De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2015, hierna de verordening, is gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (volledige naam is “Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang”).
De Wmo 2015 schrijft in de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt respectievelijk kan opstellen:
- •
die noodzakelijk zijn in de verordening op te nemen om het beleidsplan uit te (kunnen) voeren en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen;
- •
hoe wordt vastgesteld of een cliënt een maatwerkvoorziening nodig heeft voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang en welke criteria daarbij gelden;
- •
op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
- •
onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft dat te besteden bij iemand uit zijn sociale netwerk;
- •
ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van vereist is;
- •
ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder vereist is;
- •
over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Wmo 2015;
- •
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;
- •
voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Wmo 2015; en
- •
onder welke voorwaarden het college een tegemoetkoming in de meerkosten kan verstrekken aan personen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen die in verband daarmee aannemelijke meerkosten hebben ter onder ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente
De Wmo 2015 draagt gemeenten onder meer op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteiten continuïteit van voorzieningen. Onder maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1 lid 1 van de wet) wordt verstaan:
1. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3. bieden van beschermd wonen en opvang.
Onder voorzieningen worden algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen verstaan (art. 1.1.1 lid 1 van de wet). De regels over kwaliteit en continuïteit zijn neergelegd in hoofdstuk 3 van de wet.
De Wmo 2015 kent in tegenstelling tot de Jeugdwet geen specifieke bepalingen waarin het college in ieder geval niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Wel is artikel 2.3.5 zesde lid van de wet van belang, waarin feitelijk de afbakening wordt weergegeven tussen de Wmo 2015 en de Wet langdurige zorg (thans Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Kan iemand met ondersteuning (Wmo) en verpleging en zorg (Zvw) niet meer in de eigen leefomgeving blijven wonen, kan aanspraak bestaan op verblijf in de instelling. Het artikel luidt als volgt:
6. Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.
Echter valt (ook) niet in te zien waarom het college gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen indien een andere wettelijke aanspraak kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan de aanspraak op wijkverpleging op grond van de Zorgverzekeringswet of een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarom is in de verordening een weigeringsgrond opgenomen analoog aan het huidige artikel 2 Wmo 2007.
Aansluiting Verordening Jeugdhulp
Bij deze verordening is, met in achtneming van de wet, aansluiting gezocht bij de verordening Jeugdhulp. Genoemd worden de inhoud van de beschikking, regels over het persoonsgebonden budget, nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering, kwaliteit en inspraak en medezeggenschap.
Opgemerkt wordt verder dat de Wmo 2015 niet goed te vergelijken is met de Jeugdwet. Als belangrijkste verschil wordt de eigen verantwoordelijkheid van ‘burgers’ genoemd welke in de Wmo 2015 wettelijk is verankerd (subsidiariteitsbeginsel). Dat wordt kracht bij gezet met het verbod van het doen van een aanvraag (art. 2.3.2 lid 9 Wmo 2015). Burgers met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning melden zich waarna aanspraak bestaat op een onderzoek (het gesprek). De Jeugdwet kent geen subsidiariteitsbeginsel en er is ook geen meldingsplicht opgenomen voordat (conform verordening) een aanvraag kan worden ingediend. Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg zijn vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Verder geldt dat de Jeugdwet een nieuwe wet is. Met de Wmo al zeven jaar (juridische) ervaring is opgedaan die zonder meer kan worden meegenomen in de Wmo 2015. Dat blijkt overigens ook de bedoeling van de wetgever; de Wmo 2015 is gestoeld op de Wmo 2007.
Modelverordening Vereniging Nederlandse gemeenten
Deze verordening is deels gebaseerd op de concept modelverordening van de Verenging voor Nederlandse Gemeenten, versie 15 mei 2014 (VNG). Deze verordening is echter ingedeeld in hoofdstukken om de leesbaarheid en kenbaarheid te verhogen. Om dezelfde reden zijn de onderwerpen of artikelen uit de VNG-verordening, al dan niet in aangepaste vorm en noodzakelijkerwijs aangevuld, geclusterd in het betreffende hoofdstuk. Verder is zo min mogelijk gebruik gemaakt om de wet te citeren, maar juist uit te leggen wat de gemeente Leidschendam-Voorburg verstaat onder de niet bij wet gedefinieerde begrippen en wat in ieder geval concreet onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan. Daarbij zijn normstellende kaders geformuleerd. Daarvoor is ook aansluiting gezocht bij de indeling van de huidige verordening en de vier taakvelden van de compensatieplicht. Uit de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 blijkt namelijk dat het college nog steeds de plicht heeft op deze vier taakvelden ondersteuning te bieden in de vorm van een maatwerkvoorziening, als dat vanzelfsprekend nodig blijkt. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat de inhoud van deze verordening maatwerk op geen enkele manier in de weg staat (zie verder hierna).
Verordening is essentieel
Uit de toelichting op artikel 2.1.3 van de wet (verordeningsplicht) blijkt dat de gemeenteraad naast het beleidsplan - mede met het oog op duidelijkheid voor de burger over de van de overheid te verwachten prestaties en de rechtszekerheid - bij verordening een aantal zaken moet regelen die noodzakelijk zijn om de wet en het beleidsplan uit te kunnen voeren. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening komt het op maatwerk aan. In artikel 1.2.1 van de wet is in algemene termen omschreven in welke gevallen iemand in aanmerking komt voor de verschillende maatwerkvoorzieningen (zie hoofdstuk 4 van deze verordening).
De verordening is een essentieel document voor de eerder genoemde concrete uitwerking van de beleidsvoornemens van de gemeente Leidschendam-Voorburg.
De maatschappelijke ondersteuning zal gericht zijn op de persoon en diens plek in de samenleving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. De bepalingen in deze verordening geven geen antwoord op de vraag hoe het college in het individuele geval tot het oordeel komt of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Slechts de criteria oftewel de inhoudelijke randvoorwaarden zoals de gemeenteraad die als democratisch gelegitimeerd orgaan moet stellen zijn opgenomen. Daarmee treedt de gemeenteraad nadrukkelijk niet in de beslisruimte die het college heeft op grond van artikel 2.3.5 van de wet (de aanvraag). Immers, binnen de kaders biedt de wet zeer uiteenlopende beslismogelijkheden.
Naar oordeel van het college
Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, beslist het college tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. De verplichting om maatwerk te leveren, is in de wet ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht in de Wmo 2007 en ziet op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en participatie, of beschermd wonen of opvang nodig heeft. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Wanneer mensen voldoen aan de voorwaarden, hebben zij het recht om te kiezen voor een persoonsgebonden budget waarmee zij zelf de ondersteuning kunnen regelen die tot de maatwerkvoorziening behoort (zie hoofdstuk 5 van deze verordening).
Geen ongeclausuleerd recht
De Wmo 2015 biedt meer mogelijkheden dan de Wmo 2007 om cliënten op een goede manier maatschappelijk te ondersteunen zonder dat dit hoeft te leiden tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. Daarmee is er geen sprake van een ongeclausuleerd recht op een maatwerkvoorziening. De verordening zoals die thans voorligt doet recht aan de bedoeling van de wetgever en biedt burgers de rechtszekerheid die zij verdienen als het hen - naar oordeel van het college - niet lukt om zelf, dan wel met hulp van anderen niet of onvoldoende zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren. De verordening is dan ook zo opgesteld dat het de benodigde waarborgen biedt die burgers van de gemeente mogen verwachten. Daarmee wordt ook het huidige voorzieningenniveau bedoeld zonder daarbij het beoogde maatwerk en eigen verantwoordelijkheid van burgers uit het oog te verliezen. Naast de bedoelde aanspraken zijn ook de weigeringsgronden en beperkende voorwaarden opgenomen zoals die ook thans gelden. Die zijn overigens uitgebreid in het kader van de eigen verantwoordelijkheid en mede gebaseerd op de eerder genoemde concept modelverordening van de VNG.
Een ander aspect is de uitvoerbaarheid van de wet en de daarbij behorende verordening. Het college die de aanvragen beoordeeld is ook gehouden de bepalingen van de verordening in acht te nemen. Met het bieden van de eerder genoemde duidelijkheid wordt niet alleen een kader geboden maar ook de grondslagen waarop de beslissing op de aanvraag kan en mag rusten. Dat brengt mee dat toepassing van deze verordening minder zware administratieve belasting geeft op de uitvoeringsorganisatie, daaronder begrepen bezwaar en beroep.
Juridisering begint bij de aanvraag
Vanaf het moment dat de cliënt een aanvraag indient voor een maatwerkvoorziening, is er sprake van enige vorm van juridisering. Deze is een onvermijdelijk gevolg van het aanvragen van de maatwerkvoorziening en heeft met name tot doel om de rechtszekerheid van de cliënt te waarborgen. Het vorenstaande betekent ook dat het college bij het nemen van besluiten op de aanvraag zich - naast de wet - ook moet baseren op de verordening. Ervaring in de jurisprudentie leert dat het van groot belang is om in de verordening met de wet verbindende grondslagen op te nemen (zie bijvoorbeeld RBGEL:2013: 4390).
In hoofdstuk 1 van deze verordening zijn begripsbepalingen opgenomen die het college nodig heeft of kan hebben bij het uitvoeren van de wet en het toepassen deze verordening. Het gaat vanzelfsprekend niet om wettelijke bepalingen maar om begripsbepalingen die rechtstreeks uit de wet voortvloeien.
In hoofdstuk 2 van deze verordening zijn de proceduregels opgenomen. De Wmo 2015 regelt dat een cliënt, voordat een aanvraag om een maatwerkvoorziening bij het college kan worden gedaan, hij eerst zijn ondersteuningsbehoefte bij het college moet melden. In de verordening wordt de melding gedefinieerd als hulpvraag. Daaronder wordt dus niet een verzoek tot informatie en advies verstaan. De melding kan worden gedaan door of namens de cliënt. Verder is geregeld dat het college met aanbieders en partijen uit het maatschappelijke middenveld afspraken kan maken over het indienen van een hulpvraag voor cliënten.
Met het splitsen van melding en onderzoeksfase en aanvraag wordt de zorgvuldigheid van de afweging gewaarborgd en juridisering zo veel mogelijk voorkomen. Het uit te voeren onderzoek (het gesprek in de verordening) helpt het college ook om tot een goed onderbouwde beslissing op een eventuele aanvraag te komen. De regering vindt deze aanscherping van de wet nodig om gebrekkige motivering van beslissingen te voorkomen en waarborgen voor mensen die in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning, op dit punt versterken.
Nadat de hulpvraag is gemeld en door het college is bevestigd, bestaat er aanspraak op een gesprek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de cliënt en zijn eventuele mantelzorger eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijkheden om daaraan tegemoet te komen in kaart brengen. Voordat het gesprek plaatsvindt wijst het college de cliënt en zijn eventuele mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te maken van cliëntondersteuning. Ook wijst het college op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan (zie definitie). Het spreekt voor zich dat degene die het gesprek voert over voldoende deskundigheid beschikt. Voor zover daar aanleiding voor is kan het college gebruik maken van de expertise van de specialistenpool (zie definitie).
Bij wet is geregeld dat de cliënt gehouden is zich desgevraagd te legitimeren. Voor de mantelzorger en de vertegenwoordiger is dat niet het geval. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid is de bevoegdheid daartoe bij verordening bepaald.
Pas na verstrekking van een schriftelijk verslag kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 lid 9 van de wet). In plaats van een schriftelijk verslag kan het college ook een ondersteuningsplan opstellen (zie definitie).
In geval van een spoedeisende situatie (zie definitie) is het college verplicht een maatwerkvoorziening in te zetten in afwachting van de resultaten van het gesprek.
In hoofdstuk 3 van deze verordening zijn de regels omtrent de aanvraag opgenomen. De aanvraag wordt in principe ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier. Om administratieve lasten te voorkomen kan het verslag ook als aanvraag worden aangemerkt.
Voor zover het college voor de beoordeling van de aanspraak extern advies nodig heeft, wordt dat gevraagd nadat de aanvraag is ingediend. Het college schorst dan tevens de beslistermijn van de aanvraag op onder toepassing van artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht. Uit de wet vloeit eveneens voort dit te doen indien de cliënt niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de wet).
Verder kan het voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het verstrekken van een verslag en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan meebrengen dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet (meer) binnen de wettelijke kaders zoals genoemd in hoofdstuk 4 van de verordening kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de cliënt (opnieuw) uitnodigen voor een gesprek voordat op de aanvraag wordt beslist. Dit is analoog aan artikel 2.3.2 lid 9 van de wet.
4. Beoordeling van de aanspraak en inhoud beschikking
In hoofdstuk 4 van deze verordening zijn algemene criteria opgenomen voor de boordeling van de aanspraak. Allereerst gaat het om de wettelijke criteria en dat, indien er aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat, deze een passende bijdrage moet leveren voor de (noodzakelijk gebleken) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Daarbij is het college slechts gehouden de goedkoopst passende bijdrage te verlenen die in overwegende mate gericht is op het individu.
Verder is een aantal situaties bepaald waarin het college niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Een aantal daarvan is ook opgenomen in de concept modelverordening van de VNG.
Ook is de inhoud van de beschikking opgenomen. De cliënt moet op basis van de toekenningsbeschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.
5. Persoonsgebonden budget
In hoofdstuk 5 van deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, bijbehorende verplichtingen verbonden aan het persoonsgebonden budget en regels over het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.
De bevoegdheid van de gemeenteraad om criteria vast te stellen bij de te nemen besluiten door het college brengt mee dat ook criteria (verplichtingen) aan het persoonsgebonden budget kunnen worden bepaald, zonder dat de gemeenteraad treedt in de bevoegdheden van de college als bedoeld in artikel 2.3.6 van de wet. Dergelijke verplichtingen zijn ook opgenomen in de concept modelverordening van de VNG. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Denk bijvoorbeeld aan de regels die thans ook gelden voor een woningaanpassing. Uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde hulp of maatwerkvoorziening onderzoekt het college de bestedingen van de persoonsgebonden budgetten.
De hoogte van het persoonsgebonden budget moet toereikend zijn om daarmee de maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel waarvoor het is verstrekt.
Voor hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat het persoonsgebonden budget in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag welke het college zelf verschuldigd zou zijn, waaronder inbegrepen de genoemde kosten. Voor de vaststellen van het persoonsgebonden budget voor diensten zijn in dit hoofdstuk de kaders bepaald. Er wordt verder gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in dit hoofdstuk zijn gesteld. Die hebben onder meer betrekking op de verschillende tarieven die van toepassing kunnen zijn op professionals en niet-professionals.
6. Maatschappelijke ondersteuning
In hoofdstuk 6 van deze verordening wordt bepaald wat in ieder geval onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan. De opsomming komt voort uit de toelichting van de wet. Verder worden voorbeelden van maatwerkvoorzieningen genoemd die het college kan verlenen.
Onder omstandigheden kan een maatwerkvoorziening ook een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen zijn. Daarbij kan het gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor iemand bedachte oplossingen. Deze kunnen ook betrekking hebben op de afstemming als bedoeld in artikel 2.3.5 lid 5 van de wet.
De hoofdregel is dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt, zoals collectief vervoer. Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. De genoemde primaten zijn al bekend onder de WVG en de Wmo. Verder is het zo dat de maatwerkvoorziening voor een kortdurende periode kan worden verleend. De maatschappelijke ondersteuning wordt dan ontwikkelingsgericht ingezet hetgeen aansluit bij de bedoeling van de wetgever.
7. Hulp bij een schoon huis
In hoofdstuk 7 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van het zelf uitvoeren van huishoudelijke taken.
Net als onder Wmo 2007 het geval is wordt geen hulp bij het huishouden verleend indien sprake is van gebruikelijke hulp. Het college houdt daarbij rekening met de omstandigheden zoals genoemd. Zie in dat kader de definities van leefeenheid en huisgenoot. Verder kadert dit hoofdstuk de resultaten waar de hulp bij het huishouden op zijn gericht.
8. Begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf in een instelling
In hoofdstuk 8 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van het in staat zijn tot algemeen dagelijkse levensverrichtingen of dagbesteding.
De algemene criteria hebben betrekking op de mogelijkheid van het combineren van de maatwerkvoorziening met de mogelijkheden van de cliënt zelf, zijn sociale netwerk of informele hulp. Onder het combineren van kan ook afstemmen op worden verstaan. Verder geldt, zoals eerder in deze verordening is bepaald, het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening, indien aanwezig en geschikt.
De specifieke criteria voor begeleiding hebben betrekking op gebruikelijke hulp en de wijze waarop het college rekening houdt met de omstandigheden zoals genoemd. Zie in dat kader de definities van leefeenheid en huisgenoot. De cliënt komt voor begeleiding in aanmerking indien deze maatwerkvoorziening bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie. Niet is beoogd een limitatieve opsomming te geven van voorbeelden wat daar onder wordt verstaan, de belangrijkste worden genoemd.
Voor zover de cliënt aanspraak maakt op dagbesteding (zie definitie) kan ook aanspraak bestaan op het noodzakelijke vervoer naar de locatie waar deze wordt geboden. Verder kadert dit hoofdstuk de te bereiken resultaten van begeleiding. De definitie van dagbesteding in deze verordening brengt mee dat dagbesteding niet specifiek gericht is op het zelfstandig kunnen wonen maar juist op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.
Voor zover de cliënt mantelzorg ontvangt kan ter ontlasting van de mantelzorger kortdurend verblijf in een instelling worden geboden. Dit hoofdstuk kadert de aanspraak.
9. Hulp gericht op het wonen
In hoofdstuk 9 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van wonen te verminderen of weg te nemen. In dit hoofdstuk wordt eveneens bepaald waar het resultaat van de te verlenen woonvoorziening betrekking op moet hebben.
Verder bepaalt dit hoofdstuk specifieke criteria voor de te verlenen woonvoorzieningen. Als eerste worden situaties genoemd waar de bepalingen van dit hoofdstuk niet op van toepassing zijn. Verder is het zo dat een woonvoorziening slechts wordt verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben de betreffende woning. Gewezen wordt op de begripsbepalingen hieromtrent.
Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen wanneer het college een woonvoorziening kan weigeren. Deze voorwaarden hebben (mede) betrekking op de eigen verantwoordelijkheid die van de aanvrager (de cliënt) mag worden verwacht dan wel kan worden gevergd. Ook zijn er uitzonderingen genoemd op de voorwaarde dat geen woonvoorzieningen worden verleend aan gemeenschappelijke ruimten. De reden hiervan is dat de cliënt met het verlenen van deze voorzieningen gebruik kan maken van zijn woning, waaronder begrepen de toegang. Deze meeste voorwaarden in dit hoofdstuk zijn in overeenstemming met de lijn die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en Wmo 2007 al werd toegepast. Een aantal daarvan zijn overigens ook opgenomen in de concept modelverordening van de VNG.
Bij het verlenen van een woningaanpassing geldt het principe van het primaat van verhuizen indien de kosten van een noodzakelijke aanpassing aan de woning niet de goedkoopst passende bijdrage is. In voorkomende gevallen kan het college de cliënt, zonder aanvraag, in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van deze verordening. Het college is bij de toepassing van het primaat van verhuizen wel gehouden een belangenafweging te maken.
10. Hulp bij deelname aan het maatschappelijk verkeer
In hoofdstuk 10 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Wat daaronder wordt verstaan is neergelegd in dit hoofdstuk. Verder zijn, onverminderd andere bepalingen in deze verordening, ook specifieke criteria omschreven die van toepassing zijn op dit hoofdstuk.
Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt (ook) in de gelegenheid gesteld medemensen te ontmoeten. Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 1500 kilometer per jaar. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom in individuele gevallen bevoegd om af te wijken. Dat zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn als er meer dan één vervoersvoorziening wordt verleend. Het college stemt de hoogte van de aanspraak op een eventuele tegemoetkoming voor reiskosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van deze verordening af op de hier gestelde kaders en vervoersbehoefte van de cliënt.
11. Bijdrage in de kosten
In hoofdstuk 11 van deze verordening zijn de regels neergelegd over de verschuldigdheid van een bijdrage in de kosten voor de gebruikers van maatwerkvoorzieningen, ontvangers van een persoonsgebonden budget en gebruikers van algemene voorzieningen.
Maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget
Als hoofdregel geldt dat een bijdrage in de kosten is verschuldigd. In tegenstelling tot de Wmo 2007 biedt de Wmo 2015 de mogelijkheid een bijdrage te vragen indien een woningaanpassing (in natura of als persoonsgebonden budget) wordt verleend ten behoeve van een minderjarige. Voor de hoogte van de bijdrage wordt vanzelfsprekend aansluiting gezocht bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Het CAK is verantwoordelijk bestuursorgaan voor het vaststellen, opleggen en innen van de bijdrage in de kosten.
Gebruikers van algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, zijn in principe een bijdrage in de kosten verschuldigd. Ook kan bij het vaststellen van de hoogte rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke kosten. Denk aan de kosten van een warme maaltijd die iemand heeft ongeacht het hebben van beperkingen. De bijdrage is doorgaans verschuldigd aan de aanbieder.
De hoogte van deze bijdrage wordt niet afhankelijk gesteld van de hoogte van het inkomen van de gebruiker van de algemene voorziening. Wel wordt rekening gehouden met een onevenredige cumulatie van verschillende bijdragen van dit hoofdstuk. Het college kan de cliënt in voorkomende gevallen in aanmerking brengen voor bijvoorbeeld een korting op de bijdrage. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college zodat het college in staat is maatwerk te leveren.
De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt verschuldigd is. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente verschuldigd is aan kosten voor het verstrekken van de maatwerkvoorziening. De kostprijs is gelijk aan de hoogte van het persoonsgebonden budget. De bijdrage in de kosten voor het gebruik van een algemene voorziening bedraagt nooit meer dan een kostendekkende bijdrage.
12. Tegemoetkoming meerkosten
In hoofdstuk 12 van deze verordening zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep. De wettelijke bevoegdheid is mede tot stand gekomen vanwege het afschaffen van de financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten zoals door het Rijk sinds 2009 was bepaald.
De mogelijkheden van het verlenen van een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten, een sportrolstoel en reiskosten voor het gebruik van het aanvullend openbaar vervoer in verband met de deelname aan het maatschappelijk verkeer komen in deze verordening in ieder geval terug.
Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarmee is het college in staat maatwerk te bieden bij het verlenen van de hier bedoelde tegemoetkoming in de meerkosten. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in dit hoofdstuk zijn gesteld.
13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
In hoofdstuk 13 van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.
Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget.
Het (deels) ongedaan maken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Herziening/intrekking van het besluit tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.
In de wet is slechts een terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan.
Voor zover sprake is van een wettelijke terugvorderingsbepaling kan het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Er is dan sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd. Bij andere terugvorderingsgronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Denk aan de terugvordering van de tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van deze verordening. Dit betekent onder meer dat moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal die ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. De verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening.
14. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen dan wel persoonsgebonden budgetten alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert steekproefsgewijs de besteding van de persoonsgebonden budgetten en of de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden.
In hoofdstuk 15 van deze verordening zijn over een aantal onderwerpen regels opgesteld. Deze zijn voor de duidelijkheid ondergebracht in een apart hoofdstuk en ingedeeld per paragraaf. Achtereenvolgens komen de verschillende onderwerpen aan bod.
§ 1 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers
Gemeenten worden opgedragen in hun verordening regels te stellen over de wijze waarop de mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering ontvangen. Dit vanwege het belang dat mantelzorg heeft voor de leefbaarheid van de samenleving, het welzijn van de hulpbehoevende die door mensen uit hun sociale netwerk worden geholpen en betaalbaarheid van de maatschappelijke ondersteuning, is een periodieke blijk van waardering op zijn plaats. Deze blijk van waardering komt tot stand in samenspraak met een welzijnsorganisatie.
Bij de reikwijdte van deze verplichting van de gemeente niet wordt gekeken, waar de mantelzorger woont, maar dat beslissend is of deze mantelzorg verleent aan iemand in de desbetreffende gemeente. Er zullen mogelijk mantelzorgers zijn die hulp verlenen aan personen die alleen gebruik maken van algemene voorzieningen en mede dankzij hun mantelzorger geen beroep op een maatwerkvoorziening hoeven te doen. In de verordening zal de gemeente moeten voorzien in een procedure die waarborgt dat ook deze mantelzorgers, als wordt voldaan aan de overige voorwaarden, voor het ontvangen van een blijk van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht.
§ 2 Klachtafhandeling en medezeggenschap
Regeling voor klachtafhandeling
De aanbieder is ten aanzien van voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen. Het gaat om zowel algemene voorzieningen als ook maatwerkvoorzieningen. Mogelijk is de cliënt niet tevreden over het gedrag van de aanbieder of de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning. Het ligt voor de hand dat cliënten deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder melden. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en ook snel afhandelt. Het college ziet er hoe dan ook op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Regeling voor medezeggenschap
De aanbieder is ten aanzien van maatwerkvoorzieningen verplicht een regeling voor medezeggenschap van cliënten vast te stellen over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels aan gemeenten overgelaten. Het college ziet er hoe dan ook op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
De Wmo 2015 maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.
De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. Die standaarden kunnen als richtinggevend kader voor gemeenten dienen. Uitgangspunt hierbij is dat deze standaarden de benodigde ruimte voor maatwerk, om goed in te kunnen spelen op de situatie van de cliënt, intact laten.
In deze verordening is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek draagt eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.
Prijs kwaliteitsverhouding
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten. Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening of diensten en eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden ook een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder deskundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Bij de prijs kwaliteitsverhouding kunnen eventuele extra taken in verband met de voorziening een rol spelen.
§ 4 Betrekken van ingezetenen
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet. Verwezen wordt naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Verder wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
In hoofdstuk 16 van deze verordening zijn de slotbepalingen opgenomen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
In deze verordening is bepaald hoe vaak het gemeentebestuur het gevoerde beleid evalueert. In 2015 zal het college de bevindingen van de steekproefsgewijze controle over de controle van de persoonsgebonden budgetten evalueren.
Het college dient het bij wet bepaalde overgangsrecht in acht te nemen voor besluiten die op grond van de Wmo 2007 zijn genomen (art. 8.9 van de wet).
Citeerartikel en inwerkingtreding
Spreken voor zich, behoeft geen toelichting.