BIJLAGE I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen
Hieronder wordt voor scholen in het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs per voorziening opgesomd wat de nadere voorwaarden zijn waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:
- •
- •
deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.
De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, en 1.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 1.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen.
Slechts in bijzondere omstandigheden kan, na overleg met het bevoegd gezag, het college een ander besluit nemen.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
- a.
het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging in het (voortgezet) speciaal onderwijs voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
- b1.
het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
- a.
het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder e2°, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);
- b1.
het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
- a.
vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;
- b.
vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;
- c.
vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.
1.3.1 Uitbreiding algemeen (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
De noodzaak voor uitbreiding voor een school voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs blijkt uit:
- a.
het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en
- b1.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of
- b3.
het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en
- c.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
1.3.2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs of school voor speciaal onderwijs met een speellokaal
De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:
- a.
het feit dat tot de speciale school voor basisonderwijs minimaal 14 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten of het feit dat aan de school of afdeling voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;
- b.
het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en
- c.
het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl
- d.
medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en
- e.
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken
1.3.3 Uitbreiding algemeen voortgezet onderwijs
De noodzaak voor uitbreiding voor een school voor voortgezet onderwijs blijkt uit
- a.
het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en
- b.
het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
- a1.
het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of
- a2.
het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl
- b1.
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of
- b2.
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en
- c.
er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;
- d.
er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en
- e.
de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.
1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen/tijdelijk gebouw
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen of een tijdelijk gebouw blijkt uit het feit dat:
- a.
er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen of een tijdelijke gebouw voor basisonderwijs op een hemelsbreed van 2000 meter kunnen voorzien, terwijl
- b.
er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en
- c.
de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
- a)
De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt en hiervoor voor 1 januari 2015 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
- b)
De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs wordt uitgebreid met een speellokaal.
- c)
Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra eerste inrichting onderwijsleerpakket meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.
De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.
De noodzaak van medegebruik voor een school voortgezet onderwijs blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 1.3.3a.
1.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder e2°, waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening in het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs.
1.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming
- a.
nieuwbouwis aanwezig als de minister de desbetreffende school of nevenvestiging in het (voortgezet) speciaal onderwijs voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en het gestelde onder e van toepassing is;
- b.
de noodzaak voor vervangende bouw blijkt uit het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid onder e2°, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en het gestelde onder e van toepassing is.
- c.
uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, en het gestelde onder e van toepassing is.
- d.
het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:
1°. de minister de school of nevenvestiging in het (voortgezet) speciaal onderwijs voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; of
2°. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of en
3°. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en
4°. het gestelde onder e van toepassing is.
e.het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:
1°. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn en,
2°. een school voor (speciaal)basisonderwijs
, bij noodzakelijk gebruik van:
- a.
ten minste 20 klokuren binnen 1 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg)
- b.
ten minste 15 klokuren binnen 3,5 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg)
- c.
ten minste 5 klokuren binnen 7,5km, (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg) of,
3°. een school voor speciaal onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:
- a.
ten minste 10 groepen speciaal onderwijs binnen 1 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg)
- b.
ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs binnen 2 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg)
- c.
ten minste 6 groepen speciaal onderwijs binnen 3,5 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg)
- d.
ten minste 3 groepen speciaal onderwijs binnen 7,5 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg) of,
4°. een school voor voortgezet onderwijs binnen 2 km hemelsbreed (gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare weg en veilige weg).
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
1.3 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair bewegingsonderwijs is aanwezig als:
- a.
nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is of wordt goedgekeurd, en
- b.
voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt;
c voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.
1.5 Herstel constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder e2°, waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.6 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
1.7 Huur van sportterein school voor voortgezet onderwijs
De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:
- a.
het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en
- b.
er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.
BIJLAGE III Criteria voor oppervlakte en indeling
De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:
- -
deel A: de bepaling van de capaciteit;
- -
deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;
- -
deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;
- -
deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.
- -
deel E: meetinstructie bruto vloeroppervlakte
DEEL A De bepaling van de capaciteit
De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.
Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
1.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs
- 1.
De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van elk gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.
- 2.
Voor een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt dat een eventueel aanwezig speellokaal niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Als een speellokaal aanwezig is en de noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal, bedoeld in bijlage I, deel A, onder 1.3.2, aanwezig is, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 vierkante meter in mindering gebracht.
- 3.
De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw van het voortgezet onderwijs wordt vermeerderd met de bruto vloeroppervlakte van de lokalen bewegingsonderwijs.
De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:
- -
de bruto vloeroppervlakte van gebouwen;
- -
het aantal specifieke ruimten;
- -
- -
het aantal lokalen bewegingsonderwijs.
- 4.
Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor scholen geldt het gestelde onder 1.1. en bijlage III deel E.
1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Bij een fusie van twee of meer scholen voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven
.
De vaststelling van de rangorde van de gebouwen van een school vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.
Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen en meubilair voor voortgezet onderwijs.
De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.
DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte
1.1 School voor basisonderwijs
- a)
Voor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.
- b)
De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule:
B = 200 + 5,03 * L, waarbij:
B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter.
L =Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
a)De toeslag wordt berekend met de formule:
T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters.
G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:
1°. bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);
2°. verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal;
3°. als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen.
1.2 Speciale school voor basisonderwijs
a)De ruimtebehoefte voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de
hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met
een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school.
De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:
R = 250 + 7,88 * L, waarbij
R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter.
L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
a)Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.
1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
a)De ruimtebehoefte voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen.
De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:
R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter.
V = Vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte welke is voor:
- de hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten, uitgezonderd VSO-ZMLK, 370 vierkante meter, en
-de hoofdvestiging VSO-ZMLK, 250 vierkante meter.
- Voor nevenvestiging geldt geen vaste voet.
f = Factor (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling) overeenkomstig tabel 1, waarin is opgenomen een overzicht van f (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort.
L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
- a)
Voor een school met zowel SO als VSO binnen een onderwijssoort, is de vaste voet slechts eenmaal van toepassing.
- b)
Voor een school met meer onderwijssoorten is voor elk van de schoolsoorten de vaste voet van toepassing.
- c)
De bepaling van de ruimtebehoefte van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende onderwijssoorten afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.
- d)
Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter bruto.
Tabel 1a – Ruimtebehoefte (v)so
|
|
|
Slechthorende kinderen (SH)
Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)
Visueel gehandicapten (VISG)
Langdurig zieke kinderen (LZ)
Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)
Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)
|
|
|
Lichamelijk gehandicapte kinderen LG)
Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)
|
|
|
Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)
|
|
|
1.4 School voor voortgezet onderwijs
a)De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand
van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten:
- a.
een leerlinggebonden component, en
- b.
- a)
De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a 1b opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.
- b)
De vaste voet is opgenomen in tabel 1c. De vaste voet voor de hoofdvestiging van deinstelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is.
- c)
De ruimtebehoefte is de som van:
- a.
de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten;
- b.
de vaste voet per instelling, en
- c.
als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter.
- d)
Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent een afzonderlijke normering voor het praktijkonderwijs. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum.
Tabel 1.b – Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
|
|
|
|
Onderbouw (leerjaar 1 en 2)
|
|
|
|
|
|
|
|
Bovenbouw theoretische leerweg
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Tabel 1.c – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
|
|
|
|
|
|
Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak
|
|
|
Tijdelijke nevenvestiging
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2. Lokalen bewegingsonderwijs
Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal groepen, zoals bepaald in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.
Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.
2.2 Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.
Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 14. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.
2.3 (Voortgezet) speciaal onderwijs
Het aantal gymgroepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen wordt bepaald op basis van de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.
Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.
De in onderstaande tabel 2 'Berekening van de ruimtebehoefte lokalen bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs' vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.
Tabel 2. Berekening van de ruimtebehoefte lokalen bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs
|
|
|
Onderbouw (leerjaar 1 en 2)
|
|
|
|
|
|
Bovenbouw theoretische leerweg
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TLW = theoretische leerweg
LWOO = leerwegondersteunend onderwijs
BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning
De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.
1. Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
1.1 School voor (speciaal) basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:
-nieuwbouw of vervangende nieuwbouw
wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is.
Het bijbehorend aantal vierkante meter bruto vloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:
- -
- -
uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel
- -
- -
wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage.
Het verschil moet tenminste bedragen:
- -
55m² bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs;
- -
40m² bruto vloeroppervlakte voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs;
- -
50m² bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een school voor speciaal basisonderwijs
- -
50m² bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend en tijdelijk gebruik bestemde voorziening school voor (voortgezet) speciaal onderwijs;
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.
Voor een school voor speciaal basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal 90 m² bvo.
1.2 School voor voortgezet onderwijs
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m² bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.
De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.
2. Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair/ van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair van leer- en hulpmiddelen en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen de geregistreerde in het verleden ontvangen eerste inrichting en de ruimtebehoefte voor de school, zoals wordt berekend in deel B.
De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair in voortgezet onderwijs als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel en minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.
De omvang van het goedgekeurde terrein of uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
3.1 Aanvullingen voortgezet onderwijs
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.
De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 322. Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie bijlage III, Deel A).
De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) / 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) / 322.
DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen
1. Scholen voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Voor scholen in het (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs geldt:
- a)
minimum oppervlakte van een onderwijsruimte bedraagt: 8 m² netto.
- b)
een minimum netto oppervlakte van 84m² voor een speellokaal.
- c)
voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.
2. School voor voortgezet onderwijs
Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m²:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
vaklokaal handvaardigheid:
|
|
|
|
specifiek vaklokaal lassen:
|
|
specifiek vaklokaal meten:
|
|
|
|
|
|
3. Lokaal bewegingsonderwijs
- -
De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.
- -
De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.
- -
Het lokaal bewegingsonderwijs bevat ten minste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.
DEEL E Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen
1. Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw geschiedt voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen:
- -
de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend;
- -
de oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw;
- -
bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.
- -
bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt het bruto vloeroppervlak bepaald door de netto vloeroppervlakte van het deel van de ruimte met een vrije hoogte van ten minste 2,6 m te vermenigvuldigen met een factor 1,1;
- -
voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, reproruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte
- -
indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden netto vloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.
2. Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'
Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.
De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende 'beloopbare' binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.
Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens:
- -
de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;
- -
de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m².
- -
De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.
- -
Open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.
- -
Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.
BIJLAGE IV Financiële normering
De in deze bijlage onder deel B genoemde normbedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van het jaar 2015.
De normbedragen in deel B worden jaarlijks door het college aangepast in overeenstemming met onderstaande systematiek van prijsbijstelling:
|
|
Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t,
(bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)
|
|
bruto investeringen door bedrijven in woningen
(bron: CPB, Middelen en bestedingen)
|
----------------------------------------
|
|
----------------------------------------
|
|
----------------------------------------
|
bruto investeringen door bedrijven in woningen
(bron: CPB, Middelen en bestedingen)
|
|
Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1,
(bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)
|
|
|
Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair en klokuurvergoeding gymnastiek
|
|
Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli
cijfer van de maand juni jaar t)
|
|
prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie
(bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)
|
----------------------------------------
|
|
----------------------------------------
|
|
----------------------------------------
|
prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie
(bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)
|
|
Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli
cijfer van de maand juni jaar t-1)
|
|
|
DEEL B Vergoeding op basis van normbedragen
In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.
Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW en prijspeil 2015.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder f, van deze verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. In deze paragraaf staat een aantal aanvullende uitgangspunten benoemd.
Opdrachten onder het Europees drempelbedrag
Op opdrachten voor goedgekeurde voorzieningen in de onderwijshuisvesting onder het Europees drempelbedrag, zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in de Aanbestedingswet 2012 van toepassing.
Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge de Aanbestedingswet 2012 de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast.
Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ‘werken’. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ‘leveringen’. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.
In dit deel zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:
- •
nieuwbouw (paragraaf B.1);
- •
uitbreiding (paragraaf B.2);
- •
tijdelijke voorziening (paragraaf B.3);
- •
eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf B.4) en
- •
lokalen bewegingsonderwijs (paragraaf B.5)
B.1 Nieuwbouw permanente bouwaard
De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:
- •
- •
- •
toeslag paalfundering, alleen voor een school voor voortgezet onderwijs
- •
toeslag voor aanbrengen liftinstallatie
- •
toeslag voor sloopkosten, het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw;
- •
toeslag voor een speellokaal, alleen voor een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs,
In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw en in het geval van nieuwbouw van een nevenvestiging, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding permanente bouwaard.
Kosten voor terreinenHet benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan het schoolbestuur overgedragen. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt op het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor het minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.
In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.
Bouwkosten nieuwbouwDe bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw (inclusief fundering) alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, waarin inbegrepen een aantal m² en een bedrag per m² voor elke volgende m² bvo. Met deze vergoedingsbedragen moet de op basis van bijlage III berekende bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een school wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bouwkosten nieuwbouw school voor basisonderwijs
Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 350 m² bvo
|
|
Voor elke volgende m² bvo
|
|
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bouwkosten nieuwbouw school voor speciaal basisonderwijs
Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 670 m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
|
|
Elke volgende m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
|
|
Toeslag voor een eventueel speellokaal
|
|
Bouwkosten nieuwbouw school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs
Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
|
|
Voor elke volgende m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
|
|
Toeslag voor een eventueel speellokaal
|
|
Bouwkosten nieuwbouw school voor voortgezet onderwijs
Er bestaat bij een school in het voortgezet onderwijs geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Zowel bij nieuwbouw als uitbreiding van een school in het voortgezet onderwijs worden de bouwkosten op basis van onderstaande systematiek berekend.
In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.
Ruimte-afhankelijke kosten per bruto m²
De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m² bruto vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.
Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m² per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. De bedragen zijn opgenomen in de onderstaande tabel met vaste bedragen per m² bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening.
|
|
|
|
Algemene en specifieke ruimte
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Tot de specifieke ruimte behoren:
- •
(uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;
- •
handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.
Tot de werkplaatsen behoren:
- •
techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, motorvoertuigentechniek en mechanische techniek;
- •
grafische techniek: werkplaats grafische techniek;
- •
landbouw: groen-praktijk.
De werkplaats consumptieve techniek is een werkplaats met specifieke vergoedingen per m².
De overige ruimte is algemene ruimte.
Sectie-afhankelijke kosten per bruto m²
De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460m² bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m² bruto vloeroppervlakte.
Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat.
|
|
|
|
|
|
|
|
Vaste voet algemene sectie
|
|
|
|
Vaste voet werkplaatssectie
|
|
|
|
Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen:
De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie.
De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemeen.
Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijsBij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.
In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een toeslag voor paalfundering is het op te stellen sonderingsrapport.
De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:
Nieuwbouw en uitbreiding > 1000 m2
Paallengte 1 tot 15 meter € 3.180,75 + (€ 16,69 * A)
Paallengte 15 tot 20 meter € 3.386,31 + (€ 28,23 * A)
Paallengte 20 meter of langer € 3.780,70 + (€ 50,52 * A)
Paallengte 1 tot 15 meter € 3.884,27 + (€ 5,84 * A)
Paallengte 15 tot 20 meter € 5.066,39 + (€ 15,17 * A)
Paallengte 20 meter of langer € 7.693,73 + (€ 30,67 * A)
Om in aanmerking te komen voor een aanvullend bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m² goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend.
De vergoeding bedraagt € 10,84 per m² terrein.
Toeslag voor liftinstallatieIndien bij nieuwbouw van een school voor basisonderwijs, een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:
Lift, incl. aanbrengen schacht
|
|
Toeslag voor sloopkosten, het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde locatie.
Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde locatie moet het oude schoolgebouw worden gesloopt en het desbetreffende terrein daarna worden hersteld. Daarnaast is sprake van verhuiskosten wanneer de school moet verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie en na realisatie weer terug naar de nieuwbouw.
Deze kosten worden vergoed op basis van werkelijke kosten.
B.2 Uitbreiding permanente bouwaard
Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m² bruto vloeroppervlakte van een school voor basisonderwijs of een school voor speciaal basisonderwijs is onderstaand de financiële normering weergegeven. Van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs tot 1.000 vierkante meter bruto vloeroppervlak. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw permanente bouwaard (zie B.1). Dit geldt ook voor de nieuwbouw van een nevenvestiging in het voortgezet onderwijs. Een uitbreiding van een school in het voortgezet onderwijs valt onder bouwkosten nieuwbouw (zie B.1)
De financiële normering voor uitbreiding valt uiteen in de volgende kostencomponenten:
- •
- •
bouwkosten uitbreiding (inclusief toeslag voor een speellokaal, alleen voor een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs)
- •
toeslag voor aanbrengen liftinstallatie
Kosten voor terreinenIndien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw. Dit houdt in dat de benodigde bouwrijpe terrein door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar wordt gesteld en het juridisch eigendom wordt aan het schoolbestuur overgedragen. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt op het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor het minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.
Bouwkosten uitbreidingDe bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m² . Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
Bouwkosten uitbreiding basisschool
Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m² bvo of groter
|
|
Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m² bvo
|
|
Naast het startbedrag voor elke m² bvo
|
|
Bouwkosten uitbreiding school voor speciaal basisonderwijs
Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m² bvo of groter
|
|
Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m² bvo
|
|
Naast het startbedrag voor elke m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
|
|
Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal in combinatie met uitbreiding van de school
|
|
Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk speellokaal zonder gelijktijdige uitbreiding van de school
|
|
Bouwkosten uitbreiding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m² bvo of groter
|
|
Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m² bvo
|
|
Naast het startbedrag voor elke m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
|
|
Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m² bvo) in combinatie met uitbreiding van de school
|
|
Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m² bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school
|
|
Bouwkosten uitbreiding school in het voortgezet onderwijs -> zie B.1 (bouwkosten nieuwbouw).
Toeslag voor liftinstallatieIndien bij uitbreiding van het schoolgebouw van een school voor basisonderwijs, een school voor speciaal basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs tevens een liftinstallatie wordt aangebracht, geldt het volgende vergoedingsbedrag:
Lift, incl. aanbrengen schacht
|
|
Toeslag voor sloopkosten, het herstel van terrein en verhuiskosten bij uitbreiding.
Ook voor een uitbreiding van een schoolgebouw kan het noodzakelijk zijn dat er eerst wordt gesloopt en het desbetreffende terrein daarna wordt hersteld. Daarnaast kan er sprake zijn van verhuiskosten wanneer de leerlingen de school ten behoeve van de verbouwing (deels) moeten verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie en na realisatie weer terug naar het uitgebreide schoolgebouw.
Deze kosten worden vergoed op basis van werkelijke kosten.
B.3 Tijdelijke voorziening
De vergoedingsbedragen zijn afgestemd op de investeringslasten van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:
- •
Nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie / Uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.
- •
Toeslag voor sloopkosten, het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende tijdelijke bouw op dezelfde plaats.
- •
Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen
- •
Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.
Wat betreft de kosten voor terreinen wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van het terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw en uitbreiding (zie B1. en B.2, Kosten voor terreinen).
Nieuwbouw als hoofdlocatie / Uitbreiding van permanente hoofdlocatieDe vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag voor elke m² bvo. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
Vergoeding basisschool en school voor speciaal basisonderwijs
Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m² bvo of groter
|
|
Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m² bvo
|
|
Naast het startbedrag voor elke m² bvo
|
|
Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m² bvo of groter
|
|
Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m² bvo
|
|
Naast het startbedrag voor elke m² bvo
|
|
Vergoeding school voor voortgezet onderwijs:
Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen in het voortgezet onderwijs wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:
€ 550,26 * A + € 37.831,59
A = het toegekende aantal m² bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.
Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.
Toeslag voor sloopkosten, het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw van een tijdelijke voorziening op dezelfde locatie.
Indien vervangende nieuwbouw van een tijdelijke voorziening plaatsvindt op dezelfde locatie moet het oude schoolgebouw worden gesloopt en het desbetreffende terrein daarna worden hersteld. Daarnaast is sprake van verhuiskosten wanneer de school moet verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie en na realisatie weer terug naar de nieuwbouw van de tijdelijke voorziening.
Deze kosten worden vergoed op basis van werkelijke kosten.
Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningenDe vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag voor elke m² bvo. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.
Vergoeding basisschool en school voor speciaal basisonderwijs
Startbedrag bij uitbreiding van 80 m² bvo of groter
|
|
Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m² bvo
|
|
Naast het startbedrag voor elke m² bvo
|
|
Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs
Startbedrag bij uitbreiding van 80 m² bvo of groter
|
|
Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m² bvo
|
|
Naast het startbedrag voor elke m² bvo
|
|
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwenNaast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.
In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide typen huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten.
B.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair (OLPM)
Het bedrag voor de eerste inrichting van het onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag voor elke m² bvo. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m².
Bij uitbreiding van een school wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.
Vergoeding OLPM basisschool
|
|
Naast het startbedrag voor elke m² bvo
|
|
Vergoeding OLPM school voor speciaal basisonderwijs
|
|
Naast het startbedrag voor elke m² bvo
|
|
|
|
Vergoeding OLPM school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
Vergoeding leer- en hulpmiddelen en meubilair voor school voor voortgezet onderwijs:
De vergoeding is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw en uitbreiding (niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw.)
Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door het verschil vast te stellen tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
|
|
|
|
|
|
|
(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie
Handel/verkoop/administratie
|
|
|
|
|
Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.
- •
(uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;
- •
handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;
- •
praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.
- •
techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;
- •
consumptief: werkplaats consumptieve techniek;
- •
grafische techniek: werkplaats grafische techniek;
- •
landbouw: groen-praktijk.
De overige ruimte is algemene ruimte.
B.5 Lokalen bewegingsonderwijs
De vergoedingsbedragen zijn afgestemd op de investeringslasten voor bewegingsonderwijs. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:
- •
- •
Uitbreiding lokalen bewegingsonderwijs
- •
Eerste inrichting OLPM gym
- •
- •
Bouwkosten nieuwbouwDe vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor alle typen onderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 678.992,42 (op het schoolterrein) respectievelijk € 692.725,44 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.
Voor scholen met lichamelijk gehandicapten en meervoudig gehandicapte met een MLK/ZMLK-component wordt een toeslag van 50 m² toegekend ten behoeve van een grotere entree en kleed- en doucheruimte. Deze toeslag is € 68.112,76.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m² beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Uitbreiding lokalen bewegingsonderwijsBij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m².
Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:
Uitbreiding met 112 t/m 120 m²
|
|
Uitbreiding met 121 t/m 150 m²
|
|
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Eerste inrichting OLPM gymDe vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als een school voor speciaal basisonderwijs € 51.392,63.
Vergoeding OLPM gym school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs:
Vergoeding OLPM gym school voor voortgezet onderwijs:In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen (lhm):
Medegebruik/huur door voortgezet onderwijs van een niet-eigen lokaal bewegingsonderwijsNaast bewegingsonderwijs in een eigen ruimte van de school is er tevens bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van medegebruik van een lokaal bewegingsonderwijs van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:
a.Indien het lokaal bewegingsonderwijs van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
Indien het lokaal bewegingsonderwijs van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van het lokaal bewegingsonderwijs vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.
- a.
Indien een lokaal bewegingsonderwijs van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
- b.
Indien een het lokaal bewegingsonderwijs van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.
Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.
Huur sportvelden door voortgezet onderwijsGedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten geschiedt op basis van een totaalbedrag van € 20,97per klokuur voor de kale huur en exploitatie, waarbij het exploitatiedeel voor rekening van het schoolbestuur komt.
DEEL C Vergoeding op basis van feitelijke kosten
In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in hieronder opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan. De vergoeding van de feitelijke kosten wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met een percentage van 10% voor de kosten van technische advisering/ondersteuning. De technische advisering/ondersteuning bestaat uit de volgende werkzaamheden: technische beschrijving, verzorgen van aanbesteden, controleren van werktekeningen, bewaken van het proces, toezicht houden op de kwaliteit van de uitvoering, signaleren van meer- en minderwerk, voeren van overleg met aannemers en verzorgen van de eindoplevering.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder f, van deze verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. In deze paragraaf staat een aantal aanvullende uitgangspunten benoemd.
Opdrachten onder het Europees drempelbedrag
Op opdrachten voor goedgekeurde voorzieningen in de onderwijshuisvesting onder het Europees drempelbedrag, zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in de Aanbestedingswet 2012 van toepassing
Tijdens het overleg als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder f van deze verordening worden afspraken gemaakt tussen college en bevoegd gezag over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde inkoop- en aanbestedingsbeleid van de gemeente Súdwest-Fryslân bepaald wordt op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.
Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge de Aanbestedingswet 2012 de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast.
Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ‘werken’. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ‘leveringen’. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.
DEEL D Bepaling medegebruikstarieven
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding wordt afgeleid van het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.