ervoor gekozen vooruitlopend op de verwachte inwerkingtreding van de Wrp dit expliciet separaat en voor zover mogelijk in lijn met de Wrp te regelen.

Artikel II

Eerste lid

Artikel 3:7, vijfde lid, aanhef onder a, maakt het mogelijk geen vergunning voor een seksbedrijf te verstrekken aan een aanvrager van wie minder dan vijf jaar voor de aanvraag een vergunning is ingetrokken op grond van artikel 3:9, eerste lid, onder a tot en met f, of tweede lid, onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Om te voorkomen dat direct na inwerkingtreding van dit besluit aanvragen voor een vergunning worden gedaan door personen van wie een vergunning minder dan vijf jaar gelden is ingetrokken, bepaalt het eerste lid dat ook voor die categorie aanvragers een nog niet verstreken periode van vijf jaar een grond voor weigering kan zijn. Zou deze bepaling niet worden opgenomen, dan zou het bestuur iedere aanvraag in behandeling moeten nemen, en een weigering inhoudelijk moeten motiveren.

Tweede lid

Wie na inwerkingtreding van dit besluit een seksbedrijf wil gaan exploiteren, dient te beschikken over een vergunning op basis van de gewijzigde Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik. Aanvragen leiden (zie artikel 3:3) binnen maximaal 24 weken tot een beslissing op de aanvraag. Wie op het moment van inwerkingtreding van dit besluit al actief is in deze branche en een vergunning heeft voor een bedrijf dat onder deze wet als seksbedrijf wordt gekwalificeerd, zal weliswaar een nieuwe vergunning moeten aanvragen, maar het zou niet gepast zijn dat hij tot het moment dat op de aanvraag is beslist, een niet-vergund bedrijf zou hebben – en dus strafbaar zou zijn. Derhalve bepaalt het tweede lid dat een vóór de inwerkingtreding verkregen vergunning voor een seksbedrijf nog gedurende enige tijd bevoegd maakt het bedrijf voort te zetten.

Derde lid

Er kunnen bedrijven zijn die onder de definitie van de gewijzigde Algemene plaatselijke verordening gemeente Medemblik als seksbedrijf gekwalificeerd worden, maar die vóór de inwerkingtreding van de wijziging geen vergunning behoefden te hebben. Deze bedrijven zouden op het moment van inwerkingtreding strafbaar zijn als de bedrijfsactiviteit wordt voortgezet. Dit is een ongewenste situatie. Het derde voorziet in overgangsrecht dienaangaande.

Vierde lid

Om bij de inwerkingtreding van de wet geen abrupte inkomenseffecten te veroorzaken voor werkzame prostituees onder de 21 jaar is het verbod voor exploitanten om prostituees die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt hebben voor of bij zich te laten werken niet van toepassing verklaard ten aanzien van prostituees die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit aantoonbaar werkzaam zijn als prostituee voor of bij een prostitutiebedrijf aan welk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een vergunning voor een prostitutiebedrijf verleend was

die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet is ingetrokken of vervallen, of dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit rechtmatig zonder vergunning werd uitgeoefend en sindsdien onafgebroken is voortgezet.

Naar boven