Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade.

 

 

De raad van de gemeente Hulst;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 november 2015;

Gelet op artikel 6.7 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.1.3.3 Besluit ruimtelijke ordening;

B E S L U I T :

  • De “Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming planschade gemeente Hulst

    2008” in te trekken;

  • De “Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hulst 2015” vast te stellen;

  • Het ‘aanvraagformulier tegemoetkoming planschade’, welke door het college van burgemeester en wethouders werd vastgesteld bij collegebesluit van 8 december 2015, in de verordening 2015 op te nemen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening indient;

  • b.

    adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordening;

  • c.

    adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van deze verordening;

  • d.

    besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    gemeente: gemeente Hulst;

  • g.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • h.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • i.

    wet: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 1a Aanvraagformulier

Een aanvraag om tegemoetkoming in planschade wordt in behandeling genomen nadat het hiertoe vereiste ‘aanvraagformulier tegemoetkoming planschade’ volledig is ingevuld en ondertekend.

Artikel 2. Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het

besluit verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van

een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het

besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3. Adviseur of adviescommissie

  • 1.

    Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.

  • 2.

    Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3.

    Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4.

    Indien naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5.

    Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6.

    De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 4. Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1.

    Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2.

    Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de raad. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 5. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of

adviescommissie

  • 1.

    Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 2 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

    • a.

      een adviseur als bedoeld in artikel 3, eerste lid, of

    • b.

      meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 3, vijfde lid.

  • 1.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen.

  • 2.

    Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 6. Werkwijze adviseur of adviescommissie

    • 1.

      Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

    • 2.

      Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

    • 3.

      De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

    • 4.

      De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

    • 5.

      Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

    • 6.

      Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

    • 7.

      Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

    • 8.

      De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

    • 9.

      In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

    • 10.

      In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

     

     

     

     

     

     

     

     

Artikel 7. Slotbepalingen

1.

 

 

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 23 december 2015.

    2.

     

     

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Hulst 2015”

  •  

  • 3.

    De “Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming planschade gemeente Hulst 2008” wordt ingetrokken.

 

Dit besluit werd in de raadsvergadering van 17 december 2015 aangenomen

De gemeenteraad van de gemeente Hulst

De Griffier De Raadsvoorzitter

 

Toelichting model-procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade

Algemene toelichting

Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van

inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal

lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in

planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de

aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende

anderszins verzekerd is.

Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip

waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), is

uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2

Wro) en wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het

aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro).

Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond van

artikel 6.7 Wro in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een uniformering en

standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze van beoordeling van

een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)

en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere

gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De

regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro.

In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen van een

aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een

adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzen die

advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro

wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop

een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. In artikel 6.1.3.3,

tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op:

  • a)

    de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;

  • b)

    de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;

  • c)

    het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;

  • d)

    de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de

belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf

in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen

wraken;

a)de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de

belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder

verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken,

en de hierbij geldende termijnen.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en

voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie

van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen

in artikel 6.1.1.1 Bro van belang. Ten behoeve van de duidelijkheid van de begrippen adviseur en

adviescommissie is in deze verordening een van het Bro afwijkende omschrijving van het begrip

adviseur opgenomen. Het begrip gemeente is afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken dat

indien de verordening het woord gemeente gebruikt, het de gemeente betreft waar de aanvraag

om tegemoetkoming in planschade is ingediend.

Artikel 1a Aanvraagformulier

In de jaren voorafgaand aan nieuwe Wet ruimtelijke ordening (vóór 1 juli 2008) werden er naar verhouding weinig verzoeken om planschade ontvangen. Wellicht een samenloop van omstandigheden dat er na de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening, per 1 juli 2008, meerdere verzoeken om planschade zijn ontvangen. Bij nader inzien blijkt het, mede gezien de wetswijziging, wenselijk te zijn een formulier hiervoor te ontwikkelen. Als basis geldt dat een aanvraag om tegemoetkoming in planschade niet in behandeling wordt genomen indien het formulier niet volledig en ondertekend wordt ingediend. Dit formulier wordt aangehaald als "Aanvraagformulier tegemoetkoming planschade".

Artikel 2. Opdrachtverstrekking

Het college dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs

gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de

Algemene wet bestuursrecht. Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een

aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de

aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft

betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledige

aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro

moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de

aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is

gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de

termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling

van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier

weken worden verlengd. Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten

behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in

artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere

adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.

De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er

geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een

ingediend verzoek tot wraking.

Artikel 3. Adviseur of adviescommissie

Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de

aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een

adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te

beschikken.

Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een

natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van

Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade

kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de

adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie.

Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat

de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste

adviseur/vaste adviescommissie).

In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende

deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de

kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen,

die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving

onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een

planologische verslechtering beschikt.

Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen

of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en

omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te

betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede en/of derde

adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er

sprake van een adviescommissie (artikel 3, vijfde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro

genoemde zaken te betrekken.

Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan

laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college

vereist.

Artikel 4. Deskundigheid en onafhankelijkheid

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over

de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de

adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot aanwijzing van

een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van

opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid,

genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.

In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c,

Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van

het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 4, tweede lid, bepaald dat die

adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts

bepaalt artikel 4, tweede lid, dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische

maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze

betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden

gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van

planologische maatregelen.

Artikel 5. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of

adviescommissie.

Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere

belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro schriftelijk op de

hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De

aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere

adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend

gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere

belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro zich niet kunnen

verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of

meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken

bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van

de Wro kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of

omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen

lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek

tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet

binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking

beslissen.

Artikel 6. Werkwijze adviseur of adviescommissie

Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen

en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder

verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens

worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.

In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de

adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de

aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle

bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de

beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.

Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de

bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd.

Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel

6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de

aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.

Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de

gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden

als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro te worden toegezonden. Deze termijn

kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (zevende lid).

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan

de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere

belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de opstelling van

het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat

de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept

advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66). In dit kader

bepaalt het achtste lid dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en

andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de

gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren.

Het negende en het tiende lid bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het

college.

Artikel 7. Slotbepalingen

In de citeertitel kan een jaartal worden opgenomen om de betrokken verordening te

onderscheiden van eventuele gelijkluidende opvolgende verordeningen.

Naar boven