Gemeenteblad van Zwartewaterland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zwartewaterland | Gemeenteblad 2015, 126429 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zwartewaterland | Gemeenteblad 2015, 126429 | Verordeningen |
Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van de gemeente Zwartewaterland 2015
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
i. A-onderwerp: een raadsvoorstel op de raadsagenda waarbij meningsvorming en beeldvorming en eventueel besluitvorming door de gemeenteraad plaatsvindt;
j. B-onderwerp: een onderwerp op de raadsagenda waarbij het de bedoeling is dat tijdens de vergadering een besluit aangaande dat onderwerp wordt genomen;
l. informatiebijeenkomst: een informatieve bijeenkomst waar de raad wordt geïnformeerd over voor haar van belang zijnde onderwerpen.
De raad kan het college verzoeken de secretaris in de vergadering aanwezig te laten zijn. De secretaris kan in de vergadering gevraagd worden vragen te beantwoorden en/of een toelichting te geven.
Artikel 6 - De agendacommissie
Hoofdstuk 2 Toelating van nieuwe leden; fracties
Artikel 7A - Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging raadsleden ;
Artikel 7B - Onderzoek benoembaarheid wethouders
De voorzitter stelt een commissie ‘benoembaarheid wethouders' in, die onderzoek verricht naar de benoembaarheid van één of meer wethouders en de gemeenteraad hierover schriftelijk adviseert.
De commissie bestaat uit de fractievoorzitters en de voorzitter van de gemeenteraad. Indien de fractievoorzitter kandidaat-wethouder is, treedt de (beoogd) vice-fractievoorzitter in diens plaats. De commissie wordt ondersteund door de griffier.
Bij tussentijdse benoemingen van (een) wethouder(s) zal in deze commissie geen fractievoorzitter zitting hebben, behorende tot de fractie van waaruit de kandidaat wordt voorgedragen.
Bij een compleet nieuwe collegebenoeming is het derde lid niet van toepassing.
De commissie kiest uit zijn midden een voorzitter die tevens als woordvoerder in de gemeenteraad optreedt.
De kandidaat-wethouder legt de documenten en informatie over die nodig zijn voor de in het hiernavolgende lid door de commissie te verrichten toetsing. De kandidaat-wethouder maakt bovendien alle overige door hem/haar in dat verband relevant geachte informatie aan de commissie kenbaar.
De commissie toetst de verklaring van goed gedrag (VOG) en onderzoekt of de benoeming van de kandidaat voldoet aan de vereisten van de artikelen 36a, 36b, 41b, eerste, derde en vierde lid, en 41c, eerste lid van de Gemeentewet, de gedragscode voor burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland en de Handreiking integriteit van politieke ambtsdragers bij gemeenten, provincies en waterschappen 2013.
Daarnaast toetst de commissie aangeleverde kopieën van onder andere getuigschriften, diploma's en certificaten van de opgegeven opleiding(en) en scholing.
De commissie verricht zijn werkzaamheden in een niet-openbare vergadering waarvan geen verslag wordt gemaakt.
De kandidaat-wethouder wordt in de gelegenheid gesteld de documenten en aangedragen informatie mondeling toe te lichten.
Op basis van de beoordeelde informatie formuleert de commissie een schriftelijk beargumenteerd advies aan de gemeenteraad ten aanzien van de benoembaarheid van de voorgedragen kandidaat wethouder. Indien de commissie niet unaniem is in zijn oordeel wordt hiervan melding gemaakt in het advies.
De commissie wordt ingesteld zo snel mogelijk na het bekend worden van de kandidaat-wethouder. De commissie rapporteert zo spoedig mogelijk in één van de eerstvolgende gemeenteraadsvergaderingen.
De leden van de raad, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd.
Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren.
De namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.
één of meer leden van een fractie als zelfstandige fractie gaan optreden of,
twee of meer fracties als één fractie gaan optreden,
één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie,
wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter.
Het lid of de leden van de fractie, die zich afsplitsen worden in beginsel aangeduid met: “fractie, gevolgd door de naam van de leider van de afsplitsing”.
De afgesplitste fractie of samengevoegde fractie kan alleen een andere fractienaam gebruiken als die fractie al zitting heeft in de raad en zij zich bij die fractie aansluit.
Met de onder lid 4a beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering van de raad na de mededeling aan de voorzitter daarvan.
Voor het splitsen dan wel vormen van nieuwe fracties is geen toestemming van de gemeenteraad vereist.
Paragraaf 1 Tijdstip van vergaderen; voorbereidingen
Artikel 9 - Vergaderfrequentie
De vergaderingen van de raad vinden in de regel twee keer per maand plaats op een donderdag, vangen aan om 19.30 uur en worden gehouden in het gemeentehuis van Zwartewaterland te Hasselt. De raad stelt, op voorstel van het presidium, jaarlijks een vergaderschema vast.
De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover, tenzij er sprake is van een spoedeisende situatie, overleg in het presidium.
Wanneer de agenda om 22.30 uur nog niet is afgewerkt, neemt de raad bij voorkeur na de afhandeling van het aan de orde zijnde agendapunt, op voorstel van de voorzitter een beslissing over de wijze waarop en het tijdstip van behandeling van de nog resterende agendapunten.
De schriftelijke oproepingsbrief vermeldt de voorlopige agenda en de daarbij behorende voorstellen, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet genoemde stukken. In de voorlopige agenda wordt aangegeven in welke volgorde de onderwerpen zullen worden behandeld en of het A- of een B-onderwerp betreft.
Het presidium kan één of meer wethouders uitnodigen om in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslagingen deel te nemen.
Artikel 13 - Ter inzage leggen van stukken
Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor een ieder op het gemeentehuis ter inzage gelegd. Indien ná dit tijdstip stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de leden van de raad en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid worden stukken die digitaal beschikbaar zijn ook digitaal aan de raadsleden ter kennis gebracht.
Een origineel van een ter inzage gelegd stuk wordt niet buiten het gemeentehuis gebracht.
Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de leden van de raad inzage.
Artikel 14 - Openbare kennisgeving
De vergadering wordt bij de gemeentelijke informatiepagina in een algemeen verspreid huis-aan-huisblad en op de website van de gemeente ter openbare kennis gebracht..
De openbare kennisgeving vermeldt:
de datum, aanvangstijd en plaats, alsmede de voorlopige agenda van de vergadering;
de wijze waarop en de plaats waar een ieder de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien;
de mogelijkheid tot het uitoefenen van het spreekrecht als bedoeld in artikel 18.
De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken worden, indien digitaal beschikbaar, op de website van de gemeente geplaatst.
Paragraaf 2 Orde der vergadering
In de vergaderzaal tekent ieder lid van de raad de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.
De voorzitter, de leden van de raad en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter na overleg in het presidium bij aanvang van iedere nieuwe zittingsperiode van de raad aangewezen.
Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg in het presidium.
De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de wethouders, secretaris en overige personen, die voor de vergadering zijn uitgenodigd.
Artikel 17 - Opening vergadering; quorum
Direct na de opening van de vergadering spreekt de voorzitter of, indien hij zulks niet in overeenstemming acht met zijn innerlijke overtuiging, een door de leden aangewezen lid van de raad, dat zich hiertoe beschikbaar stelt, het ambtsgebed uit.
Bij het sluiten van de vergadering wordt door de voorzitter of door het aangewezen raadslid, als bedoelt in het eerste lid, een sluitgebed uitgesproken.
Artikel 18 - Spreekrecht burgers
Na de opening van de raadsvergadering en het uitspreken van het ambtsgebed kunnen andere aanwezige burgers gezamenlijk gedurende maximaal dertig minuten het woord voeren over op de agenda vermelde A-onderwerpen of over niet geagendeerde onderwerpen..
Het woord kan niet gevoerd worden over:
een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar of beroep op de rechter openstaat of heeft opengestaan;
benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen;
besluiten waartegen op grond van artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht een klacht kan of kon worden ingediend.
Degene, die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit voor de aanvang van de vergadering aan de griffier. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en telefoonnummer of emailadres en het onderwerp waarover hij het woord wil voeren.
De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de volgorde afwijken, indien dit in het belang is van de orde van de vergadering.
Elke spreker krijgt maximaal vijf minuten het woord. De voorzitter verdeelt de spreektijd evenredig over de sprekers als er meer dan zes sprekers zijn. De voorzitter kan tevens in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd. De fracties kunnen de spreker vragen stellen. De spreker krijgt gelegenheid in tweede instantie maximaal 2 minuten het woord te voeren.
De spreker voert het woord, nadat de voorzitter hem dit heeft verleend. De voorzitter of een lid van de raad doet een voorstel voor de behandeling van de inbreng van de burger.
Het spreekrecht geldt niet voor personen die het woord willen voeren namens een politieke partij die in de raad vertegenwoordigd is.
Het spreekrecht geldt niet voor die personen die eerder over hetzelfde onderwerp in een vergadering gebruik hebben gemaakt van het spreekrecht, tenzij het een afwijkend of aangepast raadsvoorstel betreft.
Artikel 19 - Vragenhalfuur raadsleden
Aan het begin van de raadsvergadering, na het spreekrecht als bedoeld in artikel 18, is de gelegenheid voor raadsleden aan het college, een wethouder of de burgemeester vragen te stellen.
Het stellen van de vragen en de beantwoording daarvan geschiedt overeenkomstig artikel 41.
Tijdens dit vragenhalfuur kunnen geen moties worden ingediend en worden geen interrupties toegelaten.
De leden, de voorzitter, de wethouders en de griffier hebben het recht, een voorstel tot verandering aan de raad te doen, indien de concept-besluitenlijst onjuistheden bevat of niet duidelijk weergeeft hetgeen besloten is. Een voorstel tot verandering dient voor de aanvang van de vergadering bij de griffier te worden ingediend.
De besluitenlijst bevat ten minste:
een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de leden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de leden die zicht overeenkomstig de Gemeentewet van stemming hebben onthouden of zich bij het uitbrengen van hun stem hebben vergist;
Artikel 21 - Ingekomen stukken
Artikel 22 - Aantal spreektermijnen
Een lid van de raad of de voorzitter kan een voorstel doen over de spreektijd van de leden en de overige aanwezigen.
Artikel 24 - Handhaving orde; schorsing
de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;
een lid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.
Indien een spreker, zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen en zo nodig in de gelegenheid gesteld de woorden, die het tot de orde roepen aanleiding hebben gegeven, terug te nemen.
Op verzoek van een lid van de raad of op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is. Degene die de schorsing heeft gevraagd heeft het woord na de schorsing.
Artikel 26 - Deelname aan de beraadslaging door anderen
Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren. Een stemverklaring mag ten hoogste één minuut duren.
Paragraaf 3 Procedures bij stemmingen
Artikel 29 - Algemene bepalingen over stemming
9. Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.
10. De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mede, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.
Artikel 30 - Stemming over amendementen en moties
Artikel 31 - Stemming over personen
Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden.
Artikel 32 - Herstemming over personen
Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan.
Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.
Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.
Artikel 33 - Beslissing door het lot
Wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven.
Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze gevouwen, in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud.
Vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen en wordt benoemd.
Ieder lid van de raad kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen. Een amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Er kan alleen beraadslaagd worden over amendementen die ingediend zijn door leden van de raad die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.
Artikel 36 - Voorstellen van orde
De voorzitter en ieder lid van de raad kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.
Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen.
Over een voorstel van orde beslist de raad terstond.
Indien een motie is ingediend, kan de raad op voorstel van de voorzitter of één van de leden besluiten de stemming over de motie aan te houden en het college van burgemeester en wethouders in de gelegenheid te stellen aan de raad ter zake een preadvies voor te leggen.
Na de beraadslagingen over het preadvies besluit de raad.
Artikel 37 - Initiatiefvoorstel
Een initiatiefvoorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend.
De voorzitter plaatst het voorstel op de agenda van het presidium. Het presidium doet een voorstel voor de wijze van behandeling. Dit behandelingsvoorstel van het presidium wordt op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de raad geplaatst.
De raad kan voorwaarden stellen aan de indiening en behandeling van een voorstel, niet zijnde een voorstel voor een verordening.
Artikel 38 - Terugzenden voorstel
Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.
De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en de wethouders. Bij de vaststelling van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. De raad bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.
De interpellant voert niet meer dan tweemaal het woord, de overige leden van de raad, de burgemeester en de wethouders niet meer dan eenmaal, tenzij de raad hen hiertoe verlof geeft.
Het verzoek tot het houden van een spoeddebat wordt, behoudens in, naar het oordeel van de voorzitter, spoedeisende gevallen, tenminste op de dinsdag voor de raadsvergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend.
Het verzoek moet, om in behandeling te worden genomen, een duidelijke omschrijving bevatten van het onderwerp waarover een spoeddebat wordt aangevraagd. Het kan uitsluitend door of namens een gehele fractie worden ingediend.
De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en van het college. Aan het begin van de raadsvergadering beslist de raad op het verzoek aan de hand van de criteria zoals genoemd onder lid 4.
Bij een spoeddebat gaat het om het direct plaatsen van een onderwerp op de agenda van de raad, hetzij in een reguliere vergadering, hetzij in een extra vergadering. Het onderwerp heeft een zodanige urgentie dat
uitstel kan leiden tot onomkeerbare beslissingen van het college of anderszins tot maatregelen dan wel handelingen die onomkeerbaar zijn, of
uitstel dwingt tot het nemen van besluiten dan wel het treffen van maatregelen om een politiek of maatschappelijke onaanvaardbare situatie te voorkomen.
Indien de raad het verzoek inwilligt, bepaalt het terstond op welk tijdstip het debat wordt gehouden. Indien sprake is van een extra raadsvergadering, wordt deze vergadering binnen 10 dagen gehouden.
Artikel 40 - Schriftelijke vragen
Ieder lid kan aan de burgemeester of aan het college schriftelijke vragen stellen.
Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een toelichting worden voorzien. Bij de vragen wordt aangegeven, of schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd. Vragen die niet voldoen aan het hiervoor gestelde worden per omgaande aan de indiener teruggestuurd.
De vragen worden bij de griffier ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en het college of de burgemeester worden gebracht.
Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen, nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende raadsvergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt het verantwoordelijke lid van het college of de burgemeester de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.
De antwoorden van het college of de burgemeester worden door tussenkomst van de griffier aan de leden van de raad meegedeeld en tezamen met de vragen met de vragen gelijktijdig met de stukken als bedoeld in artikel 10 aan de leden van de raad toegezonden en geplaatst in de lijst van ingekomen stukken zoals bedoeld in artikel 21 van dit reglement.
De vragensteller kan bij schriftelijke beantwoording in de raadsvergadering waarbij de beantwoording van het college op de lijst van ingekomen stukken is geplaatst nadere inlichtingen vragen omtrent het door de burgemeester of door het college gegeven antwoord. Bij mondelinge beantwoording kan de vragensteller in dezelfde raadsvergadering, tijdens het in artikel 41 genoemd vragenhalfuur nadere inlichtingen vragen omtrent het door de burgemeester of door het college gegeven antwoord, tenzij de raad anders beslist.
Artikel 41 - Mondelinge vragen en beantwoording
Aan het begin van de raadsvergadering, na het spreekrecht als bedoeld in artikel 18, is de gelegenheid voor raadsleden aan het college, een wethouder of de burgemeester vragen te stellen, tenzij er bij de voorzitter geen vragen zijn ingediend. In bijzondere gevallen kan het presidium bepalen dat het vragenhalfuur op een ander tijdstip wordt gehouden. De voorzitter bepaalt op welk tijdstip het vragenhalfuur eindigt.
Het lid van de raad dat tijdens het vragenhalfuur vragen wil stellen, meldt dit onder aanduiding van het onderwerp ten minste vóór 10.00 uur ’s ochtends op de dag van de raadsvergadering met het vragenhalfuur bij de voorzitter. De voorzitter kan na overleg met het presidium weigeren een onderwerp tijdens het vragenhalfuur aan de orde te stellen indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of indien het onderwerp in de raadsvergadering op diezelfde dag aan de orde komt.
Hoofdstuk 5 Begroting en rekening
Artikel 43 - Procedure begroting
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek, de behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een procedure die de raad,op voorstel van het presidium, vaststelt.
Artikel 44 - Procedure jaarrekening
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel indemniteitsbesluit volgens een procedure die de raad, op voorstel van het presidium, vaststelt.
Hoofdstuk 6 Lidmaatschap van andere organisaties
Artikel 45 - Verslag; verantwoording
Een lid van de raad, een wethouder, de burgemeester of de secretaris, die door de gemeenteraad is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen of in andere organisatie of institutie, heeft het recht verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur als bedoeld aan de orde zijn.
Wanneer een lid van de raad een persoon als bedoeld in het eerste lid ter verantwoording wenst te roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit de raad over het toestaan daarvan. De regels voor het vragen van inlichtingen, vastgesteld in artikel 42, zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 7 Besloten vergadering
Artikel 49 - Opheffing geheimhouding
Indien de raad op grond van artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.
Hoofdstuk 8 Toehoorders en pers
Artikel 50 - Toehoorders en pers
Artikel 51 - Geluid- en beeldregistraties
Degenen die in de vergaderzaal tijdens de raadsvergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen. Deze aanwijzingen kunnen niet zover gaan dat zij de vrijheid van pers aantasten.
Artikel 52 - Gebruik mobiele telefoons
In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik, van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen toegestaan, zolang dit de orde van de vergadering niet verstoort.
In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad op voorstel van de voorzitter.
Toelichting Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad 2015
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
De gemeentewet spreekt over het aanwijzen van een raadslid dat het voorzitterschap bij afwezigheid van de voorzitter waarneemt. In de praktijk wordt gesproken over de plaatsvervangend voorzitter. Vandaar dat gekozen is voor opnemen van het begrip plaatsvervangend voorzitter, zodat geen verwarring kan ontstaan over het feit dat daarmee bedoeld wordt de waarnemend voorzitter, als bedoeld in artikel 77, lid 1, van de gemeentewet.
De omschrijving van de termen amendement en initiatiefvoorstel luiden hetzelfde als in de artikelen 147a en 147b Gemeentewet.
In de omschrijving wordt gesproken van A- en B-onderwerpen in de raadsvergaderingen. Op 16 juni 2011 is door de gemeenteraad besloten dat raadsvergaderingen normaliter in week 2 en 4 van de maand plaatsvinden. Op de raadsagenda zullen eerst de beeldvormende/oordeelsvormende onderwerpen geplaatst worden (zogenaamde A-onderwerpen) en vervolgens de besluitvormende onderwerpen (B-onderwerpen).
Bij de A-onderwerpen is het de bedoeling dat door gemeenteraadsleden beeldvorming dan wel oordeelsvorming plaatsvindt. Besluitvorming over een A-onderwerp vindt in de eerst daaropvolgende raadsvergadering plaats. Indien echter blijkt dat doorschuiven van het raadsvoorstel niet zinvol of niet noodzakelijk door de gemeenteraad wordt geacht dan kan eventueel besluitvorming tijdens dezelfde vergadering plaats te vinden. Het kan bij A-onderwerpen overigens ook gaan om zogenaamde hamerstukken, waarbij enige discussie in de gemeenteraad geen meerwaarde zal opleveren.
Een B-onderwerp is een raadsvoorstel waarbij reeds een beeldvormende/oordeelsvormende ronde (als A-onderwerp) in de gemeenteraad heeft plaatsgevonden en waarbij het onderwerp is “doorgeschoven” naar de volgende vergadering. Het is de bedoeling dat de gemeenteraad over een B-onderwerp, na de beraadslagingen, tijdens de vergadering een besluit neemt. Ingeschat wordt dat het bij B-onderwerpen veelal zal gaan om raadsvoorstel over beleidsmatige belangrijke onderwerpen, meestal met meerdere keuzemogelijkheden en “politiek”gevoelig en twee behandelingen in de gemeenteraad noodzakelijk worden geacht.
Ook wordt in de begripomschrijving ingegaan op de ronde tafelbijeenkomsten en op de informatiebijeenkomsten van de gemeenteraad. Voor een ronde tafelbijeenkomst, normaliter georganiseerd op de 1e donderdag van de maand, kunnen gericht organisaties, personen, ambtenaren en collegeleden worden uitgenodigd, waarbij raadsleden zich laten informeren over een komend raadsvoorstel. Ronde tafelbijeenkomsten worden voornamelijk georganiseerd naar aanleiding van onderwerpen op de actuele Lange Termijn Agenda en hoeven niet gerelateerd te zijn de eerstkomende raadsagenda. Het presidium (zie verder) bepaalt op grond van de Lange Termijn Agenda welke onderwerpen zich lenen voor een voorbereiding in een ronde tafelbijeenkomst en bepaalt vervolgens welke partijen hiervoor zullen worden uitgenodigd. De griffie draagt daarna zorg voor het uitnodigen van deze partijen. Het college kan aan het presidium suggesties doen voor wat betreft de onderwerpen voor een ronde tafelbijeenkomst, alsmede voor het uitnodigen van de betrokken partijen/partners.
Zogenaamde informatiebijeenkomsten, veelal georganiseerd op de 3e donderdag van de maand, kunnen door de raad gebruikt worden voor het afleggen van werkbezoeken of voor voorlichting of opleiding (inhoudelijk of vaardigheden) van raadsleden.
De burgemeester is voorzitter van de raad. Artikel 125, derde lid, van de Grondwet en artikel 9 van de Gemeentewet schrijven dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, is bepaald dat het langst zittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. De raad heeft ook de mogelijkheid een ander lid van de raad met de waarneming te belasten. Het is in de gemeente Zwartewaterland gebruikelijk dat niet het langstzittend raadslid automatisch als waarnemer benoemd wordt, maar dat een (ander) lid van de gemeenteraad als waarnemer benoemd wordt.
De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de Gemeentewet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering.
Om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen en in het belang van de bevordering van de orde van de vergaderingen is bepaald dat als de voorzitter als portefeuillehouder deelneemt aan de beraadslagingen over grote onderwerpen òf bij de begrotingsbehandeling, de vergadering dan tijdelijk door de plaatsvervangend voorzitter worden geleid. Om geen jojo-effect te krijgen, is het verstandig deze onderwerpen op de raadsagenda te clusteren.
De bevoegdheid van de voorzitter de toehoorders, die de orde verstoren of alle toehoorders te gelasten te vertrekken, is geregeld in artikel 26 van de Gemeentewet.
Raadsvergaderingen kunnen worden onderbroken door een korte pauze en de voorzitter kan daarvoor een geschikt moment kiezen. Hij kan hiervoor de vergadering schorsen.
De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 Gemeentewet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. In principe is de griffier in elke vergadering van de raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 Gemeentewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging. In de instructie voor de griffier zijn de taken van de griffier uitgewerkt.
De secretaris houdt zich voornamelijk bezig met de ondersteuning van het college en het leiden van de ambtelijke organisatie. In het kader van die twee taken kan het, sporadisch tevens wenselijk zijn dat de secretaris deelneemt aan de beraadslagingen van de raad. De secretaris wordt echter benoemd en ontslagen door het college. Dit houdt in dat de raad de secretaris niet kan dwingen om in de raad aanwezig te zijn. De raad zal het college moeten verzoeken of het college de secretaris opdraagt in de vergadering aanwezig te zijn om aan de beraadslagingen deel te nemen. Op deze wijze kan de raad onder meer een beroep doen op kennis en informatie, die de secretaris bezit of kan de secretaris bijvoorbeeld deelnemen aan een discussie over het functioneren van de gemeentelijke organisatie. Artikel 100 lid 2 geeft aan dat een secretaris niet tevens griffier kan zijn.
Het presidium heeft in het reglement voornamelijk een procedurele rol (vaststellen voorlopige agenda, uitnodigen externen, wijzigen vergadermomenten e.d.). Diverse gemeenten hebben dit takenpakket uitgebreid met meer inhoudelijke taken. De VNG is van mening dat het presidium voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het raadswerk een ondergeschikte rol dient te vervullen omdat anders het gevaar bestaat dat er binnen de raad een nieuw bestuursorgaan wordt gecreëerd, hetgeen in strijd is met de Grondwet, die het primaat immers expliciet bij de raad legt (artikel 125 lid 1 Grondwet).
Uit praktisch oogpunt is er wel voor gekozen de regie van enkele intern/organisatorische kwesties bij het presidium neer te leggen. In artikel 5 is als aanvullende taak opgenomen dat de raad aanbevelingen doet aan de raad inzake de organisatie van de werkzaamheden van de raad. Hieronder vallen taken als: het initiëren van een aanpassing van het reglement van orde, het instrueren van de griffier en aanbevelingen doen aan de raad ter bevordering van het dualiseringsproces.
Op 22 april 2010 heeft de gemeenteraad besloten de agendacommissie op te heffen en de “oude” taken van de agendacommissie onder te brengen bij het presidium. Het gaat hierbij om o.a. het voorbreiden van agenda’s, het opstellen van het vergaderrooster, de voortgangsbewaking van de door de raad aangenomen moties en door het college gedane toezeggingen etc.
Het is van belang dat in het presidium elke partij een stem heeft die even zwaar weegt. Op deze wijze wordt de positie van minderheidsfracties in een dualistisch stelsel versterkt. Tevens kan dit de betrokkenheid van alle fracties bij de raadsvergaderingen vergroten.
De griffier is bij elke vergadering van het presidium aanwezig, omdat de griffier voor de ondersteuning van de raad zorgt. Hij/zij moet weten hoe de agenda eruit komt te zien en welke punten besproken gaan worden. De aanwezigheid van wethouder(s) en/of de secretaris kan gewenst zijn, omdat de secretaris aandacht moet kunnen vragen voor of een toelichting kan geven op onderwerpen die worden voorbereid door de ambtelijke organisatie (lid 7)
Gelet op de procedurele taken zijn de vergaderingen van het presidium niet openbaar.
Artikel 6 - de Agendacommissie: vervallen
De raad heeft in april 2010 besloten geen agendacommissie te willen instellen en de aan de agendacommissie toebedeelde taken (in de oude verordening en in het VNG-model), veelal van coördinerende aard, onder te brengen bij het presidium.
Hoofdstuk 2 Toelating van nieuwe leden; fracties
Artikel 7A - Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging;
Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming. (artikel V1 Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overlegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittrekstel uit de GBA met zijn woonplaats, geboorteplaats en –datum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, lid 2 Gemeentewet (artikel V3 Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid Gemeentewet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoek brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.
De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd. Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt alleen in de eerste samenkomst van de nieuwe raad na verkiezingen. Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.
Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.
De mogelijkheid van beroep bij de Raad van State tegen de beslissing tot toelating als lid van de raad is vervallen door inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002.
Het vijfde lid geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder, maar niet op welk moment deze getoetst worden.
Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, lid 2 Gemeentewet). In het geval de coalitie in de raad een meerderheid heeft van één stem kan het verstandig zijn eerst als raadslid ontslag te nemen en een nieuw raadslid te benoemen. De beoogde wethouder mag immers niet meestemmen over zijn eigen benoeming. Het vooraf ontslag nemen als raadslid is wel een risico. Het kan immers gebeuren dat deze persoon of niet tot wethouder wordt benoemd of dat de geloofsbrieven niet worden goedgekeurd.
Toelichting bij artikel 7b: benoeming wethouders
Artikel 7b geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrieven onderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. Bij de procedure rondom de benoeming van met name een kandidaat-wethouder van buiten de gemeente hebben enkele gemeenten inmiddels ervaren en gesignaleerd dat een lacune bestaat in wet- en regelgeving ten aanzien van de screening van kandidaat-wethouders. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de benoemingsprocedure van burgemeesters, waarbij de toetsing zeer vergaand plaatsvindt, is niets geregeld ten aanzien van de benoembaarheid van wethouders van buiten de raad.
Wethouders nemen immers als dagelijks bestuurder in collegeverband deel aan besluitvorming binnen dit bestuursorgaan. Uit dien hoofde hebben wethouders vrije en ongeclausuleerde toegang tot gemeentelijke en aanverwante informatie. Ook de functie van (1e, 2e )loco-burgemeester brengt specifieke bevoegdheden met zich mee waaronder toegang tot specifieke informatie. Voorts is succesvol openbaar bestuur in belangrijke mate op vertrouwen en een goede omgang met vertrouwelijkheid en de diverse belangen gestoeld. Kortom een wethouder verkeert in een markant andere situatie dan raadsleden. Een situatie die een andere, meer omvangrijke, screening verlangt.
Dit artikel 7B maakt het mogelijk om vanuit de gemeenteraad een commissie te benoemen die de benoembaarheid van wethouders onderzoekt. De kandidaat-wethouder overlegt alle documenten en informatie die nodig zijn voor de toetsing aan de commissie. Verder kan de commissie besluiten de kandidaat-wethouder te horen. Op basis van de beoordeelde informatie formuleert de commissie vervolgens een schriftelijk beargumenteerd advies aan de raad ten aanzien van de benoembaarheid van de voorgedragen wethouders. Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, lid 2 Gemeentewet).
In lid 1, staat wethouders; dit impliceert aldus dat voor zowel wethouders van binnen als van buiten de raad dezelfde procedure zal worden gevolgd. Dit geldt ook voor wethouders die reeds eerder de functie van wethouder hebben vervuld.
In lid 1, noch in lid 12 wordt gesproken over termijnen waarbinnen de commissie wordt ingesteld of de commissie de raad dient te adviseren; er wordt vanuit gegaan dat de raadsvoorzitter de ad hoc commissie “Benoembaarheid wethouders” zo snel mogelijk na het bekend worden van de kandidaat wethouders instelt. De commissie wordt gevraagd zo spoedig mogelijk in (één van) de volgende raadsvergaderingen te rapporteren en adviseren, zodat de wethouders benoemd kunnen worden.
In lid 2 wordt bepaald dat de commissie bestaat uit de fractievoorzitters en de raadsvoorzitter en dat de griffier het secretariaat van de ad hoc commissie verzorgt.
In lid 3 staat aangegeven dat bij tussentijdse benoemingen in de commissie geen raadslid zitting hebben, behorende tot de fractie waaruit de kandidaat wordt voorgedragen; In de situatie van een geheel nieuw college wordt deze voorwaarde uiteraard losgelaten, omdat anders alleen raadsleden uit de oppositie in de ad hoc commissie kunnen plaatsnemen en dat is niet gewenst.
Lid 5, er wordt verwacht dat de commissie uit zijn eigen midden een voorzitter kiest die als woordvoerder (in de raad) optreedt.
Lid 6, de kandidaat wethouder dient de vereiste informatie aan de ad hoc commissie over te leggen die nodig is om de in artikel 7 bedoelde toetsing te kunnen uitvoeren. Deze informatie komt in elk geval voort uit de toetsingscriteria (zie lid 7), in concreto moet hierbij onder meer gedacht worden aan een verklaring van goed gedrag, een lijst met nevenfuncties en al het overige dat de kandidaat wethouder noodzakelijk acht. De kandidaat wethouder wordt geacht alle door hem/haar in dit verband relevante overige informatie eigener beweging eveneens aan de commissie te verstrekken. De kandidaat is zelf verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van de verstrekte informatie. De commissie kan ook nog mondeling informatie aan de kandidaat vragen en die betrekken bij de toetsing.
Lid 12, in het verlengde van dit lid wordt hier nog opgemerkt dat de commissie “Benoembaarheid wethouders” wordt opgeheven nadat de commissie zijn voorstel aan de raad heeft uitgebracht en/of de wethouders zijn benoemd.
Lid 11, betreft het advies dat de commissie aan de raad uit brengt. Eis aan dat advies is dat het de overwegingen en de daarop gebaseerde conclusies navolgbaar, transparant weergeeft, als basis voor de openbare beoordeling en besluitvorming door de raad. Waarbij ook wordt ingegaan op eventuele niet-unanimiteit in de commissie. Het is dan ook overbodig om, zoals in artikel 9 wordt gesteld, daarnaast nog een verslag te vervaardigen van de vergadering(en) van de commissie.
In een aantal gevallen blijkt behoefte te bestaan aan een regeling van wat onder een fractie moet worden verstaan. De Gemeentewet kent een dergelijk begrip niet maar gaat onder andere in artikel 33, tweede lid, wel uit van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractie-ondersteuning). In veel gemeenten bestaan regelingen ten aanzien van vergoedingen aan fracties, faciliteiten voor fracties, fractie-assistentie, etc. In deze nadere regelingen kan nu worden aangesloten bij het in dit reglement opgenomen fractiebegrip. De fracties geven aan de voorzitter door wie de fractievoorzitter en de plaatsvervangend fractievoorzitter is. Indien een fractie slechts bestaat uit 1 lid, dan betreft dit automatisch de fractievoorzitter.
Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst hadden staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.
In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. Het beëindigen van de zitting in de raad kan verschillende oorzaken hebben. Raadsleden kunnen ongeneeslijk ziek zijn, een conflict met hun fractie hebben, te weinig tijd hebben voor het raadswerk en zo zijn er nog vele redenen denkbaar. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede.
Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen (een kandidaat wordt door de voorzitter van het stembureau benoemd). De Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel ‘hoort’ dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.
De raad heeft geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsing van fracties en de naamvoering. Een fractie kan in principe besluiten om haar naam te veranderen, dit staat een fractie vrij om te doen en dit geldt ook voor de naamvoering van een “afgesplitste”fractie. Toch wordt hier ten aanzien van de naamgeving van een fractie bepleit om een gedragslijn in de gemeente Zwartewaterland af te spreken, waarbij aangesloten wordt bij de gedragslijn van de Staten-Generaal en de provincie Overijssel. Deze gedragslijn is in artikel 8 van dit reglement van orde opgenomen.
Ter nadere toelichting wordt het volgende opgemerkt.
Het formele kader voor het lidmaatschap van de gemeenteraad is neergelegd in de Gemeentewet en de Kieswet. Daarin is sluitend geregeld welke formele vereisten respectievelijk beletselen gelden om lid van de gemeenteraad te kunnen zijn. Indien sprake is van een onherroepelijke toelating van een raadslid, kan uitsluitend in door de wetgever bepaalde omstandigheden het raadslidmaatschap worden beëindigd. Bij een fractiesplitsing is daarvan geen sprake. De Kieswet bepaalt de naam van de groepering waaraan het raadslid wordt gekoppeld:
a. de naam van de in de zin van de Kieswet geregistreerde partijnaam.
b. bij het niet hanteren van een partijnaam:
- een groep personen op naam van de eerste kandidaat van de lijst, bijvoorbeeld: "Lijst Jan Rap".
Bij een splitsing of een samenvoeging van een raadsfractie is het redelijk en naar de kiezers toe te verantwoorden, dat bij het hanteren van een nieuwe naam met het vorenstaande rekening wordt gehouden. Anders dan bij aanvang van een raadsperiode, waar de fractiebenaming logischerwijze de geregistreerde partijnaam volgt, is een toets van een tussentijdse wijziging van de benaming van belang in verband met:
- mogelijke schending van geregistreerde (partij)namen of handelsverkeernamen
- politieke consequenties, bijvoorbeeld ingeval afgesplitste fracties alvast gaan opereren onder een naam van een partij die niet is geregistreerd en al dan niet aan de eerstvolgende verkiezing zal deelnemen.
Dit laatste zou door de andere politieke partijen en hun fracties kunnen worden opgevat als het vooruitlopen op de verkiezingen. Bovendien kan gesteld worden dat deze (groep) raadsleden daarvoor geen mandaat hebben van hun kiezers; de desbetreffende raadsleden zijn niet als vertegenwoordigers van de nieuwe partij gekozen. Gesteld zou kunnen worden dat er oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van een naam van een nieuwe politieke partij, die nog niet is geregistreerd in de zin van de Kieswet.
Indien de nieuwe fractie tot een nieuwe naam (bijvoorbeeld van een nieuwe partij) besluit die niet in overeenstemming is met dit artikel, wordt de nieuwe naam bij de formele raadswerkzaamheden, zoals de raadsstukken en de correspondentie, niet geaccepteerd. De raad erkent ook geen binding van de fractie met de eventuele nieuwe partij gedurende de lopende raadsperiode. Het staat de fractieleden uiteraard vrij buiten de gemeenteraad de naam van de nieuwe partij te gebruiken. Het is de leden van de afgesplitste of samengevoegde fractie wel toegestaan in hun bijdragen aan het gemeenteraadswerk naar een dergelijke partij te verwijzen, mits dit met de nodige terughoudendheid gebeurt.
De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.
Gevolg van fractieafsplitsing en ontstaan nieuwe fractie is ook dat de nieuwe fractieleden dient voor te dragen voor commissies, lid wordt, als fractievoorzitter van het presidium, fractieondersteuning etc.
Artikel 9 - Tijd en plaats van vergaderen
Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. Bij het opstellen van de roosters wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de zomer- en kerstvakantieperiode.
Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt in het presidium. Op deze wijze houdt het presidium ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering. Het wijzigen van het aanvangsuur is van gemeenschappelijk belang, omdat het merendeel van de raadsleden het raadslidmaatschap combineert met een andere (on)betaalde functie. Het derde lid geeft aan dat de gemeenteraad zelf bepaalt tot welk tijdstip ze wil vergaderen en een besluit neemt over de wijze waarop en wanneer de “rest” van de agenda wordt behandeld. Het artikel is o.a. opgenomen om vergaderen op “burger-onvriendelijke” tijden te voorkomen.
In artikel 19, eerste lid van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering.
Het eerste lid bepaalt dat de voorzitter ten minste zeven dagen vóór een vergadering de leden een brief (de schriftelijke oproep) stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. De brief vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering. Het tweede lid stelt verplicht dat de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden verzonden. De in artikel 25, eerste en tweede lid, bedoelde stukken zijn stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Hier wordt melding van gemaakt op de stukken. Uiteraard is het mogelijk, indien de raad dit wenst de stukken en oproep niet per post maar per e-mail te versturen.
Het presidium bepaalt hoe de agenda van de raadsvergadering eruit komt te zien. Dit is echter een voorlopige agenda. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om een week voor de vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de ‘waan’ van de dag. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen. Dit kan echter niet tot op het laatste moment, maar tot uiterlijk twee dagen voor de aanvang van de vergadering. Het derde lid heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Individuele raadsleden kunnen via hun fractievoorzitter in het presidium onderwerpen voor de agenda voordragen. Zij kunnen echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.
Het vierde lid vloeit voort uit de verplichting van het college om de raad van voldoende informatie te voorzien. Als de raad niet voldoende op de hoogte is van de inhoud en strekking van een onderwerp dan is het niet verantwoord dat de raad zich op hoofdlijnen over dit onderwerp uitspreekt. In een dergelijk geval heeft de raad de mogelijkheid, dat de raad het onderwerp aan het college nadere inlichtingen of advies vraagt.
Voorstellen aan de raad kunnen van diverse actoren afkomstig zijn. In de eerste plaats zijn dit het college en de burgemeester. Daarnaast kunnen raadsleden initiatiefvoorstellen indienen. Het presidium kan voorstellen doen die te maken hebben met de organisatie en de werkzaamheden van de raad (zie artikel 5, lid 6).
Deze bepaling is gewijzigd door een verandering en aanvulling van artikel 21 Gemeentewet op 16 april 2009. In de oude situatie bestond voor de raad de mogelijkheid om een wethouder uit te nodigen voor de raadsvergaderingen. De raad had ook de mogelijkheid om de wethouder buiten de beraadslagingen te houden, bijvoorbeeld indien hij van gedachten wilde wisselen over het eigen functioneren of bij de voorbereiding van een besluit tot een onderzoek naar het door het college gevoerde bestuur. Aanwezigheid geschiedde op uitnodiging, niet-uitgenodigde wethouders konden slechts op de publieke tribune plaatsnemen en hadden niet het recht aan de beraadslagingen deel te nemen. De bepaling in het Reglement van orde regelde dat op verzoek van de wethouder of op wens van het presidium een wethouder werd uitgenodigd om aan de beraadslagingen deel te nemen.
Door de wijziging en aanvulling van artikel 21 van de Gemeentewet heeft de wethouder toegang tot de raadsvergadering en kan hij aan de beraadslaging deelnemen. Bij de wijziging van de Gemeentewet is een derde lid aan artikel 21 toegevoegd: Een wethouder kan door de raad worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn. De gewijzigde bepaling in het Reglement van orde geeft een nadere uitwerking van deze bepaling. Het derde lid bij het artikel is toegevoegd omdat het niet noodzakelijk is dat een wethouder elke raadsvergadering bijwoont. Het gebruik van het werkwoord ‘uitnodigen’ geeft aan dat een wethouder kan weigeren te verschijnen in de raad. In de praktijk zal dat echter niet waarschijnlijk zijn, omdat een dergelijke weigering door de raad kan worden uitgelegd als een weigering inlichtingen te verschaffen of verantwoording af te leggen; met alle mogelijke onaangename politieke gevolgen van dien voor de betrokken wethouder. De staatssecretaris van BZK vindt het echter onwenselijk dat in een duaal bestel raad en college elkaar uitsluiten. De burgemeester draagt als voorzitter van de raad èn van het college een bijzondere verantwoordelijkheid hierop toe te zien.
Het is overigens nog steeds de raad zelf die de eigen agenda vaststelt. Met andere woorden: het recht van de wethouder om de raadsvergadering bij te wonen en aan de beraadslagingen deel te nemen houdt uitdrukkelijk niet het recht in om de agenda mede te bepalen. De wethouder kan wel inspelen op onderwerpen die worden behandeld, maar hij speelt geen rol bij de onderwerpen die op de agenda worden geplaatst. De aanpassing in de Gemeentewet heeft vooral betrekking op het samenspel tussen raad en college; de geforceerde scheiding tussen raad en college, die onder andere tot uitdrukking kwam in de spelregels omtrent de aanwezigheid van de wethouder in de raadsvergadering vindt de staatssecretaris ongewenst.
Artikel 13 - Ter inzage leggen van stukken
In dit artikel gaat het, naast om de geheime stukken, om de zogenaamde ‘achterliggende’ stukken waarvan vaak in de raadsvoorstellen melding wordt gemaakt (toelichtende nota's, etc.).
Een agendapunt kan betrekking hebben op een grote hoeveelheid verschillende stukken, die bijvoorbeeld het voorstel tot het bouwen van een nieuwe bibliotheek onderbouwen. Omdat raadsleden zich bezighouden met een groot aantal verschillende onderwerpen en voorstellen, is het in de meeste gevallen niet wenselijk dat raadsleden alle onderliggende stukken krijgen toegezonden. Uiteraard dienen alle raadsleden en andere geïnteresseerden de mogelijkheid te hebben om alle stukken desgewenst in te zien. Hiervoor hebben ze wel voldoende tijd nodig. Daarom worden alle stukken gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep ter inzage gelegd.
Naast de fysieke terinzagelegging op het gemeentehuis, worden alle relevante stukken behorende bij de agenda via een digitaal systeem ontsloten alsmede ook op de gemeentelijke website gezet (met uitzondering van de “geheime” stukken). In sommige gevallen zullen de stukken ook per email kunnen worden verzonden aan de raadsleden, bijvoorbeeld bij het nazenden van stukken.
Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, notulen, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de WOB.
Het kan niet de bedoeling zijn, dat een lid van de raad of een ander het originele stuk mee naar huis neemt. Dit zou betekenen dat andere raadsleden en geïnteresseerden niet meer de mogelijkheid hebben om het document in te zien. Een raadslid of een andere geïnteresseerde mag echter wel een kopie van een ter inzage gelegd stuk maken.
De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Het ligt dan ook in de rede dat stukken, die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven bij hem ter inzage worden gelegd. Op verzoek van de leden van de raad kan de griffier inzage aan hen verlenen. Het is wel aan te bevelen om over de inzage in geheime stukken tussen raadsleden en de griffier praktische werkafspraken te maken, omdat de griffie(r) niet gedurende 3 dagdelen de hele week aanwezig is in het gemeentehuis. Gedacht kan worden aan het ‘op afspraak” inzien van de geheime stukken.
Artikel 14 - Openbare kennisgeving
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet. Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
Tevens is tevens de verplichting opgenomen de agenda en stukken ook op het internet te plaatsen. Vanuit het oogpunt van service aan de burger is dit gewenst. Dit is echter niet verplicht op grond van de Gemeentewet.
PARAGRAAF 2 ORDE DER VERGADERING
De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 Gemeentewet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen, dat het vergaderquorum aanwezig is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet.
De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom stelt hij samen met de voorzitter de presentielijst vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.
De griffier is overeenkomstig artikel 3 in elke vergadering aanwezig en heeft daarom een eigen zitplaats. De voorzitter kan na overleg in het presidium de indeling herzien, indien daartoe aanleiding bestaat. Op grond van artikel 12 kunnen wethouders worden uitgenodigd om in de vergadering aanwezig te zijn. Ook andere personen kunnen uitgenodigd worden om ter vergadering aanwezig te zijn. De voorzitter is de aangewezen persoon om voor een zitplaats voor hen te zorgen.
Artikel 17 - Opening vergadering
De vergadering kan beginnen, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende raadsleden aanwezig is en de presentielijst heeft getekend. Artikel 20 van de Gemeentewet voorziet in een procedure voor een tweede vergadering indien het vereiste aantal leden niet op komt dagen. Het minimum aantal leden dat bij een raadsvergadering aanwezig moet zijn om in een vergadering besluiten te kunnen nemen ligt in de gemeente Zwartewaterland op 10: de helft van het aantal raadsleden (19:2) 1.
Bij het begin van de raadsvergadering wordt een ambtsgebed uitgesproken door de voorzitter van de raad. Dit ambtsgebed zou bij het begin van de vergadering als volgt kunnen luiden:
“Almachtige God, Bij het begin van onze vergadering vragen wij u om alle wijsheid en inzicht die wij voor ons gezamenlijk werk nodig hebben. Wij zijn in het werk dat U ons als gemeentelijke overheid opdraagt, geheel van U afhankelijk. Wilt u geven dat wij de gaven en krachten die U ons ieder persoonlijk verleent, samen in dienst stellen van onze gemeente. Geef dat wij in onze beraadslagingen en besluiten bedacht zijn op Uw wil en op het welzijn van alle burgers. Schenk Uw zegen over de gemeente Zwartewaterland. Amen”.
En bij de sluiting van de vergadering:
“Heere, onze God, Wij danken U voor de hulp die U ons verleend hebt. Wees verder met ons en onze gemeente. Schenk ons in de vergeving van onze zonden, wat wij nodig hebben op de plaats waar U ons gesteld hebt. Zegen ons naar Uw genade, uit de rijkdom van Christus en geef Uw zegen ook over ons land en volk, onze regering en ons Koninklijk Huis. Amen”.
Artikel 18 - Spreekrecht burgers
Burgers krijgen hier het recht om tijdens de raadsvergadering in te spreken over geagendeerde A-onderwerpen en over-niet geagendeerde onderwerpen. Dit recht geldt niet voor personen die spreken namens een politieke partij, die in de raad vertegenwoordigd is. Ook wordt in dit artikel geregeld dat personen die eerder in een raadsvergadering over hetzelfde onderwerp al hebben ingesproken uitgezonderd. Dit is ook de reden om alleen over een A-onderwerp het inspreekrecht toe te laten. Een B-onderwerp is immers al als A-onderwerp in de raad aan de orde geweest. Dit om herhaling van dezelfde inbreng te voorkomen. Deze uitzondering geldt alleen als het voorstel niet afwijkt van het voorstel dat in een vorige raadsvergadering is behandeld.
Artikel 19 - Vragenhalfuur raadsleden
Het is de bedoeling dat hier vragen worden gesteld die aansluiten bij de actualiteit en dat de vragen en antwoorden kort en bondig zijn. Het vragenhalfuur moet een levendig karakter krijgen en aantrekkijk zijn voor publiek en pers. De wijze waarop het vragenstellen en de beantwoording plaats vindt is geregeld in artikel 41. In dit artikel 41 zijn strikte spreektermijnen opgenomen om de levendigheid van het vragenhalfuur te vergroten.
Het is niet de bedoeling dat er een dialoog ontstaat, dan wel dat terzake van de vraag wordt beraadslaagd of dat tijdens dit vragenhalfuur moties worden ingediend.
Vragen die meer tijd nodig hebben of minder aan de actualiteit zijn gebonden kunnen via
schriftelijke vragen of agendering in een raadsvergadering aan de orde worden gesteld.
Dit artikel regelt de wijze waarop de besluitenlijst wordt vastgesteld. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de Gemeentewet wordt alleen gesproken over de verplichting op een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, vijfde lid Gemeentewet). Het presidium van de gemeente Zwartewaterland heeft op 5 februari 2015 besloten om niet langer een verslag te maken van de raadsvergadering. De besluitenlijst tezamen met de audio opname vormt vanaf 1 januari 2016 het verslag van de gemeenteraadsvergadering.
Omdat wethouders (artikel 12), de burgemeester en de griffier ook het woord kunnen voeren in de vergadering, kunnen zij tevens een voorstel tot verandering van de besluitenlijst aan de raad doen. Een voorstel tot verandering dient voorafgaand aan de vergadering schriftelijk te worden ingediend. Het is ook mogelijk om te bepalen dat dit kan plaatsvinden tot het moment dat de besluitenlijst wordt vastgesteld. Er is hier gekozen om het voor de griffier zo praktisch mogelijk te regelen.
De griffier verleent de ambtelijke ondersteuning van de raad. Daarom is de griffier aangewezen om voorstellen tot wijzigingen van de besluitenlijst in ontvangst te nemen, de besluitenlijst op te stellen en deze, tezamen met de voorzitter, te ondertekenen. Het is aan de raad om te beslissen of een voorgestelde wijziging of aanvulling geaccepteerd wordt. Een afwijzing van een dergelijk voorstel is niet vatbaar voor beroep (aldus de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State). Als de secretaris aanwezig is, dient zijn naam, omdat het een belangrijke functionaris blijft, vermeld te worden in de besluitenlijst. Hetzelfde geldt voor wethouders.
Met de inwerkingtreding van de Aanpassingswet dualisering gemeentebestuur is de openbaarmaking van een besluitenlijst van de raadsvergadering verplicht gesteld vanaf 19 februari 2003. Al eerder was in de Gemeentewet de verplichting voor het college opgenomen (artikel 60), door middel van een amendement is dit nu ook voor de raad geregeld in artikel 23, vijfde lid van de Gemeentewet. Tijdens de behandeling van dit amendement in de Tweede Kamer is aangegeven dat de besluitenlijst op zo kort mogelijke termijn moet worden gepubliceerd. Dit kan door een samenvattende besluitenlijst aangezien deze besluitenlijst ‘slechts’ een overzicht geeft van (alle) door de raad genomen beslissingen.
Artikel 21 - Ingekomen stukken; mededelingen
Omtrent de (aan de raad gerichte) ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld ter kennisneming, steunen, afwijzen, in behandeling nemen, doorsturen naar doorsturen naar het college etc. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid.
De schriftelijke mededelingen van het college of burgemeester aan de raad (raadsbrieven) komen in principe ook bij de raad binnen. Deze mededelingen in raadsbrieven zijn dan ook een ingekomen stuk. Verder bewaakt de voorzitter de orde van de vergadering. De raad stelt op voorstel van het presidium de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast. In eerdere versies van het reglement was deze taak bij de voorzitter gelegd. Het is logischer, nu er een presidium is, deze taak hier neer te leggen.
Artikel 22 - Aantal spreektermijnen
Indien de raad van mening is, dat na de tweede termijn verdere beraadslaging tijdens dezelfde vergadering nog nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn. Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, hoeft door de voorzitter niet gehonoreerd te worden..
De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp.
In dit artikel is ook bepaald dat per onderwerp, agendapunt slechts één woordvoerder namens een fractie het woord voert. De fractievoorzitter kan in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld als hij merkt dat een fractielid zich vergist of vergeet) een nadere toelichting geven op hetgeen door de woordvoerder namens zijn fractie naar voren is gebracht.
Interrupties worden in principe ook niet bij de spreektijd gerekend, maar de voorzitter kan het plaatsen en beantwoorden van interrupties wel limiteren ten behoeve van de orde van de vergadering.( zie ook art 24).
Het artikel strekt ertoe te benadrukken dat de raad ook uit eigen initiatief regels kan stellen over de spreektijd van de leden. De voorzitter hoeft dit niet voor te stellen. De voorzitter kan in het kader van zijn taak tot het handhaven van de orde tijdens de vergadering wijzigingen voorstellen in de omvang van de spreektijd.
Artikel 24 - Handhaving orde; schorsing
Het eerste lid verzekert dat raadsleden vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn interrupties toegestaan voor zover de voorzitter, bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen, niet bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt. Om te bevorderen dat leden van de raad zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten, is in artikel 22 Gemeentewet bepaald dat zij niet in rechte te vervolgd kunnen worden, aan te spreken zijn of verplicht zijn getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen.
Het tweede lid heeft naast de leden die het woord voeren, ook betrekking op de wethouders, de secretaris, de griffier of andere personen, die het woord voeren. De voorzitter kan hen tot de orde roepen. Indien zij hieraan geen gehoor geven, kan hen het woord worden ontzegd. De bevoegdheid die in het derde lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over een aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet biedt om aan dat lid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De laatstgenoemde bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet. Artikel 24 is slechts een aanvulling op de Gemeentewet. Een besluit van de voorzitter om iemand het woord te ontnemen is een op feitelijk handelen gerichte beslissing met een intern karakter. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. (JB 9 (2002) 138).
Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring; deze uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde. Voor wat betreft de handhaving van de orde op de publieke tribune wordt verwezen naar de artikel 50 van dit reglement.
Teneinde de vergaderduur niet te zeer te verlengen wordt over een voorstel dat in onderdelen of artikelen is verdeeld, in principe in zijn geheel beraadslaagd. In het eerste lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen. Door de toevoeging ‘of een lid van de raad’ wordt ook raadsleden het recht toegekend om voor te stellen een voorstel gesplitst te behandelen. Dit brengt tot uitdrukking dat de raad zijn eigen werkwijze bepaalt. Het recht is aan ieder individueel raadslid toegekend. Dit past in het streven naar dualisering, aangezien dualisering versterking van de vertegenwoordigende en daarmee agenderende rol van de raad veronderstelt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties over adequate instrumenten te beschikken.
Indien de schorsing als bedoeld in het tweede lid aan het einde van de tweede termijn plaatsvindt, zijn er vervolgens twee mogelijkheden: er wordt direct tot stemming overgegaan of aan de beraadslagingen wordt een derde termijn toegevoegd (zie artikel 22).
In het tweede lid wordt onder meer gesproken over het college dat de mogelijkheid krijgt tot nader beraad. Dit is uiteraard alleen het geval indien het college bij de bespreking van het betreffende onderwerp vertegenwoordigd is.
Artikel 26 - Deelname aan de beraadslaging door anderen
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen. De raad kan op grond van artikel 3, 4 respectievelijk 12 bepalen dat de griffier, de secretaris en de wethouder(s) deelnemen aan de beraadslagingen. De burgemeester heeft het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste lid van de Gemeentewet. De strekking van artikel 26 blijft alleen onveranderd wanneer aan het eerste lid de griffier, de wethouder en de secretaris worden toegevoegd. Daarmee blijft het artikel uitdrukken dat de raad kan beslissen dat anderen kunnen deelnemen aan de beraadslagingen.
In het tweede lid wordt het begrip ‘beslissing’ gebruikt. Het gaat hier namelijk niet om het besluitbegrip in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker, vandaar dat een maximum duur van 1 minuut is opgenomen. De stemverklaringen worden alle gegeven vóór (de hoofdelijke oproep van de leden tot) de stemming begint.
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist. Indien een voorstel is geamendeerd, worden eerst de ingediende amendementen in stemming gebracht. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing, zoals het dan luidt.
Indien in zijn geheel geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de Gemeentewet.
PARAGRAAF 3 PROCEDURES BIJ STEMMINGEN
Artikel 29 - Algemene bepalingen over stemming
Als een lid een stemming wenst dan dient dit verzoek gehonoreerd te worden. Stemming geschiedt door middel van handopsteken. Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet deze hoofdelijke stemming plaatsvinden. De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen. Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid Gemeentewet, welke een hoofdelijke stemming verplicht.
De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden tegenstemmen.
Een raadslid kan zich alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.
Bij wie de stemming begint, is ook in dit artikel geregeld.
In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002) is het hoger beroep op artikel 28 Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.
In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseert Minister Remkes in zijn beschouwing van 19 mei 2003:
“de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid;
bij stemming heeft de raad geen andere optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 Gemeentewet); de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijv. opnemen in de gedragscode);uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk.”
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
Artikel 30 - Stemming over amendementen en moties
Voor meer informatie over een amendement of een motie (betekenis, indiening e.d.) wordt verwezen naar de artikelen 1, 34 en 35 van dit reglement. Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming voorafgaande aan de stemming over het voorstel van het college. Een motie strekt weliswaar niet tot wijziging van een voorgesteld besluit, maar kan wel van invloed hierop zijn (bijvoorbeeld om het college op te dragen iets goed te monitoren) en kan sommige partijen bij aanneming van een motie over de streep trekken om in te stemmen met een voorstel. Over een motie wordt een apart besluit genomen, voordat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp (motie vreemd aan de orde van dag) geldt dit uiteraard niet.
Artikel 31 - Stemming over personen
Op de stemming over personen zijn de artikelen 30 en 31 van de Gemeentewet van toepassing.
Ook is artikel 28 lid 3 van de Gemeentewet van belang.
Artikel 28 bepaalt onder meer dat een raadslid niet deelneemt aan de stemming bij een
aangelegenheid die hem rechtstreeks of indirect persoonlijk aangaat of waarbij hij als
vertegenwoordiger is betrokken. In lid 3 is geregeld dat een benoeming iemand persoonlijk
aangaat wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een
Artikel 30 bepaalt dat voor het tot stand komen van een besluit bij stemming de volstrekte
meerderheid is vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.
Eind 2005 is de Gemeentewet gewijzigd wat betreft het stemmen over personen. Voorheen was in artikel 31, eerste lid bepaald dat, indien er wordt gestemd over de benoeming, voordracht of aanbeveling van personen, dit schriftelijk dient te geschieden door middel van gesloten en ongetekende stembriefjes. Op deze wijze zou de geheimhouding zijn gewaarborgd. De verplichting om dit bij stembriefjes te doen is nu vervallen. Gemeenten kunnen dus ook middels een elektronisch stemsysteem stemmen over personen, mits de geheimhouding gewaarborgd is.
Het reglement van orde gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van een behoorlijk ingevuld stembriefje. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (MvT, 19 403, nr. 3 p. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld ( zie hieronder onder Geldig uitgebrachte stem, maar hierbij kan aan het volgende worden gedacht):
De raad heeft altijd het laatste woord in het geval van twijfel over een behoorlijk stembriefje.
In het reglement is nu alleen nog opgenomen het begrip benoemingen, omdat het altijd gaat om het benoemen van personen voor bepaalde bestuursfuncties.
De Gemeentewet geeft geen omschrijving van de begrippen voordracht, aanbeveling en benoeming maar de begrippen voordracht en aanbeveling worden in de bestuurspraktijk als volgt gebruikt:
Voordracht: het als kandidaat voorstellen van één of meer personen voor een bepaald ambt. bindend voorstel tot het benoemen van één of meer personen voor een bepaald ambt. Een voordracht is voor de raad bindend, op de stembiljetten dienen de namen van de voorgedragen perso(o)n(en) te worden vermeld met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’
Aanbeveling: bij een aanbeveling wordt voorgesteld om bepaalde personen voor een bepaald ambt voor te dragen, waarbij de raad de mogelijkheid heeft andere kandidaten te benoemen. Er mag dus door de raad van de aanbeveling worden (zie ook toelichting bij artikel 29). Op de stembiljetten kunnen de namen van de aanbevolen personen worden vermeld met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’ én een vrije ruimte waar een kandidaat van eigen keuze kan worden ingevuld.
Een benoeming is dan het besluit van de raad tot het benoemen van een persoon op voordracht of op aanbeveling. Bij een benoeming stelt de raad een specifiek persoon aan in een bepaald ambt (bijv. wethouder). Het gaat hier overigens niet over de benoeming tot raadslid, dit is een heel ander soort benoeming dat in artikel 4 van dit reglement wordt toegelicht.
Van belang is de periode voordat tot de stemming wordt overgegaan. Er moet aan of door de raad eerst duidelijkheid worden gegeven over de status van het voorstel. Is er sprake van een voordracht of een aanbeveling? Soms wordt de status bepaald door regelgeving in bijvoorbeeld de wet of statuten. Is dat niet het geval dan kan de raad zelf een keuze maken.
Afhankelijk van de status van het voorstel gelden de regels over wie zich eventueel moet
onthouden van stemmingen (art. 28 lid 3 Gemeentewet) en wanneer er sprake is van een niet behoorlijk ingevuld stembriefje.
Als duidelijk is waarover wordt gestemd, moet het stembriefje daarmee overeenstemmen. Bij een voordracht of een herstemming is er immers geen andere keuze dan voor of tegen. Bij een aanbeveling is er ruimte om een andere persoon in te vullen.
Het uitgangspunt dat benoemingen van personen uit en door de raad plaatsvinden op aanbeveling vanuit de raad is neergelegd in artikel 31. Gemeentewet.
Een benoemingsbesluit is dus op grond van artikel 30 Gemeentewet tot stand gekomen wanneer de benoemde de volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen heeft. Daarvoor is het van belang eerst te bepalen wat het aantal geldig uitgebrachte stemmen is. Volgens de toelichting op dit artikel staat de vraag of een stembriefje behoorlijk is ingevuld ter beoordeling aan de raad. De toelichting verwijst hiervoor naar de mogelijkheid dit nader te regelen in het reglement van orde.
In artikel 31 lid 7 van het reglement is niet meer geregeld wat precies wordt verstaan onder een niet behoorlijk ingevulde stembriefje. Dit was in een eerder model-reglement wel geregeld, maar wordt nu als onnodig detaillistisch gezien en zorgde in veel gemeenten ook voor verwarring. Daarnaast heeft de raad altijd het laatste woord in het geval van twijfel over een behoorlijk stembriefje. In Zwartewaterland kan gelden dat onder een behoorlijk ingevuld stembriefje niet vallen:
Benoemingsprocedure wethouders:
Af en toe blijkt er in gemeenten verwarring te bestaan over het meestemmen in de raad van kandidaat-wethouders over hun eigen benoeming (artikel 28 Gemeentewet).
In de eerste plaats is er, indien raadsleden genomineerd worden voor de functie van wethouder, sprake van een vrije stemming. Wel kan een fractie een aanbeveling doen, maar er is geen sprake van een voordracht. De beoogd wethouder mag dus meestemmen over zijn eigen benoeming. Een voorstel tot benoeming gaat hem persoonlijk aan "wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt" (artikel 28, lid 1, onder a, lid 3, Gemeentewet). Dat is echter in casu niet aan de orde, omdat er ook op een ander persoon kan worden gestemd. De aard van de stemming is derhalve van belang.
Dit heeft tot gevolg dat raadsleden de mogelijkheid hebben op het stembriefje de naam van de kandidaat die hun voorkeur heeft in te vullen (die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander). Er is in dit geval geen sprake van een voordracht of een anderszins beperkte keuze en aan de stemming mag derhalve ook worden deelgenomen door raadsleden die ter benoeming zijn voorgesteld: zij kunnen immers op het stembriefje een andere naam dan hun eigen naam invullen.
De stemming in de raad over een wethoudersbenoeming is dus een vrije stemming waar de beoogde wethouder gewoon over zijn eigen benoeming kan meestemmen. De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:
een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en meneer Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;
een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht;
Tenslotte is het denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken. De verwarring komt mede door de veelheid aan opvattingen die de afgelopen periode ten aanzien van de interpretatie van artikel 28 Gemeentewet is verschenen.
In de gemeenteraad van Zwartewaterland is de volgende procedure voor de benoeming van wethouders gebruikelijk:
1. De benoeming van de wethouders vindt plaats op aanbeveling van de raad.
2. De voorzitter vraagt de onderhandelaars van het collegeprogramma hoeveel wethouders in volledige en/of deeltijdbetrekking zullen worden benoemd.
3. De voorzitter inventariseert welke fracties personen willen aanbevelen.
Overigens wordt opgemerkt dat in dit reglement bij art 7b (nieuw) een commissie benoembaarheid wethouders is opgenomen. Vóórdat de wethouders daadwerkelijk benoemd kunnen worden, dient deze procedure te zijn afgerond.
In het artikel is het stembureau en haar taak opgenomen. Het stembureau heeft naast het
onderzoek of het aantal ingeleverde stembriefjes klopt, tot taak de ingeleverde stembriefjes te beoordelen aan de hand van de hierboven omschreven criteria. Bij twijfel over de geldigheid van een stembriefje beslist de raad.
Het vernietigen van de stembriefjes is niet verplicht. De vernietiging is uit het oogpunt van
zorgvuldigheid, anonimiteit van het stemmen e.d. wel aan te bevelen.
Een benoemingsbesluit is echter ook een raadsbesluit dat kan worden vernietigd, c.q. voor
vernietiging kan worden voorgedragen. In een dergelijk geval is er geen bewijs meer voor handen. Gelet op het bovenstaande, is in lid 9 bepaald dat de stembriefjes worden vernietigd nadat de besluitenlijst van de vergadering waarin de stemming heeft plaatsgevonden, is vastgesteld.
Artikel 32 - Herstemming over personen
Artikel 32 gaat over de herstemming bij personen.
De tweede stemming is dan nog vrij, de derde stemming gaat over twee personen en dan mogen deze twee personen niet meer meestemmen op grond van artikel 28 lid 3 van de Gemeentewet. Dan is ook het artikel van toepassing met betrekking tot het niet behoorlijk ingevuld zijn van een stembriefje.
De wijziging van het tweede lid strekt ertoe verwarring over de term ‘herstemming’ in artikel 31, tweede lid, van de Gemeentewet te voorkomen.
Artikel 33 - Beslissing door het lot
In dit artikel wordt een nadere uitwerking gegeven van hetgeen in artikel 31, derde lid van de Gemeentewet is voorgeschreven.
Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in het tweede tot en met het vierde lid. Op basis van artikel 147b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen.
Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft (geen drempelsteun). Door het recht van amendement kan de regelgevende taak van de raad reëel inhoud krijgen en mede ten dienste staan van de inkadering en de controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de effectuering van de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie van de raad.
Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college voorstellen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn (artikel 22).
Voor wat betreft de stemming over amendementen wordt verwezen naar artikel 30.
In artikel 34 ( zie oud art 36B RvO) wordt nu in het 1e lid ook geregeld dat ieder lid de mogelijkheid heeft tijdens de beraadslagingen een voorstel te doen om een besluit in onderdelen te splitsen en daarover afzonderlijk te stemmen. Het is wellicht enigszins wat omslachtig om dit via een schriftelijk amendement te doen, dus biedt de lid 3 hier dan uitkomst (mondeling indienen van een amendement vanwege de eenvoud van het voorstel).
In het eerste artikel van dit reglement is de definitie van het begrip motie gegeven. Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke, procedurele aard) of het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.
Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt, dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt, dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp, waarop de motie betrekking heeft. Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats.
In de Gemeentewet wordt één specifieke motie uitgewerkt. Dit betreft de motie van wantrouwen waarbij de raad aangeeft het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren. Bij de wijziging van de Gemeentewet van april 2009 is dit artikel 49 gewijzigd. Voortaan is het een wethouder niet toegestaan om na een aangenomen motie van wantrouwen aan te blijven. Indien hij dit zelf niet doet, dient de raad actie te ondernemen.
In het verleden werd het verlies van vertrouwen van de raad in een wethouder niet altijd opgevat als een aansporing om onmiddellijk ontslag te nemen. De meeste wethouders hielden na een motie van wantrouwen de eer aan zichzelf en namen ontslag. De wet verzette zich echter niet tegen vrijwillig een periode van bezinning in te lassen ingeval een wethouder, tegen wie een motie van wantrouwen is ingediend, weigert zijn ontslag te nemen. De Eerste en Tweede kamer vonden dit een onwenselijke situatie: politiek ontslag dient terstond in te treden: er is immers geen vertrouwen meer. Politiek ontslag, dus zowel op eigen initiatief (naar aanleiding van vertrouwensverlies) als ontslag door de raad , treedt terstond in. De werking van artikel 49 is anders dan van artikel 43 van de Gemeentewet. Dit laatste artikel regelt ontslag op eigen initiatief, bijvoorbeeld wegens ziekte of het aanvaarden van een andere functie. Ontslag op basis van artikel 43 Gemeentewet geschiedt op basis van vrijwilligheid en heeft niet te maken met het verlies of het gebrek aan vertrouwen.
Artikel 36 - Voorstellen van orde
De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, lid 4 Gemeentewet is hierop niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 37).
In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om de stemming over een ingediende motie aan te houden om het college de gelegenheid te geven terzake met een nader advies, pre-advies
genoemd, te komen. Na de behandeling over het pre-advies beslist de raad. De indiener van de motie kan de motie dan eventueel intrekken.
Artikel 36B - vervallen: overgebracht naar artikel 34.
Artikel 37 - Initiatiefvoorstellen
Het is de taak van burgemeester en wethouders aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een ontwerp-verordening of ontwerp-beslissing doen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.
Art 147 van de Gemeentewet wordt hier nader uitgewerkt. Art 147 bepaalt in het 1e lid dat ieder lid van de raad een voorstel voor een verordening of een ander voorstel ter behandeling in de raad kan indienen. Dit betekent o.a. dat het initiatiefrecht geldt voor :
en dat het initiatiefrecht geldt voor elk individueel raadslid. En dat het eisen van een minimum aantal handtekeningen is dus niet toegestaan.
Het 2e lid geeft aan dat de raad regelt op welke wijze een voorstel voor een verordening wordt ingediend en behandeld. Dit betekent dat een initiatiefvoorstel voor een verordening in de raad moet worden behandeld. De raad kan hiervoor in het Reglement van orde geen beperkingen opleggen. De raad mag alleen regels stellen over de manier waarop een initiatiefvoorstel moet worden ingediend (bijvoorbeeld alleen schriftelijk, een x-aantal dagen voor de raadsvergadering indienen, etc.).
Het derde lid geeft aan dat de raad regelt op welke wijze en onder welke voorwaarden een ander voorstel wordt ingediend en behandeld. Dat betekent dat ingevolge artikel 147 gemeentewet bij een ander initiatiefvoorstel de Gemeentewet geen verplichte behandeling voorschrijft. De raad kan hierbij dus wel voorwaarden aan de behandeling stellen.
De Commissie Leemhuis (de stuurgroep evaluatie dualisering gemeentebestuur) heeft in 2004 in haar tussenrapport over de stand van zaken rond de dualisering onder meer geadviseerd:
Versterk de rol van het college bij initiatiefvoorstellen van de raad
Het is, aldus de Commissie Leemhuis, onwenselijk dat de raad zonder betrokkenheid van het college tot besluitvorming overgaat.
Daarom moet volgens deze commissie worden voorzien in een expliciete wettelijke positie van het college bij de vaststelling van initiatiefvoorstellen van de raad. Een vergelijkbare bepaling is bij amendement Te Veldhuis in de Provinciewet opgenomen. Een dergelijke bepaling houdt in dat de gemeenteraad geen verordeningen met algemeen verbindende voorschriften kan vaststellen dan nadat hij burgemeester en wethouders in de gelegenheid heeft gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Het van toepassing verklaren van deze bepaling op alle raadsinitiatieven is, aldus deze commissie, nodig en dient wettelijk te worden vastgelegd.
Het presidium heeft tot taak gekregen een voorstel te doen tot de wijze van behandeling van het voorstel (verordening én ander voorstel) Het kan zijn dat het rechtstreeks op de raadsagenda geplaatst wordt, maar ook kan voorgesteld worden dat:
het voorstel voor advies naar het college dient te worden gezonden. In dat geval bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt. Het behandelingsvoorstel van het presidium wordt op de eerstvolgende agenda van de raadsvergadering geplaatst en er volgt dan een besluit van de raad aangaande de procedure over de behandeling van het initiatiefvoorstel.
Artikel 147a, derde lid, bepaalt in tegenstelling tot artikel 147a, tweede lid, dat voor andere initiatiefvoorstellen (anders dan voorstellen voor verordeningen) geen verplichte behandeling voorgeschreven is.
Een initiatiefvoorstel hoeft formeel niet langs het college, maar in geval het voorstel personele (en financiële) consequenties heeft kan het raadzaam zijn het initiatiefvoorstel ook aan het college voor te leggen voor advies. De stuurgroep Leemhuis heeft in het evaluatierapport dualisering de aanbeveling gedaan om het college de beleidsvoorbereiding te laten doen en om de rol van het college bij initiatiefvoorstellen te versterken. De VNG vindt het niet nodig om op dit punt de Gemeentewet te wijzigen en het college bij initiatiefvoorstellen een rol te geven. De positie van de raad, in haar kaderstellende rol is het uitgangspunt. De tendens, dat het college meer betrokken moet worden bij de beleidsvoorbereiding is evident. Toch dienen gemeenten ervoor te waken dat het college de kaderstellende rol van de raad niet gaat overnemen. De VNG heeft duidelijk aangegeven dat samenspel tussen beide organen een oplossing is voor eventuele fricties.
Als de raad, volgens de VNG, andere voorwaarden voor het indienen van een initiatiefvoorstel, niet zijnde een verordening, wenselijk acht, kunnen deze op basis van het derde lid worden vastgesteld. Hierbij kan gedacht worden aan strijd met het algemeen belang, het belang van de gemeente of het gemeentelijk beleid. De raad bepaalt of een voorstel in strijd is met de wet (bijvoorbeeld de Wet op de ruimtelijke ordening), het algemeen belang (bijvoorbeeld de volksgezondheid), het belang van de gemeente (bijvoorbeeld het terugtrekken uit een publiek-private samenwerking die gericht is op het renoveren van achtergestelde woonwijken) of het gemeentelijk beleid (het bouwen van een parkeergarage in het centrum als enkele maanden geleden de binnenstad autoluw is gemaakt).
Het kamerlid Kalsbeek heeft de minister van BZK vragen gesteld over het initiatiefrecht. De minister heeft aangegeven: “Het recht op initiatief houdt niet in dat individuele raadsleden en raadsminderheden het recht moeten hebben om onderwerpen op de agenda van de raad te plaatsen maar het houdt in dat zij in beginsel invloed moeten kunnen hebben op de agenda. Het is immers aan de raad om, aan het begin van de raadsvergadering, met meerderheid van stemmen, de agenda vast te stellen. Het is dan ook de raad die beslist welke onderwerpen worden behandeld. Zou elk individueel raadslid het recht toekomen om agendapunten voor de vergadering aan te dragen dan zou het effectief functioneren van de raad in gevaar kunnen komen. Een raadsminderheid die bij herhaling onderwerpen op de agenda plaatst, waarover de raadmeerderheid niet wenst te beraadslagen, kan de besluitvorming van de raad ernstig belemmeren”.
Bij de wijziging van het model reglement in 2010 is het vierde lid geschrapt. Dit lid gaf de mogelijkheid een wethouder na een motie van wantrouwen direct te ontslaan (artikel 49 Gemeentewet). Zonder de bepaling in het vijfde lid was deze ontslagmogelijkheid niet mogelijk door de procedureregels van het reglement van orde. Bij de wijziging van de Gemeentewet van april 2009 is artikel 49 gewijzigd, hierdoor is deze bepaling overbodig geworden en geschrapt.
Artikel 38 -Terugzenden collegevoorstel
Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel kan agenderen, dat het college heeft voorbereid. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is. De raad moet hier toestemming voor geven.
Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad kan het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De raad bepaalt echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder voorbereid is, opnieuw behandeld wordt. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan het presidium overlaten.
Dit artikel stelt nadere regels aan artikel 155 van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht en het vragen van inlichtingen, doch is een veel zwaarder politiek middel. Door middel van dit artikel kan het vragen van inlichtingen op de agenda van de raad geplaatst worden zodat de raad hierover kan debatteren. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet-geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad voor nodig. Het is niet gebruikelijk een interpellatie toe te staan, indien er al schriftelijke vragen of inlichtingen over hetzelfde onderwerp zijn ingediend en deze vragen nog niet zijn beantwoord. Het karakter van het vragenhalfuur (zie artikel 41) verschilt van het recht van interpellatie. Het recht van interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter. Leden van de raad kunnen aan het college inlichtingen vragen over het door hem gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt. Raadsleden vragen daarmee leden van het college zich te verantwoorden voor het door hen gevoerde bestuur.
Het is niet ongewoon dat een interpellatiedebat wordt afgesloten met het in stemming brengen van een motie.
In een gedualiseerd systeem zijn wethouders geen lid meer van de raad. Toch is het van belang dat zij bij een instrument als de interpellatie ook op de hoogte worden gesteld van de inhoud van het verzoek. Door de toevoeging in het tweede lid wordt hiervoor gezorgd. De toelichting bij artikel 37 over de stuurgroep Leemhuis en de (verplichte) aanwezigheid van collegeleden is ook op dit artikel van toepassing.
Dit artikel is toegevoegd bij de behandeling van dit reglement in de raadsvergadering van 28 juni 2007, omdat in het concept reglement van orde niet expliciet een regeling voor een spoeddebat was opgenomen.
De raad achtte het wenselijk dat – hoewel er in de Gemeentewet en in het reglement indirect mogelijkheden zijn – voor een dergelijk debat een en ander in het reglement geregeld is.
Bij de instrumenten die de raad ter beschikking heeft moet in dit verband goed worden afgewogen of het gaat om het vragen van inlichtingen aan het college, het verzoek tot het houden van een interpellatie, of daadwerkelijk om een spoeddebat.
Evenals bij het verzoek om een interpellatie moet ook bij het aanvragen van een spoeddebat een zorgvuldige afweging plaatsvinden. Het gaat immers in beide gevallen om een zwaar politiek middel.
Artikel 40 - Schriftelijke vragen
Het vragenrecht geeft aan de leden van de raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking.
Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. De verantwoordelijke portefeuillehouder dient de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen, indien de beantwoording niet binnen de gestelde termijnen kan plaatsvinden. Niet de voorzitter, maar het verantwoordelijk collegelid of de burgemeester geeft daarom het antwoord. De raad kan oordelen dat het bijvoorbeeld wenselijk is dat een collegelid of de burgemeester direct kan antwoorden op een vraag. Om die reden is in het zesde lid ingevoegd dat de raad anders kan beslissen. In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld - bij de behandeling van de lijst van ingekomen stukken waarop het antwoord geplaatst is- nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van mening is, dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moet leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van de raad te krijgen.
Artikel 41 - Mondelinge vragen en beantwoording.
Deze bepaling vormt een aanvulling op het artikel 155, eerste lid, van de Gemeentewet met betrekking tot het vragenrecht. Het is een facultatieve bepaling. Het is aan de raad om te bepalen of de instelling van een vragenhalfuur en daarmee het opnemen van een dergelijke bepaling in het reglement van orde wenselijk is. Wel kan het vragenhalfuur bijdragen aan een vergroting van de betrokkenheid van burgers bij het bestuur door in te gaan op actuele zaken.
Veelal fungeerde de rondvraag vroeger in de raadsvergadering als een mogelijkheid tot het stellen van vragen. In een dualistisch stelsel is het echter niet meer vanzelfsprekend dat de ter zake kundige wethouder aanwezig is. Om die reden en omdat het de herkenbaarheid van de controlerende taak van de raad ten goede komt, kan hiervoor een aparte gelegenheid gecreëerd worden.
De drempel om vragen te stellen wordt verlaagd en de media-aandacht voor de lokale politiek kan worden vergroot. In het vragenhalfuur krijgt de raad de mogelijkheid over vooraf ingebrachte onderwerpen (leden van) het college aan de tand te voelen.
Het karakter van het vragenuur verschilt dan ook van het recht van interpellatie. Het recht van interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter en leden van de raad kunnen aan het college inlichtingen vragen over het door hem gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt. Raadsleden vragen daarmee leden van het college zich te verantwoorden voor het door hen gevoerde bestuur.
Voor de herkenbaarheid voor de burgers is het raadzaam om het vragenhalfuur op een vast tijdstip te houden.
In het tweede lid is een aanmeldingstermijn opgenomen (vóór 10.00 uur ’s ochtends op de dag van de vergadering) vanwege het feit dat wethouders moeten worden uitgenodigd om antwoord te kunnen geven op de vragen van raadsleden. Vanwege het minder zware karakter van het vragenuur vergeleken met de interpellatie is gekozen voor deze aanmeldingstermijn (terwijl voor de interpellatie 48 uur van vóór de vergadering geldt).
In het artikel zijn strikte spreektijden van een ieder vermeld om de levendigheid te vergroten en om een debat te voorkomen.
Dit artikel is een uitwerking van de verantwoordingsplicht van het college (art. 169 Gemeentewet) en de burgemeester (art. 180). Deze artikelen bepalen dat de leden van het college tezamen en ieder afzonderlijk en de burgemeester de door een of meer leden van de raad mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen geven, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.
De Memorie van Toelichting stelt dat het recht op inlichtingen alle vormen omvat waarin
inlichtingen kunnen worden gevraagd. Het kan variëren van het stellen van mondelinge of
schriftelijke vragen tot het houden van een interpellatie. In het reglement van orde moet de raad nadere regels geven omtrent de wijze waarop dit recht kan worden uitgeoefend. De keuze voor het mondeling of schriftelijk verstrekken van de inlichtingen wordt gelegd bij de verstrekker. Dat mag dus in het Reglement van Orde niet worden beperkt. Het verschil met de vragen van artikel 40 (schriftelijke vragen) is dat met die vragen informatieverstrekking wordt beoogd, terwijl de vragen van artikel 42 worden gesteld in het kader van de verantwoordingsplicht van het college, het collegelid, dan wel de burgemeester.
Hoofdstuk 5 Begroting en rekening
Artikel 43 en artikel 44 - Procedure begroting en Procedure jaarrekening
In deze artikelen wordt de procedure voor de begroting en jaarrekening vastgelegd. De desbetreffende procedure kan jaarlijks of in zijn algemeenheid voor een langere periode worden bepaald. In de Handreiking voor de financiële verordeningen en controleverordeningen (artikel 212, 213, 213a Gemeentewet)) wordt de inhoudelijke kant uitgewerkt.
Hoofdstuk 6 Lidmaatschap van andere organisaties
Artikel 45 - Verslag; verantwoording
Leden van de raad (of in voorkomende gevallen de burgemeester, een wethouder of de gemeentesecretaris), die lid zijn van een algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling, verrichten aldaar hun taak zowel als leden van dat bestuur en als vertegenwoordiger van en in naam van de gemeente. Voor de wijze, waarop zij in het bestuur van de gemeenschappelijke regeling functioneren, zijn zij verantwoording verschuldigd aan de raad, die hen heeft aangewezen. Ook de gemeenschappelijke regeling dient over deze verantwoordingsplicht en over de informatieverstrekking aan de raad bepalingen te bevatten.
In het eerste lid van dit artikel is een regeling getroffen voor mondelinge verslaglegging. In het tweede en derde lid wordt aangegeven dat vóór het begin van de vergadering gemeld moet worden dan men verslag wil doen en dat de voorzitter dan het tijdstip in de vergadering bepaalt van deze verslaglegging. In het vierde lid wordt aangegeven dat behandeling van het verslag door de raad door de voorzitter kan worden doorverwezen naar de raadscommissie.
In het vijfde lid wordt de mogelijkheid tot het stellen van schriftelijke vragen aangegeven, overeenkomstig de regels, daarvoor gesteld in artikel 37.
Het zesde lid bevat de procedure voor de ter verantwoording roeping, die aansluit bij de regels voor inlichtingen (zie artikel 42).
Hoofdstuk 7 Besloten vergadering
Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie, het maken van het verslag.
De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing, voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden.
Artikel 24 Gemeentewet somt het aantal zaken op die niet in een besloten vergadering mogen worden beraadslaagd of besloten:
- de vaststelling en wijziging van de begroting en de jaarrekening;
- de invoering, wijziging en afschaffen van gemeentelijke belastingen;
- benoeming en ontslag van wethouders.
Deze opsomming is in dit artikel niet nog eens overgenomen.
Daarnaast speelt de geheimhouding van hetgeen in een besloten vergadering is besproken. Dat moet uitdrukkelijk in die vergadering worden opgelegd. De belangen genoemd in artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) zijn hierbij de leidraad. Dit is geregeld in de Gemeentewet en nader uitgewerkt in de artikelen 47 tot en met 49 van het reglement.
Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet wordt opgelegd dan wel opgeheven.
In artikel 23 van de Gemeentewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor ‘het sluiten van de deuren’, de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.
In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid, van de Gemeentewet. In overeenstemming met artikel 20 is de griffier verantwoordelijk voor het verslag van de raadsvergadering. Dit geldt ook voor het verslag van een besloten vergadering. Dit verslag ligt ter inzage bij de griffier.
Hetgeen besproken wordt in een besloten vergadering, valt niet van rechtswege onder de geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 25 en artikel 55 van de Gemeentewet noodzakelijk.
Artikel 49 - Opheffing geheimhouding
In de aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen; ook stukken die niet persé aan hem behoeven te zijn overgelegd. In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.
Op grond van artikel 25 van de gemeentewet, derde en vierde lid, kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen.
Hoofdstuk 8 Toehoorders en pers
Artikel 50 - Toehoorders en pers
De hier aangeven procedurebepalingen zijn gebaseerd op de in artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid aan de voorzitter van de raad om toehoorders die de orde verstoren, te doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging te ontzeggen.
Artikel 51 - Geluid- en beeldregistraties
Aangezien de vergaderingen van de raad in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft.
Artikel 52 - Gebruik mobiele telefoons
Dit artikel 51 heeft betrekking op moderne communicatiemiddelen. Deze kunnen verstorend werken tijdens de vergadering. Dit artikel geeft de voorzitter de mogelijkheid om op te treden wanneer door het gebruik van moderne communicatiemiddelen, de orde van de vergadering wordt verstoord.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 54 - In werkingtreding
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2015-126429.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.