Artikelsgewijze toelichting
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Artikel 1. Begrippen Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Doelgroep De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:
- personen die algemene bijstand ontvangen;
- personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
- personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;
- personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW);
- personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);
- personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);
-niet-uitkeringsgerechtigden en
-personen die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het Dagelijks Bestuur aangeboden voorziening.
Korte afstand tot de arbeidsmarkt
Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Zie verder de toelichting bij artikel 2 van deze verordening.
Grote afstand tot de arbeidsmarkt
Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Zie verder de toelichting bij artikel 2 van deze verordening.
Het begrip voorzieningen ziet op de voorzieningen zoals deze in artikel 7 lid 1 sub a Participatiewet worden genoemd. Het gaat om een breed scala van instrumenten gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, die de gemeenten kunnen inzetten. Het gaat om de nieuwe instrumenten loonkostensubsidie, beschut werk nieuw, no riskpolis, jobcoaching, maar ook om alle huidige instrumenten zoals begeleiding, scholing, premies, gesubsidieerde arbeid, etc.. ten aanzien van beschut werk nieuw wordt nog opgemerkt, dat de gemeenten nog een besluit moeten nemen of zij dit instrument in deze vorm wensen in te zetten. Naar verwachting wordt hiervoor een alternatief ontwikkeld.
Artikel 2. Evenwichtige verdeling
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad (lees Algemeen Bestuur Pentasz) in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen aangeven, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat het Algmeen Bestuur Pentasz ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.
In dit artikel is bepaald dat het Dagelijks Bestuur de voorzieningen kan aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep, die een grote en een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Het Dagelijks Bestuur stelt bij Uitvoeringsbesluit nadere regels omtrent welke personen onder welke voorwaarden voor voorzieningen in het kader van re-integratie in aanmerking komen. Het Dagelijks Bestuur stelt daarbij regels voor specifieke groepen.
Het Dagelijks Bestuur houdt bij het aanbieden van de in deze verordening en in de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
- a.
de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en
- b.
de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.
Het Dagelijks Bestuur biedt bij de toepassing van lid 1 en 2 maatwerk.
Artikel 3. Subsidie en budgetplafonds
Door een subsidieplafond aan te brengen in de regeling wordt bewerkstelligd, dat de aanspraken op subsidies worden beperkt tot een bepaald bedrag. Hiermee wordt een open-einde financiering voorkomen. Overschrijding van het budget is op zichzelf geen harde weigeringsgrond. Het enkele feit, dat een begrotingspost is uitgeput, is onvoldoende reden om een subsidie te weigeren. Dit probleem wordt opgelost door een subsidieplafond vast te stellen. Ex artikel 4:25 lid 2 Awb dienen subsidie-aanvragen te worden afgewezen als de verstrekking zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond.
Hier wordt de term subsidies geïntroduceerd aangezien voorzieningen in de vorm van subsidies kunnen worden toegekend. Denk hierbij aan de loonkostensubsidie. Dat is ook de reden waarom de artikelen 6, 7 en 8 zijn opgenomen in de verordening.
Voorzieningen in natura en toeleidingstrajecten zijn geen subsidies in de zin van de Awb en vallen dus evenmin onder het subsidieplafond. Teneinde ook ten aanzien van deze voorzieningen een open-einde financiering te voorkomen, is tevens in de mogelijkheid van een budgetplafond voorzien.
Subsidie- en budgetplafond zijn gelijk aan het bedrag, dat op de begroting voor de desbetreffende taak is gereserveerd. Het vaststellen van het betreffende plafond is daarmee een louter administratieve aangelegenheid.
Het subsidie-plafond dient vóór het begin van de periode waarvoor het geldt te worden bekendgemaakt (artikel 4:27 lid 1 Awb). Ex artikel 4:34 lid 1 Awb kan een subsidie worden verleend ten laste van een begroting, die nog niet is goedgekeurd of vastgesteld onder de voorwaarde, dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld (het zogenaamde begrotingsvoorbehoud). Dit is voor de subsidies die in 2015 worden verstrekt van groot belang, aangezien de betreffende begroting(spost) nog niet meteen zal zijn goedgekeurd c.q. vastgesteld.
De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het Dagelijks Bestuur aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk). Ook is het mogelijk dat een gemeente in individuele gevallen een persoonsgebonden re-integratiebudget ter beschikking stelt. Of dit daadwerkelijk ook het geval is, zal nog nader worden bezien.
In lid 2 is een opsomming opgenomen van de voorzieningen (waaronder subsidies) die kunnen worden aangeboden. Deze is niet limitatief. Via sub m kan het college nadere door haar noodzakelijk geachte voorzieningen inzetten. Het Algemeen Bestuur geeft het Dagelijks Bestuur het mandaat om bij uitvoeringsbesluit nader regels te stellen aan de voorzieningen. In dat besluit bepaalt het Dagelijks Bestuur ook de voorwaarden (doelgroep, omvang, duur, etc.) die gelden voor een voorziening.
Lid 4 geeft aan dat het Dagelijks Bestuur een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Het Dagelijks Bestuur kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 4, vierde lid, van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c alsmede 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het Dagelijks Bestuur ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt.
De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.
De bepaling van lid 5 van dit artikel (dat de informatie die door de doelgroep aan het Dagelijks Bestuur wordt verstrekt ter uitvoering van de verordening, de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten en het beleidsplan, in het kader van de uitvoering van alle regelingen binnen het Sociaal Domein kan worden gebruikt), is opgenomen om de informatie-uitwisseling tussen de diverse uitvoerders binnen het sociaal domein mogelijk te maken. In de diverse gehanteerde modelformulieren zullen passages worden opgenomen waarmee de doelgroep instemt met deze informatie-uitwisseling.
Artikel 5. Tegenprestatie
In de wet is bepaald dat de raad (lees Algemeen Bestuur Pentasz) regels stelt bij verordening over de tegenprestatie. Tegenprestatie is uitdrukkelijk geen re-integratie, aldus de wet. Het is derhalve geen voorziening zoals bedoeld in artikel 4 van deze verordening. Het Algemeen Bestuur mandateert het Dagelijks Bestuur om bij Uitvoeringsbesluit nadere regels te stellen over het opleggen van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Aangezien de voorzieningen in de vorm van subsidies verstrekt kunnen worden dienen enkele bepalingen aangaande subsidieverlening in de verordening te worden opgenomen. De artikel 6, 7 en 8 zien hierop.
Artikel 6. Toezicht en informatieplicht
Artikel 6 regelt het toezicht van de gemeente en de informatieplicht van de subsidie-ontvanger in dit kader. De gemeente moet in casu op grond van artikel 5:11 Awb een toezichthouder aanwijzen voor de handhaving en het toezicht. In lid 2 is de medewerkingsplicht van de subsidie-ontvanger geregeld. Hiermee is verzekerd dat tegen niet-medewerking kan worden opgetreden door de subsidie lager vast te stellen (art. 4:48 Awb).
In artikel 5:11 e.v. Awb zijn de bevoegdheden van een toezichthouder vermeld (bijvoorbeeld de bevoegdheid om elke plaats te betreden behalve een woning zonder toestemming van de bewoner; artikel 5:15 Awb).
Artikel 7. Meldingsplicht bij gewijzigde omstandigheden
In dit artikel is de inlichtingenverplichting van de subsidie-ontvanger geregeld. Feiten en omstandigheden, die van belang kunnen zijn voor de subsidieverlening, -vaststelling, -wijziging c.q. -intrekking dienen meteen schriftelijk te worden gemeld.
Ten behoeve van met name controle-doeleinden dient de subsidie-ontvanger alle aan de subsidieverstrekking ten grondslag liggende bewijsstukken gedurende tenminste drie jaar te bewaren. Dit is de minimale termijn; bij de toekenningsbeschikking zal worden bepaald welke bewaartermijn geldt. Deze bepaling is opgenomen teneinde in voorkomende gevallen aan te sluiten bij de termijnen van externe financiers.
Artikel 9. Zaken waarin de verordening niet voorziet
Artikel 9 geeft een hardheidsclausule voor die gevallen waarin de verordening niet voorziet. In die gevallen waarin niet is voorzien dan wel waarin sprake is van klaarblijkelijke hardheid, neemt het Dagelijks Bestuur een beslissing.
Artikel 11. Overgangsrecht
Met dit artikel wordt de bestaande Reïntegratieverordening ingetrokken. Deze is uiteraard vanaf 2015 voor nieuwe situaties niet meer van toepassing. Op voorzieningen en subsidies die zijn verstrekt voor de inwerkingtredingsdatum van deze verordening en die zijn gebaseerd op de bestaande Re-integratieverordening blijft deze oude verordening wel van toepassing. Bij uitvoeringsbesluit dan wel bij afzonderlijk besluit van het Dagelijks Bestuur kan afwijkend worden bepaald.