Uitgangspunt van deze Kapverordening is dat geen vergunning meer nodig is voor het vellen van houtopstanden binnen de bebouwde kom, tenzij de houtopstand voorkomt op de lijst en kaart met waardevolle boombeplanting. Buiten de bebouwde kom blijft het vellen van bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) vergunningplichtig.
Het vellen van gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) blijft, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, vergunningplichtig.
Dit artikel geeft de werkingssfeer van de verordening aan. De verordening geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. De vraag of houtopstand binnen of buiten de bebouwde kom is gelegen, is van belang wanneer het gaat om bossen van een bosbouwonderneming, bedoeld in het vijfde lid. Ligt houtopstand van een dergelijke onderneming binnen de bebouwde kom, hetgeen waarschijnlijk zelden zal voorkomen, dan is de Kapverordening van toepassing. Ligt de houtopstand buiten de bebouwde kom, dan is de Kapverordening alleen van toepassing wanneer het gaat om "kleine bossen".
Het kapverbod is niet van toepassing op houtopstanden met een diameter van 30 centimeter of minder (op 1.30 meter hoogte boven maaiveld). Uitzondering hierop vormen bomen die in het kader van een herplantplicht zijn geplant.
Daarnaast is onderscheid gemaakt tussen bomen binnen en buiten de bebouwde kom (Boswetgrens) en tussen gemeentelijke en niet-gemeentelijke bomen.
Op de waardevollebomenkaart staan enkel niet-gemeentelijke bomen binnen de bebouwde kom. Het vellen van deze bomen is vergunningplichtig.
Het vellen van niet-gemeentelijke bomen met een diameter van meer dan 30 cm (op 1.30 meter hoogte boven maaiveld), buiten de bebouwde kom is eveneens vergunningplichtig.
Tenslotte is het vellen van alle gemeentelijke bomen met een diameter van meer dan 30 cm (op 1.30 meter hoogte boven maaiveld) vergunningplichtig. Hierdoor wordt de schijn van een mogelijke voorkeursbehandeling van de gemeente voorkomen.
Het vierde lid, onder b, spreekt van fruitbomen, als een nadere invulling van het afbakenend begrip vruchtbomen van artikel 1, vierde lid onder e. van de Boswet. Bijna iedere boom is immers een vrucht(-dragende)boom.
Het zesde lid onder a ziet op het geval dat bomen moeten worden geveld ter bestrijding van de iepenziekte of in het kader van een instandhoudingsplicht dan wel krachtens bepalingen van de APV, bijvoorbeeld in verband met de verkeersveiligheid.
Voor het bepaalde onder b en c geldt dat bij de eerste keer vellen nog geen sprake is van periodiek vellen. Daarom is de eerste maal wel een omgevingsvergunning voor de activiteit kap vereist. Is de eigenaar/zakelijk rechthebbende voornemens de betreffende houtopstand periodiek af te zetten dan zal dit schriftelijk, bij voorkeur in de vergunning, worden vastgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat men geen vergunning aanvraagt, omdat men zogenaamd periodiek aan het vellen is, terwijl dat voor het laatst dertig jaar geleden is gebeurd. Na een dergelijke termijn kan de waarde van een houtopstand sterk zijn toegenomen. Dit geldt tevens voor het knotten/ kandelaberen.
Artikel 3 Vergunningaanvraag
Een huurder of pachter kan eigenmachtig geen omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit kappen indienen. In het algemeen is hij krachtens het privaatrecht immers niet gerechtigd om door velling over de houtopstand (die niet zijn eigendom is) te beschikken. Zie voor het opleggen van een herplant- of instandhoudingsplicht de toelichting op artikel 7, eerste lid.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag vergezeld moet gaan van een situatietekening.
Artikel 4 Weigeringsgronden
Niet alleen de visuele eigenschappen (in het bijzonder indien een boom als monumentaal is aan te merken), maar ook andere kwaliteiten van een houtopstand kunnen aanleiding geven tot het weigeren van een omgevingsvergunning voor de activiteit kap, bijvoorbeeld:
- -
de recreatieve waarde van een op zich zelf foeilelijke klimboom, die bij de jeugd als speelobject waardering ondervindt;
- -
de belevingswaarde van houtopstand vanuit natuurwetenschappelijk, cultuurhistorisch, planologisch of bijzonder ecologisch oogpunt of wegens ouderdom of situering;
- -
de luchtzuiverende kwaliteiten;
- -
de invloed op de bodemhuishouding en het microklimaat;
- -
de nestel- of schuilgelegenheid voor bepaalde diersoorten.
Voor de beoordeling van deze eigenschappen kunnen van belang zijn de (stam)omvang van de boom, de plantwijze (alleenstaand of in groepen), de standplaats (tussen de bebouwing of in het buitengebied), de soort (snelgroeiend of langzaam groeiend).
De waarde van al deze eigenschappen, waaronder dus ook de visuele, is te vangen onder de termen "milieuwaarde" en "maatschappelijk belang", vandaar de terminologie "andere redenen van milieubeheer of maatschappelijk belang". Strikt genomen zou zonder beperking van de betekenis kunnen worden volstaan met de enkele toetsingsgrond "redenen van milieubeheer".
Het voorkomen van een boom op de waardevollebomenlijst betekent niet dat de boom niet geveld mag worden. Het zorgt wel voor een zorgvuldiger afweging van de diverse belangen.
Artikel 5 Bijzondere vergunningvoorschriften
Het bevoegd gezag kan, behalve het stellen van een termijn, ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is, dat een andere boomsoort wordt voorgeschreven (bijvoorbeeld iepen die beter bestand zijn tegen de iepziekte). Bij vervanging van een boom kan worden gedacht aan herplant van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan één boom. Uiteraard dient herplant bosbouwkundig verantwoord te zijn. Betreft het houtopstand buiten de bebouwde kom, behorende bij een "klein" bos van een geregistreerde bosbouwonderneming, dan moet rekening worden gehouden met een eventueel bosbouw- of bosbeheerplan in het kader van de Boswet.
Het tweede lid zou strikt genomen kunnen worden gemist. Immers mislukt een beplanting, aangebracht krachtens het eerste lid, dan is er sprake van een teniet gaan van beplanting. Ingevolge artikel 7, eerste lid, kan dan een verplichting tot herbeplanting worden opgelegd. Het kan echter gewenst zijn ter versnelling van het herstel de eventuele vervangingsverplichting gelijktijdig met de herplantplicht op te leggen.
Het gestelde in het derde lid vloeit rechtstreeks voort uit voorschriften van de Flora- en faunawet.
Het vellen van bomen in het broedseizoen kan alleen nog als er van te voren nauwkeurig is geschouwd en geen verstoring van broedende vogels of hun leefgebied plaatsvindt. Een uitzondering kan gemaakt worden als een vergunning van het Ministerie van Economische zaken is verkregen.
Het derde lid heeft een direct verband met de verbodsbepalingen (artikelen 8 t/m 12) uit de Flora- en faunawet.
De procedure rond aanvragen van een omgevingsvergunning voor de activiteit kap is zo een goede mogelijkheid en een juist moment om burgers meer natuurbewust te maken.
Het vierde lid geeft de mogelijkheid aan dat daar, waar geen ruimte is voor herplant, de gemeente Hellendoorn de verantwoordelijkheid op zich neemt voor het zoeken van een nieuwe locatie waar aanplant een beleidsgerichte waardevermeerdering is op het gebied van bestemmings-/bomen-/groen- of landschapsplannen. Hiervoor dient de zakelijk gerechtigde van de grond dan een geldelijke bijdrage, gelijk aan de kosten van gelijkwaardige herplant, in de ‘reserve groenrenovatie’ te storten.
Artikel 7 Herplant-/instandhoudingplicht
Burgemeester en Wethouders kunnen, zo volgt uit het eerste lid, een verplichting tot herbeplanting opleggen, indien houtopstand teniet is gegaan door verwaarlozing of door een calamiteit. Oplegging van een herplantplicht is in beginsel ook denkbaar, indien houtopstand teniet is gegaan door een velling ingevolge de Plantenziektenwet of een velling in het kader van een instandhoudingsplicht krachtens het derde lid, dan wel op grond van bepalingen van de APV, bijvoorbeeld in verband met de verkeersveiligheid. Zie in dit verband ook het bepaalde in artikel 2 zesde lid, en voorts de toelichting op artikel 1, tweede lid ( niet alleen actief handelen, maar ook passief nalaten) en artikel 5 (bijzondere vergunningvoorschriften). De zinsnede "uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is" geeft de mogelijkheid aan dat medewerking van anderen, bijvoorbeeld de pachter of huurder, noodzakelijk is.
In het kader van een herplantplicht of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld worden en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 10 cm diameter op 1.30 meter boven maaiveld.
Het eerste lid heeft betrekking op het geval dat houtopstand, door welke oorzaak ook, is teniet gegaan. Het derde lid betreft houtopstand waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij binnen afzienbare tijd teniet zal gaan.
De gemeente zou in het laatste geval kunnen wachten totdat de houtopstand geheel teniet is gegaan om dan vervolgens op grond van het eerste lid een herplantplicht op te leggen.
Het kan echter voorkomen dat de strekking van de verordening beter gediend is met behoud van bestaande bomen dan met vervanging daarvan. Met name valt hierbij te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met grote kosten te vervangen en wat bijvoorbeeld schoonheid, luchtzuiverende kwaliteit, nestgelegenheid betreft wegen zij op tegen een veelheid van jonge bomen.
Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen.
Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk, van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz. De maatregelen hoeven niet beperkt te blijven tot de bedreigde boom zelf. De verplichting tot instandhouding behoeft niet te betekenen dat van een groep bijeen staande bomen alle bomen moeten blijven staan. Om besmetting met ziekten te voorkomen kan zo nodig de verplichting worden opgelegd bepaalde bomen te kappen en van het terrein te verwijderen. Gaat het om een sterk verouderd bomenbestand, dan dient te worden bedacht dat ook bomen niet het eeuwige leven hebben. In zo'n geval kan het aanbeveling verdienen het bestand geleidelijk te vervangen door maar een deel in stand te houden en de rest te kappen onder het opleggen van een herplantplicht.
De instandhoudingsverplichting krachtens de verordening mag uiteraard niet leiden tot strijd met verplichtingen krachtens hogere regelingen, zoals de Plantenziektenwet.
Overigens kunnen verwaarloosde bomen uit een oogpunt van milieubeheer van belang zijn. Zo kunnen vermolmde bomen bijvoorbeeld een nestplaats bieden voor zeldzame soorten vleermuizen. Een "opknapbeurt" in een dergelijk geval zou uiteraard minder gewenst kunnen zijn.
De herplantplicht, zoals beschreven in dit artikel, heeft een ander doel dan de herplantplicht volgend uit artikel 3 van de Boswet. Aan de laatstbedoelde herplantplicht ligt nl. een ander motief ten grondslag, namelijk behoud van het bosareaal, waardoor herplant elders mogelijk is. De herplantplicht krachtens artikel 7 beoogt andere doeleinden, die in het algemeen niet zijn gediend met een herplant elders.
Uit de zogenaamde motieftheorie volgt, dat de gemeenten met het opleggen van een zelfstandige herplantplicht, onafhankelijk van de Boswet, niet hun verordenende bevoegdheid overschrijden.
Op 1 januari 1991 verviel de door het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gecoördineerde iepenziektebestrijding. Het Ministerie acht de ziekte beheersbaar, omdat ten gevolge van de aanpak de infectiedruk op een laag niveau is gebracht.
De iepenziekte ontstaat doordat een schimmel de houtvaten, de stam en de takken verstopt. Hierdoor wordt de sapstroom tussen de wortels en de boom verstoord en krijgen de bladeren geen voedingsstoffen en water meer. De boom is dan ten dode opgeschreven. Dit proces kan zich binnen enkele weken voltrekken. De schimmel wordt overgebracht door de iepenspintkever. De kevers leggen hun eitjes onder de schors van zieke of dode iepen. De jonge kevers vliegen naar gezonde bomen in de buurt, die zodoende worden aangetast. Soms dragen de wortels zonder tussenkomst van de kever de schimmel aan elkaar over.
Verspreiding van de iepenspintkever is tegen te gaan door ziek of dood iepenhout in de periode mei t/m augustus binnen één maand te vernietigen. Iepenhout afkomstig van najaars- en voorjaarsstormen moet voor 1 mei zijn vernietigd. Om de ziekte tegen te gaan is het noodzakelijk alle iepen, zowel op particuliere terreinen als op publiekrechtelijk beheerde terreinen, tweemaal per groeiseizoen te controleren op de aanwezigheid van de ziekte.
In dit artikel is niet alleen strafbaar gesteld het zonder vergunning vellen van houtopstand, maar ook het niet voldoen aan een herplant- of instandhoudingsverplichting.
Op grond van artikel 154 Gemeentewet kan op overtreding van gemeentelijke verordeningen hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de eerste of tweede categorie worden gesteld, alsmede openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
De wetgever geeft de gemeentelijke wetgever de mogelijkheid om op overtreding van de bepalingen twee verschillende geldboetemaxima te stellen, namelijk van de eerste categorie (tot maximaal € 405,--) en van de tweede categorie (tot maximaal € 4.050,--). Deze bedragen gelden per 1 januari 2014.
Bij de concrete strafoplegging mag de rechter geen hogere boete opleggen dan het voor het betreffende delict geldende maximum.