De Gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie DDFK-gemeenten wordt aangegaan om uitvoering te geven aan het besluit van de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. om per 1 januari 2015 met een gezamenlijke ambtelijke organisatie te gaan werken. In de intentieovereenkomst tussen de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten van september 2014 is afgesproken dat deze samenwerking in 2016 geëvalueerd zal worden, waarna de gemeenteraden zich zullen beraden op een eventuele aanpassing van deze samenwerking naar een bestuurlijke fusie tussen alle of tussen enkele van de deelnemende gemeenten.
Om onze samenwerking te effectueren is het noodzakelijk om een publiekrechtelijke rechtspersoon op te richten voor het werkgeverschap. Deze vorm vindt haar basis in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). De gemeentebesturen vormen er zelf het bestuur van. Zij dragen er geen taken of bevoegdheden aan over, anders dan die nodig zijn voor het doel van het werkgeverschap. Als vorm voor de gemeenschappelijke regeling is gekozen voor een openbaar lichaam. Het openbaar lichaam heeft rechtspersoonlijkheid en kan fungeren als publiekrechtelijk werkgever voor het personeel. Daarnaast vervult het openbaar lichaam de rol van formele opdrachtnemer voor de vier gemeentebesturen en sluit het hiervoor dienstverleningsovereenkomsten af.
De Werkorganisatie DDFK-gemeenten moet gezien worden als een organisatie die de vier gemeenten bedient. Het zijn de gemeentebesturen die bevoegd blijven. De Werkorganisatie DDFK-gemeenten zal de taken uit gaan voeren die tot 1 januari 2015 worden uitgevoerd door de afzonderlijke ambtelijke organisaties.
In de gemeenschappelijke regeling is uitdrukkelijk niet gekozen voor het overdragen van bevoegdheden van de bestuursorganen van de vier gemeenten aan de Werkorganisatie DDFK-gemeenten, maar voor de vorm van mandaat. De bestuursorganen bepalen zelf welke bevoegdheden ze mandateren aan de Werkorganisatie DDFK-gemeenten en blijven derhalve zelf bevoegd. Het ligt voor de hand om de bevoegdheden die in de huidige situatie aan de ambtelijke organisatie zijn gemandateerd per 1 januari 2015 ook aan de Werkorganisatie DDFK-gemeenten te mandateren. Om praktische redenen is het wel dringend gewenst om de mandaatbesluiten te harmoniseren zodat de Werkorganisatie DDFK-gemeenten per gemeente dezelfde bevoegdheden opgedragen krijgt.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsbepalingen
Dit artikel bevat enkele algemene begripsbepalingen die gelden voor de gehele gemeenschappelijke regeling. De omschrijvingen spreken voor zich.
Artikel 2 Openbaar lichaam en bestuurssamenstelling
Dit artikel bepaalt dat er een gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ingesteld krachtens artikel 8, lid 1 van de Wgr. Het gemeenschappelijk openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid (artikel 8, lid 1 Wgr jo. Artikel 2.1 lid 2 BW) en kan zodoende ook privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten (artikel 2:1 lid 3 jo. artikel 2:5 jo. artikel 3:32 BW).
Het bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam bestaat ten minste uit een Algemeen Bestuur, een Dagelijks Bestuur en een voorzitter. Daarnaast kunnen bestuurscommissies worden ingesteld als de regeling in die mogelijkheid voorziet. In deze regeling is daarvan geen sprake.
Ingevolge artikel 10, derde lid, van de Wgr moet een gemeenschappelijke regeling waarbij een gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ingesteld een bepaling bevatten waarin de plaats van vestiging wordt aangewezen. Deze plaats van vestiging bepaalt wie de toezichthouder is bij provinciegrensoverschrijdende samenwerking en welke rechtbank bevoegd is kennis te nemen van beroepschriften ingediend tegen besluiten van de bestuursorganen van het gemeenschappelijk openbaar lichaam. Het aanwijzen van de officiële vestigingsplaats laat onverlet dat er ook op andere locaties gewerkt kan worden.
Een gemeenschappelijke regeling kan getroffen worden voor één of verschillende gemeentelijke belangen (artikel 1 lid 1 Wgr). Dit belang of deze belangen moeten in de gemeenschappelijke regeling worden opgenomen (artikel 10 lid 1 Wgr). Het belang bakent de bevoegdheden van (het bestuur) van het gemeenschappelijk openbaar lichaam af.
Artikel 4 Taken organisatie
De deelnemende gemeenten laten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van deze regeling, alle gemeentelijke taken door de Werkorganisatie DDFK-gemeenten uitvoeren. De intentie is dat de gemeenten de ambtelijke taken, met uitzondering van de functies van gemeentesecretaris en raadsgriffier door de Werkorganisatie laten uitvoeren.
In dit artikel is opgenomen dat de Werkorganisatie in principe alleen werkzaamheden verricht voor de deelnemende gemeenten, indien wel werkzaamheden worden verricht voor derden mag dat slechts incidenteel plaatsvinden.
Verder is ervoor gekozen om het weghalen van een opdracht bij de Werkorganisatie een gezamenlijk besluit te laten zijn omdat dit gevolgen heeft voor alle deelnemers. De opdracht is verstrekt om bepaalde taken uit te voeren, wijzigingen in deze opdracht hebben gevolgen voor de gehele organisatie en daarmee voor alle deelnemende gemeenten.
Artikel 5 Algemene bevoegdheidstoedeling
Dit artikel regelt de bevoegdheidstoedeling vanuit de colleges naar het Dagelijks Bestuur of de directeur van de Werkorganisatie. De betreffende bestuursorganen kunnen hun bevoegdheden door middel van mandaatverlening aan het Dagelijks Bestuur of de directeur opdragen. De bevoegdheden van de gemeenteraden kunnen niet overgedragen worden omdat de gemeenteraden niet deelnemen aan deze regeling.
De wet gaat er van uit dat bij een gemeenschappelijke regeling bevoegdheden worden overgedragen aan het bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam. Er bestaat echter geen plicht om bevoegdheden over te dragen. In deze regeling is ervoor gekozen om geen bevoegdheden over te dragen. Bevoegdheden kunnen ook in mandaat worden verleend. Nu de wet hieraan niet in de weg staat kunnen bestuursorganen in beginsel hun bevoegdheden ook in mandaat verlenen aan een (orgaan van een) gemeenschappelijk openbaar lichaam. De mogelijkheid hiertoe is evenwel niet geregeld in de Wgr, maar in de Awb. Evenmin stelt de Wgr regels omtrent de wijze waarop en onder welke voorwaarden mandaat mag worden verleend aan het (orgaan van een) gemeenschappelijk openbaar lichaam. Dit impliceert dat de mandaatverlening niet alleen in de gemeenschappelijke regeling mag zijn geregeld, maar ook in aparte mandaatbesluiten. In deze gemeenschappelijke regeling is voor deze laatste constructie gekozen. Met deze constructie wordt de bevoegdheid en verantwoordelijkheid voor de bevoegdheid niet weggehaald bij het deelnemende bestuursorgaan. Deze blijft primair verantwoordelijk voor de genomen besluiten in mandaat. Zij kan voorschriften geven ten aanzien van het gebruik van het mandaat.
Artikel 6 Samenstelling Algemeen Bestuur
Het Algemeen Bestuur bestaat uit acht leden, twee leden per college waaronder alle burgemeesters. De zittingsduur van de leden van het Algemeen Bestuur is gelijk aan een raadsperiode. Tot het moment dat een nieuw college van burgemeester en wethouders is geïnstalleerd, blijven de huidige leden hun functie waarnemen. Bij tussentijds vertrek van een lid, zullen die taken worden overgenomen door een ander lid welke eveneens afkomstig is van het deelnemende bestuursorgaan welke het vertrekkende lid vertegenwoordigde.
Gelet op artikel 13 lid 10 van de Wgr dienen alle vier de burgemeesters lid te zijn van het Algemeen Bestuur als zij deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling.
Artikel 7 Werkwijze Algemeen Bestuur
Gelet op de aanwezige belangen is het noodzakelijk dat de minimale vergaderfrequentie van het Algemeen Bestuur ten minste tweemaal per jaar is. Indien gewenst kan de Voorzitter of kunnen twee leden een vergaderverzoek indienen.
Het Algemeen Bestuur dient een Reglement van Orde voor zijn vergaderingen en werkzaamheden vast te stellen welke in acht genomen dient te worden. Overeenkomstig de artikelen 22 en 23 van de Gemeentewet zijn de vergaderingen van het Algemeen Bestuur in principe openbaar.
De gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten zullen de vergaderingen van het Algemeen Bestuur bijwonen. Indien één van de secretarissen van de deelnemende gemeenten naast zijn functie van gemeentesecretaris ook benoemd wordt tot directeur van de Werkorganisatie, geeft dat in dit verband derhalve een dubbelrol waar in de praktijk een weg voor gevonden moet worden.
Elk lid van het Algemeen Bestuur heeft een stem. In het artikel is opgenomen welke besluiten van het Algemeen Bestuur bij unanimiteit genomen dienen te worden. Deze zaken zijn zo belangrijk, dat alle leden zich in het besluit kunnen vinden. Indien niet in de regeling is opgenomen dat een bepaald besluit bij unanimiteit genomen dient te worden, geldt dat zij bij een meerderheid van stemmen genomen worden. Hierbij kan nog opgemerkt worden dat de leden en niet de colleges, elk een stem hebben.
Als niet de vereiste unanimiteit/consensus bereikt kan worden, wordt het onderwerp indien niet alle leden aanwezig waren bij de stemming, in de eerstvolgende vergadering opnieuw geagendeerd overeenkomstig artikel 22 Wgr. Artikel 22 Wgr bepaalt dat op de vergaderingen van het Algemeen Bestuur de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet van toepassing zijn op het houden en orde van de vergaderingen, tenzij in de Wgr daarvan wordt afgeweken. Als de stemmen dan weer staken of als reeds sprake was van een voltallige aanwezigheid, zullen de colleges terstond in overleg treden om tot een oplossing te komen.
Artikel 8 Bevoegdheden Algemeen Bestuur
Ter uitvoering van deze regeling komt aan het Algemeen Bestuur alle taken en bevoegdheden toe die bij of krachtens deze gemeenschappelijke regeling respectievelijk wet- en regelgeving niet zijn opgedragen dan wel zijn verleend aan het Dagelijks Bestuur dan wel de voorzitter. Dit wil met zoveel woorden zeggen dat in principe de verdeling van de bevoegdheden zoals die gelden tussen de gemeenteraden, colleges en burgemeesters ook gelden voor de bestuursorganen van de gemeenschappelijke regeling, tenzij daarvan wordt afgeweken.
Met artikel 8 wordt artikel 33 van de Wgr gevolgd. Artikel 33 Wgr bepaalt dat ten aanzien van de bevoegdheden van het bestuur van het openbaar lichaam de regels, in de ruimste zin, welke bij of krachtens de wet zijn gesteld voor de verdeling van de bevoegdheden van de gemeentebesturen over de gemeentelijke bestuursorganen, voor de uitoefening van die bevoegdheden, alsmede voor het toezicht daarop van overeenkomstige toepassing zijn. Dit geldt niet voor zover daarvan bij of krachtens deze wet is afgeweken. Met de wijziging van de Wgr per 1 januari 2015 zijn enkele wijzigingen in de bevoegdheidsverdeling aangebracht. Bij het opstellen van deze gemeenschappelijke regeling is rekening gehouden met deze wetswijziging.
Artikel 9 Informatie- en verantwoordingsplicht van het Algemeen Bestuur
Dit artikel regelt de verplichte verantwoordingsrelaties tussen Algemeen Bestuur en de gemeenteraden (artikel 17 Wgr) en het individuele lid van het Algemeen Bestuur met zijn college (artikel 18 jo. artikel 16, lid 1 en 3 Wgr) en raad (artikel 19 jo. artikel 16 lid 1 en 3 Wgr).
Artikel 10 Samenstelling Dagelijks Bestuur
Het Dagelijks Bestuur wordt benoemd door het Algemeen Bestuur. De samenstelling is zodanig dat iedere deelnemer een afgevaardigde heeft in het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur bestaat dan ook uit vier leden. Het aanwijzen van plaatsvervangers is niet mogelijk omdat het een collegiaal bestuur betreft. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat de leden van het Dagelijks Bestuur de belangen dient van de Werkorganisatie, zij zitten daar niet namens het college of om de eigen gemeentelijke belangen te dienen.
De voorzitter, het bestuursorgaan, is van rechtswege voorzitter van het Algemeen Bestuur en van het Dagelijks Bestuur.
Artikel 11 Werkwijze Dagelijks Bestuur
Het Dagelijks Bestuur kan zijn werkzaamheden verdelen over zijn leden, tenzij in de regeling in andere artikelen specifiek is aangegeven wie bepaalde werkzaamheden dient uit te voeren. Het Dagelijks Bestuur bepaalt zelf hoe vaak zij zal vergaderen. Tijdens de vergaderingen heeft ieder lid een stem, de stemmen kunnen dus staken.
Op de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur zijn de artikelen 54 tot en met 59 van de Gemeentewet van toepassing. Dat wil onder andere zeggen dat de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur achter gesloten deuren plaatsvinden.
Artikel 12 Bevoegdheden Dagelijks Bestuur
Dit artikel sluit nauw aan bij de omschrijvingen zoals deze in artikel 33b van de Wgr worden gehanteerd, hierbij is rekening gehouden met de wetswijziging per 1 januari 2015. In dit artikel worden uitdrukkelijk de bevoegdheden opgesomd die aan het Dagelijks Bestuur toekomen. Daarnaast kan het Algemeen Bestuur op grond van het tweede lid ook bevoegdheden aan het Dagelijks Bestuur overdragen met uitzondering van de in dat lid genoemde bevoegdheden.
Artikel 13 Informatie en verantwoordingsplicht van het dagelijks bestuur
Dit artikel regelt de verplichte verantwoordingsrelatie tussen het Dagelijks Bestuur en de gemeenteraden (artikel 17 Wgr) en het Dagelijks Bestuur en het Algemeen Bestuur (artikel 18 jo. artikel 16 lid 2 Wgr).
Hier wordt artikel 12 van de Wgr gevolgd. In navolging van de burgemeester is de voorzitter van het gemeenschappelijk openbaar lichaam zowel afzonderlijk bestuursorgaan als voorzitter van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur. De vergelijking gaat niet geheel op omdat de voorzitter tevens lid is van het Algemeen bestuur, waar de burgemeester geen lid is van de raad. Daarnaast heeft de voorzitter, naast het in en buiten rechte vertegenwoordigen van het gemeenschappelijk openbaar lichaam (art. 33 lid 1 Wgr) geen eigen wettelijke taken op grond van de wet, zoals de burgemeester bijvoorbeeld wel heeft ten aanzien van de openbare orde. Wel komen de bevoegdheden van de burgemeester wanneer deze worden overgedragen toe aan de voorzitter (art. 33 lid 1 Wgr). Hierin voorziet de gemeenschappelijke regeling niet. Zie toelichting bij artikel 5. Er is niet gekozen voor een roulerend voorzitterschap, deze rouleert automatisch met de raadsverkiezingen.
Artikelen 15 t/m 19 Ambtelijke bestuursorganen
Deze artikelen handelen over de belastingambtenaren die eigen wettelijke bevoegdheden overgedragen gekregen hebben krachtens artikel 232 van de Gemeentewet.
Met betrekking tot bijzondere ambtenaren zijn geen bepalingen opgenomen in de Wgr. Op grond van artikel 232 lid 4 van de Gemeentewet kan een college ambtenaren bij een openbaar lichaam aanwijzen als belastingambtenaren (zie ook artikel 30 lid 8 Wet WOZ). Het college draagt daarmee de bevoegdheid van de gemeentelijke ambtenaren (die er daarna dus niet meer zijn) over aan ambtenaren bij de Werkorganisatie DDFK-gemeenten. Het betreft hier een vorm van alieno-delegatie, zie artikel 10:20 van de Awb. De bevoegdheid om de bijzondere ambtenaren aan te wijzen blijft bij de hier gekozen vorm bij de colleges liggen. In deze gemeenschappelijke regeling is de overdracht van de ambtelijke bevoegdheden geregeld. Dit betreft dus een vorm van bevoegdheidsoverdracht!
Artikel 20 De secretaris en de directieraad
In dit artikel is bepaald dat het Dagelijks Bestuur een directeur benoemt. Het artikel bepaalt verder dat de dagelijkse leiding van de werkorganisatie DDFK-gemeenten berust bij de directeur. De directeur fungeert als secretaris van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur. Benoeming, schorsing, ontslag, bezoldiging en de overige rechtspositie van de directeur worden geregeld door het Dagelijks Bestuur. In een afzonderlijk directiestatuut van het Dagelijks Bestuur worden de taken en bevoegdheden van de directeur vastgelegd.
Artikel 21 Secretarissenoverleg
Het secretarissenoverleg bestaat uit de directeur en de gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten en vormt één van de verbindingen tussen de afzonderlijke gemeenten en de Werkorganisatie DDFK-gemeenten.
Indien één van de secretarissen van de deelnemende gemeenten naast zijn functie van gemeentesecretaris ook benoemd wordt tot directeur van de Werkorganisatie, geeft dat in dit verband derhalve een dubbelrol waar in de praktijk een weg voor gevonden moet worden.
De secretarissen hebben een signalerende en adviserende rol met betrekking tot het functioneren van de Werkorganisatie DDFK-gemeenten en een afstemmingsfunctie met betrekking tot voortgang, kwaliteit en capaciteit van de diensten die de Werkorganisatie voor de deelnemende gemeenten uitvoert.
Artikelen 22 tot en met 25 Financiële bepalingen
Het Algemeen Bestuur zal regels vaststellen om de vereisten zoals opgenomen in het eerste lid en het bepaalde in de artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet te kunnen voldoen. De verordeningen op grond van artikel 212 en 213 van de Gemeentewet bepalen de uitgangspunten voor het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie, interne controle en accountantscontrole, waardoor aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle kan worden voldaan. In deze financiële regelingen zijn in ieder geval opgenomen bepalingen voor de begroting, de jaarrekening, regels voor waardering en afschrijving van activa, grondslagen voor de berekening van de in rekening te brengen prijzen en tarieven en de te hanteren richtlijnen, limieten van de financieringsfunctie en reserves en voorzieningen en de inrichting van de accountantscontrole. De wijze van vaststelling van deze financiële regelingen is geregeld in dit artikel.
Het Algemeen Bestuur is bevoegd tot het vaststellen van de begroting van het gemeenschappelijk openbaar lichaam. Het algemeen bestuur moet de begroting vaststellen in het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient (artikel 34 lid 1 van de Wgr). Het Dagelijks Bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch voor 1 augustus van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting dient aan Gedeputeerde Staten (artikel 34 lid 2 van de Wgr). Voor deze tijd moeten de gemeenteraden 8 weken de tijd hebben gekregen om een zienswijze over de begroting in te dienen. Gelet hierop dient het Dagelijks Bestuur de ontwerpbegroting uiterlijk 1 april aan de gemeenteraden toe te zenden.
Verder dient het Dagelijks Bestuur voor 15 april de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten te zenden.
Artikel 26 Archief Openbaar Lichaam
De gemeenschappelijke regeling moet tevens een voorziening bevatten over de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde gemeenschappelijke openbare lichamen (art. 40 lid 1 van de Archiefwet 1995). Deze voorziening moet zoveel mogelijk aansluiten bij de bepalingen van de Archiefwet ten aanzien van gemeenten (art. 40 lid 2 van de Archiefwet 1995). Zolang de gemeenschappelijke regeling geen voorziening bevat over de zorg voor de archiefbescheiden zijn de bepalingen ten aanzien van archiefbescheiden van gemeenten van overeenkomstige toepassing. In artikel 22 van deze regeling is gevolg gegeven aan de wettelijke plicht een voorziening op te nemen voor het archief.
De geschillenregeling van artikel 23 is een zogenaamde “interne” geschillen regeling. Men probeert onderling tot consensus te komen. Indien overleg niet tot een oplossing leidt, wordt een mediator ingeschakeld.
Lukt dit niet dan geeft artikel 28 van de Wgr geeft een voorziening voor geschillenbeslechting. In dit artikel treedt Gedeputeerde Staten als geschillenbeslechter op. Onderwerp van geschil kan onder meer zijn: de toepassing of uitvoering van de regeling. Derhalve zowel de vraag of een bepaalde activiteit valt onder de doelomschrijving van de regeling als geschillen die ontstaan met een op zichzelf juiste toepassing of uitvoering van de regeling. Dit laatste betreft bij voorbeeld het geval dat naar het oordeel van een bestuur van een aan de regeling deelnemende gemeente zijn belangen door een besluit van het samenwerkingsverband op ontoelaatbare wijze worden aangetast. Samengevat: zowel rechts- als belangengeschillen vallen onder de conflictregeling. Als gebleken is dat men er op intergemeentelijk niveau niet uit komt, is er sprake van een geschil waarop door Gedeputeerde Staten moet worden beslist. Gedeputeerde staten kunnen het geschil op verschillende manieren beslechten. Allereerst is denkbaar dat door hun interventie een schikking mogelijk wordt tussen de twistende partijen. Ook kunnen Gedeputeerde Staten een declaratoire uitspraak doen (bij voorbeeld in competentiegeschillen).
Artikel 28, 29 en 30 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Ingevolge artikel 9 van de Wgr moet een regeling die voor onbepaalde tijd is getroffen bepalingen bevatten omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. De wet laat het verder aan de deelnemers over om de vorm en inhoud van de bepalingen omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittreding te regelen, met inachtneming van artikel 1 lid 3 van de Wgr. Dat betekent dat slechts de deelnemende bestuursorganen bevoegd zijn tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling (art. 1 lid 3 jo. lid 1 van de Wgr), waarbij het college toestemming van de raad nodig heeft (art. 1 lid 3 jo. lid 2 van de Wgr). Anders dan bij andere besluitvorming binnen de gemeenschappelijke regeling staat unanimiteit bij de wijziging van de gemeenschappelijke regeling rechtens voorop (ARRvS d.d. 17 maart 1988, AB 1988, 595). De wetgever heeft het de deelnemende bestuursorganen echter toegestaan om bij de gemeenschappelijke regeling af te wijken van dit unanimiteitsvereiste.
Toetreding van bestuursorganen van niet deelnemende gemeenten is in de regeling uitgesloten. Uittreding is alleen mogelijk na verloop van bepaalde tijd.
De regeling waarbij een gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ingesteld moet bepalingen bevatten omtrent de vereffening van het vermogen ingeval het gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ontbonden. De deelnemers kunnen met zulke bepalingen afspreken dat de baten en schulden volgens een bepaalde sleutel over de deelnemers aan de regeling worden verdeeld (bijvoorbeeld naar rato van de financiële bijdragen aan de regeling in het jaar dat aan de opheffing voorafging). Voorts kan de regeling bijvoorbeeld bepalen wie voor de vereffening zorg draagt. Wordt daaromtrent niets bepaald dan zal dit, door de werking van artikel 9, lid 3, van de Wgr een taak van het Algemeen Bestuur zijn. Het is eveneens denkbaar dat de gemeenschappelijke regeling niet dadelijk een gedetailleerde regeling van de vereffening bevat, doch procedureregels geeft waarlangs tot vereffening van het vermogen kan worden gekomen indien dat noodzakelijk blijkt (NvW2,
Kamerstukken II 1982/83, 16 538, nr. 11, p. 8). Het is niet uitgesloten dat ook na uittreding van een deelnemer deze deelnemer een jaarlijkse bijdrage verschuldigd is ter voldoening van langlopende schulden van de regeling (KB 11 maart 1994, AB 1994, 321).
Indien drie van de vier gemeenten na de geplande evaluatie van de samenwerking besluiten om over te gaan tot een herindeling, dan moet deze gemeenschappelijke regeling opgeheven worden door de colleges en moet de vierde, niet aan de herindeling deelnemende gemeente middels een dienstverleningsovereenkomst de diensten af gaan nemen van de nieuwe gemeente. Dit is conform de intentieovereenkomst die de gemeenten in september 2014 hebben gesloten. Het is uitdrukkelijk de wens van de colleges om deze regeling niet voort te laten bestaan na een eventuele herindeling. Omdat de wet Arhi alleen bepaalt dat een gemeenschappelijke regeling eindigt als alle deelnemende gemeenten deelnemen aan de herindeling, is ervoor gekozen om de wens van de colleges expliciet in de regeling op te nemen. Gelet op artikel 41 van de wet Arhi kan in de herindelingsregeling opgenomen worden dat de gemeenschappelijke regeling eindigt, dat betekent derhalve dat ook gekozen kan worden voor het voortbestaan van de regeling. Dat is echter een onwenselijke uitkomst.
Artikel 31 Bestaande samenwerkingen, deelnemingen en overeenkomsten
Alle bestaande samenwerkingen en overeenkomsten blijven bestaan bij inwerkingtreding van deze regeling. Er zal een inventarisatie volgen van welke samenwerkingsverbanden en overeenkomsten gehandhaafd dan wel opgezegd dienen te worden. Het gaat hierbij uiteraard over die samenwerkingen en overeenkomsten die betrekking hebben op de taken die de Werkorganisatie voor de gemeenten verricht, derhalve de bedrijfsvoering/PIOFACH taken. In geval van opzegging is het aan het betreffende college om te besluiten of zij eventueel de betreffende taken laat uitvoeren door de Werkorganisatie.
Artikel
32
Inwerkingtreding en overige bepalingen
Deze bepaling regelt een aantal algemene zaken die bij iedere regeling aan bod moeten komen, zoals de duur van de regeling, de inwerkingtreding en de citeerwijze. Ook de inzending op grond van artikel 26 Wgr wordt geregeld.