Verordening en beleidsregels jeugdhulp gemeente Zwijndrecht
 
 
De gemeenteraad van Zwijndrecht,
Gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;
overwegende dat
  • -
    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft gelegd;
  • -
    daarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder en de jeugdige zelf ligt;
  • -
    het noodzakelijk is hieromtrent regels vast te stellen:
  • -
    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen;
  • -
    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
  • -
    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;
  • -
    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
  • -
    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;
  • -
    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;
besluit vast te stellen;
de Verordening jeugdhulp gemeente Zwijndrecht
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
algemene voorziening: de vrij-toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, waarvoor geen beschikking door het college wordt afgegeven;
andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, anders dan in het kader van de wet;
individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden, niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, waarvoor het college een beschikking afgeeft;
jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;
jeugdhulpaanbieder: de persoon als bedoeld in artikel 1.1. van de wet;
jeugdige: de persoon als bedoeld in artikel 1.1 van de wet, en die woonachtig is in de gemeente;
jeugdteam: een op gebiedsniveau georganiseerd, multidisciplinair team van gespecialiseerde ambulante jeugdhulpaanbieders dat de hulpvraag van jeugdigen of hun ouders als algemene voorziening afhandelt;
hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet.
ondersteuningsplan: familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet.
ouder: de ouder als bedoeld in artikel 1.1 van de wet; ouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegopvoeder. In plaats van "ouder" dient het woord "opvoeder" gelezen te worden in deze verordening.
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet,zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn opvoeders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;
vertrouwenspersoon: vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 2.6 lid 2 van de wet;
wet: Jeugdwet;
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp
  • 1.
    De gemeente biedt een algemene voorziening voor jeugdhulp: het jeugdteam.
  • 2.
    De gemeente biedt als individuele voorzieningen voor jeugdhulp:
    • Specialistische ambulante jeugdhulp;
    • Dagbehandeling (verblijf accommodatie deeltijd)
    • Verblijf pleegzorg
    • Verblijf 24-uurszorg (accommodatie voltijd)
    • Spoedeisende zorg (crisisopvang 24-uurs en ambulant)
    • Individuele begeleiding zonder verblijf
    • Dagbesteding met vervoer zonder verblijf
    • Kortdurend verblijf / logeren
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de jeugdhulp-voorzieningen als bedoeld in het eerste en tweede lid en de uitwerking daarvan.
Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder en legt dit vast in een beschikking als bedoeld in artikel 10.
Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente
  • 1.
    Jeugdigen of opvoeders met een hulpvraag kunnen zich rechtstreeks wenden tot of zich via het college laten leiden naar een algemene voorziening.
  • 2.
    Jeugdigen of opvoeders met een hulpvraag kunnen bij het college een aanvraag indienen om een besluit te nemen omtrent een individuele voorziening, conform artikel 8.
Artikel 5. Vooronderzoek
  • 1.
    Het college verzamelt in overleg met de jeugdige of de opvoeders de noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt uiterlijk binnen twee weken een afspraak voor een gesprek.
  • 2.
    De jeugdige of zijn opvoeders verstrekken voorafgaand aan het gesprek aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn opvoeders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
  • 3.
    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn opvoeders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 6. Inhoud gesprek
  • 1.
    Het college onderzoekt in een gesprek tussen jeugdhulpaanbieders en de jeugdige of zijn opvoeders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
    • a.
      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en
gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;
  • b.
    het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
  • c.
    het vermogen van de jeugdige of zijn opvoeders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
  • d.
    de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;
  • e.
    de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;
  • f.
    de mogelijkheden om een individuele voorziening te verlenen;
  • g.
    de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;
  • h.
    hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige of zijn opvoeders,
  • i.
    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, conform artikel 9, waarbij de jeugdige of zijn opvoeders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.
    • 2.
      In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de opvoeders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.
    • 3.
      Het college informeert de jeugdige of de opvoeders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.
    • 4.
      Het college en de jeugdige of de opvoeders kunnen in overleg afzien van het gesprek.
Artikel 7. Verslag en ondersteuningsplan
  • 1.
    Het college maakt van het gesprek een verslag over de uitkomsten van het onderzoek en neemt daarin vervolgafspraken op in verband met de besproken hulpvraag.
  • 2.
    Het verslag wordt uiterlijk binnen twee weken na het gesprek aan de jeugdige of de opvoeders overhandigd, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.
  • 3.
    Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van een individuele voorziening, wordt ter zake tevens binnen zes weken een ondersteuningsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te verlenen hulp niet noodzakelijk is.
  • 4.
    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of de opvoeders worden aan het verslag toegevoegd.
Artikel 8. Indienen aanvraag
  • 1.
    Jeugdigen of opvoeders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening mondeling of schriftelijk indienen bij het college.
  • 2.
    Een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek en, in voorkomend geval een ondertekend ondersteuningsplan, als bedoeld in artikel 7, wordt door het college als complete aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd.
  • 3.
    Het college legt de beslissing op de aanvraag voor een individuele voorziening vast in een beschikking als bedoeld in artikel 10. Een beschikking dient te worden gegeven binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag, conform de Awb.
  • 4.
    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.
Artikel 9. Regels voor pgb
  • 1.
    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet en legt dit vast in een beschikking als bedoeld in artikel 10.
  • 2.
    De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie adequate en minst kostbare individuele voorziening in natura.
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.
  • 4.
    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Artikel 10. Inhoud beschikking
  • 1.
    In de beschikking tot toekenning van een individuele voorziening wordt ten minste aangegeven of de voorziening in natura wordt verleend of als pgb wordt verstrekt.
  • 2.
    Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking ten minste vastgelegd:
    • a.
      welke de te verlenen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
    • b.
      voor welke periode de voorziening verleend wordt;
    • c.
      hoe de voorziening wordt verleend; en indien van toepassing
    • d.
      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
  • 3.
    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking ten minste vastgelegd:
    • a.
      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;
    • b.
      voor welke periode het pgb verstrekt wordt;
    • c.
      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
    • d.
      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen; en
    • e.
      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;
    • f.
      de mogelijkheid van bezwaar maken tegen de beschikking.
Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
  • 1.
    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn opvoeders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
  • 2.
    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:
    • a.
      de jeugdige of zijn opvoeders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
    • b.
      de jeugdige of zijn opvoeders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;
    • c.
      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
    • b.
      de jeugdige of zijn opvoeders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb;
    • e.
      de jeugdige of zijn opvoeders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd; of
    • f.
      het pgb binnen12 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
  • 3.
    Als het college een besluit op grond van het tweede lid heeft ingetrokken, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde terugvorderen van de jeugdige of zijn opvoeders, van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
  • 4.
    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde jeugdhulp, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.
Artikel 12. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
a.de aard en omvang van de te verrichten taken;
a.b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
a.c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;
a.d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en
a.e. kosten voor bijscholing van het personeel.
Artikel 13. Vertrouwenspersoon
Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, opvoeders en pleegouders / opvoeders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Het college wijst nadrukkelijk op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van een vertrouwenspersoon. Daarnaast kan de jeugdige een persoon meenemen uit de persoonlijke sfeer.
Artikel 14. Klachtregeling
Het college draagt zorg voor een behoorlijke en transparante procedure ten behoeve van de afhandeling van klachten van jeugdigen en opvoeders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
Artikel 15. Inspraak en medezeggenschap
  • 1.
    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
  • 2.
    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen omtrent Jeugdhulp vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
  • 3.
    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
  • 4.
    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.
Artikel 16. Evaluatie
Het college evalueert eenmaal per drie jaar het gevoerde beleid. Het college zendt het evaluatieverslag na vaststelling daarvan naar de gemeenteraad, die op basis van het evaluatieverslag kan beoordelen of de verordening doeltreffend is en wat de effecten van het werken met de verordening in de praktijk zijn.
Artikel 17. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn opvoeders afwijken van de bepalingen in deze verordening, wanneer toepassing van deze verordening of de hieruit voortvloeiende nadere regels, leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel
  • 1.
    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
  • 2.
    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Zwijndrecht
De Beleidsregels bij de toepassing van de Verordening Jeugdhulp bij de Gemeente Zwijndrecht
Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht van 16 december 2014.
Inleiding
In de Verordening Jeugdhulp Zuid Holland Zuid staan de verplichtingen van de gemeenten in de regio als gevolg van de invoering van de Jeugdwet. In de verordening is ruimte gelaten aan colleges voor de uitwerking van een aantal zaken in nadere regels.
Bij de besluitvorming door het college dienen bovendien de nodige afwegingen te worden gemaakt. De Verordening biedt op dat punt soms veel ruimte. Het college wil binnen die ruimte duidelijke afwegingen maken. Door dat vast te leggen in beleidsregels weet iedereen waar hij aan toe is.
In een besluit op grond van de Verordening kan worden verwezen naar de beleidsregels; een afzonderlijke motivering is dan niet nodig. Maar, anders dan bij de nadere regels die zijn vastgesteld, kan het college afwijken van de beleidsregels. Daar is dan wel een afzonderlijke motivering voor nodig.
Van de nadere regels kan niet worden afgeweken anders dan met toepassing van de hardheidsclausule uit de Verordening, maar dat zal altijd een uitzondering zijn.
Weigering van een PGB
Artikel 1.
  • 1.
    Verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget. Hiervan is sprake:
    • a.
      bij verslaving of problemen van psychische aard;
    • b.
      als bij schulden beslaglegging op het persoonsgebonden budget dreigt;
    • c.
      als overigens mag worden verwacht dat het persoonsgebonden budget niet zal worden besteed waarvoor het is bedoeld.
  • 1.
    Verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats als op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is.
  • 2.
    Verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats ter vervanging van een voorziening in natura waarvan de afschrijftermijn nog niet is verstreken.
  • 3.
    Verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien bekend is dat belanghebbende op een zodanige termijn gaat verhuizen dat de afschrijftermijn ten tijde daarvan nog niet zal zijn verstreken.
Verantwoording van het PGB
Artikel 2.
  • 1.
    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de omvang van de steekproef aan de hand van een risico inschatting wordt bepaald;
  • 2.
    De budgethouder voert een deugdelijke administratie.
Kwaliteitseisen voor PGB hulpaanbieders
Artikel 3.
In aanvulling op de in hoofdstuk 4 van de Wet gestelde eisen gelden de volgende kwaliteitseisen voor professionele hulpaanbieders:
  • a.
    Een hulpaanbieder mag niet op de zwarte lijst van de gemeente staan vanwege ondeskundige zorg, het handelen in strijd met de Jeugdwet, het Besluit en de gemeentelijke voorwaarden en beleid, misleiding, fraude en uitbuiting personeel.
  • b.
    Hulpaanbieders zijn verplicht te melden in de verwijsindex (VIR) en hanteren de meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling.
  • c.
    Hulpaanbieders kunnen de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning is gewenst, bijvoorbeeld van uit het flexibele aanbod dan wel specialistische hulp.
  • d.
    De hulpaanbieder werkt actief samen met ander jeugdhulpverleners, zoals de Jeugdteams, wanneer sprake is van een bedreiging van de veiligheid of welzijn van de jeugdige of betrokkenen.
Inwerkingtreding
Artikel 4.
De Beleidsregels bij de toepassing van de Verordening Jeugdhulp bij de Gemeente Zwijndrecht treden op 1 januari 2015 in werking.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht van 16 december 2014.
Nadere regels ter uitvoering van de Verordening Jeugdhulp bij de Gemeente Zwijndrecht.
Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht van 16 december 2014.
Inleiding
In de Verordening Jeugdhulp Zuid Holland Zuid staan de verplichtingen van de gemeenten in de regio als gevolg van de invoering van de Jeugdwet. In de verordening is ruimte gelaten aan colleges voor de uitwerking van een aantal zaken in nadere regels.
Het college kan op grond van artikel 9, leden 3 en 4, nadere regels vaststellen met betrekking tot het Persoonsgebonden Budget (PGB). Ook kan het college op grond van artikel 9 lid 4 nadere regels vaststellen met betrekking tot de voorwaarden van toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Tenslotte moet het college op grond van artikel 15 lid 4 nadere regels vaststellen voor inspraak en medezeggenschap. In de regeling die voor u ligt zijn deze nadere regels uitgewerkt.
Eerst worden de nadere regels met betrekking tot het PGB uitgewerkt, daarna een nadere regel waarin wordt vastgelegd dat aanvragers van jeugdhulp recht hebben op een second opinion en tenslotte worden inspraak en medezeggenschap met betrekking tot het jeugdhulpbeleid geregeld.
I. Persoonsgebonden budget (PGB)
In de Jeugdwet is, in artikel 8.1.1, neergelegd dat:
  • -
    de jeugdige of zijn ouders op eigen kracht voldoende in staat moeten zijn om de aan het PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
  • -
    de jeugdige of zijn ouders aan moeten tonen dat een aangeboden individuele voorziening in natura niet passend is;
  • -
    de kwaliteit van de jeugdhulp door middel van een PGB gewaarborgd is.
In de Verordening jeugdhulp is daarnaast, in artikel 9 lid 2, bepaald dat de hoogte van het PGB bepaald wordt aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van een individuele voorziening in natura, die zou zijn verstrekt indien er geen PGB was.
In deze regeling wordt vastgelegd hoe de hoogte van het PGB tot stand komt (onderdeel 1), wat de criteria zijn voor het toekennen van een PGB (onderdeel 2) en worden de voorwaarden vastgelegd waaronder degene aan wie een PGB wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van iemand die tot zijn sociale netwerk behoort (onderdeel 3).
1.De wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld
Artikel 1.
Het college stelt het tarief voor het PGB vast op basis van het door de jeugdige of zijn ouders ingediende ondersteuningsplan in de zin van artikel 7 lid 3 van de Verordening, waarin tevens een begroting is opgenomen met betrekking tot de concrete invulling van de besteding van dat PGB. Naast de prijs en het aantal uren wordt ook het beoogde resultaat van de ondersteuning vermeld.
Artikel 2.
  • 1.
    De hoogte van het PGB bedraagt maximaal 100% van de in de betreffende situatie minst kostbare adequate individuele voorziening in natura. Dat geldt ook als er sprake is van een PGB op basis van de AWBZ als bedoeld in lid 2.
  • 2.
    Indien de minst kostbare adequate voorziening in tarief hoger uitvalt dan het AWBZ PGB tarief 2014, bedraagt het PGB tarief maximaal het AWBZ tarief 2014.
  • 3.
    Er geldt een uitzondering voor het PGB-tarief voor kortdurend verblijf. Dat bedraagt euro 101 (per etmaal) conform het AWBZ-tarief van 2014.
Artikel 3.
Indien de kosten hoger uitvallen dan het bedrag uit artikel 2, wordt het PGB slechts verleend indien de jeugdige of zijn ouders aangeven deze extra kosten zelf te zullen bekostigen.
2. Criteria voor het toekennen van het PGB
Artikel 4.
Het college kent een individuele voorziening toe uitsluitend indien in het verslag zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening Jeugdhulp wordt vastgesteld dat de jeugdige:
  • a.
    op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;
  • b.
    geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, of;
  • c.
    geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening.
Artikel 5.
Conform artikel 4 van de Wet verstrekt het college alleen een individuele voorziening in de vorm van een PGB:
  • a.
    als de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een PGB verbonden taken zoals verbonden aan het ondersteuningsplan, op verantwoorde wijze uit te voeren;
  • b.
    als de jeugdige of zijn ouders overtuigend kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend achten;
  • c.
    als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit is en bijdraagt aan het beoogde resultaat.
3. De voorwaarden waaronder jeugdhulp met een PGB kan worden betrokken bij een persoon uit het sociale netwerk
Artikel 6.
1.Voor het betrekken van jeugdhulp bij een persoon uit het sociale netwerk, gelden onverminderd de kwaliteitscriteria in hoofdstuk 4 van de Wet.
Personen die behoren tot het sociale netwerk van de aanvrager van een PGB mogen uitsluitend worden ingeschakeld voor deze individuele voorziening indien zij:
  • 1.
    niet meer dan 20 euro per uur ontvangen voor hun diensten;
  • 2.
    verklaren het PGB niet te zullen gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers;
  • 3.
    aantonen daadwerkelijk in staat te zijn de zorg in het kader van het PGB te verlenen;
  • 4.
    op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het PGB hebben uitgeoefend bij diens besluitvorming;
  • 2.
    De vergoeding voor het aanbieden van kortdurend verblijf bedraagt maximaal 30 euro per etmaal.
II. Second opinion
Artikel 7.
In de gezondheidszorg bestaat de mogelijkheid om een second opinion aan te vragen als men wil weten wat de mening is van een andere dan de eigen hulpverlener over een bepaalde hulpvraag. De gemeente wil benadrukken dat een dergelijke second opinion ook mogelijk is bij aanvragen voor jeugdhulp. Hiervoor kunnen cliënten een second opinion aanvragen bij een medewerker van het jeugdteam, anders dan de behandelend medewerker. Ook is een second opinion mogelijk bij het Diagnostisch Adviesnetwerk (DAN).
III Inspraak en medezeggenschap
Artikel 8. Cliëntenplatform Zuid-Holland Zuid
Het college stelt cliënten, ingezetenen en vertegenwoordigers van cliëntgroepen, middels een platform, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp. Het college voorziet hierbij het Cliëntenplatform Zuid-Holland Zuid van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 9. Inwerkingtreding
De nadere regels ter uitvoering van de Verordening Jeugdhulp bij de Gemeente Zwijndrecht treden met ingang van 1 januari 2015 in werking.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwijndrecht van 16 december 2014.
Naar boven