Gemeente Landgraaf - Wijziging arbeidsvoorwaardenregeling Landgraaf invoering hoofdstuk 3
Gezien de afspraken gemaakt in het arbeidsvoorwaardenakkoord 2013-2015 over een geheel vernieuwd beloningshoofdstuk, dat in werking dient te treden op 1 januari 2016;
Gelet op de noodzaak om de landelijk gemaakte afspraken in de lokale arbeidsvoorwaardenregeling op te nemen door middel van een besluit;
Gelet op de bereikte overeenstemming in het georganiseerd overleg d.d. 19 oktober 2015;
 
Burgemeester en wethouders van L a n d g r a a f;
b e s l u i t e n :
  • I.
    De Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Landgraaf als volgt te wijzigen:
  • A.
    Aan artikel 1:1 worden de volgende begripsomschrijvingen toegevoegd op alfabetische
    volgorde met vernummering van de overige begripsomschrijvingen:
    salaris: maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toegekend, naar evenredigheid van diens formele arbeidsduur;
    salaristoelagen: daartoe worden gerekend de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde toelagen te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de inconveniententoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de ambtenaar zijn toegekend en die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werden gerekend;
    functieschaal: de salarisschaal die bij een functie hoort;
    periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal;
    salarisschaal: een reeks maandbedragen als opgenomen in de bijlage bij hoofdstuk 3;
    achterblijvende partner: weduwe, weduwnaar, geregistreerd partner van de overleden ambtenaar, of de ongehuwde partner die een samenlevingscontract had met de overleden ambtenaar;
    functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten conform artikel 3:1;
    In artikel 1:1 worden de begripsomschrijvingen ‘betrekking’, ‘functioneringstoelage’ en
    ‘waarnemingstoelage’ geschrapt en wordt het begrip ‘overwerk’ als volgt gewijzigd:
    overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de bijzondere werktijdenregeling geldt, in dienstopdracht verricht boven de feitelijke arbeidsduur per week;
  • B.
    Hoofdstuk 3 wordt, inclusief titel en toelichting, gewijzigd en komt als volgt te luiden:
     
    HOOFDSTUK 3 SALARIS, VERGOEDINGEN, TOELAGEN EN UITKERINGEN
    § 1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1 Functies en functiewaardering
  • 1.
    Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke organisatie kunnen worden bekleed.
  • 2.
    Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarderingssysteem.
  • 3.
    Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een functiewaarderingssysteem.
Artikel 3.2 Recht op salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen
  • 1.
    Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te verrichten.
  • 2.
    De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt plaats per maand, tenzij in deze regeling anders is bepaald.
     
§ 2 Salaris
Artikel 3.3 Vaststelling salaris
  • 1.
    Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.
  • 2.
    Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij al voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden vastgesteld.
Artikel 3.4 Salarisverhoging
  • 1.
    Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • a.
    de ambtenaar functioneert voldoende;
  • b.
    de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet bereikt;
  • c.
    er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling , zijn laatste periodieke salarisverhoging of zijn promotie.
  • 2.
    Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging aanvullende voorwaarden stellen.
  • 3.
    Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging toekennen.
  • 4.
    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het college voor de ambtenaar of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen.
Artikel 3.5 Verlaging salarisschaal
  • 1.
    Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet- en regelgeving, een grond aanwezig is.
  • 2.
    In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn instemming worden herplaatst in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.
  • 3.
    In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16, tweede lid, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris, met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.
  • 4.
    In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk 10d, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan of sociaal statuut.
Artikel 3.6 Inpassing in hogere schaal
De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.
Artikel 3:7 Uitloopschaal
Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom in- en het doorlopen van de uitloopschaal.
§ 3 Salaristoelagen
Artikel 3:8 Functioneringstoelage
  • 1.
    Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen.
  • 2.
    De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend.
  • 3.
    De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
    •  
Artikel 3.9 Arbeidsmarkttoelage
  • 1.
    Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen om hem in dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort aan personeel.
  • 2.
    De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met een maximum van 3 jaar.
  • 3.
    De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Artikel 3.10 Waarnemingstoelage
  • 1.
    Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt niet als de waarneming deel uitmaakt van de eigen functie.
  • 2.
    Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.
  • 3.
    Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend.
Artikel 3.11 Toelage onregelmatige dienst
1. De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon gedurende de volgende tijdvakken van de week:
• maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 22.00 uur: 20%
• maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur: 40%
• zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%
• zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en 24.00 uur: 65%
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6.
2. De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde tijdvakken heeft gewerkt.
3. Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:18) worden uitbetaald.
Artikel 3.12 Buitendagvenstertoelage
  • 1.
    De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede lid), heeft recht op een buitendagvenstertoelage.
  • 2.
    De buitendagvenstertoelage bedraagt:
  • -
    50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;
  • -
    75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;
  • -
    100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.
  • 3.
    De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage.
Artikel 3.13 Toelage beschikbaarheidsdienst
  • 1.
    De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaarheidsdienst heeft, ontvangt een toelage beschikbaarheidsdienst.
  • 2.
    De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot en met vrijdag en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid.
  • 3.
    Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.
Artikel 3.14 Inconveniëntentoelage
Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.
Artikel 3:14:1:1 Algemene bepalingen Inconveniëntentoelage
In deze regeling wordt verstaan onder:
a.Inconveniënt (= inco):
een omstandigheid, voortvloeiend uit de uitoefening van de functie, de werkmethode en/of de werkomgeving, die -afhankelijk van algemeen maatschappelijke factoren– als extra bezwarend wordt ervaren, die in redelijkheid niet vermijdbaar is en die als zodanig een extra beroep doet op de bereidheid van de functionaris om onder een dergelijke omstandigheid te werken;
b.Inco-commissie:
de commissie als omschreven in artikel 3:14:1:2;
c.Inco-systeem:
de methodiek aan de hand waarvan de gradering van inconveniënten wordt bepaald;
d.Inco-beschrijving:
de vastgestelde beschrijving van het inconveniënt of de inconveniënten, dat/die verbonden is/zijn aan de vervulling van een functie;
e. functie:
het samenstel van werkzaamheden dat blijkens een vastgestelde functiebeschrijving en op aanwijzing van de leiding door de functionaris regulier wordt verricht;
f.Inco-functie:
een functie waarin inconveniënten aanwezig zijn.
g.functionaris:
degene in dienst van de gemeente Landgraaf, op wie de ARL van toepassing is;
h.functiedeskundige:
de met de uitvoering van deze regeling belaste medewerker van de afdeling die verantwoordelijk is voor het PenO-beleid;
i.conversie:
de koppeling van de resultante van de gradering van de inconveniënten aan de compensatieniveaus;
j.Inco-conversietabel:
de compensatieregeling als omschreven in artikel 3:1:1:66.
k.Inco-compensatie:
de hoogte van de compensatie zoals bepaald via de inco-conversietabel.
Artikel 3:14:1:2 De inco-commissie
  • 1.
    Artikel 3:14:1:2 De inco-commissie
    1. De inco-commissie bestaat uit:
    a. de voorzitter: het hoofd van de afdeling die verantwoordelijk is voor het PenO-beleid;
    b. een lid, aangewezen door de ondernemingsraad;
    c. twee leden, aangewezen uit de afdelingshoofden;
    d. een lid, de gezondheidcoach.
    e. een lid, de functiedeskundige.
    2. De inco-commissie heeft tot taak:
    a. de inco-functies in concept te beschrijven;
    b. de vastgestelde inconveniënten te graderen aan de hand van het van toepassing verklaarde inco-systeem en de secretaris te adviseren omtrent de waardering van de inco-functies;
    c. burgemeester en wethouders te adviseren over de conversie en de inco-conversietabel.
    3. De leden van de inco-commissie hebben ieder een gelijke stem. Bij het staken der stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag.
    Artikel 3:14:1:3 De inco-beschrijving
  • 1.
    Inco-beschrijvingen worden opgemaakt:
    • a.
      voor die functies of taakelementen uit functies waarvoor het managementteam gelet op de aard van de functies en omstandigheden waaronder de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd, dit bij de invoering van de regeling noodzakelijk acht. Deze lijst van functies wordt bij wijziging ter kennis gebracht van de commissie voor Georganiseerd Overleg;
    • b.
      bij wijziging van de organisatie voor alle reeds vastgestelde inco-functies, die bij deze wijziging zijn betrokken;
    • c.
      bij wijziging van een reeds vastgestelde inco-functie;
    • d.
      bij een nieuwe functie waaraan - gelet op de aard van de functie en omstandigheden waaronder de werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd – mogelijk inconveniënten verbonden zijn, en zodra de organieke beschrijving daarvan is vastgesteld;
    • e.
      bij wijziging van de aard van de reeds vastgestelde inco-functie en de omstandigheden waaronder de inco-functie moet worden vervuld.
  • 1.
    Van de aldus aangedragen functies, waaraan mogelijk inconveniënten verbonden zijn, worden een inco-beschrijving gemaakt door de inco-commissie.
  • 2.
    De concept inco-beschrijvingen worden vastgelegd op een daartoe ontwikkeld beschrijvingsformulier.
  • 3.
    De inco-beschrijvingen worden namens burgemeester en wethouders door de secretaris vastgesteld, met inachtneming van de voorstellen van de inco-commissie. Aldus ontstaat de bundel van inco-functies.
    Artikel 3:14:1:4 De waardering van de inconveniënten
  • 1.
    De functiedeskundige vervaardigt aan de hand van de vastgestelde inco-beschrijving een ontwerpwaardering voor de inco-commissie op basis van het inco-systeem.
  • 2.
    De inco-commissie stelt een advies op voor de waardering van het inco-nivo per functie, daarbij rekening houdend met het advies, als bedoeld in het eerste lid, en met de waarderingsverhoudingen tussen de onderscheidene functies, zoals opgenomen in de inco-bundel.
  • 3.
    De graderingen van de inconveniënten per functie worden namens burgemeester en wethouders door de secretaris vastgesteld, met inachtneming van de adviezen van de inco-commissie.
    Artikel 3:14:1:5 De conversie en inco-conversietabel
  • 1.
    Bij de invoering van deze regeling stelt de inco-commissie een advies op met betrekking tot het compensatieniveau voor de onderscheidene vastgestelde inconveniëntenniveaus van de inco-functies. Dit advies wordt vastgelegd in de ontwerp-inco-conversietabel.
  • 2.
    Burgemeester en wethouders stellen de inco-conversietabel, met inachtneming van het advies als bedoeld in lid 1 én met instemming van de commissie voor Georganiseerd overleg, vast.
  • 3.
    De compensatie van het inconveniëntenniveau per functie geschiedt in tijd of geld, waarbij de medewerker jaarlijks voor aanvang van het nieuwe jaar eenmalig een keuze maakt.
    Artikel 3:14:1:6 Berekening compensatie
  • 1.
    Voor de berekening van de compensatie in geld wordt uitgegaan van het maximum van salarisschaal 6 (bijlage IIa). De vergoeding wordt uitgedrukt in een percentage hiervan.
  • 2.
    Indien een functionaris slechts een bepaald percentage van een functie of taak waaraan de inco-compensatie is verbonden, verricht of geen volledige betrekking vervult, wordt de compensatie naar evenredigheid verminderd.
  • 3.
    Indien een functionaris een samenstel van taken verricht, aan welke onderscheidene taken apart inco-compensatie verbonden zijn, wordt de compensatie berekend op basis van de percentuele vervulling van de taken.
    Artikel 3:14:1:7 Ziekte
In geval van ziekte van een functionaris, aan wie compensatie in geld is toegekend, blijft gedurende maximaal 6 maanden aanspraak bestaan op de compensatie in geld, die de functionaris bij de aanvang van de ziekte ontvangt.
Artikel 3:15 Garantietoelage
Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.
Artikel 3:16 Afbouwtoelage
  • 1.
    De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt verlaagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee maanden gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van tenminste 3% van zijn salaris.
  • 2.
    Het eerste lid is niet van toepassing:
    • op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9d of 9e) van toepassing is, of
    • indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.
  • 3.
    De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De afbouwtoelage bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te bouwen bedrag.
  • 4.
    Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was, wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12 maanden.
  • 5.
    Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, wordt de afbouwtoelage verrekend met de salarisverhoging.
    § 4 Overige vergoedingen en uitkeringen
Artikel 3.17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam
  • 1.
    De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet, EHBO-er, of als lid van een anti-agressie- of interventieteam, ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.
  • 2.
    De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.
Artikel 3.18 Overwerkvergoeding
  • 1.
    De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een overwerkvergoeding. Over de uren waarover een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onregelmatige dienst (artikel 3:11) worden uitbetaald.
  • 2.
    De overwerkvergoeding bestaat uit:
    • a.
      verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,
    • b.
      het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte van het volgende percentage van het uurloon van de ambtenaar:
      • 100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen 0.00 en 24.00 uur;
      • 75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;
      • 75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een feestdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
      • 50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
      • 50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;
      • 25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.
  • 3.
    Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip.
    Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst dit toelaten wordt het verlof verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
  • 4.
    Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid, dan bestaat de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, vermeerderd met een percentage van het uurloon conform het tweede lid onder b.
  • 5.
    De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is en die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte tijd een overwerkvergoeding.
  • 6.
    De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een overwerkvergoeding.
 
Artikel 3.18a Eindejaarsuitkering
  • 1.
    De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 6,0 % van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 1.750,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.
  • 2.
    De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.
  • 3.
    Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
 
Artikel 3.19 Ambtsjubileum
  • 1.
    Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever.
  • 2.
    Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage berekend over deze maand en de in deze maand toegekende salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage en de toegekende salaristoelagen.
  • 3.
    Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3 of 8:4 CAR en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.
 
Artikel 3.20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties
Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.
Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding.
Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e klasse tarief.
Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.
Artikel 3:23 Overlijdensuitkering
  • 1.
    Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen eindigt de dag na het overlijden van de ambtenaar.
  • 2.
    Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner – of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen — een overlijdensuitkering, die bestaat uit:
    • a.
      driemaal het laatst genoten salaris vermeerderd met het individueel keuzebudget en de toegekende salaristoelagen;
    • b.
      het resterende deel van het individueel keuzebudget over de periode van 1 januari tot en met de dag van overlijden.
  • 1.
    Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.
Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en door de dienst
  • 1.
    Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige kinderen.
  • 2.
    De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de toegekende salaristoelagen, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van overlijden plus het resterende deel van het individueel keuzebudget.
  • 3.
    Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid genoemde uitkering.
  • 4.
    Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.
    Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
  • 1.
    De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.
  • 2.
    De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december uitbetaald.
  • 3.
    Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten.
    Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering
  • 1.
    De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per jaar.
  • 2.
    De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als het salaris van de ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.
  • 3.
    De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.
  • 4.
    De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.
    • C.
      In artikel 4a:3:1:1 sub g. komt de zinsnede ‘(minus vakbondstientje van de werkgever)’ te vervallen;
    • D.
      Artikel 4a:3:1:4 komt als volgt te luiden:
  • 1.
    De bijdrage aan de bestedingsdoelen zoals genoemd in artikel 4a:3:1:1 kan de deelnemer financieren door inlevering van een of meerdere bron(nen) zoals genoemd in artikel 4a:3.
  • 2.
    De toelage overgangsrecht H3 is gelijkgeschakeld aan de in artikel 4a:3, eerste lid genoemde salariselementen en kan worden besteed aan de in artikel 4a:3:1:1 genoemde bestedingsdoelen. In alle andere gevallen wordt het fiscaal belast uitgekeerd.
    • E.
      in artikel 4a:3:7:3 komt de zinsnede ‘minus het bedrag van het vakbondstientje’ te vervallen;
    • F.
      De volgende artikelen worden ingetrokken:
      • -
        Artikel 4a:3:2:1 tot en met 4a:3:2:6 (persoonsgebonden budget)
      • -
        Artikel 4a:3:7:2 (vakbondstientje)
      • -
        Artikel 7:24a (Tegemoetkoming ziektekosten)
      • -
        Artikel 7:25 (Hoogte tegemoetkoming ziektekosten)
      • -
        Artikel 8:16:2 (overlijdensuitkering)
      • -
        Artikel 8:16a (Overlijdensuitkering bij een ongeval in en door de dienst)
      • -
        Artikel 15:1:22:4 (landgraaf miles)
      • -
        Artikel 15:1:28 (bijzondere prestaties)
    • II.
      De volgende overgangsrechtelijke bepalingen vast te stellen:
    • A.
      Herindeling - verdubbeling jubileumgratificatie
      De ambtenaar die op 31 december 1981 in dienst was van een van de inmiddels opgeheven gemeenten Schaesberg, Ubach over Worms of Nieuwenhagen en die onmiddellijk aansluitend daaraan is overgegaan in dienst van de gemeente Landgraaf en ononderbroken in dienst is gebleven behoudt in verband met de viering van een jubileum in gemeentedienst uiterlijk tot en met 1 januari 2021 aanspraak op een verdubbeling van de gratificatie als bedoeld in artikel 3:19, waarbij de diensttijd in de gemeente Landgraaf wordt beschouwd als een ononderbroken voortzetting van de diensttijd in de opgeheven gemeenten Schaesberg, Ubach over Worms of Nieuwenhagen.
    • B.
      Herindeling - ontslaggratificatie
      De ambtenaar die op 31 december 1981 in dienst was van een van de inmiddels opgeheven gemeenten Schaesberg, Ubach over Worms of Nieuwenhagen en die onmiddellijk aansluitend daaraan is overgegaan in dienst van de gemeente Landgraaf en ononderbroken in dienst is gebleven maakt hetzij wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, hetzij uit anderen hoofde, aanspraak op een gratificatie tot een bedrag, overeenkomende met het salaris inclusief salaristoelagen over een (1) maand.
    • C.
      Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend.
    • D.
      Toelage overgangsrecht
  • 1.
    Lokale financiële arbeidsvoorwaarden die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.
  • 2.
    Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden1 die in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen en die bij dit besluit vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke medewerker die het betreft bepaald:
    • a.
      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de bij overgang geldende regels voor toelagen/vergoedingen
    • b.
      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de nieuwe systematiek.
Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.
  • 3.
    Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.
  • 4.
    Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.
  • 5.
    Er zijn geen anticumulatiebepalingen.
  • 6.
    De toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uitbetaald in de maand december.
  • 7.
    De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.
  • 8.
    Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.
  • 9.
    Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de toelage overgangsrecht H3 naar rato.
  • 10.
    Vergroten van de aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.
  • 11.
    Indien na 1 januari 2016 niet meer wordt voldaan aan een voorwaarde die vóór 1 januari 2016 gold als voorwaarde voor het verkrijgen van een toelage die nu in de toelage overgangsrecht is opgenomen, wordt dit deel van de toelage overgangsrecht afgebouwd conform artikel 3:16, derde lid.
III. Te besluiten dat de tegemoetkoming van de werkgever ter hoogte van € 227,- bij aanschaf van een fiets zoals opgenomen in artikel 4a:3:1:1 lid 1 komt te vervallen per 1 januari 2017 en dat in 2016 maximaal 30 medewerkers gebruik kunnen maken van de vergoeding.
IV. te bepalen dat dit besluit in werking treedt per 1 januari 2016.
Landgraaf, 27 oktober 2015
Burgemeester en wethouders voornoemd,
de secretaris, de burgemeester,
ir. J.M.C. Rijvers mr. R.J.H. Vlecken
Toelichting:
Algemeen:
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2013-2015 hebben partijen in het LOGA afspraken gemaakt over een geheel vernieuwd beloningshoofdstuk, dat in werking treedt op 1 januari 2016. De belangrijkste veranderingen waartoe het LOGA heeft besloten zijn:
  • -
    -Het integreren van de lokale bezoldigingsverordening in hoofdstuk 3 van de CAR;
  • -
    -Het niet langer hanteren van het begrip bezoldiging; en
  • -
    -Het laten vervallen van gedetailleerde aanwijzingen voor de uitvoering.
In het nieuwe begrip ‘salaristoelagen’ worden de toelagen opgesomd, die samen met het salaris tot 1 januari 2016 de oude ‘bezoldiging’ vormden. Met de introductie van ‘salaristoelagen’, kon afscheid worden genomen van het begrip ‘bezoldiging’, zonder dat de daaraan verbonden rechten en verplichtingen teniet zijn gegaan.
De begrippen die in dit hoofdstuk worden gebruikt, zijn in artikel 1:1 nader omschreven. Dit hoofdstuk heeft een standaardkarakter, hetgeen betekent dat afwijkingen ten nadele of ten gunste van de ambtenaar niet zijn toegestaan. Hoofdstuk 3 bevat een limitatieve opsomming van beloningselementen. Alleen ten aanzien van die onderdelen waarbij in de tekst van dit hoofdstuk is bepaald dat het college iets ‘kan’, heeft het college regelruimte. Daarbij gaat het zowel om de zogenaamde ‘kan-bepalingen’, als de lokale invulling van een op centraal niveau afgesproken ‘bandbreedte’.
Bij de kan-bepalingen (artikelen 3:14, 3:15, 3:20 en 3:22) heeft het college de vrijheid om de betreffende arbeidsvoorwaarde al dan niet toe te passen (de ambtenaar kan er dus niet zondermeer rechten aan ontlenen) en áls dat het geval is, op welke wijze dat gebeurt. Daarnaast bevat dit hoofdstuk ‘bandbreedte-bepalingen’, waar de ambtenaar wél rechten aan kan ontlenen. Ten aanzien van de bandbreedte-bepalingen hebben LOGA-partijen een bandbreedte afgesproken, die op lokaal niveau nader kan worden ingevuld. Zo is bijvoorbeeld in artikel 3:8 met betrekking tot de functioneringstoelage geregeld dat deze maximaal 10% van het salaris bedraagt en voor een periode van maximaal een jaar wordt toegekend. Deze twee indicatoren voor de omvang van de functioneringstoelage, bepalen de ‘bandbreedte’ die in het lokale beloningsbeleid nader kunnen worden ingevuld.
De keuze voor het toepassen van ‘kan bepalingen’ en de nadere invulling van de ‘bandbreedte bepalingen’, vormen samen met de bestaande beleidsregels met betrekking tot de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk, het beloningsbeleid van de gemeente(lijke organisatie). Afspraken over het beloningsbeleid worden op werkgeversniveau gemaakt. Deze afspraken behoeven de instemming van het lokale Georganiseerd Overleg (GO).
Artikelsgewijze toelichting:
Artikel 3:2:
Lid 1
In situaties waarin onduidelijk is of de ambtenaar wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn nalatigheid, bijvoorbeeld vanwege zijn fysieke of psychische gesteldheid, zal nader onderzoek plaats moeten vinden. De artikelen 7:13:1 en 7:13:2 vormen een nadere uitwerking van lid 1 in gevallen van arbeidsongeschiktheid.
Lid 2
De uitbetaling per maand geldt ongeacht de lengte van de maand.
Artikel 3:3
Lid 1
Het salaris van de ambtenaar wordt vastgesteld aan de hand van de waardering van de functie op een van de periodieken van de functieschaal. De wijze waarop het salaris wordt vastgesteld kan in het beloningsbeleid nader worden uitgewerkt.
Het is mogelijk om functies op verschillend niveau in te vullen; bijvoorbeeld op junior-, medior- of senior-niveau. In dat geval gaat het om drie te onderscheiden functies met ieder een eigen functieschaal.
Uitgangspunt is dat de functieschaal van begin tot eind wordt doorlopen. Uit dit artikel vloeit echter niet voort dat de ambtenaar bij aanvang in de functie noodzakelijkerwijs op het minimum van de salarisschaal dient te worden ingeschaald. Het college kan hiervan afwijken, bijvoorbeeld als de aan te stellen ambtenaar in zijn vorige functie een hoger salaris genoot of als de situatie op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft.
Lid 2
Deze lagere schaal, die lokaal ook wel wordt aangeduid als ‘aanloopschaal’, is bedoeld voor de ambtenaren die nog niet voldoende zijn gekwalificeerd voor de functie waarin zij zijn geplaatst. De periode die de ambtenaar in deze aanloopschaal doorbrengt, wordt gebruikt om alsnog te voldoen aan de voor de functie gelden eisen op het gebied van opleiding, ervaring en bekwaamheid, zodat de functie volledig en zelfstandig kan worden vervuld. Zodra dit het geval is dient de ambtenaar te worden ingedeeld in de voor de functie geldende functieschaal.
Artikel 3:4
Lid 2
Het college heeft de mogelijkheid om – in afwijking van lid 1 – het toekennen van een periodiek afhankelijk te stellen van een periodieke beoordeling van het functioneren van de ambtenaar. De invoering en het gebruik van een systeem van periodieke functionerings- en beoordelingsgesprekken vereist de instemming van de OR.
Lid 3
Het college heeft de mogelijkheid om een extra periodiek toe te kennen. De toekenning van deze periodiek heeft, net als de reguliere periodiek, een blijvend karakter in tegenstelling tot de flexibele beloningen op grond van artikel 3:8 en 3:20.
Artikel 3:5
Lid 1
Uit deze bepaling vloeit voort dat een herwaardering van de functie, die leidt tot een lagere functieschaal, geen gevolgen heeft voor het salaris van degene die op het moment van herwaardering de functie vervult.
Lid 2
Instemming met herplaatsing in lager gewaardeerde functie met een bijbehorend lager salaris heeft voor ambtenaren die binnen 10 jaar de aow-gerechtigde leeftijd bereiken, bij een gelijkblijvende aanstellingsomvang, geen gevolgen voor de pensioenopbouw. Een en ander is geregeld in artikel 3:5 van het Pensioenreglement.
Lid 4
Dit lid ziet op de situatie waarin een ambtenaar als gevolg van reorganisatie boventallig is geworden. Afwijking van het in lid 1 geformuleerde uitgangspunt is mogelijk in de gevallen waarin het sociaalplan of –statuut voorziet in de mogelijkheid om een ambtenaar te herplaatsen in een functie met een lager maximumsalaris en een evenredige aanpassing van zijn salaris.
Artikel 3:6
Onder promotie wordt zowel de bevordering naar een hoger gewaardeerde functie, als de
overstap van de aanloopschaal (zoals geregeld in artikel 3:3 lid 2) naar de functieschaal
verstaan. Een nadere uitwerking van deze bepaling kan op werkgeversniveau worden
geregeld, waarbij het geldende beloningsbeleid als uitgangspunt dient.
Artikel 3:7
Uitloopschalen zijn uitsluitend toegestaan op basis van een ‘oude’ lokale regeling (in werking voor 1 januari 2016) en conform deze regeling. Indien de doorgroei in een uitloopschaal lokaal blijvend is geregeld, staat deze ook open voor ambtenaren die op of na 1 januari 2016 in dienst zijn gekomen.
Artikel 3:8
Dit artikel regelt de toelage als beloning voor meerdere jaren uitstekend functioneren en/of het leveren van bijzondere prestaties. Noodzakelijke voorwaarde voor de toelage is dat de ambtenaar het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt. Zolang dat nog niet het geval is, kan het functioneren worden beloond met extra periodieken, zoals geregeld in artikel 3:4 lid3, en/of een toelage op grond van artikel 3:20.
Deze toelage heeft altijd een tijdelijk karakter. Er is sprake van een koppeling tussen het maximumsalaris en de wijze waarop de functie wordt uitgeoefend. Komt deze koppeling te vervallen (bijvoorbeeld in het geval waarin de functie als gevolg van herwaardering hoger wordt gewaardeerd), dan vervalt ook de functioneringstoelage.
De functioneringstoelage moet worden gezien in samenhang met artikel 3:20 (beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties). Samen vormen deze artikelen de basis voor variabel beloningsbeleid, waarbij het altijd gaat om tijdelijke toelagen voor de beloning van bijzondere prestaties, uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van medewerkers. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die structureel van karakter zijn en tot gevolg hebben dat de medewerker sneller het maximum van de salarisschaal bereikt.
Door het tijdelijke karakter van de toelagen wordt voorkomen dat ze een blijvend beslag op de loonsom leggen en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs helemaal verdwijnt. Zolang de grond waarop de toelage in eerste instantie is toegekend blijft voortbestaan, kan deze meerdere keren opeenvolgend worden toegekend. Om te kunnen beoordelen of de grond waarop de toelage is toegekend nog steeds bestaat, moet deze in het toekenningsbesluit expliciet worden vermeld.
Lid 3
De toelage bedraagt maximaal 10% van het salaris van de ambtenaar en kan per maand of in een veelvoud daarvan worden toegekend (bijvoorbeeld per kwartaal of op jaarbasis).
Artikel 3:9
Lid 3
De arbeidsmarkttoelage is een beloningsinstrument dat tijdelijk kan worden gebruikt om ambtenaren te werven of te behouden in tijden van schaarste op de arbeidsmarkt, doordat in een bepaald functiegebied weinig aanbod is of doordat in de er een zeer grote vraag aan arbeidskrachten in de regio is. Om gewenning aan het door de arbeidsmarkttoelage verhoogde salaris te voorkomen, kan het college besluiten om deze toelage in plaats van maandelijks, één maal per jaar uit te keren. Zolang de knelpunten op de arbeidsmarkt voortduren, kan de arbeidsmarkttoelage aansluiten worden toegekend voor een nieuwe periode van maximaal 3 jaar.
Artikel 3:10
Lid 1
De ambtenaar heeft geen recht op een waarnemingstoelage als het waarnemen van de hogere functie een integraal onderdeel is van zijn functie, waarmee rekening is gehouden bij de beschrijving en waardering van die functie. Voorbeeld van een dergelijke situatie is de adjunct directeur die de directeur vervangt tijdens vakantie en kortdurende afwezigheid.
Lid 2 3
Met deze bepaling wordt beoogd dat de waarnemer – voor het deel van de functie dat wordt waargenomen – op het zelfde niveau wordt beloond als het geval zou zijn geweest indien hij/zij bij bevordering in de waar te nemen functie zou zijn aangesteld. Voor een juiste vaststelling van de toelage moet de betrokken ambtenaar volgens de bij de werkgever geldende regels – fictief – worden ingeschaald in de functieschaal van de functie die wordt waargenomen. Het verschil tussen dat bedrag en het salaris van de ambtenaar wordt als waarnemingstoelage uitgekeerd. In het beloningsbeleid kan de toepassing van deze bepaling nader worden uitgewerkt.
Artikel 3:11
Lid 1
Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden van toepassing is (artikel 4:3 t/m 4:7). Voor deze ambtenaar geldt als hoofdregel dat er een aanspraak op de toelage onregelmatige dienst bestaat over uren gewerkt tijdens onregelmatige werktijden. Onregelmatig zijn werktijden die vallen op zaterdag, zondag en feestdagen(gehele etmaal) én op maandag t/m vrijdag buiten de periode van 8.00 uur tot 18.00 uur.
De toelage onregelmatige dienst kan zowel achteraf (op basis van het gerealiseerde rooster), als vooraf (op basis van het geplande rooster) worden toegekend.
Lid 3
Ingeroosterde uren waarover TOD wordt uitbetaald behoren tot de feitelijke arbeidsduur zoals omschreven in artikel 1:1 en vallen op die grond buiten de definitie van ‘overwerk’.
Artikel 3:12
Er zijn twee situaties waarin een ambtenaar recht kan hebben op de buitendagvenstertoelage:
  • 1.
    De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die een dienstopdracht krijgt om buiten het dagvenster werkzaamheden te verrichten (artikel 4:2 lid 8) heeft recht op een buitendagvenstertoelage.
  • 2.
    De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door de werkgever wordt aangewezen om beschikbaarheidsdiensten te verrichten ontvangt hiervoor een vergoeding op grond van artikel 3:13. Wordt de ambtenaar tijdens deze beschikbaarheidsdienst opgeroepen om daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten gedurende zijn beschikbaarheidsdienst dan ontvangt hij een buitendagvenstertoelage over de uren die hij heeft gewerkt buiten het dagvenster.
De buitendagvenstertoelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het uurloon.
Daarnaast worden de buiten het dagvenster gewerkte uren in tijd gecompenseerd. De ambtenaar maakt hierover afspraken met zijn leidinggevende. De uren die buiten het dagvenster gewerkt worden kunnen niet omgezet worden in vakantieverlof.
Artikel 3:13
Met deze toelage wordt het zich beschikbaar houden voor werk buiten de voor de ambtenaar geldende werktijden beloond. Van beschikbaarheidsdienst die recht geeft op een toelage is sprake als het gaat om:
  • afgebakende periodes,
  • buiten de normale, voor de ambtenaar geldende werktijden,
  • waarin de medewerker beschikbaar is om onvoorzien, op afroep werkzaamheden te verrichten.
Afgebakende periodes:
Sommige functies brengen met zich mee dat men er altijd rekening mee moet houden dat men voor werk wordt opgeroepen maar dat men zelden of nooit daadwerkelijk wordt opgeroepen. Denk hierbij aan de ICT-medewerker die ’s nachts gebeld kan worden om het systeem te herstarten, of een beleidsmedewerker die onverwachte vragen van de raad moet beantwoorden. Hierbij gaat het om incidenten die bij het werk horen. De beschikbaarheidsdienst is voor onvoorziene maar niet-incidentele werkzaamheden. Daarom kent de Arbeidstijdenwet ook regels voor de beschikbaarheidsdienst. Deze kan op grond van artikel 5:9 van de Arbeidstijdenwet alleen in beperkte omvang en gedurende afgebakende periodes worden opgelegd.
Buiten de normale voor de ambtenaar geldende werktijden:
In sommige functies is de medewerker tijdens de vastgestelde werktijd bereikbaar voor onvoorziene omstandigheden. In dat geval is er geen sprake van beschikbaarheidsdienst in de zin van dit artikel.
Beschikbaar zijn:
Een medewerker die beschikbaarheidsdienst heeft, is verplicht om gehoor te geven aan een oproep om werkzaamheden te verrichten. Het is niet noodzakelijk dat deze werkzaamheden op de werkplek worden verricht; in voorkomende gevallen kunnen de werkzaamheden ook vanuit huis worden verricht.
Ten aanzien van de vergoeding van de uren gedurende welke de ambtenaar tijdens deze beschikbaarheidsdienst – na een oproep daartoe – werkzaamheden heeft verricht, geldt het volgende:
  • -
    De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden, ontvangt over de tijdens deze dienst gewerkte uren die buiten het dagvenster vallen, een buitendagvenstertoelage op grond van artikel 3:12.
  • -
    De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden heeft over alle tijdens deze dienst gewerkte uren recht op een overwerkvergoeding op grond van artikel 3:18.
Artikel 3:15
Deze bepaling vormt de grondslag voor toelagen die door het college worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de functie van een ambtenaar als gevolg van herwaardering in een lagere salarisschaal wordt ingedeeld.
Deze bepaling is niet van toepassing op salaristoelagen waarvan de toekenningsperiode is verstreken. De toelage overgangsrecht hoofdstuk 3, is geen garantietoelage in de zin van deze bepaling.
Artikel 3:16
Lid 1
De afbouwregeling heeft uitsluitend betrekking op de hier genoemde toelagen en niet op de andere in dit hoofdstuk genoemde uitkeringen, vergoedingen of vormen van variabele beloning.
Artikel 3:17
Lid 1
Tot de genoemde taken worden ook de deelname aan opleiding en oefeningen gerekend.
Lid 2
Het betreft hier een standaardvergoeding, die bij stapeling van taken niet cumuleert.
Artikel 3:18
Het recht op een overwerkvergoeding geldt alleen voor de ambtenaar voor wie de bijzondere regeling voor de werktijden geldt. De bijzondere regeling voor de werktijden staat in de artikelen 4:3 tot en met 4:7.
Van overwerk kan ook sprake zijn tijdens de gebruikelijke kantooruren. Voorbeeld: een ambtenaar die vanwege deeltijdwerk nooit op woensdag werkt, maar op een woensdag van 11:00 tot 16:00 uur moet overwerken, krijgt voor de op die woensdag gewerkte overuren een overwerkvergoeding van 25%.
Artikel 3:18a
lid 2
De eindejaarsuitkering van enig jaar wordt gebaseerd op de vanaf januari van dat jaar opgebouwde aanspraken per maand. Aan ambtenaren die niet een geheel kalenderjaar in dienst zijn, wordt een eindejaarsuitkering betaald over dat gedeelte van het kalenderjaar dat zij in dienstverband werkzaam zijn geweest.
Artikel 3:19
Lid 1
Voor het bepalen van de datum van een ambtsjubileum wordt uitgegaan van de al dan niet aansluitende tijd – in voltijd en/of deeltijd – doorgebracht in een dienstverband bij een (destijds) bij het ABP aangesloten werkgever. Het is niet noodzakelijk dat de betrokken ambtenaar destijds ook zelf ABP-deelnemer is geweest. De tijd doorgebracht als vrijwilliger bij de brandweer telt niet mee, evenals onbetaalde baantjes, werkervaringsovereenkomsten of stages.
Lid 2
De ambtsjubileumgratificatie wordt berekend op basis van het geldend salaris en de salaristoelagen naar rato over de maand waarin het jubileum valt. De ophoging met 8 % betreft de vakantietoelage die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werd gerekend maar sindsdien is opgenomen in het IKB. Een ambtsjubileumgratificatie kan niet in alle gevallen onbelast worden uitgekeerd; aanbevolen wordt om dit bij de Belastingdienst na te gaan.
Lid 3
Een proportionele ambtsjubileumgratificatie wordt alleen verstrekt bij reorganisatieontslag, of bij ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer. Alleen bij reorganisatie is gedeeltelijk ontslag mogelijk en kan het dus voorkomen dat een proportionele ambtsjubileumgratificatie verstrekt moet worden naar rato van het aantal uren waarvoor ontslag is verleend.
Artikel 3:20
Dit artikel moet worden gezien in samenhang met artikel 3:8. Samen vormen deze artikelen de basis voor een variabel beloningsbeleid, waarmee het college bijzondere prestaties, uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van medewerkers extra kan belonen. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) die structureel van karakter zijn, en tot gevolg hebben dat de ambtenaar sneller het maximum van de salarisschaal bereikt.
Het tijdelijke karakter van de beloningselementen voorkomt dat ze een blijvend beslag op de loonsom leggen, en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs helemaal verdwijnt. In de artikelen 3:8 en 3:20 gaat het dan ook nadrukkelijk om het toekennen van tijdelijke en incidentele beloningselementen, die overigens wel meerdere keren opeenvolgend kunnen worden toegekend. Desgewenst kan het college besluiten om het geldbedrag in meerdere termijnen uit te keren.
Artikel 3:21
Dit artikel laat onverlet dat binnen de daarin aangegeven begrenzing van de vergoeding OV (2e klasse), voor vergoeding van de overige kosten de ‘Reisregeling binnenland’(BZK) wordt toegepast.
Artikel 3:24
Nabestaanden van de ambtenaar die als gevolg van een ongeval in en door de dienst overlijden, krijgen deze overlijdensuitkering naast de overlijdensuitkering van artikel 3:23. De hoogte van de uitkering is één jaarsalaris vermeerderd met het IKB en de salaristoelagen, waarbij de 12 kalendermaanden direct voorafgaand aan de maand van overlijden als referteperiode dient.
Ziekte van de ambtenaar in die referteperiode, waarbij zijn salaris is gekort o.g.v. artikel 7:3 CAR, heeft geen invloed op hoogte van deze overlijdensuitkering. Op jaarbasis wordt gerekend met het volledige salaris. Ook bij toepassing van lid 3 gelden de 12 kalendermaanden voorafgaand aan de maand van overlijden als referteperiode.
Artikel 3:26
Op grond van dit artikel zijn er twee mogelijke tegemoetkomingen in de ziektekosten namelijk € 168 per jaar of € 296 per jaar. De maand december is de peildatum voor de beoordeling of de ambtenaar de lage of de hoge tegemoetkoming in de ziektekosten ontvangt. In de maand december wordt het salaris van de ambtenaar in die maand vergeleken met het in december geldende bedrag van het maximum van schaal 6.
Is het salaris van de ambtenaar in december meer dan het maximum van schaal 6, dan ontvangt hij de lage tegemoetkoming. Is het salaris van de ambtenaar in december gelijk aan of minder dan het maximum van schaal 6, dan ontvangt hij de hoge tegemoetkoming.
Overgangsrecht
A.ambtsjubileumgratificatie
De ambtsjubileumgratificatie kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers die uiterlijk op 1 januari 2021 recht hebben op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente, deze ambtsjubileumgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat betekent ook dat de in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de bepaling of het relevante aantal jaren is behaald. De gemeente moet dit recht vastleggen. Landelijk is afgesproken dat de einddatum voor het overgangsrecht 31 december 2020 is. Omdat in Landgraaf bij de toepassing van de oude regeling de laatste medewerker een beroep op deze oude regeling zou kunnen doen per 1 januari 2021 (en deze ene medewerker bij toepassing tot en met 31 december 2020 dus buiten de boot zou vallen) is lokaal besloten deze overgangsbepaling met één dag te verlengen.
B.ontslaggratificatie
Omdat de bepaling m.b.t. de ontslaggratificatie voort is gekomen uit het sociaal plan inzake de fusie van Schaesberg, Ubach over Worms en Nieuwenhagen en net als de jubileumgratificatie alleen nog van toepassing is op een bepaalde groep medewerkers, wordt de ontslaggratificatie voor deze groep medewerkers gehandhaafd.
C. Bestaande garantietoelage en afbouwtoelagen
Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht de benaming – die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het vaste inkomen van de betreffende ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om een terugval in salaris of emolumenten en toelagen – niet zijnde onkostenvergoedingen – op te vangen, niet vervallen bij invoering van het nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3 (hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht.
Deze toelagen wordt gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en vinden vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15. ‘Onder de voorwaarden waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken die golden bij toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing blijven.
Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum
Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de garantietoelage zoals in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit.
Een voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet. Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde toelage eeuwig in een TOR wordt vervat. Dus tijdelijke toelagen met een schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en tot de vastgelegde einddatum.
D.Toelage overgangsrecht
Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3, conform de formulering in hoofdstuk 3.
In het overgangsrecht is een berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uitgangspunt dat het nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de garantie bedoeld onder A. van het overgangsrecht en de tijdelijke toelagen met een schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken om medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren met een TOR.
De TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is.
De TOR 1 is een vast beloningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt, bijvoorbeeld een extra eindejaarsuitkering of een PGB.
De TOR 2 is lastiger te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn.
Niet iedereen ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde dienst of rooster.
Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat 2014 een recent afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op basis van de in 2014 geldende (lokale) regels.
De in 2014 gewerkte roosters worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3. Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2 gevuld.
Geen roosters
Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon kan reproduceren heeft de berekening aan de hand van een refertejaar geen zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016, uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in 2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een overwerktoelage als de gemeente daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.
Overwerk
Het LOGA heeft ook afgesproken dat gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplementeerd, de oude percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers gelden de percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief passend zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages naast elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat die niet nodig is.
Het overgangsrecht geeft ruimte om tot een andere referteperiode te komen als de bovengenoemde berekening tot een niet representatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014 extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.
De term ‘ander representatief refertetijdvak’ mag ruimer worden geïnterpreteerd dan strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er door invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan.
Met ‘onderling overleg’ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is betrokken. Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te reproduceren.
De TOR 1 en de TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro 300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat bijvoorbeeld de toeslagen ORT van het nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een negatief verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 (-Euro 200) = Euro 100-. De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de pensioengrondslag maar is geen salaristoelage en geen grondslag voor eindejaarsuitkering, vakantietoelage of levensloopbijdrage.
Met de anti-cumulatiebepaling wordt gedoeld op de situatie waardoor het inkomen van de medewerker na invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster met een hogere ORT. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van de medewerker.
De hoofdregel is dat de TOR eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is, en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter past. Daarom is afgesproken dat lokaal andere afspraken kunnen worden gemaakt. Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze afspraken worden gemaakt. Uitgangspunt is echter dat als het om groepen medewerkers gaat het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.
Het bedrag van Euro 120 waaronder afkoop plaatsvindt geldt bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato verlaagd.
Als de aanstelling in uren wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men ouderschapsverlof geniet of ziek is.
De TOR volgt de duur en de omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve ingeval van vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.
Indien bij medewerkers bijvoorbeeld in de TOR het voormalige vakbondstientje of het verschil in oude en nieuwe BHV-toelage is opgenomen, en deze medewerkers niet meer lid zijn van een bond, of stoppen met de BHV-taken, wordt het deel van de TOR dat betrekking heeft op de taak die niet meer uitgeoefend wordt afgebouwd conform de afbouwregels die opgenomen staan in artikel 3:16, lid 3.
III. fietsvergoeding
Deze vergoeding wordt maximaal 1x per 3 jaren toegekend binnen Landgraaf à la carte aan een medewerker als deze kiest voor het bestedingsdoel ‘fiets’.
Door de wijziging van hoofdstuk 3 mag deze vergoeding niet meer worden toegekend vanaf 1-1-2016, aangezien hij niet expliciet in het nieuwe hoofdstuk 3 wordt genoemd en lokale afwijking niet toegestaan is.
Omzetten van deze vergoeding in een TOR is niet mogelijk, omdat op 31-12-2015 niemand van onze medewerkers een aanspraak heeft op de compensatie. Omzetten naar een TOR is aldus niet mogelijk en ook niet wenselijk, aangezien de TOR een jaarlijkse structurele toelage is.
Zoals bekend wordt per 1-1-2017 het individueel keuze budget (IKB) geïntroduceerd, onder intrekking van het huidige hoofdstuk 4a van het ARL. Hierdoor kan Landgraaf à la carte vanaf 1-1-2017 niet meer kan worden aangeboden als extra lokale arbeidsvoorwaarden.
Gelet op het bovenstaande wordt voorgesteld om in 2016, in afwijking van het nieuwe hoofdstuk 3, alleen voor dit jaar nog de fietsvergoeding toe te kennen, met een limiet van 30 deelnemers. Dit omdat de fietsvergoeding onder de werkkostenregeling valt en de gemeente belast wordt bij overschrijding van de werkkostenregeling. Het aantal deelnemers is gebaseerd op het gemiddelde aantal deelnemers in de laatste 3 jaren, 2013: 27, 2014: 20 en 2015: 43). Indien er meer deelnemers zijn, wordt via een openbare loting bepaald wie nog gebruik mag maken van de regeling.
Naar boven