Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1: begripsbepalingen
In dit besluit worden een aantal belangrijke begrippen uit de wetgeving en verordening herhaald. Daarnaast worden enkele begrippen, die terugkomen in de artikelen van het besluit gedefinieerd.
Artikel 2: wijze van verstrekking van een voorziening
De wetgeving noemt de maatwerkvoorziening, dan wel het persoonsgebonden budget als verstrekkingsvormen. In het besluit wordt hier de financiële tegemoetkoming (voor bepaalde kosten) aan toegevoegd. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 2.1.7 van de wet. Daarmee kan continuïteit geboden worden voor de bestaande praktijk. Bijvoorbeeld voor het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding of een tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto. Een financiële tegemoetkoming is slechts mogelijk bij de in het besluit benoemde gevallen en betreft een forfaitair of gemaximeerd bedrag.
De term maatwerkvoorziening wordt in de wetgeving vaak als synoniem gebruikt voor een verstrekking in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt. Het college is in deze gevallen de opdrachtgever. Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming zijn beide geldbedragen.
Artikel 3: second opinion
In artikel 8 lid 1 van de verordening wordt het college opgedragen een regeling vast te stellen voor een herbeoordeling van de melding. Artikel 3 van het besluit voorziet in deze regeling.
Een second opinion heeft betrekking op situaties waarbij de cliënt zich niet geholpen voelt of het oneens is met de adviezen, verwijzingen en afspraken die voortvloeien uit het onderzoek. Het biedt cliënt een vorm van rechtsbescherming waar hij dit in de meldingfase op grond van de Algemene wet bestuursrecht (nog) niet heeft.
Het initiatief voor de second opinion ligt in alle gevallen bij de cliënt. Hij bepaalt ook welke van de drie geboden opties de second opinion behandeld. Ingeval een derde deskundige gekozen wordt, is in het artikel expliciet benoemd dat het aan de gemeente is om deze aan te wijzen. Het college is opdrachtgever van het onderzoek en waarborgt de onafhankelijkheid. Dit is conform de praktijk ingeval van bezwaar (en beroep).
Cliënt kan in alle gevallen en op ieder moment besluiten tot het indienen van een aanvraag.
Als hoofdregel is vastgelegd dat een verzoek om een second opinion niet leidt tot schorsing van rechtswege. Hiermee wordt aangesloten bij de praktijk zoals deze in de Algemene wet bestuursrecht (artikel 6:16 Awb) is vastgelegd.
Artikel 4: klachtregeling
In artikel 8 lid 2 van de verordening wordt het college opgedragen een regeling vast te stellen voor de behandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen.
De gemeente Eijsden-Margraten kent voor de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht een Verordening interne klachtbehandeling gemeente Eijsden-Margraten.
Artikel 5: periodiek onderzoek
Artikel 9 lid 3 van de verordening is bepaald dat het college nadere regels kan vaststellen ten aanzien van de periodiciteit van onderzoeken. Artikel 5 van het besluit voorziet hierin.
Gekozen is voor een termijn van in beginsel 3 jaar. Of een kortere termijn noodzakelijk is zal mede afhangen van de aard, de wijze en de omvang van de individuele ondersteuningsbehoefte van de cliënt en wat bij het onderzoek is vastgesteld. Afhankelijk hiervan kan ook een langere termijn overwogen worden.
De cliënt, diens omgeving, de formele en/of informele hulp kunnen tussentijds op ieder moment om een nieuw onderzoek vragen. Professionele aanbieders hebben als opdracht aan de gemeente te signaleren wanneer de zorgbehoefte van de cliënt verandert.
Het periodiek onderzoek kan tot de conclusie leiden dat het geheel aan maatregelen nog altijd goed op de persoon is afgestemd, maar ook dat het college tot een heroverweging komt en beslist dat de cliënt meer of minder diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en/of ondersteuning via andere voorzieningen nodig heeft.
Daar waar er geen sprake is van een maatwerkvoorziening wordt vooralsnog geen richtinggevende termijn gesteld. Per individueel geval wordt beoordeeld in hoeverre en binnen welke termijn een periodiek onderzoek plaatsvindt. Door monitoring van de omvang en periodiciteit in het eerste jaar kan dit vanaf 2016 worden genormeerd.
Artikel 6: afwegingskader
Tijdens de toegangsprocedure wordt beoordeeld welke (combinatie van) ondersteuning passend is bij de hulpvraag van de belanghebbende. Hierbij wordt eerst beoordeeld welke mogelijkheden er liggen in:
- -
de eigen kracht van de hulpvrager,
- -
de gebruikelijke hulp of gebruikelijke voorzieningen,
- -
de mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk
- -
de wettelijk voorliggende voorzieningen en algemene voorzieningen
Pas nadat uit het onderzoek van artikel 6 van de verordening is geconcludeerd dat de hulpvraag hiermee niet, of niet geheel kan worden beantwoord is een maatwerkvoorziening aan de orde.
Er is een breed aanbod aan algemene voorzieningen beschikbaar. Denk hierbij aan voorzieningen binnen het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, welzijnsvoorzieningen, sport en cultuur. Belanghebbenden die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben, kunnen hier doorgaans zonder indicatie van de gemeente terecht.
Artikel 7: algemeen gebruikelijke voorzieningen
In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komen.
Lid 2 verwijst naar een niet limitatieve opsomming van algemeen gebruikelijke voorzieningen gebaseerd op het huidige beleid en de jurisprudentie op dit terrein. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperking of probleem had, de beschikking zou (kunnen) hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop.
Artikel 8: gebruikelijke hulp
In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat hulp die als gebruikelijk kan worden aangemerkt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komt.
Uitgangspunt is dat mensen die samen een leefeenheid vormen, elkaar horen te helpen, waar dat kan. Ze zijn dus ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het huishouden. Het aandeel dat ieder lid van de leefeenheid geacht wordt bij te kunnen dragen aan het huishouden, wordt gebruikelijke zorg genoemd. Als de belanghebbende alleen woont of voor de betreffende hulp bepaalde specialistische kennis of vaardigheden nodig zijn, is gebruikelijke hulp niet aan de orde.
Lid 2 bevat een verwijzing naar de richtlijn gebruikelijke hulp die bij de beoordeling wordt gehanteerd. Deze richtlijn is voor wat betreft de dienstverlening huishoudelijke hulp gebaseerd op het bestaande beleid en voor wat betreft de nieuwe taken op hoofdstuk 4 van de CIZ indicatiewijzer 2014 zoals deze werd gehanteerd in de Algemene wet bijzondere ziektekosten.
Artikel 9: primaat verhuizing
Het College beoordeelt allereerst of het resultaat ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Ook het verhuizen naar een andere buurt of wijk dan waar de belanghebbende op dat moment woont is hier een mogelijkheid.
Lid 2 somt daarnaast een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van
de verhuizing niet kan worden toegepast. Afwijken van het primaat van de verhuizing is in uitzonderingssituaties ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Hierbij is te denken aan de afhankelijkheid van de verzorgingsbehoevende aan mantelzorgers die in de directe omgeving wonen en die vaak en direct oproepbaar dienen te zijn en de verzorgingsbehoevende zonder de mantelzorger niet zelfstandig kan functioneren.
Het in lid 3 opgenomen forfaitaire bedrag is overgenomen uit 2014 en is tot stand gekomen op basis van prijsopgaven.
Artikel 10: richtlijn hulp bij het huishouden
Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren hanteert de gemeente een richtlijn. De werkzaamheden die onder huishoudelijke verzorging vallen, zijn in de richtlijn huishoudelijke hulp beschreven en genormeerd in tijd, afhankelijk van het aantal personen in het huishouden en de grootte van het huis. Ten aanzien van dat laatste wordt uitgegaan van het aantal kamers dat gezien de omvang van het huishouden nodig is, niet met het werkelijke aantal kamers, als het huis groter is.
Met het hanteren van de richtlijn huishoudelijke hulp wordt het bestaande beleid gecontinueerd. De passende ondersteuning op dit terrein heeft betrekking op de ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, leefbaar te houden.
Artikel 11: soorten maatwerkvoorzieningen
Artikel 11 maakt een onderscheid in soorten maatwerkvoorzieningen. Dit geeft een globaal beeld van de soorten maatwerkvoorzieningen die kunnen worden geboden.
Artikel 12: hulp bij het huishouden
Hier worden de activiteiten beschreven behorende tot hulp bij het huishouden en welke geïndiceerd kunnen worden om passende ondersteuning te bieden ingeval van beperkingen bij het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 13: Weigering persoonsgebonden budget
Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van maatwerkvoorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken.
Het tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige en/of doelmatige besteding van het persoonsgebonden budget. Aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. Het collectief systeem van aanvullend, al dan niet openbaar, vervoer, is een voorbeeld van een maatwerkvoorziening die in principe in natura wordt verstrekt. Hierbij zal wel altijd beoordeeld worden of er aanleiding is om hiervan af te wijken.
Artikel 14: voorwaarden voor een persoonsgebonden budget
Het college handhaaft de verplichting uit de Awbz voor budgethouders Wmo en Jeugd om een budgetplan op te stellen. Dit plan ziet zowel op de inhoud van de voorgenomen hulp, als de daarvoor benodigde financiën. In de praktijk kan een budgetplan voortborduren of zelfs samenvallen met het persoonlijk plan of ondersteuningsplan. Er wordt niettemin gekozen voor een onderscheidende term
budgetplan omdat hieraan voorwaarden worden gesteld.
Het college kan op basis van het budgetplan toetsen of aan de drie wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget is voldaan. Daarnaast vormt dit plan de basis om (periodiek) vast te stellen wat de zorg heeft opgeleverd. Daarmee wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de maatschappelijke ondersteuning inzichtelijk.
Gemeenten hebben bij maatwerkvoorzieningen de verplichting tot het aanbieden van een persoonsgebonden budget zodra er aan drie wettelijke voorwaarden is voldaan. Het gaat dan om de bekwaamheid van de aanvrager, zijn motivatie en de kwaliteit en effectiviteit van de hulp. Zeker bij zwaardere ondersteuningsvormen, zoals maatschappelijke opvang, beschermd wonen en specialistische jeugdhulp zal goed gekeken worden naar of een cliënt regiemogelijkheden heeft en of de beoogde ondersteuning aansluit op de benodigde kwaliteit en de te behalen resultaten. Het oordeel van het college is hierin leidend. Cliënt kan hiertegen in bezwaar gaan.
Artikel 15: tariefbepaling persoonsgebonden budget
Dit artikel bepaalt op welke wijze de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen dienstverlening (lid 1) en een zaak, zoals een scootmobiel, traplifit of rolstoel.
Voor dienstverlening hanteren we een tarief per uur (individuele dienstverlening), per dagdeel (groepsbegeleiding) en/of per etmaal (verblijf). Voor de nieuwe taken begeleiding, persoonlijke verzorging (in de vorm van begeleiding bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen) en beschermd wonen, maken we onderscheid tussen cliënten die vallen onder het overgangsrecht en nieuwe cliënten. Cliënten die onder het overgangsrecht vallen behouden -tot einddatum indicatie of uiterlijk tot 1 januari 2016- een persoonsgebonden budget op basis van de tarieven zoals deze in 2014 golden in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Ook voor nieuwe klanten leiden we de tarieven 2015 af van de tarieven die in de AWBZ golden. We passen op deze tarieven een korting van 10% toe. Deze is lager dan de korting die is doorgevoerd bij de contracten zorg in natura. Reden hiervoor is dat de zorg in natura aanbieders de korting deels kunnen verwerken in de geboden ruimte voor maatwerk (omvang en productmix).
Het tarief voor informele hulp wordt afgeleid van het tarief dat in de AWBZ op dit moment maximaal aan (bovengebruikelijke) ondersteuning door informele hulp mag worden vergoed. We passen ook hierop een korting van 10% toe. Daarmee sluiten we enerzijds aan bij de doorgevoerde korting in de contracten voor Zorg in natura. Anderzijds is dit tarief voor de informele hulp nog steeds voldoende om in een eigen inkomen te voorzien.
We maken bij de tarieven voor informele hulp een onderscheid afhankelijk van de grondslag waarop de werkgeversrelatie is gebaseerd. Wanneer er geen werkgeverslasten (loonbelasting, premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen te betalen) verschuldigd zijn, geldt een lager tarief.
Het derde lid beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien het geadviseerde hulpmiddel geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en college. In dat geval wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
Artikel 16: uitbetaling persoonsgebonden budget
Vanaf 1 januari ontvangen cliënten met een persoonsgebonden budget het budget niet meer op de eigen rekening. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is door het Rijk aangewezen om het geld voor de cliënt te beheren. De SVB betaalt de hulpverlener in opdracht van de cliënt op basis van een geaccordeerde (arbeids)overeenkomst. De invoering van dit zogenaamde trekkingsrecht is een reactie op de fraude met zorggelden en maakt dat er een integrale verantwoording vooraf plaatsvindt.
Een persoonsgebonden budget voor een zaak - een scootmobiel, traplift en dergelijke – is eenmalig. Het college kan deze soort budgetten ook betaalbaar stellen op rekening van de budgethouder.
Artikel17: bestedingsmogelijkheden persoonsgebonden budget
Waar een persoonsgebonden budget aan mag worden besteed kan per individuele situatie verschillen. Naast een algemene vergoedingenlijst kan het college afwijkende bestedingsmogelijkheden toestaan en vastleggen in de beschikking
Artikel 18: controle van het persoonsgebonden budget
Vanaf 1 januari ontvangen cliënten met een persoonsgebonden budget het budget niet meer op de eigen rekening. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is door het Rijk aangewezen om het geld voor de cliënt te beheren. De SVB betaalt de hulpverlener in opdracht van de cliënt op basis van een geaccordeerde (arbeids)overeenkomst. De invoering van dit zogenaamde trekkingsrecht is een reactie op de fraude met zorggelden en maakt dat er een integrale verantwoording vooraf plaatsvindt.
Het college heeft de mogelijk tot een controle achteraf middels het uitvoeren van een steekproef. Deze mogelijkheid is onder andere opengelaten omdat de controle vooraf door de SVB nog verder dient te worden ontwikkeld.
Het 6
e lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in 19 van de verordening.
Artikel 19: hoogte financiële tegemoetkoming bij woningaanpassingen
Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming bij woningaanpassingen en aan wie deze kan worden uitbetaald.
Artikel 20: kostensoorten woningaanpassingen
In dit artikel wordt bepaald met welke kosten van een woonvoorziening rekening wordt gehouden
Artikel 21: afschrijvingstermijn woonvoorzieningen
In dit artikel van het besluit wordt geregeld welke afschrijvingstermijn voor voorzieningen geldt.
Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het prijzenboek woningaanpassingen (bijlage 5).
Artikel 22: gereedmelden en uitbetalen financiële tegemoetkoming
In deze bepaling wordt geregeld hoe woonvoorzieningen worden uitbetaald.
Artikel 23: maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning
Het college heeft de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van
dit artikel gebruik gemaakt. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep valt onder het begrip “bezoekbaar maken” het toegankelijk maken van de woning en de gehandicapte de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de woonkamer en de toilet.
Artikel 24: maximale vergoeding bij woonvoorzieningen
De hoogte van dit bedrag is overgenomen uit 2014. Hiermee wordt continuïteit geboden.
Artikel 25: hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
In dit artikel wordt weergegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de vaststelling van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de gemaximeerde normbedragen bij woningsanering (bijlage 5)
Artikel 26: kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Dit artikel stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding van kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.
Artikel 27: frequentie woningaanpassingen
Uitgangspunt is dat een ondersteuningsbehoevende 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, weer de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een ondersteuningsbehoevende binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning. Onder het begrip „verstrekken. wordt in dit artikel verstaan 'het moment waarop het College van Burgemeester en Wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld.
Artikel 28: terugbetalen woningaanpassing
In deze moet het college altijd onderzoeken en toelichten dat de verhuizing uit de aangepaste woning „verwijtbaar. is, en niet ten gevolge van een noodzaak in de zin van werk elders of bijvoorbeeld een echtscheiding. Dit artikel heeft niet ten doelstelling de eventueel gemaakte winst uit de verkoop van het huis af te romen. Het heeft enkel ten doel (een deel van) de kosten van de uitgevoerde aanpassing terug te kunnen vorderen.
Artikel 29: financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto
Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, gebruik van een bruikleenauto en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de verordening.
Artikel 30: financiële vergoeding autoaanpassingen
Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij toekenning van een autoaanpassing.
Artikel 31: financiële tegemoetkoming sportrolstoelen
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. De vergoeding dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een financiële tegemoetkoming worden toegekend.
Artikel 32: inning en vaststelling eigen bijdrage
Inning en vaststelling van de eigen bijdrage gebeurt op basis van de landelijke regels door het Centraal administratie kantoor. Deze organisatie is hiervoor door het Rijk is aangewezen. Een uitzondering hierop vormt de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Door wie en de wijze waarop dit gebeurt, is beschreven in bijlage 6.
Artikel 33: berekening eigen bijdrage
In het eerste lid wordt expliciet gemaakt voor welke maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten en financiële tegemoetkomingen geen eigen bijdrage geldt. Voor de kosten die het college maakt voor de collectieve vervoersvoorziening regiotaxi wordt per te reizen zone een algemeen gebruikelijk tarief voor deelname aan het openbaar vervoer in rekening gebracht, te betalen aan Regiotaxi
Voor alle overige maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten en financiële tegemoetkomingen dient een eigen bijdrage betaald te worden.
In dit het gemeentelijke beleid 2014 en ook in de Algemene wet bijzondere ziektekosten werd ervoor gekozen om de hoogte van de eigen bijdragen vast te stellen op de maximale bedragen die in Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning zijn vastgesteld en die op regelmatige basis door de minister worden aangepast. In dit besluit (2015) geldt dit alleen voor beschermd wonen, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.
Compensatie wegvallen Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg)
Het Rijk heeft besloten twee landelijke regelingen voor zorgkosten af te schaffen. Het gaat daarbij om de inkomensonafhankelijke Compensatieregeling Eigen Risico (CER) en de inkomensafhankelijke Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Beide rijksregelingen waren bedoeld om de doelgroep (chronisch zieken en gehandicapten) financieel te compenseren voor meerkosten als gevolg van hun ziekte of handicap.
Met het afschaffen van de Wtcg vervalt per 1 januari 2015 ook de Wtcg korting van 33% op de eigen bijdrage. Met het op gemeentelijk niveau aanpassen van de (maximale) parameters uit het (landelijke) Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 compenseren we de lage- en de middeninkomens voor het wegvallen van deze korting. Daarmee geven we uitvoering van ons beleidsvoornemen om de Wtcg en CER gelden te bestemmen voor de doelgroep die door het afschaffen van deze regelingen wordt getroffen. Met deze werkwijze worden alle gebruikers van maatwerkvoorzieningen met een laag en middeninkomen bereikt en er is een directe relatie met de werkelijke individuele kosten.
Voor beschermd wonen, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang gold de korting van 33% niet. Het aanpassen van de parameters heeft dan ook geen betrekking op deze voorzieningen (lid 3).
In lid 5 wordt expliciet benoemd dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kosten van de voorziening. Per voorziening wordt vastgesteld welke kosten de basis vormen voor de te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel.
Artikel 34: de kostprijs van een maatwerkvoorziening
Voor de nieuwe dienstverlening die per 1 januari 2015 vanuit de Algemene wet bijzondere ziektekosten naar gemeenten wordt overgeheveld geldt dat de kostprijs van de voorziening en daarmee ook de grondslag voor de eigen bijdrage op dit moment in alle gevallen op 14 euro per uur of dagdeel ligt. Dit fictieve bedrag is substantieel lager dan de daadwerkelijke kostprijs van de voorziening. Voor de leveringen en diensten in het huidige (2014) gemeentelijke beleid geldt dat de daadwerkelijke kostprijs de grondslag vormt voor de eigen bijdrage.
Het college kiest ervoor om bovenstaande tweespalt voorlopig te handhaven. Dit betekent dat de grondslag voor de dienstverlening in het kader van de nieuwe taken 14 euro (per uur / per dagdeel) blijft en dat we dit voor de bestaande taken blijven relateren we dit aan de daadwerkelijke kosten. Hiermee voorkomen we (bijkomende) negatieve inkomenseffecten bij burger. In 2015 zullen we nader onderzoeken op welke manier we kunnen komen tot een uniforme methodiek inzake het bepalen van de kostprijs van maatwerkvoorzieningen en PGB.
Artikel 35: inleverpremie scootmobielen bij niet-gebruik
Sinds december 1997 kent de gemeentelijke uitvoering van de toenmalige Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) de mogelijkheid om aan personen die een door de gemeente verstrekte scootmobiel niet gebruiken, een forfaitaire vergoeding toe te kennen. Ondanks een geldige indicatie voor een scootmobiel willen zij om diverse redenen spontaan en vrijwillig afstand doen van deze voorziening. Deze forfaitaire tegemoetkoming is bekend onder de naam „inleverpremie scootmobiel bij niet-gebruik”. Doel van deze regeling is om doelmatiger met de uitstaande scootmobielen om te gaan. Het ontbreekt de gemeente aan toereikende controle-instrumenten om deze doelmatigheid actief te controleren. Indien personen aan wie door de gemeente een scootmobiel is verstrekt, nauwelijks tot geen gebruik maken van deze voorziening, dan kan een financiële prikkel hen er toe bewegen om vrijwillig afstand te doen van de voorziening. Deze regeling stimuleert het bewust omgaan met deze voorziening en leidt bovendien tot een besparing op de huurlasten van hulpmiddelen. Uitbetaling vindt direct plaats aan, en op verzoek van de persoon aan wie de scootmobiel is toegekend. Deze persoon dient op het moment van aanvraag van de inleverpremie in het bezit te zijn van een geldige indicatie voor een scootmobiel van tenminste 6 maanden. Daarnaast kan iedere aanvrager slechts éénmaal aanspraak maken op de inleverpremie.
Deze regeling geldt niet bij inlevering in geval van overlijden van de persoon aan wie de scootmobiel is toegekend. Ook wordt geen premie toegekend indien de scootmobiel wordt vervangen door een andere scootmobiel of door een andere maatwerkvoorziening.
Artikel 36. Citeertitel en inwerkingtreding
Bijlage 2: richtlijn gebruikelijke hulp
Gebruikelijke
hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont.
In het onderzoek wordt beoordeeld of de gevraagde hulp en ondersteuning tot de gebruikelijke hulp behoort en of de gebruikelijke hulp ook daadwerkelijk geleverd kan worden.
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties:
- -
Kortdurend: er is uitzicht op herstel. Het gaat hierbij is het algemeen over een periode van maximaal drie maanden;
- -
Langdurig
: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.
In kortdurende situaties is het uitgangspunt dat deze als gebruikelijk wordt aangemerkt. Door het kortdurend karakter treedt doorgaans geen overbelasting op. In langdurige situaties is de hulp waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere inwonende huisgenoten) moet worden geleverd, algemeen gebruikelijke hulp.
Afhankelijk van de individuele situaties kan hulp, die naar algemeen aanvaarde maatstaven als gebruikelijke kan worden beschouwd hier toch niet gebruikelijk zijn.
- -
Uit onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, handicap of probleem, of dat deze kennis/vaardigheden mist en deze ook niet kan aanleren, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden.
- -
In een leefeenheid overbelasting dreigt, doordat, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van iemand uit de leefeenheid gezinsleden alsnog onevenredig belast worden.
- -
de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot. Ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening zal dan van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
- -
de zieke partner/huisgenoot zich in de terminale levensfase bevindt.
Er wordt daarbij telkens onderzoek gedaan naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt. Zie hiertoe hoofdstuk 4 van deze richtlijn. Ten aanzien van Persoonlijke Verzorging en Begeleiding worden deze uitzonderingen in hoofdstuk 3 nader uitgewerkt.
Indien de huisgenoot van een hulpvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd. Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan 7 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de hulp.
Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.
- -
Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen/opwarmen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;
- -
Uitstelbare taken zijn wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.
Bijdrage van kinderen en jong-volwassenen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de hulpvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
- -
Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
- -
Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, kleding in de wasmand gooien.
- -
Kinderen van 13 tot en met 17 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
Taken van een 18-23 jarige
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken uit te kunnen voeren:
- -
schoonhouden van sanitaire ruimte,
- -
- -
- -
- -
- -
Dit is genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.
Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden veren en begeleiden. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.
Kinderen jonger dan 23 jaar
Of en in welke mate de kinderen en jongvolwassenen in het huishouden betrokken worden in het overnemen van taken, is afhankelijk van de specifieke situatie en derhalve maatwerk. Ook het sociale netwerk van het gezin wordt betrokken.
Gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind
- -
Hebben bij alle activiteiten hulp van een ouder nodig;
- -
Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;
- -
Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;
- -
Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
- -
Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Kinderen van 3 tot 5 jaar
- -
Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);
- -
Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
- -
Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;
- -
Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verhulpers;
- -
Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;
- -
Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;
- -
Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;
- -
Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Kinderen van 5 tot 12 jaar
- -
Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;
- -
Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);
- -
Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;
- -
Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
- -
Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;
- -
Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan.
- -
Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Kinderen van 12 tot 18 jaar
- •
Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
- •
Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;
- •
Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;
- •
Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;
- •
Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
- •
Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;
- •
Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);
- •
Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
3. Gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding
Dit hoofdstuk heeft specifiek betrekking op het bepalen van gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding (BG). De richtlijn is gebaseerd op de voormalige Beleidsregels indicatiestelling AWBZ van VWS. Vanuit het oogpunt van continuïteit worden deze beleidsregels nu opgenomen in voorliggende richtlijn.
Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde zorg bieden, is de ondersteuningsbehoevende niet aangewezen op gemeentelijke maatwerkondersteuning wat betreft de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op gemeentelijke maatwerkondersteuning.
Hoofdregels gebruikelijke hulp PV en BG
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties. Dit onderscheid is eerder in de richtlijn reeds omschreven en geldt ook voor PV en BG.
Algemeen aanvaarde maatstaven:
- •
In kortdurende situaties moet alle PV en BG door de gebruikelijke helper worden geboden.
- •
In langdurige situaties is de zorg waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan de ondersteuningsbehoevende moet worden geboden gebruikelijke hulp.
Hieronder een schematische weergave van de hoofdregels gebruikelijke hulp. De inhoud van dit schema wordt in de rest van het hoofdstuk verder uitgeschreven.
|
|
|
|
|
|
|
- Beschermende woonomgeving
|
- Beschermende woonomgeving
|
Volwassen inwonende kinderen
en/of andere volwassen huisgenoten onderling
|
|
|
Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt.
Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is. Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.
Algemene uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp aan volwassenen en kinderen voor de functies PV en BG
- 1.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging, en/of begeleiding voor de ondersteuningsbehoevende uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. De betreffende ondersteuning kan worden geïndiceerd. Geobjectiveerde beperkingen zijn beperkingen gerelateerd aan gezondheidsproblemen. De reden dat de gebruikelijke helper de vaardigheden niet kan aanleren, moet worden gemotiveerd.
- 2.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem geen gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Er kan in een dergelijke situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie worden afgegeven. Hierbij geldt het volgende:
- a.
Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/ of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen moeten deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning/zorg moet men die overbelasting opheffen door deze ondersteuning/zorg door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen;
- b.
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.
- 3.
Voor zover de ondersteuningsbehoevende zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.
Van partners wordt verwacht dat zij elkaar Persoonlijke Verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de ondersteuningsbehoevende, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Bijvoorbeeld wanneer de partner een been breekt.
Deze zorg valt buiten de aanspraken van de gemeentelijke ondersteuningsplicht. De zorgplicht van partners onderling betreft de persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie bij, of overname van alle activiteiten die onder de functie PV vallen. Maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening horen hierbij. Cliëntsoevereiniteit behoort bij partners onderling niet tot de categorie uitzonderingen en is daarom hier niet van toepassing, ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of binnen een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben.
Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens maatwerkondersteuning kan worden geïndiceerd.
Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Persoonlijke Verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.
Partners onderling en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Het aanleren van handelingen op het gebied van Persoonlijke Verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp. Als anderen dan de gebruikelijke helper de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke helper niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke helper verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.
Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Alle begeleiding van de ondersteuningsbehoevende door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de ondersteuningsbehoevende, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen ondersteuningsbehoevende gebruikelijke hulp wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een ondersteuningsbehoevende:
- •
Het geven van BG aan een ondersteuningsbehoevende op het terrein van de maatschappelijke participatie.
- •
Het begeleiden van ondersteuningsbehoevende bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.
- •
Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte ondersteuningsbehoevende werd uitgevoerd.
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de ondersteuningsbehoevende is gebruikelijke hulp.
4. Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten
De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. In de meeste gevallen is de bovengebruikelijke hulp die geïndiceerd wordt voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt deze geïndiceerde hulp niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke Persoonlijke Verzorging en/of Begeleiding zo nodig geheel of gedeeltelijk geïndiceerd worden. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.
Beoordeling van overbelasting
Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke helper zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind of de partner (draaglast verhoging).
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de leveringsvoorwaarde van de zorg zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke helper. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke helper noodzakelijk is.
Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis (DSM-IV-TR) optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:
- •
angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;
- •
depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;
- •
gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag;
- •
gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord: depressie en/of angst gecombineerd met een gedragsstoornis of onaangepast gedrag;
- •
lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van teveel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom moeten worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.
Bijlage 3: Richtlijn indicatiestelling Hulp bij het huishouden Gemeente Eijsden-Margraten
1.
Richtlijn indicatiestelling Hulp bij het Huishouden
In voorliggende richtlijn wordt beschreven op welke wijze de tijdsnormering in de indicatiestelling voor Hulp bij het huishouden wordt samengesteld. Hulp bij het huishouden geeft ondersteuning aan mensen die niet in staat zijn zelfstandig een huishouden te voeren. Voordat de indicatie voor deze voorziening verstrekt kan worden, wordt bekeken of er beperkingen zijn die gecompenseerd moeten worden en of deze voorziening daarvoor de juiste oplossing is.
Door middel van deze richtlijn willen we de gemeente Eijsden-Margraten aan haar burgers duidelijk maken hoe de indicatie voor individuele Wmo-voorzieningen tot stand gekomen is. In deze richtlijn is echter niet in detail de werkwijze bij de indicatiestelling beschreven. Dit zal, zeker in aanpak van de Wmo door de gemeente Maastricht, maatwerk zijn.
Deze richtlijn is van toepassing op aanvragen vanaf 1 januari 2013. Wanneer toepassing van de richtlijn bij een herindicatie leidt tot vermindering in omvang van de zorg zal in deze een passende overgangstermijn worden gehanteerd.
1.1 Indicatiestelling Hulp bij het huishouden
Bij de indicatiestelling wordt uitgegaan van de ICD (International Statistical Classification of Diseases) en de ICF-classificatie (International Classification of Functions, Disabilities and Health) en Dit is een gestandaardiseerd begrippenkader over het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. De ICF wordt gebruikt om het verband tussen de beperking van een burger en de ervaren belemmering of belemmeringen te kunnen objectiveren. De ICF sluit aan bij het compensatiebeginsel in de Wmo.
1.2 Algemene uitgangspunten
Voor het bepalen van een eventuele toekenning van Hulp bij het huishouden kan van een aantal basisuitgangspunten uit worden gegaan. Zo kent de gemeente een individuele voorziening voor Hulp bij het huishouden toe als:
- -
de specifieke beperking van de cliënt hierom vraagt, én;
- -
de voorziening noodzakelijk is, én;
- -
dit voor de gemeente de goedkoopste compenserende voorziening is.
De gemeente kan een voorziening afwijzen als aan tenminste één van onderstaande voorwaarden voldaan wordt:
- -
de cliënt zelf of zijn sociaal netwerk kan een voldoende compenserende oplossing creëren.
- -
een collectieve voorziening is voldoende compenserend en beschikbaar;
- -
de voorziening is algemeen gebruikelijk;
- -
er is sprake van gebruikelijke zorg;
- -
de cliënt kan aanspraak maken op een wettelijke voorliggende voorziening;
- -
de cliënt woont niet in de gemeente Maastricht;
- -
de cliënt heeft geen aantoonbare beperkingen;
- -
de cliënt heeft een beperking die aantoonbaar maar niet objectiveerbaar is aan de hand van de ICF;
Bovenstaande zijn basisregels en vinden hun verdere uitwerking in detail tijdens het gesprek tussen burger en Wmo-gespreksvoerder of bij verder onderzoek.
Onderstaand wordt ingegaan op diverse onderwerpen die in als ‘afweging’ voor de verstrekking van een indicatie voor hulp bij het huishouden worden gesteld.
1.3 De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk
Onder een leefeenheid wordt verstaan “alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren”. Indien tot de leefeenheid, waar de cliënt deel van uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Wij spreken dan van gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is de ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Het principe van gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.
Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid. Het eventuele positieve advies voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Denk aan woongroepen, kamerverhuur of meerdere generaties in een huis.
Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
Indien uit onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden is gebruikelijke zorg niet van toepassing.
In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op de verwachtingen en inzet van gebruikelijke zorg.
1.4 Voorzieningen en hulpmiddelen die voorliggend zijn aan een individuele verstrekking
Binnen de gemeente Eijsden-Margratenzijn enkele algemene voorzieningen beschikbaar of in ontwikkeling. Het gaat daarbij om een was- en strijkservice, een klussendienst, een ramenwas service en vrijwillige boodschappendienst. In het kader van de Kanteling wordt bekeken op welke terreinen het wenselijk is om het aanbod van algemene voorzieningen nog verder uit te breiden. Indien een algemene voorziening de belemmeringen van een persoon voldoende kan compenseren zal deze altijd eerst worden ingezet voordat een verder indicatie voor een individuele Wmo-voorziening volgt.
Voorliggende voorzieningen
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen, waarop voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis, aanspraak bestaat.
De voorliggende voorziening moet beschikbaar en passend zijn. Als dit niet het geval is, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. De consulent moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat adequaat beoordeeld kan worden of een voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar en passend is. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.
Het is in principe ook niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.
- -
Inzet van
wettelijke voorzieningen
Hierbij valt te denken aan wettelijke regelingen als AWBZ, Zorgverzekeringswet (ZvW), Wet op de Jeugdzorg Wet werk en bijstand (Wwb), Wet op kinderopvang, etc. Een wettelijke voorziening die het probleem kan oplossen is in deze altijd voorliggend op de Wmo.
Algemene gebruikelijke hulpmiddelen
Algemeen gebruikelijke hulpmiddelen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt is altijd een individuele afweging.
Een algemeen gebruikelijk hulpmiddel is een hulpmiddel waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze hulpmiddelen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.
- -
Inzet van algemeen gebruikelijke hulpmiddelen:
Afwasmachine, aangepast bestek, het plaatsen van een verhoging voor een wasmachine, een wasdroger, een stofzuiger.
Als een technisch hulpmiddel niet aanwezig is maar wel gerealiseerd kan worden maar wel een goede oplossing biedt, is dit voorliggend op het inzetten van hulp. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de persoonlijke opvattingen over de inzet van deze hulpmiddelen door de cliënt.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.
1.5
Particuliere huishoudelijke hulp
Wanneer er in de financiële situatie van de aanvrager iets verandert (bv verlies van baan ten gevolge van een beperking) waardoor de particuliere hulp niet gecontinueerd kan worden, kan aanspraak gemaakt worden op de voorziening hulp bij het huishouden.
Als een cliënt voorafgaand aan de aanvraag particuliere hulp heeft en op het moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan wordt de particuliere hulp als algemeen gebruikelijk beschouwd voor de overgenomen activiteiten en volgt er een negatieve indicatie.
Als een cliënt particuliere hulp heeft en op het moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die niet alle activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan kan er een indicatie komen voor de activiteiten die niet overgenomen worden.
Wanneer de particuliere hulp er mee ophoudt, is dat geen directe reden om Wmo hulp in te roepen. Het zelf voorzien in een nieuwe particuliere hulp is dan voorliggend. Er is namelijk geen sprake van gewijzigde omstandigheden op het gebied van beperkingen of belemmeringen. Moeilijk uitvoerbaar
1.6 Revalideren en/of behandelen
Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen nog behandelmogelijkheden biedt kan Hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijke indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject. Hierbij wordt dus afgeweken van de normaal leidende regel dat de noodzaak voor een voorziening in de Wmo van langdurige aard is.
1.7 Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen
Er is geen positieve indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen (zie ook 1.4). Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een wasdroger of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen algemeen gebruikelijk.
1.8
Normering en verstrekkingswijze
Indien tijdens het Gesprek met een cliënt blijkt dat een indicatie voor hulp bij het huishouden noodzakelijk is om de belemmeringen te compenseren, wordt hier een indicatie voor gesteld. Deze indicatie is altijd maatwerk, maar kan wat betreft tijdsnormering onderbouwd worden aan de hand van de normeringen genoemd in bijlage 1. Daarnaast wordt in bijlage 2 een lijst van standaardindicaties gegeven. Ook deze is voornamelijk informatief en als leidraad bedoeld. In de specifieke situatie (persoonlijke omstandigheden) van een cliënt kan hiervan afgeweken worden. Daarnaast is meer- en minderwerk (en dus tijdsnormering) mogelijk.
In sommige gevallen zal een cliënt eveneens ondersteuning vanuit de AWBZ ontvangen en een indicatie voor verblijf hebben (ZZP). In bijlage 5 wordt aangegeven wanneer noodzakelijke hulp in de huishouding dan wel of juist niet vanuit de Wmo verstrekt kan worden. De wijze van verstrekking kan via zorg in natura of een PGB. Daarnaast zal bij de beschikbaarheid van een algemene voorziening, deze voorliggend zijn en is dan geen indicatie nodig.
2.
NORMERING HUISHOUDELIJKE TAKEN IN MINUTEN
De gemeente Eijsden-Margraten hanteert standaard normtijden bij het indiceren van hulp bij het huishouden. Voor de huishoudelijke werkzaamheden zijn standaardindicaties ontwikkeld die zijn opgenomen in bijlage 1. In dit hoofdstuk wordt per activiteit een normtijd aangegeven. Het spreekt voor zich dat er altijd per cliënt een individuele afweging gemaakt dient te worden.
2.1 Uitgangspunten vaststellen normering
- -
De grootte van de woning is leidend.
- -
Voor de aanwezigheid van extra volwassen personen of kinderen kan meerzorg worden geïndiceerd.
- -
Het hebben van huisdieren is een eigen keuze; hiervoor wordt geen meerzorg geïndiceerd.
- -
Er wordt uitgegaan van sociale woningbouw; het hebben van een grote (vrijstaande) woning leidt niet tot meerzorg c.q. een hogere indicatie.
- -
Bij bepaalde problematiek, zoals bv. incontinentie en COPD wordt niet standaard meerzorg geïndiceerd. Het betreft een individuele beoordeling dan wel op basis van medisch advies.
- -
Bij de beschikbaarheid van een algemene of collectieve voorziening is deze voorliggend aan de indicatie van een individuele voorziening
2.2 Activiteiten Hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden is als voorziening veelomvattend en bestaat uit de volgende activiteiten:
- •
Boodschappen doen en in uitzonderlijke situaties een boodschappenlijst samenstellen.
- •
Broodmaaltijden bereiden/ warme maaltijd opwarmen en in uitzonderlijke situaties warme maaltijden bereiden;
- •
Licht huishoudelijk werk;
- •
Zwaar huishoudelijk werk;
- •
- •
Verzorging van kinderen bij uitval van ouders en/of verzorgers;
- •
Dagelijkse organisatie van het huishouden;
- •
Psychosociale begeleiding;
- •
Advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden; het aanleren van bepaalde vaardigheden.
Boodschappen doen (is incl. maken boodschappenlijst)
Maken van een boodschappenlijst (als aparte indicatie)
|
|
Boodschappenlijst samenstellen (uitzondering) Boodschappen inkopen en opruimen
Het inkopen van boodschappen wordt in de gemeente Eijsden-Margraten in principe niet geïndiceerd. De boodschappenservice is algemeen gebruikelijk en voorhanden. Wanneer sprake is van een regieprobleem of een dusdanige beperking dat het maken van een boodschappenlijst niet mogelijk is, kan hier 15 min. per week voor worden geïndiceerd.
|
CRvB 31-10-2012, nr. 10/1210 WMO, LJN: BY2147 ;
Het is niet in strijd met de Wmo om kant- en klare (magnetron)maaltijden, het bezorgen van maaltijden dan wel een boodschappendienst als voorliggende voorzieningen aan te merken die aan het verstrekken van voorzieningen voor het bereiden van warme maaltijden en het doen van boodschappen in de weg staan, mits deze voorliggende voorzieningen daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de aanvrager financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden.
2.4 Maaltijdverzorging: broodmaaltijd/warme maaltijd
|
|
Broodmaaltijd bereiden (smeren)
Broodmaaltijd klaarzetten
Indien mogelijk ’s ochtends de boterhammen voor ’s middags/’s avonds klaarmaken en afgedekt in de koelkast bewaren
|
Factoren meer/minder hulp:
- -
Er zijn kinderen < 12 jaar: + max. 20 min per keer
|
|
Warme maaltijd klaarzetten/tafel dekken
Warme maaltijd voorbereiden
Warme maaltijd bereiden (koken)
Bereiden warme maaltijd alleen in uitzonderlijke situaties (hele specifieke diëten die niet verkrijgbaar zijn via een maaltijdservice of gezinnen met jonge kinderen <12 jaar).
Maaltijdservice en kant en klaar maaltijden zijn algemeen gebruikelijk en gaan altijd voor
|
2.5 Licht huishoudelijk werk
Woning met 2 slaapkamers of minder
Woning met 3 slaapkamers of meer
|
|
Alleen kamers die in gebruik zijn worden schoongehouden.
|
Factoren meer/minder hulp:
- -
Er zijn kinderen < 12 jaar: +max. 30 min per week
- -
Allergie voor huisstofmijt, COPD (gesaneerde woning): + max. 30 min per week
- -
Indien ook maaltijdverzorging is geïndiceerd, minder hulp omdat de afwas al gedaan wordt: - 15-30 minuten per keer
- -
Bij meewerkcapaciteit, minder hulp: -15, 30 of 45 minuten per week
2.6 Zwaar huishoudelijk werk
Woning met 2 slaapkamers of minder
Woning met 3 slaapkamers of meer
|
|
Schrobben, dweilen, schoonmaken van sanitair en keuken
Opruimen huishoudelijk afval
|
Factoren meer/minder hulp:
- -
Woning met een trappenhuis (eengezinswoning): +30 min per week
- -
Er zijn kinderen < 12 jaar: +max. 15 min per week per kind
- -
Allergie voor huisstofmijt, COPD (gesaneerde woning): +max. 30 min per week
- -
Hoge vervuilingsgraad
ten gevolge van de beperking: +max. 30 min per week
|
|
Kleding en linnengoed sorteren en wassen in de wasmachine
Was drogen in droger / ophangen wanneer droger niet mogelijk
Vouwen, strijken en opbergen
Alleen bovenkleding wordt gestreken. Onderkleding en beddengoed wordt gevouwen.
|
Factoren meer/minder hulp:
- -
Aantal kinderen <16 jaar: + 15 min per kind per week
- -
Bedlegerige cliënten: + max. 30 min per week
- -
Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie (wanneer alle mogelijkheden betreffende incontinentiemateriaal zijn uitgeprobeerd), speekselverlies enz.: + max. 30 min per week
|
|
Signalering (middels sociaal contact). Het bemerken van (sociale) problematiek cliënt en in de gaten houden situatie. Indien nodig signalen doorgeleiden naar gemeente en/of maatschappelijk werk. Zeer laagdrempelig. Bij kleine problematiek / risico.
Alleen bij cliënten zonder indicatie voor psychosociale begeleiding, tevens observeren. Alleen indien sprake is van eenzaamheid, dreigend sociaal isolement of verslechterende situatie t.a.v. de beperking door het gebrek aan sociaal contact.
|
2.9 Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
|
Tot max. 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden
|
Voor kinderen tot 7 jaar geldt:
Naar bed brengen/uit bed halen: 10 min per keer per kind
Wassen en kleden: 20 min per dag per kind
Eten en/of drinken geven: 20 min per broodmaaltijd/20 min per warme maaltijd
Babyvoeding (flesje): 20 min per keer
Luier verschonen: 10 min per keer
Naar school/crèche brengen: 15 min per keer Het is hierbij mogelijk om taken te combineren, zoals het gezamenlijk naar bed brengen van kinderen. Dan telt de tijdsnormering voor één kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.
Kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- en naschoolse opvang) is altijd voorliggend.
Een kind van 3 maanden of ouder kan gebruik maken van een kinderdagverblijf voor maximaal 5 dagen per week.
Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen is altijd HH-Plus
|
Factoren meer/minder hulp:
- -
- -
- -
Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten: -/+
- -
Aanwezigheid gedragsproblematiek: -/+
- -
Samenvallende activiteiten: -
2.10 Dagelijkse organisatie van het huishouden
Dagelijkse organisatie van het huishouden
|
|
Administratieve werkzaamheden
Organisatie van huishoudelijke activiteiten
Plannen en beheren van middelen t.b.v. het huishouden
Organisatie van het huishouden is altijd HH-Plus
|
Factoren meer/minder hulp:
- -
Aanwezigheid kinderen <16 jaar: + max. 30 min per week
- -
Sprake van PG problematiek of communicatieproblemen: + max.15 min per week
2.11 Psychosociale begeleiding, tevens observeren
Psychosociale begeleiding, tevens observeren
|
|
Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden
Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden
Helpen handhaven/vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget
In principe is maatschappelijk werk en begeleiding vanuit de AWBZ voorliggend.
Psychosociale begeleiding, tevens observeren is altijd HH-Plus.
|
2.12 Advies, instructie en voorlichting
3 x per week, maximaal 6 weken
|
30 minuten per week per activiteit, max. 90 min
|
Instructie omgaan met hulpmiddelen
Instructie licht + zwaar huishoudelijk werk
Instructie textielverzorging
Maximale duur is 6 weken.
Advies, instructie en voorlichting is altijd HH-Plus.
|
2.13 Deskundigheid per activiteit
|
|
Licht huishoudelijk werk Zwaar huishoudelijk werk
|
Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
Dagelijkse organisatie van het huishouden
Psychosociale begeleiding, tevens observeren
Advies, instructie en voorlichting
|
3. STANDAARDINDICATIES HULP BIJ HET HUISHOUDEN
De tijdsnormering is indicatief. Hierbij moet tijdens het gesprek met de cliënt of het onderzoek altijd een individuele afweging gemaakt worden. Als er reden is om af te wijken van onderstaande normeringen, dan kan dit altijd met een onderbouwing.
|
|
|
|
|
|
Boodschappenlijst samenstellen (als aparte indicatie)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Licht huishoudelijk werk, 2 slaapkamers
|
|
|
Licht huishoudelijk werk, 3 slaapkamers
|
|
|
Zwaar huishoudelijk werk, 2 slaapkamers
|
|
|
Zwaar huishoudelijk werk, 3 slaapkamers
|
|
|
Aanwezigheid kinderen meerzorg
|
|
|
Aanwezigheid extra volwassen persoon/personen
|
|
|
|
|
|
Hoge vervuilingsgraad meerzorg
|
|
|
Textielverzorging meerpersoonshuishouden
|
|
|
Textielverzorging eenpersoonshuishouden
|
|
|
Textielverzorging meerzorg per kind
|
|
|
|
|
|
Hbh overige activiteiten (plus-activiteiten):
|
|
|
|
|
Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
|
|
|
|
Dagelijkse organisatie van het huishouden
|
|
|
|
Psychosociale begeleiding, tevens observeren
|
|
|
|
Advies, instructie en voorlichting
|
|
|
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende
kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Werk (of vrijwilligerswerk) en opleiding van partner, ouders of inwonende kinderen zijn geen reden om hulp bij het huishouden toe te kennen.
4.1 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Indien uit
(medisch) onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden is gebruikelijke zorg niet van toepassing. Een consulent moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Er dient onderzoek gedaan te worden naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt. Factoren die van invloed kunnen zijn op de draagkracht zijn bijvoorbeeld de lichamelijke en/of geestelijke conditie van de partner of huisgenoot maar ook het sociale netwerk en de wijze van omgaan met problemen. Factoren die van invloed kunnen zijn op draagkracht zijn bijvoorbeeld de mate waarin er sprake is van (on)planbare zorg, het ziektebeeld en de prognose, bijkomende problemen van sociale, emotionele of relationele aard. Wanneer partner of huisgenoot door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zal er door de consulent wanneer noodzakelijk medisch advies worden opgevraagd om de overbelasting te objectiveren.
Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie voor hulp bij het huishouden te krijgen. In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In principe zal die indicatie van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Indien de partner/huisgenoot van een zorgvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om
aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de partner/huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland.
Wanneer de partner/huisgenoot aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden (kan ook meerpersoons zijn bij aanwezigheid kinderen of andere huisgenoten) en kan er door de partner/huisgenoot geen gebruikelijke zorg worden geleverd. Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner/huisgenoot minder dan 7 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de partner/huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de zorg.
4.3 Uitzonderingen gebruikelijke zorg
In bepaalde situaties kan er iets soepeler worden omgegaan met “gebruikelijke zorg”.
- -
In terminale situaties (levensverwachting is minder dan 3 maanden) is het ontlasten van de huisgenoot in de vorm van hulp bij het huishouden gebruikelijk. We gaan hier bij het vaststellen van de omvang uit van de feitelijke situatie.
- -
Bij het plotseling overlijden van een van de ouders met als gevolg dat de achterblijvende ouder wordt belast met de opvoeding en verzorging van de kinderen in combinatie met werk. Ook in deze situatie kan tijdelijk (3 maanden) hulp bij het huishouden worden ingezet om de ouder de kans te geven op zoek te gaan naar andere oplossingen.
- -
Indien de aanwezige huisgenoten niet (meer) leerbaar zijn. Dit betreft een individuele beoordeling.
- -
Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen; indien opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is heeft de inzet van een voorliggende voorziening een verplichtend karakter. Indien de voorliggende voorziening niet beschikbaar is- een consulent moet zich hier van op de hoogte stellen – kan tijdelijke inzet van hulp bij het huishouden noodzakelijk zijn.
4.4 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
4.5 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het
verzorgen van -overigens gezonde- kinderen valt ook onder de hulp bij het huishouden.
·
Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen/opwarmen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;
·
Wel-uitstelbare taken zijn wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.
4.6
Bijdrage van kinderen en jong-volwassenen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de
indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal
functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
· Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
· Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, kleding in de wasmand gooien.
· Kinderen van 13 tot en met 17 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
Taken van een 18-23 jarige
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken uit te kunnen voeren:
· schoonhouden van sanitaire ruimte,
Dit is genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet
uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.
5. AFBAKENING HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN EEN ZORGZWAARTEPAKKET (ZZP)
5.1 Afbakening hulp bij het huishouden en zorgzwaartepakket (ZZP)
Cliënten die een indicatie hebben gekregen voor verblijfszorg hebben een aantal keuzes om deze zorg in te zetten. Afhankelijk van de keuze van de cliënt valt de hulp bij het huishouden onder de WMO of onder de AWBZ. Het schema toont de verschillende mogelijkheden:
|
Opname in verblijfssetting
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5.1.1 Opname in verblijfsinstelling
De cliënt zet het ZZP in, in een intramurale instelling (verblijf). De cliënt zet dan de functie ’verblijf’ in. De hulp bij het huishouden wordt dan gefinancierd vanuit de AWBZ.
De cliënt wil met het ZZP naar een intramurale instelling (verblijf) maar komt op de wachtlijst te staan. Zolang de cliënt thuis woont ontvangt hij overbruggingszorg totdat de functie verblijf wordt ingezet. Hier is geen maximale termijn aan verbonden. De hulp bij het huishouden wordt dan gefinancierd vanuit de Wmo, omdat de cliënt de functie ‘verblijf’ nog niet inzet.
De cliënt wil met het ZZP
niet naar een intramurale instelling. Hij kiest ervoor om langdurig thuis te blijven wonen en de zorg door een zorgaanbieder thuis in te zetten. Hij ontvangt dan ZIN. De zorg wordt geleverd door een externe zorgaanbieder. Omdat de functie ‘verblijf’ niet wordt ingezet wordt de hulp bij het huishouden gefinancierd vanuit de WMO.
5.1.4
VPT (volledig pakket thuis)
De cliënt wil met een ZZP
niet naar een intramurale instelling. Hij kiest ervoor om langdurig thuis te blijven wonen en de zorg door een zorgaanbieder thuis in te zetten. In plaats van ZIN kiest de cliënt voor “Volledig Pakket Thuis’ (VPT). In dit geval zet het zorgkantoor de indicatie om in functies en klassen
met de functie ‘verblijf’. De zorg kan dan worden geleverd door een interne of externe zorgaanbieder in onderaannemerschap. De hulp bij het huishouden wordt gefinancierd vanuit de AWBZ omdat de functie “verblijf’ wordt ingezet. Het zorgkantoor weet of een cliënt een VPT heeft. De zorgleverancier levert dezelfde zorg thuis dan wanneer de cliënt zou worden opgenomen in een instelling.
De cliënt wil met een ZZP niet naar een intramurale instelling. Hij kiest ervoor om langdurig thuis te blijven wonen. De cliënt wil een PGB ontvangen voor het ZZP. Het zorgkantoor bepaalt de hoogte van dit budget. Als de ZZP indicatie is gesteld
voor 01-01-2009, dan wordt de hulp bij het huishouden gefinancierd vanuit de WMO. Het gedeelte hulp bij het huishouden wordt dan niet meegenomen in het budget van het zorgkantoor.
Als de ZZP indicatie is gesteld
na 01-01-2009, dan wordt geen apart budget toegekend voor HBH, cliënt moet van het PGB wel zijn HBH betalen.
Bijlage 6: vaststelling eigen bijdragen voor gebruikers van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang
Voor het verblijf in een maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in de regio Maastricht Heuvelland en regio Westelijke Mijnstreek en Sittard-Geleen stelt de gemeente een eigen bijdrage vast.
De eigen bijdrage geldt voor een natuurlijk persoon van 18 jaar of ouder, die –eventueel samen met minderjarige kinderen- gebruik maakt van een tijdelijk verblijf van een etmaal of langer bij een van de organisaties in de regio Maastricht Heuvelland en de regio Westelijke Mijnstreek en Sittard-Geleen, die hiertoe een opdracht hebben van de gemeente.
Het betreft de volgende organisaties:
Leger des Heils/dag- en nachtopvang, “Herstart”
Xonar/ Vrouwenopvang en hulpverlening
Met het vaststellen van de eigen bijdrage door de college krijgen gebruikers van maatschappelijke opvang en vrouwen opvang (hierna te noemen MO en VO) duidelijkheid over de eigen bijdrage die zij moeten betalen en meer rechtszekerheid, omdat zij een beschikking ontvangen waartegen zij in beroep kunnen gaan. Door het vaststellen en innen van eigen bijdragen hoeven gebruikers van MO en VO namelijk geen dubbele eigen bijdragen te betalen in geval van samenloop met andere maatwerkvoorzieningen.
Om te voorkomen dat het CAK aan gebruikers van MO factureert, wordt aan zorgaanbieders gevraagd om de gebruikers van maatschappelijke opvang bij het CAK aan te leveren op de speciaal daarvoor gemaakte productcodes.
Om de veiligheid van vrouwen in de vrouwenopvang zo goed als mogelijk te waarborgen levert de VO geen gegevens aan het CAK. Voor deze in de vrouwenopvang verblijvende vrouwen wordt eveneens geen eigen bijdrage voor de overige maatwerkvoorzieningen geheven.
De organisaties voor MO en VO verstrekken de individuele beschikking voor de gebruiker van een MO/VO. De beschikking wordt afgegeven nadat de intake-procedure bij de centrale toegang voor MO en VO is afgerond.
Op basis van de Algemene wet bestuursrecht kan bezwaar worden ingediend bij het college tegen de beschikking.
Voor gebruikers van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang met een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) of een andere sociale zekerheidswet (bijvoorbeeld Wajong/WIA) bedraagt de hoogte van de eigen bijdrage:
- -
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie Zorgverzekeringswet
[1].
De eigen bijdrage is dus zodanig dat de gebruiker van de maatschappelijke opvang blijft beschikken over zak- en kleedgeld plus de netto kosten van de zorgverzekering.
Indien een maaltijd onderdeel uitmaakt van het arrangement voor gebruikers van maatschappelijke opvang, ontvangt gebruiker geen vergoeding of compensatie uit de eigen bijdrage wanneer bewoner geen gebruik maakt van de maaltijden. Dit geldt ook voor degenen die geen uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB).
Indien de maaltijd geen onderdeel uitmaakt van het arrangement voor gebruikers van maatschappelijke opvang die alleen zak- en kleedgeld ontvangen (excl. netto kosten van de zorgverzekering), wordt de eigen bijdrage verminderd met het normbedrag van het Nationaal instituut voor budgetvoorlichting (Nibud) voor maaltijden.
Voor gebruikers van maatschappelijke opvang die géén uitkering ontvangen op basis van de WWB of andere sociale zekerheidswet, maar een andere vorm van inkomsten hebben, verandert er vanaf 2015 vooralsnog niets in de (berekening van) eigen bijdrage.
Voor alle gebruikers van vrouwenopvang in de regio Maastricht Heuvelland en regio Westelijke Mijnstreek en Sittard-Geleen verandert de eigen bijdrage vanaf januari 2015 vooralsnog niet.
Vanaf 1 januari 2015 ontvangt iedere nieuwe gebruiker en iedere bestaande gebruiker van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in de regio Maastricht Heuvelland en regio Westelijke Mijnstreek en Sittard-Geleen een beschikking waarin de eigen bijdrage is opgenomen.
Dit besluit over de vaststelling van de eigen bijdrage betreft alleen een wijziging voor gebruikers van het slaaphuis. Voor hen geldt een overgangstermijn van 5 maanden. De gewijzigde eigen bijdrage gaat voor hen in per 1 juni 2015.
Eigen bijdrage gebruikers MO/VO met uitkering op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2015
|
Eigen bijdrage gebruikers MO/VO met uitkering op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2014
|
Eigen bijdrage gebruikers MO/VO die géén uitkering ontvangen op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2014 en 2015
|
Leger des Heils/ dag- en nachtopvang, “Herstart”
|
|
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
|
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
|
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
|
Leger des Heils/ Slaaphuis
|
|
verschil tussen geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
|
|
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
|
Jekerzicht (zwerfjongeren)
|
|
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering
|
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering
|
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering
|
|
|
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
|
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
|
|
Eigen bijdrage gebruikers MO/VO met uitkering op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2015
|
Eigen bijdrage gebruikers met uitkering op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2014
|
Eigen bijdrage gebruikers die géén uitkering ontvangen op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2014 en 2015
|
|
|
|
|
|
[1]
De zak- en kleedgeldnorm ligt wettelijk vast.