Artikel 19 Slotbepalingen
- 1.
De Algemene Subsidieverordening gemeente Haren, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 27 september 2004, wordt ingetrokken.
- 2.
De Subsidieverordening Cultuur, Sport, Welzijn en Zorg 2007, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 25 juni 2007, wordt ingetrokken.
- 3.
De Subsidieverordening oud papier, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 25 juni 2001, wordt ingetrokken.
- 4.
De Subsidieverordening onderhoud monumentale bomen, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 28 januari 2010, wordt ingetrokken.
- 5.
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.
- 6.
Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor deze datum zijn de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening gemeente Haren van toepassing en indien van toepassing óf de Subsidieverordening Cultuur, Sport, Welzijn en Zorg 2007, óf de Subsidieverordening oud papier 2001, óf de Subsidieverordening onderhoud monumentale bomen 2010.
- 7.
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Subsidieverordening gemeente
Toelichting artikelsgewijs
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de ASV van toepassing is. Aangezien het gaat om de bevoegdheid te besluiten over het verstrekken van subsidie (in plaats van het verlenen van subsidies), omvat de toewijzing de bevoegdheid om te besluiten over het gehele subsidieproces, dus ook het voorschot geven, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke. Het college neemt daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds (art. 4:25, tweede lid Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in acht. Ook de bevoegdheid om subsidies te verlenen onder voorwaarde zoals bedoeld in de artikelen 4:33 en 4:34 van de Awb valt hier onder.
Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (de incidentele subsidies en de begrotingssubsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Artikel 3. Subsidieregelingen
Met dit artikel verplicht de raad het college om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Artikel 4. Europees steunkader
Staatssteun is in principe verboden (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Er is sprake van staatssteun als financiële steun aan een onderneming (subsidies, garanties, leningen, korting op de grondprijs etc.) voldoet aan de criteria uit het staatssteunverbod.
Een onderneming is een entiteit die economische activiteiten verricht. Entiteiten die uitsluitend een typische overheidstaak zonder economisch karakter verrichten (activiteiten van puur sociale aard of het uitoefenen van overheidsgezag), zijn geen ondernemingen. Steun aan burgers valt niet onder het Europese staatssteunkader, mits de steun niet indirect alsnog bij een onderneming terechtkomt. Als er sprake is van staatssteun, is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening of om vrijstelling te vragen bij de Europese Commissie.
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het
eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het
tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (
lid 4).
Net als dat bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (
lid 5).
Wanneer overheden steun aan ondernemingen willen verlenen kan deze steun ervoor zorgen dat de concurrentieverhoudingen worden verstoord. Omdat dit ongunstig kan zijn voor het handelsverkeer stelt het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) beperkingen aan de mogelijkheden om steun te geven (artikel 107 en 108 VWEU).
In de de-minimisverordening heeft de Europese Commissie verklaard dat steunmaatregelen (zoals subsidieverlening) tot een bepaalde drempel het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden en de mededinging niet vervalsen en daarom niet beschouwd worden als staatssteun in de zin van het VWEU. Deze drempel is gesteld op een bedrag van € 200.000,- (€ 100.000,- voor ondernemingen in de sector wegvervoer). Voor de visserijsector geldt een drempel van € 30.000,-. Voor de landbouwproductiesector is de drempel gesteld op € 7.500,-. Dit bedrag geldt per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Steun die genoemde drempelbedragen niet overschrijdt, wordt aangemerkt als ‘de-minimissteun’. Deze verklaring is nodig voor de overheden om na te gaan of bij de steunverlening aan een onderneming aan de eisen van de de-minimisverordening is voldaan. Door middel van deze verklaring geeft de onderneming aan dat met de huidige subsidieverlening aan de onderneming de steundrempels niet worden overschreden.
De de-minimisverordening kan gebruikt worden voor kleine, middelgrote of grote ondernemingen in alle sectoren in heel Nederland. De de-minimisverordening mag echter
niet worden toegepast indien de steun in één van de volgende sectoren valt:
- 1.
steun aan ondernemingen die in moeilijkheden verkeren;
- 2.
steun aan ondernemingen die actief zijn in de visserijsector;
- 3.
steun aan ondernemingen die actief zijn in de kolenindustrie;
- 4.
steun aan ondernemingen die landbouwproducten produceren;
- 5.
exportsteun of steun waarbij binnenlandse producten worden bevoordeeld ten opzichte van ingevoerde producten;
- 6.
steun aan ondernemingen voor de aanschaf van vrachtwagens.
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
In de Awb zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het
werken met een subsidieplafond gegeven. Het dient om de uitgaven te beheersen. Het
subsidieplafond voorkomt een open einde financiering.
De raad stelt de subsidieplafonds vast. Vervolgens bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdelen (
tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds door de raad wordt er, indien van toepassing, gewezen om de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (
derde en vierde lid).
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (
vijfde lid).
In het
eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het
tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de eisen die gesteld zijn aan de aanvraag (
vierde lid).
Tweede lid, aanhef en onder d; een egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Dit artikel is alleen van toepassing op subsidies die per boekjaar aan een rechtspersoon worden verstrekt (artikel 4:58 van de Awb). Een verplichting tot vorming van een egalisatiereserve moet in de beschikking tot subsidieverlening worden opgenomen.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (
tweede lid, onderdeel d, onder I). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming een de-minimisverordening gevraagd worden (
tweede lid, onderdeel d, onder II). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
Artikel 7. Aanvraagtermijn
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt en andersoortige subsidies (subsidies per activiteit, waarbij de periode er minder toedoet).
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met het derde lid (
vierde lid).
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of per boekjaar en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (
derde lid).
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (
vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel 9. Weigerings- , intrekkings- en terugvorderingsgronden
In het
eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
In het
tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Onderdeel a geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over andere landelijke financieringsbronnen kan beschikken.
Onderdelen
b, e en f spreken voor zichzelf.
Onderdeel
c geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
Onderdeel
d betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (
derde lid).
Onder
g is een weigeringgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel
h ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het
vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
De intrekkings- en terugvorderingsgronden zijn genoemd in art. 4:48 e.v. van de Awb.
Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (
eerste lid) en informatieplicht (
tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.
Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is direct op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Die grondslag is in artikel 10 gegeven met betrekking tot verplichtingen in het kader van het beheer en gebruik van datgene wat met de subsidie tot stand is gebracht.
Artikel 13. Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
Subsidies tot € 5.000 worden verleend op basis van vertrouwen; er wordt niet meet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwarden (zie artikel 9). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger. Het voorschot wordt in één termijn verstrekt en de subsidieaanvrager hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling in te dienen.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (
eerste lid), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het
tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (
eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht (
tweede lid). Ingevolge artikel 8 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het
derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
Artikel 15. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000
Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het
derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er andere termijnen worden vastgesteld en/of ook andere gegevens worden gevraagd.
Artikel 16. Subsidievaststelling
Het
eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het
tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging is appellabel.
Artikel 17. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Artikel 18. Hardheidsclausule
In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.