Gemeenteblad van Leusden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Leusden | Gemeenteblad 2015, 122822 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Leusden | Gemeenteblad 2015, 122822 | Beleidsregels |
Beleidsregels per 1 januari 2016 betreffende Verordening Wmo 2015
Artikel 11: Hulp bij het huishouden (HH)
De maatwerkvoorziening HH bestaat uit de volgende categorieën:
Het resultaat van de ondersteuning is gericht op een schoon en leefbaar huis. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt. Daarmee wordt een basisniveau van schoonhouden van het huis gerealiseerd.
Artikel 14: Eigen bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen
Voor de algemene voorziening hulp bij de huishouding (HH) is de eigen bijdrage gelijk aan de kosten van de voorziening. Voor aanvragers die behoren tot de doelgroep van de Wmo geldt in 2015 en 2016 een gereduceerd tarief.
Artikel 17: Aanvragen van een PGB
Een PGB is alleen mogelijk als:
De cliënt naar het oordeel van het college in staat is de aan het PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren of hij daarvoor iemand heeft gemachtigd die:
Een persoon is die niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het PGB wordt ingekocht, tenzij dit, gezien de situatie van de cliënt, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding van het PGB is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden.
Artikel 18: Professionele ondersteuning
Er is sprake van professionele ondersteuning als één van de in dit artikel genoemde situaties zich voordoet en de hulpverlener/zorgverlener beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag die na of maximaal 2 maanden voor indiensttreding bij zijn werkgever of de start van de zorg/ondersteuning is afgegeven:
Artikel 20: PGB bij vergoeding van vervoerskosten
Het college bepaalt jaarlijks de budgetten per vervoermiddel (zie bijlage).
Artikel 24: Financiële tegemoetkoming meerkosten
Op basis van artikel 19 Verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2015, kan op aanvraag een financiële tegemoetkoming worden verstrekt aan personen met een beperking of chronische of psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Beleid op dit punt is in voorbereiding.
Artikel 25: Wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld
De hoogte van een PGB wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het PGB gaat besteden en is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.
Artikel 26: Mogelijkheden tot het kiezen voor een PGB
Een PGB is alleen mogelijk als:
De cliënt naar het oordeel van het college in staat is de aan het PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren of hij daarvoor iemand heeft gemachtigd die: Een persoon is die niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het PGB wordt ingekocht, tenzij dit, gezien de situatie van de cliënt, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding van het PGB is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden.
Het college toetst de geschiktheid van cliënt of zijn sociale netwerk om de taken die aan een PGB zijn verbonden op verantwoorde wijze uit te voeren onder meer aan de hand van de uitslag van een volledig doorlopen, door Per Saldo of vergelijkbare opgestelde en bij het wijkteam verkrijgbare PGB-zelftest;
Voorzover de eigenaar en/of mederwerkers van de professionele ondersteuningsorganisatie, de zelfstandig hulpverlener of hulpverlener/zorgverlener die een arbeidsovereenkomst heeft met de hulpvrager; eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant van de degene aan wie ze de ondersteuning of hulpverlening bieden zijn;
Artikel 27: PGB Beschermd Wonen
Indien een zorgaanbieder door het niet meer toekennen van de woontoeslag voor PGB’s BW geen continuïteit van zorg kan bieden, kan de gemeente op basis van een onderbouwde aanvraag tot eenmalige compensatie overgaan. De gemeente kan de pgb-zorgaanbieder tegemoet komen voor 50% van het maximaal toe te kennen bedrag aan woontoeslag
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen in deze beleidsregels is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
het college van de gemeente Leusden,
E. D. Luchtenburg
directeur-secretaris
mevrouw drs. A. Vermeulen
burgemeester
Bijlage: overzicht vergoedingen en maximum bedragen
Schoonmaakwerkzaamheden met lichte ondersteuning in de huishouding (HH2) |
||||
Mantelzorg met inkomenscompensatie (mantelzorger heeft minder of geen mogelijkheden om inkomen uit arbeid te verwerven. |
Voor gebruik van eigen auto, taxi en rolstoeltaxi zijn normbedragen op jaarbasis vastgesteld. Op de norm wordt een korting toegepast op grond van verblijf in een intramurale instelling, een samenvallende vervoersbehoefte, een beperkte vervoersbehoefte of andere aanwezige vervoersvoorzieningen.
Toelichting beleidsregels Wmo 2015
In gevallen waarin sprake is van een melding van een hulpvraag voor ‘beschermd wonen’ kan de melding worden gedaan bij Larikslaan2. Larikslaan2 zorgt voor toeleiding naar de door de gemeente Amersfoort aangewezen instelling als bedoeld in artikel 1.3 van de beleidsregels en de nadere regels gemeente Amersfoort worden toegepast voor beschermd wonen.
De beleidsregels gaan uit van de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om een oplossing te vinden voor het probleem dat wordt voorgelegd. Dit wordt nog eens bevestigd door de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan (PP) in te dienen.
Het PP is een belangrijk document in de fase van vraagverheldering en onderzoek, omdat daarin de aanvrager zelf een beeld geeft van de relevante feiten en omstandigheden, van te ondernemen acties en van resultaten die bijdragen aan zijn participatie in de samenleving. Door het opstellen van een PP geeft de aanvrager blijk van eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Het PP biedt de aanvrager de mogelijkheid zelf optimaal vorm te geven aan het pakket van maatregelen en voorzieningen om het probleem op te lossen. Het geeft een goede uitgangspositie voor het inzetten van de juiste en passende acties.
Het PP is nadrukkelijk aan de orde bij een aanvraag van een PGB en geeft inzicht in de keuze van een PGB boven verstrekking in natura. Op basis van de specificaties van het plan moet de hoogte van het budget op een zorgvuldige wijze kunnen worden vastgesteld.
De gemeente Leusden vraagt in het bijzonder aandacht voor de rol van de samenleving in het sociaal domein. Het PP van de aanvrager gaat daarom specifiek in op de mogelijkheden en eigen kracht van de aanvrager. Het PP geeft nadrukkelijk aan waardoor (ontbreken van welke mogelijkheden) een beroep moet worden gedaan op een maatwerkvoorziening.
De Wmo 2015 gaat uit van een ‘aantoonplicht’ voor de aanvrager. Dit betekent in beginsel dat de medewerker van Larikslaan2 niet zelf actief op zoek gaat naar relevante feiten. Het is aan de aanvrager alle relevante feiten naar voren te brengen. Vervolgens is het aan de medewerkers van Larikslaan2 om de juistheid van deze feiten te verifiëren. De aanvrager geeft daartoe uitdrukkelijk toestemming. Het spreekt vanzelf dat de aanvrager door de medewerker van Larikslaan2 ondersteund wordt in het volledig en duidelijk presenteren van de relevante feiten en omstandigheden.
De aanvrager krijgt daarnaast de mogelijkheid zich te laten ondersteunen door een cliëntondersteuner. Larikslaan2 biedt dit actief aan.
De Wmo 2015 kent geen limitatieve opsomming van gegevens die de aanvrager moet verstrekken. Wel is de aanvrager verplicht mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan de aanvrager redelijkerwijs mag verwachten dat deze belangrijk zijn voor het vinden van een passende oplossing. Hieruit blijkt dat de Wmo 2015 niet is gericht op het vaststellen van het recht op een bepaalde voorziening, indien aan bepaalde criteria wordt voldaan. De Wmo 2015 beoogt maatwerk te leveren dat aansluit bij de vraag en de geconstateerde problematiek.
Het gesprek is de belangrijkste stap in de fase van vraagverheldering en staat in beginsel volledig los van een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 9 en 10 van de verordening. Het gesprek wordt uitgevoerd naar aanleiding van een ondervonden probleem en is oplossingsgericht. Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt.
Het geeft de mogelijkheden van de aanvrager zelf, de mogelijkheden in zijn netwerk en/of vrijwilligers en de mogelijkheden van algemene voorzieningen weer. Indien nodig geeft het een beschrijving van de in te zetten maatwerkvoorzieningen. Een ingediend PP maakt onderdeel uit van de aanvraag en is een bijlage bij het verslag.
Van het verslag kan niet verwacht worden dat het een altijd een objectieve weergave van de situatie van aanvrager weergeeft: het kan duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn.
Volgens de Wmo 2015 is een algemene voorziening: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is. Een algemene voorziening is laagdrempelig en zonder toegangsbesluit beschikbaar voor alle inwoners van Leusden. Dit roept de vraag op hoe algemene voorzieningen zich verhouden tot algemeen gebruikelijke voorzieningen, collectieve voorzieningen en maatwerk (individuele) voorzieningen.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo en komen daarom niet voor verstrekking in aanmerking. Ook niet als sprake is van een laag inkomen, in dat geval is de Participatiewet voorliggend. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voor iedereen bereikbaar en behoren dus tot hetgeen inwoners zelf kunnen regelen (eigen kracht). Een voorziening is dus algemeen gebruikelijk als deze:
Collectieve voorzieningen zijn algemene voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Een collectieve voorziening wordt ingezet op basis van de vraag. Onder de Wmo 2015 vallen collectieve voorzieningen onder het begrip algemene voorziening.
Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan: boodschappendiensten van bijvoorbeeld supermarkten, pools voor rolstoelen en scootmobiels, en klussendiensten voor bijvoorbeeld kleine woningaanpassingen.
Deze en andere algemene voorzieningen komen, met of zónder gemeentelijke inmenging, voor steeds meer personen beschikbaar. Een algemene voorziening is per definitie geen maatwerkvoorziening en de wettelijke regels rond eigen bijdragen gelden niet. De gemeente kan wel een eigen bijdrage rekenen voor een algemene voorziening die bij verordening is ingesteld.
Vanaf 1 februari 2015 bestaat er in Leusden een algemene voorziening voor hulp bij de huishouding (HH). De kosten zijn afhankelijk van het tarief dat aanbieders stellen en van de budgettaire ruimte bij de gemeenten om deze voorziening in 2015 en 2016 in stand te houden.
De algemene voorziening HH is gelijkwaardig aan de maatwerkvoorziening en geldt als voorliggend voor de maatwerkvoorziening. Als richtsnoer geldt dat mensen met een inkomen dat hoger is dan 120% van het Wmo-norminkomen als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo en jonger zijn dan 85 jaar gebruik kunnen maken van de algemene voorziening. Verschil met de maatwerkvoorziening is dat:
een indicatie ontbreekt, volstaan kan worden met een lichte toegangstoets om te beoordelen of aanvrager tot de personen kring van de Wmo 2015 behoort en woont in Leusden. Tot de doelgroep van de Wmo behoren inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun naaste omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie
Een maatwerkvoorziening is een, op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie of beschermd wonen en opvang. Een maatwerkvoorziening is dus gericht op het vergroten van het vermogen van de cliënt om zichzelf te redden op alle levensterreinen en/of op het deelnemen aan de maatschappij. Dat wil zeggen dat de aanvrager een dagstructuur heeft (onderwijs, dagbesteding, werk) en zowel lichamelijk als psychisch zo goed mogelijk kan functioneren.
Bij elke vraag naar ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid of participatie onderzoekt het college met behulp van een algemeen afwegingskader welke oplossing het meest adequaat is. Hierbij zijn de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de persoon van belang en wordt gekeken wat iemand zelf kan oplossen, welke algemene voorziening bruikbaar is en welke voorliggende wetgeving van toepassing is om uiteindelijke tot een maatwerkvoorziening te komen. In onderstaand afwegingskader wordt de hiërarchie hierbij aangegeven.
Dit betekent voor de motivering van de beschikking dat bij het toewijzen van een maatwerkvoorziening steeds een verwijzing wordt gemaakt naar de doelstelling van participatie in de samenleving met een korte beschrijving op welke wijze de maatwerkvoorziening daaraan bijdraagt. Bij een afwijzende beschikking is sprake van een zwaardere motivering. De motivering wordt dan opgebouwd vanuit de aanwezige mogelijkheden van bovenstaande voorliggende oplossingen. Bij elke maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening.
De Wmo 2015 is bedoeld om de eigen kracht te versterken. Iemand wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. De eigen verantwoordelijkheid van de persoon en diens netwerk komt tijdens het onderzoek aan de orde.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Dit heeft een verplichtend karakter en is de hulp of ondersteuning die binnen een sociale relatie gewoon is in een gezamenlijk huishouden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om:
Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren, bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten. Iedere volwassene wordt geacht naast een volledige baan of studie bovenstaande gebruikelijke taken op zich te nemen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid gedurende een aantal dagen en nachten kunnen niet-uitstelbare taken worden overgenomen.
Als de huisgenoot aangeeft niet te weten hoe een taak moet en dit nooit gedaan heeft, kan korte tijd ondersteuning worden ingezet om het aan te leren.
Er wordt rekening gehouden met eigen beperkingen en gezondheidssituatie van degene die de gebruikelijke hulp verleent. Dit geldt ook als er sprake is van (dreigende) overbelasting.
Mantelzorg is hulp ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke zorg en kan geboden worden door huisgenoten of door andere personen uit het sociale netwerk. De mantelzorger is bereid om een substantieel deel of de gehele ondersteuning te bieden en doet dit vrijwillig. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting kan de gemeente de mantelzorger ondersteuning bieden (via LL2 en product ‘respijtverblijf voor volwassenen’). Voor wat betreft respijtzorg is het woonplaatsbeginsel van de zorgvrager die mantelzorg ontvangt uitgangspunt: die mantelzorger kan aanspraak maken op respijtzorg, welke vanwege dreigende overbelasting de ondersteuning (op termijn) niet kan voortzetten. In geval van een voorziening wordt deze altijd toegekend aan de persoon met een beperking.
Vrijwillige hulp kan in diverse vormen plaatsvinden en kan voorkomen dat er een beroep gedaan wordt op een andere voorziening. Voorbeelden zijn: een maatjes project, het verrichten van hand- en spandiensten en dagbestedingsactiviteiten. Een vrijwilliger kan ook meedoen in een algemene voorziening.
Algemeen gebruikelijke voorziening en Algemene voorziening zijn in een eerder stadium behandeld
De Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) de Participatiewet en de Jeugdwet zijn voorliggend op de ondersteuning vanuit de Wmo 2015. Soms kan het echter samengaan en vindt er afstemming plaats.
Een vervoersvoorziening wordt als maatwerkvoorziening verstrekt met als doel om zich in en om de woning te kunnen verplaatsen (het kan hier gaan om een voorziening als een rolstoel of scootmobiel) of om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer (zoals het kunnen doen van boodschappen, het kunnen onderhouden van sociale contacten of deel kunnen nemen aan activiteiten, waaronder dagbesteding).
Bij de beoordeling van de aanspraak op een vervoersvoorziening wordt onderzocht of het (niet vraagafhankelijk) Openbaar Vervoer te voet, per fiets of in voorkomende gevallen per bus kan worden bereikt en vervolgens kan worden gebruikt. Voor de vraag of cliënt bijvoorbeeld de bus (of ander Openbaar Vervoer) kan bereiken en gebruiken is het redelijk om uit te gaan van de vraag of de cliënt een afstand van 800 meter in 20 minuten kan afleggen. Mogelijk kan dat met de gebruikelijke loophulpmiddelen zoals een rollator. Het spreekt voor zich dit ook afhankelijk kan zijn van de afstand waarbinnen zich een opstaphalte bevind. In die gevallen beoordeelt het College of de cliënt die afstand kan overbruggen met een voor hem algemeen gebruikelijk vervoermiddel.
Primaat van het collectief vervoer
Blijkt uit de inventarisatie tijdens het gesprek met een cliënt dat er geen/onvoldoende gebruik gemaakt kan worden voor voorliggende of algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen, dan geld t het primaal van het collectief vervoer in de vorm van de regiotaxi als goedkoopst passende bijdrage.
Vervoer in verband met vrijwilligerswerk
De (extra) vervoersbehoefte of kosten in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk vormt in beginsel geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen. Uit de WVG-jurisprudentie blijkt dat het redelijk is dat de vervoerskosten worden betaald door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt. Aangenomen wordt dat dit uitgangspunt ook geldt onder de Wmo 2015. Dit betekent wel dat het College kan afwijken van het beleidsuitgangspunt als daar in het individuele geval aanleiding voor is.
Onderdeel van een vervoersbehoefte kan ziekenhuisbezoek of ander 'medisch vervoer' zijn. Het feit dat de cliënt met het collectief vervoer - in geval van een medische spoedsituatie - niet of niet tijdig in het ziekenhuis kan komen vormt geen reden om het primaat niet toe te passen (vergelijk CRVB:2014:2101). De ondersteuningsplicht is in beginsel gericht op verplaatsingen in de directe leefomgeving. Verplaatsingen in verband met medische spoedsituaties vallen daar niet onder en voor zover geen aanspraak bestaat op een andere wettelijke aanspraak (in casu Zvw of AWBZ), valt het 'medisch' vervoer binnen de leefomgeving onder de Wmo.
Aard van de beperkingen en bezit van eigen (aangepaste) auto
Het hanteren van het primaat van de Regiotaxi kan ook zijn toegestaan bij progressieve aandoeningen. Het kan in voorkomende gevallen aannemelijk zijn dat een autoaanpassing (of verdere aanpassingen) op zichzelf wel aangewezen zijn, maar dat het duidelijk is dat de eigen (aangepaste) auto binnen afzienbare termijn niet meer kan worden gebruikt. Deze overweging heeft ook betrekking op het kostenaspect (goedkoopst passende bijdrage).
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik worden verleend indien een cliënt zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om cliënten die rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel transportrolstoel genoemd) is doorgaans niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of gebruik gemaakt kan worden van een rolstoelpool, een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn. Dat laatste is vaak het geval in bijvoorbeeld winkelcentrum, ziekenhuizen, pretparken en dergelijke.
Het kan echter ook gaan om een transportrolstoel waarop de cliënt is aangewezen om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen. In dat geval zijn de bovengenoemde mogelijkheden (rolstoelpool, uitleen) niet van toepassing. Deze rolstoel kan worden meegenomen in het collectief vervoer of in de eigen auto. In de praktijk zal dit echter niet vaak voorkomen.Een sportrolstoel maakt het mogelijk om aan sport deel te nemen en mensen te ontmoeten. Een elektrische rolstoel die uitsluitend voor buitengebruik bedoeld is, betreft een vervoersvoorziening die qua gebruiksdoel gelijk is aan een scootmobiel.Auto aanpassingen
Autoaanpassingen zijn erop gericht verplaatsingen mogelijk te maken in de leefomgeving voor cliënten die daarvoor zijn aangewezen op een eigen auto.
Uitgangspunten bij de beoordeling autoaanpassing
Is een auto zeven jaar of ouder en is er al 75.000 kilometer of meer mee gereden? Dan is een (flinke) aanpassing meestal niet meer verantwoord. Een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de ANWB) is nodig om te kunnen beoordelen of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Bij een (flinke) aanpassing moet de auto nog minimaal zeven jaar veilig kunnen rijden. Heeft een auto al meer dan 75.000 kilometer gereden gaat het College daar niet van uit. De geldigheidsduur van het rijbewijs wordt ook in ogenschouw genomen.
Sommige autoaanpassingen kunnen algemeen gebruikelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan stuur- en rembekrachtiging, de automatische versnelling of een auto met hoge instap. Voor deze aanpassingen kan geen beroep worden gedaan op de Wmo (vergelijk CRVB:2011:BU7172).
Bewoners van een intramurale instelling hebben over het algemeen een lagere vervoersbehoefte dan mensen die zelfstandig wonen. Dit omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden. Daarom is de vergoeding maximaal 50% van de maximale forfaitaire tegemoetkoming. Indien er sprake is van een zeer beperkte vervoersbehoefte wordt de vergoeding met 75% gekort. Hieraan ligt een individuele motivering ten grondslag.
Combinatie van vervoersvoorzieningen
Bij een combinatie van vervoersvoorzieningen valt te denken aan een scootmobiel voor het verplaatsen rondom de woning en middellange afstanden naast een pasje voor collectief vervoer (vervoersdoel middellange en lange afstanden).
Categorieën Hulp bij het huishouden
Voor de maatwerkvoorziening HH geldt de indeling in twee categorieën, die hierna worden toegelicht:
Binnen de woonvoorzieningen valt de volgende onderverdeling te maken:
Het uitgangspunt is dat van de aanvrager verwacht mag worden dat hij verhuist naar een passende of een goedkoper aanpasbare woning wanneer er hogere kosten verbonden zijn aan het aanpassen van de huidige woning. Zo worden dure woningaanpassingen vermeden en kunnen al aangepaste woningen worden hergebruikt.
Zwaarwegende redenen om af te zien van het verhuisprimaat
Er kunnen zwaarwegende redenen zijn waardoor een uitzondering moet worden gemaakt op het verhuisprimaat. Voorbeelden zijn:
Er blijkt uit medisch onderzoek een contra-indicatie voor verhuizen. Bijvoorbeeld als niet verwacht wordt dat een (dementerende) cliënt binnen een redelijke termijn zal aarden of vertrouwd zal kunnen geraken in de woning of woonomgeving én er geen aanspraak bestaat op toegang tot de Wet langdurige zorg (langdurig verblijf).
Er blijkt uit onderzoek dat de medische situatie van de cliënt zich verzet tegen een zoektijd/wachttijd naar een geschikte woning (artikel 9.3 lid 1 onder b van de Verordening). Uit het medisch advies moet dan bijvoorbeeld blijken wat een medisch aanvaardbare termijn is waarbinnen iemand over een aangepaste/geschikte woning moet beschikken. Dat is afhankelijk van de individuele situatie.
De aanwezigheid van mantelzorg door mensen in de directe omgeving van de woning maakt het niet acceptabel dat de cliënt verhuist. Daarvan is sprake als de te verlenen mantelzorg wordt geleverd in een bepaalde intensiteit en een wezenlijke bijdrage levert aan het behoud van de zelfredzaamheid van de cliënt. Dat is bijvoorbeeld het geval als de mantelzorg professionele hulp overbodig maakt en duidelijk is dat de mantelzorg in zijn bestaande omvang en intensiteit bij een eventuele nieuwe woning niet (meer) kan worden verleend. Ook hier geldt de beoordeling of er aanspraak bestaat op toegang tot de Wet langdurige zorg (langdurig verblijf).
Woonlastenconsequenties woning
Een nieuwe huurwoning kan een aanzienlijke stijging van de huurprijs met zich meebrengen. Deze huidige huurprijs wordt vergeleken met de huurprijs van de beschikbare woning rekening houdend met het recht op huurtoeslag en eventueel toename of afname van het wooncomfort. Het College beoordeelt in ieder geval of een eventuele huurlastenstijging de draagkracht van de aanvrager te boven gaat. Bij toewijzing van een woning wordt door de woningbouwcorporaties rekening gehouden met de verhouding tussen het inkomen en de toe te wijzen woning qua huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag. Het kan ook gaan om een koopwoning. Daarvoor gelden een aantal dezelfde uitgangspunten. Een stijging van de woonlasten die aan de eigen woning verbonden zijn hoeft dan ook niet in de weg te staan aan het toepassen van het primaat van verhuizen. Wel is het zo dat het primaat van verhuizen niet is toegestaan als de cliënt en/of de mede-eigenaar van de woning, bijvoorbeeld zijn partner, met een aanzienlijke restschuld blijven zitten na de verkoop. Of daarvan sprake is beoordeelt het College in het individuele geval.
Woonlastenconsequenties bij verhuizing eigen woningbezit
Om de woonlastenconsequenties voor woningeigenaren te berekenen worden de netto woonlasten van deze eigen woning als volgt berekend:
Vergelijking aanpassingskosten huidige woonruimte versus nieuwe woonruimte
Het College maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:
2. Het primaat van de losse woonunit
Bij grote woonvoorzieningen waar extra leefruimte nodig is die uitsluitend met een aanbouw kan worden gerealiseerd, heeft een losse (herbruikbare) woonunit uit kostenaspect de voorkeur boven een uitbouw van een woning.
3. Niet bouwtechnische en woontechnische aanpassing
Een aanpassing aan de zelfbewoonde woning is alleen mogelijk in gevallen waarin een verhuizing naar een passende woning niet mogelijk is of redelijkerwijs van aanvrager niet kan worden verwacht en een losse woonunit ook geen passende oplossing is. Het gaat bij deze aanpassingen om alle bouwkundige ingrepen aan een woning die het opheffen van belemmeringen in het normale gebruik van de woning tot doel hebben (zoals trapliften, wegnemen van drempels etc). Hieronder vallen ook aanpassingen voor psychosociale doeleinden (zoals een uitraaskamer).
Indien vanwege nog uit te voeren aanpassingswerkzaamheden en om medische gronden tijdelijke huisvesting noodzakelijk is, die leidt tot dubbele huur, kan gedurende maximaal zes maanden tot maximaal de bovengrens voor huurtoeslag een budget worden verleend.
Bouwtechnische aanpassingen zijn aanpassingen die ingrijpen op de constructie van de woning. Denk hierbij aan het verplaatsen van een steunmuur of veranderen van de dakconstructie. Deze aanpassingen zijn niet aan te merken als een Wmo voorziening.
Verhuizen, de woning aanpassen en slechter trappen kunnen lopen zijn vaak inherent aan langzaam toenemende mobiliteitsklachten en daarmee voorzienbaar. Wij beschouwen deze voorzieningen in dit soort gevallen als algemeen gebruikelijk. Dit betekent dat verhuiskosten, woningaanpassingen tot € 2.000,- niet vergoed worden door het college.
Bepaalde stoornissen van cliënten met een verstandelijke beperking, bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen aanleiding geven tot problemen bij het verblijf in de woning. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning over een uitraaskamer te beschikken. Onder een uitraaskamer wordt verstaan een verblijfsruimte waarin een cliënt die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.
De voorwaarden (aangewezen zijn op) voor het toekennen van een uitraaskamer zijn:
De uitraaskamer is bedoeld om de cliënt, die bovenstaande problemen ondervindt tegen zichzelf te beschermen. Ook worden de ouders/verzorgers hierdoor in staat gesteld beter toezicht uit te oefenen. Daarbij gaat het er om dat de uitraaskamer het belang van de cliënt dient. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de cliënt, maar om die van anderen, bijvoorbeeld doordat zij bestaan uit hinder voor die anderen, dan is er geen sprake van een uitraaskamer in de zin van de Wmo. Verder zal het College moeten beoordelen of het de maatwerkvoorziening kan weigeren omdat het niet verantwoord is om in de eigen leefomgeving te blijven wonen en de cliënt toegang kan krijgen tot de Wlz (langdurig verblijf).
Hoe zo’n ruimte er precies uit moet zien hangt af van de individuele situatie. Het is belangrijk dat de uitraasruimte prikkelarm is, dus met zo min mogelijke losse voorwerpen en gebruikte materialen zonder uitstekende delen. Inrichtingselementen en zaken voor zorg of oppas (bijvoorbeeld en camerasysteem) vallen niet onder de ondersteuningsplicht. Dit kan worden opgelost door een raam in de deur van de ruimte te zetten. Ook geluidsisolatie om huisgenoten of buren tegen lawaai te beschermen valt niet onder de ondersteuningsplicht.
Een arts en/of ergonomisch adviseur bepalen de noodzaak en de eisen voor een uitraasruimte. In het algemeen zal sprake zijn van het aanpassen van een bestaande slaapkamer.
Onder ‘begeleiding’ wordt verstaan: ‘activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven’.
Het doel van begeleiding is om zelfredzaamheid en participatie te bevorderen, te behouden of te compenseren, het bieden van toezicht en het voorkomen van duurdere vormen van ondersteuning en zorg. Zelfredzaamheid, in relatie tot begeleiding, betreft de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de persoon in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
Een persoon die een ondersteuningsvraag heeft op het gebied van zelfredzaamheid of het zelfstandig participeren ontvangt begeleiding als dit niet op een andere manier opgelost kan worden.
Dit vindt plaats in de vorm van:
en is gericht op de vraag van de persoon en zijn omgeving. Individuele begeleiding vindt in de eigen omgeving van de persoon plaats, face-to-face en waar mogelijk via webcam, telefonisch contact of met behulp van technische hulpmiddelen.
De duur van ondersteuning is passend bij de ondersteuningsvraag; lang waar nodig en kort waar mogelijk. Uit het oogpunt van goedkoopst adequaat zijn algemene voorziening (inlooppunt) voorliggend en groepsbegeleiding voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd. Ook kunnen beide vormen gecombineerd passend zijn en daar waar mogelijk ook met inzet van vrijwillige hulp.
Dagactiviteiten kennen de indeling basis en plus, voor volwassenen en ouderen. Waarbij de plus staat voor de ernst van de problematiek. Een plus wordt vooral ingezet bij ‘moeilijk te verstaan gedrag’. Dat kan bij elke doelgroep zijn (VG, PSY, PG, NAH). Het basisproduct bieden is het uitgangspunt. Indien extra deskundigheid vereist is, of andere voorwaarden om met moeilijk gedrag om te gaan, wordt ‘plus’ geïndiceerd. Inzet van dagbesteding is arbeidsmatig, activeringsgericht of belevingsgericht.
De noodzaak voor vervoer, van en naar de locatie waar de groepsbegeleiding plaatsvindt, wordt bepaald bij de toegang op basis van vervoer basis en vervoer plus (Vervoer Basis betreft een vergoeding per aanwezigheidsdag voor het noodzakelijke vervoer van een cliënt naar en van de locatie waar de dagactiviteit plaatsvindt. Het is bedoeld voor cliënten die niet zelfstandig in staat zijn om te reizen van en naar een dagactiviteiten locatie. Vervoer plus is bedoeld voor cliënten die extra toezicht nodig hebben tijdens de rit en rolstoelgebonden cliënten die niet zelfstandig in staat zijn om te reizen van en naar een dagactiviteiten locatie. De opslag is ook bedoeld voor cliënten die een specialistische ondersteuningsbehoefte hebben die niet beschikbaar is op korte afstand van de woonsituatie, waardoor een hogere opslag voor vervoer noodzakelijk is). Als iemand in staat is om zelfstandig te reizen met openbaar vervoer of met eigen vervoersmiddel, is dat voorliggend. Dat geldt ook als de persoon door iemand anders gehaald en gebracht kan worden. Toezicht tijdens het vervoer moet worden geboden door de vervoerder, indien medisch toezicht noodzakelijk is, kan een beroep op de Zvw gedaan worden.
Bij de vaststelling van eigen bijdragen en inkomensgrenzen wordt voor maatwerkvoorzieningen aangesloten bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Op grond van artikel 3.1 van dit besluit wordt de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening vastgesteld binnen 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld dat een maatwerkvoorziening is verstrekt. De eigen bijdrage gaat met terugwerkende kracht in. Uitzondering op de eigen bijdrage geldt voor het collectief vervoer (de reiziger betaalt immers al een eigen bijdrage per zone) en rolstoelen (wettelijk niet toegestaan).
Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de enige instantie is die namens de gemeente de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.
De eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen is gelijk aan de looptijd van de voorziening. Een uitzondering hierop zijn de bouwkundige woningaanpassingen, de duur van de eigen bijdrage is dan gelijk aan de afschrijvingstermijn van de verstrekte voorziening. Dit sluit aan bij de koppeling van duur van eigen bijdrage aan de looptijd van de voorziening.
Een PGB wordt verstrekt als de cliënt heeft gemotiveerd dat in zijn geval de maatwerkvoorziening als PGB de voorkeur heeft boven een verstrekking in natura. Hiertoe dient de aanvragen een PP met (financiële) onderbouwing in bij Larikslaan2. Het PP gaat ook in op de kwaliteit van de voorziening waarop het betrekking heeft en aan welk resultaat het bijdraagt.
Het PGB wordt ook gebruikt voor voorzieningen die vanwege hun aard niet in natura kunnen worden verstrekt. Denk hierbij aan de financiële tegemoetkomingen voor bijvoorbeeld kosten van vervoer, gebruik eigen auto, verhuiskostenvergoeding etc.
De medewerker van larikslaan2 vormt zich een oordeel over de bekwaamheid van aanvrager om de taken en verantwoordelijkheden die verbonden zijn aan een PGB verantwoord uit te voeren. De PGB-zelftest van ‘Per Saldo’ kan hierbij dienen als toetsingskader.
Voor het vaststellen van de hoogte van de PGB;s voor maatwerkvoorzieningen (persoonlijke verzorging, begeleiding (individueel en groep) en kortdurend verblijf c.q. respijtzorg is aansluiting gezocht bij de AWBZ-tarieven 3 . Voor het vaststellen van de hoogte van het PGB voor inzet van een mantelzorger is aansluiting gezocht bij het beleid van Mezzo (brancheorganisatie van organisatie van Mantelzorg). Ook is rekening gehouden met gangbare tarieven in de regio voor professionele ondersteuning. Een tarief van € 20,-, zoals dat door ‘Per saldo’ wordt geadviseerd is dan relatief hoog. Een tarief van € 12,50 per uur is in lijn met gangbare bedragen voor informele hulp.
De kwaliteitseisen die gelden voor voorzieningen in natura gelden ook voor ondersteuning door beroepskrachten die in de vorm van een PGB wordt verleend. Indien de cliënt gebruik maakt van een beroepskracht niet in loondienst gelden daarvoor dezelfde eisen ten aanzien van competenties, scholing, training en coaching als voor een beroepskracht die in loondienst van een aanbieder werkzaam is.
Hoog intensieve- en laag intensieve ondersteuning
Onder hoog intensieve ondersteuning verstaan we ondersteuning die alleen geboden kan worden door een opgeleide/gekwalificeerde professional. In tegenstelling tot laag intensieve ondersteuning, deze intensieve ondersteuning kan geboden worden door niet opgeleid persoon, maar indien nodig kan hij/zij wel een beroep doen op een professional voor coaching of ter consultering.
De hoogte van het PGB wordt bepaald aan de hand van het door de aanvrager ingediend PP. Het PGB is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt aangevuld met een vergoeding van kosten noodzakelijk voor de instandhouding van de voorziening.
Beschermd wonen is wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Op het moment dat wordt geconstateerd dat een cliënt in aanmerking komt voor beschermd wonen wordt daarmee feitelijk aangegeven dat iemand niet thuis kan wonen maar moet wonen in een accommodatie van een instelling met het daarbij behorende toezicht en begeleiding. Dit zou wel mogelijk kunnen zijn in een kleinschalige woonvorm, mits aan dezelfde kwaliteitseisen wordt voldaan als bij de gecontracteerde instellingen voor beschermd wonen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2015-122822.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.