Besluit jeugdhulp gemeente Eijsden-Margraten 2015
Burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten;
 
gelet op de bepalingen in de verordening Jeugdhulp 2015
 
Besluiten:
  • vast te stellen het Besluit Jeugdhulp (inclusief bijlagen en toelichting) gemeente Eijsden-Margraten 2015, versie 1, per 1 januari 2015
 
Het besluit is vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten op 9 december 2014.
 
Inleiding
 
Voor u ligt het besluit jeugdhulp 2015 van de gemeente Maastricht (hierna: besluit). In dit besluit zijn de nader regels en bedragen opgenomen, die een uitwerking zijn van de verordening Jeugdhulp 2015 gemeente Eijsden-Margraten (hierna: verordening). De bijlagen en toelichting maken integraal deel uit van dit besluit.
Dit besluit betreft de startsituatie bij de inwerkingtreding van de Jeugdwet. Met de inwerkingtreding wordt de gemeente verantwoordelijkheid voor goede en toegankelijke jeugdhulp. Aangezien de meeste taken op dit terrein voor de gemeente nieuwe taken zijn en de uitvoering nog in ontwikkeling is, kan het nodig zijn de beleidsregels op basis van opgedane ervaring in de loop van de tijd aan te passen. Soms is een kleine snelle aanpassing vereist om optimale ondersteuning te bieden aan de jeugdige en/of zijn ouders. Het besluit biedt deze flexibiliteit.
Het besluit is vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van Eijsden-Margraten op
9 december 2014.
 
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1: begripsbepalingen
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp 2015 gemeente Eijsden-Margraten of de Algemene Wet Bestuursrecht. Alle bedragen die in dit besluit worden genoemd, zijn inclusief BTW, tenzij anders is vermeld.
In dit besluit wordt verstaan onder:
  • a.
    aanvrager: de jeugdige en/of zijn ouders die een aanvraag indienen voor een individuele voorziening op grond van de verordening en voor wie de gevraagde voorziening is bedoeld dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger;
  • b.
    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;
  • c.
    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;
  • d.
    budgethouder: een ondersteuningsbehoevende aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend, dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger, en die aan het College verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;
  • e.
    cliënt: persoon die gebruik maakt van een overige voorziening of aan wie een individuele voorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door wie een melding van een hulpvraag is gedaan bij het college;
  • f.
    cliëntondersteuning: ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
  • g.
    c ollege: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten.;
  • h.
    familiegroepsplan: de schriftelijke verslaglegging van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouders zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie ervan;
  • i.
    formele hulp: hulp die wordt geleverd door :
    • 1.
      een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten volgens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k;
    • 2.
      een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k, en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel waaraan een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is afgegeven;
    • 3.
      een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) of het kwaliteitsregister Jeugd, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k.
  • j.
    gebruikelijke hulp : hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van (groot-)ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten en mensen uit het sociale netwerk;
  • k.
    gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 7 van de verordening Jeugdhulp 2015;
  • l.
    h ulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;
  • m.
    individuele voorziening: een voorziening, als bedoeld in artikel 2 lid 4, die is toegesneden op de jeugdige en/of zijn ouders indien de overige voorziening geen adequate oplossing biedt;
  • n.
    i nformele hulp : hulp die wordt geleverd door een persoon die niet onder de definitie van formele hulp valt;
  • o.
    melding: melding van een hulpvraag, als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de verordening;
  • p.
    normbedrag: een forfaitair of gemaximeerde vergoeding;
  • q.
    overige voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een snelle beperkte toegangsbeoordeling en die een flexibele, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een jeugdige en/of zijn ouders ondervinden, als bedoeld in artikel 2.3;
  • r.
    ouderbijdrage: een bijdrage van ouders en stiefouders in de kosten van de aan hen en aan de jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover de jeugdhulp verblijf buiten het gezin omvat;
  • s.
    persoonlijk budget plan: plan waarbij de jeugdige en/of zijn ouders de omstandigheden als bedoeld in artikel 5 onderdelen a tot en met g van de wet beschrijft en aangeeft welke ondersteuning naar mening van de jeugdige en/of zijn ouders het meest is aangewezen;
  • t.
    persoonsgebonden budget: een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 8.1.1. van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan de jeugdige en/of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;
  • u.
    verordening: de Verordening jeugdhulp 2015 gemeente Eijsden-Margraten;
  • v.
    voorziening in natura: een voorziening die in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;
  • w.
    wet: Jeugdwet.
Artikel 2: wijze van verstrekken
  • 1.
    De te treffen individuele voorzieningen kunnen worden verstrekt:
    • a.
      als voorziening in natura;
    • b.
      als persoonsgebonden budget
Hoofdstuk 2. Proceswaarborgen
Artikel 3: second opinion
  • 1.
    Cliënt kan eenmaal verzoeken om een herbeoordeling van zijn melding door een andere medewerker, voor de gevallen dat cliënt en de medewerker niet tot overeenstemming komen over de inhoud van het familiegroepssplan.
  • 2.
    De herbeoordeling vindt plaats op verzoek van de cliënt:
    • a.
      door een andere medewerker binnen het team of,
    • b.
      door teamcoördinator of
    • c.
      door een consulent van een andere gemeente in de regio Maastricht Heuvelland
  • 3.
    De herbeoordeling vindt plaats binnen 14 dagen na indiening van het verzoek.
  • 4.
    Binnen 21 dagen na het onderzoek verstrekt het college het verslag aan de cliënt. Wanneer de herbeoordeling leidt tot een aanpassing van het oorspronkelijke familiegroepsplan treedt dit plan hiervoor in de plaats.
  • 5.
    Aan de herbeoordeling van zijn melding zijn voor cliënt geen kosten verbonden.
  • 6.
    Het verzoek om een herbeoordeling laat onverlet de mogelijkheid van cliënt om een aanvraag in te dienen.
  • 7.
    Het verzoek om een second opinion heeft geen opschortende werking.
Artikel 4: klachtregeling
Voor de afhandeling van klachten in het kader van de uitvoering van de verordening Jeugdhulp en het besluit is het gemeentelijk klachtenreglement in het kader van de ‘Verordening interne klachtbehandeling gemeente Eijsden-Margraten 2014’ van toepassing.
Artikel 5: het periodiek onderzoek
  • 1.
    Het college onderzoekt in beginsel om de drie jaar of een beslissing als bedoeld in artikel 10 van de verordening Jeugdhulp 2015 dient te worden heroverwogen.
  • 2.
    Afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn is mogelijk rekening houdend met de situatie van de cliënt, de aard van de ondersteuning en de vorm waarin deze wordt verstrekt.
Hoofdstuk 3. Beoordeling van de hulpvraag
Artikel 6: afwegingskader
  • 1.
    Bij de beoordeling van de hulpvraag hanteert het college het afwegingskader als beschreven in artikel 7 van de verordening. Een individuele voorziening (in natura) of persoonsgebonden budget is eerst aan de orde wanneer (de combinatie van) andere mogelijkheden niet leiden tot passende ondersteuning van de cliënt.
Artikel 7: algemeen gebruikelijke voorzieningen
  • 1.
    Gebruikelijke voorzieningen, als gedefinieerd in artikel 1 lid j van de beleidsregels, komt niet voor verstrekking als individuele voorziening of als persoonsgebonden budget in aanmerking.
  • 2.
    Onder gebruikelijke voorzieningen worden oplossingen verstaan, die beschikbaar zijn en in redelijkheid een oplossing bieden voor de jeugdige en/of zijn ouders.
    Daaronder wordt bijvoorbeeld verstaan: boodschappendienst, kinderoppas en sociale alarmering.
Artikel 8: gebruikelijke hulp
  • 1.
    Gebruikelijke hulp, als gedefinieerd in artikel 1 lid j van dit besluit, komt niet voor verstrekking als individuele voorziening of als persoonsgebonden budget in aanmerking.
  • 2.
    Voor vaststelling van de omvang van gebruikelijke hulp wordt in de individuele situatie de toelichting op richtlijn gebruikelijke hulp gemeenten Maastricht-Heuvelland. De richtlijn is uitgewerkt in bijlage 1).
Hoofdstuk 4. Vormen van Jeugdhulp
Artikel 9: Vormen van Jeugdhulp
  • 1.
    Onder de overige voorzieningen vallen :
    • a.
      jeugdigen en hun ouders kunnen advies en informatie krijgen over:
      • -
        opgroei- en opvoedproblemen
      • -
        psychische problemen en stoornissen;
      • -
        opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd;
      • -
        kindermishandeling en huiselijk geweld
      • -
        somatische aandoeningen
      • -
        lichamelijke of verstandelijke beperkingen;
    • b.
      cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon jeugdhulp
    • c.
      lichte vormen van ambulante hulp;
    • d.
      collectieve, niet specialistische begeleiding voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking, psychiatrische aandoening, een zintuiglijke beperking, een lichamelijke beperking, een somatische aandoening of een psychiatrische aandoening.
  • 2.
    Onder de individuele voorzieningen vallen:
    • a.
      ambulante individuele jeugdbegeleiding;
    • b.
      ambulante groepsjeugdhulp;
    • c.
      ambulante behandeling;
    • d.
      residentiële behandeling;
    • e.
      crisisopvang;
    • f.
      logeren;
    • g.
      verblijf;
    • h.
      begeleid wonen;
    • i.
      behandeling GGZ;
    • j.
      verblijf zonder overnachting;
    • k.
      24 uurs verblijf GGZ;
    • l.
      dyslexie diagnose;
    • m.
      dyslexie behandeling;
    • n.
      pleegzorg ;
    • o.
      forensische hulp;
    • p.
      jeugdzorgplus;
    • q.
      vormen van specialistische jeugdhulp: waaronder geestelijke gezondheidszorg en zorg voor jeugdige (licht) verstandelijk beperkten;
    • r.
      intensief casemanagement door de gecertificeerde instelling in het kader van drang en dwang.
Hoofdstuk 5. Regels ten aanzien van het persoonsgebonden budget
Artikel 10: voorwaarden voor een persoonsgebonden budget
  • 1.
    Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van een door aanvrager opgesteld persoonlijk budgetplan. In het plan staat:
    • a.
      hoe de budgethouder zijn hulp wil organiseren, wie deze hulp gaat leveren en op welke manier de kwaliteit is geborgd.
    • b.
      de te treffen voorziening en het beoogde doel,
    • c.
      de voorgenomen uitvoering daarvan,
    • d.
      de kwalificaties van de uitvoering,
    • e.
      een motivering waarom hij een persoonsgebonden budget wenst en
    • f.
      de aan de uitvoering verbonden kosten.
  • 2.
    Uit het plan dient te kunnen worden afgeleid of en in hoeverre:
    • a.
      de jeugdige en/of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ten aanzien van de hulpvraag dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren en
    • b.
      de jeugdige en/of zijn ouders gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en
    • c.
      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
  • 3.
    Bij de inzet van het persoonsgebonden budget voor mensen uit het sociale netwerk c.q. informele hulp geldt:
    • a.
      dat de hulpverlener in alle gevallen dient te beschikken over een verklaring omtrent gedrag en
    • b.
      dat als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimaal opleidingsvereiste is, de hulpverlener over de desbetreffende kwalificatie beschikt.
  • 4.
    In de beoordeling van het PGB-plan betrekt het college in ieder geval de volgende aspecten:
    • a.
      de benodigde ondersteuning is niet goed vooraf in te plannen;
    • b.
      de benodigde ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;
    • c.
      de benodigde ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden;
    • d.
      de benodigde ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd;
    • e.
      als het noodzakelijk is om 24 uur ondersteuning op afroep te organiseren;
    • f.
      als de ondersteuning door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden.
Artikel 11: weigering persoonsgebonden budget
  • 1.
    Een persoonsgebonden budget is uitsluitend mogelijk voor individuele voorzieningen.
  • 2.
    Het college kent geen persoonsgebonden budget toe:
    • a.
      als niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 10 van dit Besluit;
    • b.
      als het bieden van een keuze voor het persoonsgebonden budget negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende individuele voorzieningen in natura;
    • c.
      als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie;
    • d.
      ten behoeve van de bemiddeling bij het aanvragen van een indicatie of bij bemiddeling van het beheer van het persoonsgebonden budget;
    • e.
      als blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.
Artikel 12: tariefbepaling persoonsgebonden budget
  • 1.
    Afhankelijk van de ondersteuningsvorm hanteren we een tarief per uur (individuele dienstverlening), per dagdeel (groepsbegeleiding) en/of per etmaal (verblijf).
    Een overzicht van de toepasselijke tarieven is opgenomen in bijlage 2.
  • 2.
    Het persoonsgebonden budget voor een zaak wordt vastgesteld op maximaal 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening in natura, zoals door het college aan een door haar gecontracteerde leverancier zou hebben betaald.
Artikel 13: uitbetaling van het persoonsgebonden budget
  • 1.
    Het persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening wordt niet uitbetaald op de bankrekening van de budgethouder, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale verzekeringsbank. Budgethouders hebben een trekkingsrecht op basis van het toegekende persoonsgebonden budget.
  • 2.
    In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten eenmalige persoonsgebonden budgetten uit te keren op een andere rekening dan die van het servicecentrum PGB van de Sociale verzekeringsbank. Uitbetaling vindt ook in deze gevallen in principe achteraf plaats.
  • 3.
    Het trekkingsrecht op basis van een persoonsgebonden budget geldt in beginsel per kalenderjaar met een bovengrens van 150% van het maandelijkse budget per maand.
  • 4.
    In individuele gevallen kan worden afgeweken van het bepaalde in het derde lid.
Artikel 14: bestedingsruimte persoonsgebonden budget
  • 1.
    De bestedingsmogelijkheden van een persoonsgebonden budget wordt gebaseerd op de vergoedingenlijst PGB Maastricht-Heuvelland 2015.
Artikel 15: controle van het persoonsgebonden budget
  • 1.
    De Sociale verzekeringsbank controleert vooraf de zorgovereenkomst(en) tussen de budgethouder en zijn zorgverlener arbeidsrechtelijk.
  • 2.
    Het college controleert vooraf de zorgovereenkomst op de afspraken zoals overeengekomen in het budgetplan.
  • 3.
    Het college kan, achteraf, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar, de verstrekte persoonsgebonden budgetten, middels een steekproef controleren.
  • 4.
    Het college kan op basis van een steekproef een verdere controle uitvoeren aan de hand van door de budgethouder te overleggen relevante, originele en gedateerde facturen en/of betaalbewijzen en/of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.
  • 5.
    In verband met de in lid 4 van dit artikel genoemde controle dient de budgethouder gedurende een periode van 3 jaar bewijsstukken te bewaren van de besteding van het persoonsgebonden budget.
  • 6.
    Indien, met de in dit artikel genoemde bescheiden niet of niet volledig adequate besteding van het persoonsgebonden budget aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoongebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe dit is toegekend, kan het college het al verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.
  • 7.
    Ingeval van een persoonsgebonden budget voor een eenmalige aanschaf vooraf wordt uitbetaald, controleert het college de besteding hiervan achteraf. Cliënt dient binnen 3 maanden na verstrekking van het persoonsgebonden budget desgevraagd een originele nota te kunnen overleggen. Het vastgestelde persoonsgebonden budget betreft een maximum vergoeding. Indien de ingediende nota lager is dan het toegekende PGB, zal het PGB worden gelijkgesteld met het bedrag vermeld in de nota.
  • 8.
    Bij overlijden van de cliënt zal het persoonsgebonden budget voor periodieke dienstverlening worden stopgezet per eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden.
Hoofdstuk 6. Ouderbijdrage
Artikel 16: inning en vaststelling van de ouderbijdrage
  • 1.
    De te betalen ouderbijdrage voor een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget zal worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor [CAK], zoals bepaald in Artikel 8.2.3, lid 1. van de Jeugdwet.
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen
Artikel 17: Inspraak en medezeggenschap
  • 1.
    Het college zal de adviesraden van het college (Wmo-raad) vroegtijdig in de gelegenheid stellen voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief re kunnen vervullen.
  • 2.
    Het college zorgt ervoor dat bovengenoemde adviesraden van het college deel kunnen nemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat deze wordt voorzien van de voor een deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
Artikel 18: citeertitel en inwerkingtreding
  • 1.
    Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit Jeugdhulp gemeente Eijsden-Margraten 2015 en treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikelsgewijze toelichting   
Artikel 1: begripsbepalingen
In dit besluit worden een aantal belangrijke begrippen uit de wetgeving en verordening herhaald. Daarnaast worden enkele begrippen, die terugkomen in de artikelen van het besluit gedefinieerd.
 
Artikel 2: wijze van verstrekking van een voorziening
De wetgeving noemt de individuele voorziening, dan wel het persoonsgebonden budget als verstrekkingsvormen. De term individuele voorziening wordt in de wetgeving vaak als synoniem gebruikt voor een verstrekking in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt. Het college is in deze gevallen de opdrachtgever. Het persoonsgebonden budget is een geldbedrag.
 
Artikel 3: second opinion
In artikel 8 lid 1 van de verordening wordt het college opgedragen een regeling vast te stellen voor een herbeoordeling van de melding. Artikel 3 van het besluit voorziet in deze regeling.
 
Lid 1
Een second opinion heeft betrekking op situaties waarbij de cliënt zich niet geholpen voelt of het oneens is met de adviezen, verwijzingen en afspraken die voortvloeien uit het onderzoek. Het biedt cliënt een vorm van rechtsbescherming waar hij dit in de meldingfase op grond van de Algemene wet bestuursrecht (nog) niet heeft.
 
Lid 2
Het initiatief voor de second opinion ligt in alle gevallen bij de cliënt. Hij bepaalt ook welke van de drie geboden opties de second opinion behandeld. In alle gevallen is het aan de gemeente om de behandelaar voor de second opinion aan te wijzen.
 
Lid 6
Cliënt kan in alle gevallen en op ieder moment besluiten tot het indienen van een bezwaar.
 
Lid 7
Als hoofdregel is vastgelegd dat een verzoek om een second opinion niet leidt tot schorsing van rechtswege. Hiermee wordt aangesloten bij de praktijk zoals deze in de Algemene wet bestuursrecht (artikel 6:16 Awb) is vastgelegd.
 
Artikel 4: klachtregeling 
In artikel 9 lid 2 van de verordening wordt het college opgedragen een regeling vast te stellen voor de behandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen.
De gemeente Eijsden-Margraten kent voor de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht de ‘Verordening interne klachtbehandeling gemeente Eijsden-Margraten 2014’ en een op basis daarvan opgesteld klachtenreglement.
 
Artikel 5: het periodiek onderzoek
Artikel 10 lid 3 van de verordening is bepaald dat het college nadere regels kan vaststellen ten aanzien van de periodiciteit van onderzoeken. Artikel 5 van het besluit voorziet hierin.
Gekozen is voor een termijn van in beginsel 3 jaar. Of een kortere termijn noodzakelijk is zal mede afhangen van de aard, de wijze en de omvang van de individuele ondersteuningsbehoefte van de cliënt en wat bij het onderzoek is vastgesteld. Afhankelijk hiervan kan ook een langere termijn overwogen worden.
De regels voor een periodiek onderzoek naar de individuele ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders wanneer de jeugdige de leeftijdsgrens van 18 jaar bereikt, kunnen op basis van de ervaringen in het komende jaar voor 2016 e.v. worden genormeerd.
De jeugdige en/of zijn ouders, de formele en/of informele hulp kunnen tussentijds op ieder moment om een nieuw onderzoek vragen. Professionele aanbieders hebben als opdracht aan de gemeente te signaleren wanneer de ondersteuningsbehoefte van de cliënt verandert.
Het periodiek onderzoek kan tot de conclusie leiden dat het geheel aan maatregelen nog altijd goed op de persoon is afgestemd, maar ook dat het college tot een heroverweging komt en beslist dat de cliënt meer of minder diensten en/of ondersteuning via andere voorzieningen nodig heeft.
Daar waar er geen sprake is van een individuele voorziening wordt vooralsnog geen richtinggevende termijn gesteld. Per individueel geval wordt beoordeeld in hoeverre en binnen welke termijn een periodiek onderzoek plaatsvindt. Door monitoring van de omvang en periodiciteit in het eerste jaar kan dit eveneens vanaf 2016 worden genormeerd.
 
Artikel 6: afwegingskader
Tijdens de toegangsprocedure wordt beoordeeld welke (combinatie van) ondersteuning passend is bij de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouders. Hierbij wordt eerst beoordeeld welke mogelijkheden er liggen in:
  • -
    de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders,
  • -
    de gebruikelijke hulp of gebruikelijke voorzieningen,
  • -
    de mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk
  • -
    de voorliggende en algemene voorzieningen
Pas nadat uit het onderzoek van artikel 6 van de verordening is geconcludeerd dat de hulpvraag hiermee niet, of niet geheel kan worden beantwoord is een maatwerkvoorziening aan de orde.
Er is een breed aanbod aan algemene voorzieningen beschikbaar. Denk hierbij aan voorzieningen binnen het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, welzijnsvoorzieningen, sport en cultuur. Belanghebbenden die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben, kunnen hier doorgaans zonder indicatie van de gemeente terecht.
 
Artikel 7: algemeen gebruikelijke voorzieningen
In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt niet voor verstrekking als individuele voorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komen.
Lid 2 bevat een niet limitatieve opsomming gebaseerd op het huidige beleid.
 
Waar de grens precies getrokken moet worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat
niet is, zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen en is ter invulling van de gemeente. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is
wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  • a.
    de aan te schaffen dienst kan voor een jeugdige en/of zijn ouders als er geen sprake is van een ondersteuningsvraag en er sprake is van een vergelijkbare financiële situatie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;
  • b.
    het is niet speciaal voor jeugdige en/of ouders met een ondersteuningsbehoefte;
  • c.
    het is algemeen verkrijgbaar;
  • d.
    het is niet duurder is dan soortgelijke producten.
 
Artikel 8: algemeen gebruikelijke hulp
In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat hulp die als gebruikelijk kan worden aangemerkt niet voor verstrekking als individuele voorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komt.
Uitgangspunt is dat ouders verantwoordelijk zijn voor het opgroeien en de opvoeding van hun kinderen. Daarnaast is het uitgangspunt dat mensen die samen een leefeenheid vormen, elkaar horen te helpen, waar dat kan. Ze zijn dus ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het creëren van een veilig klimaat waarin de jeugdigen kunnen opgroeien. Ze zijn ook gezamenlijk verantwoordelijk voor een huishouden. Het aandeel dat ieder lid van de leefeenheid geacht wordt bij te kunnen dragen aan het opvoeden en opgroeien wordt gebruikelijke hulp genoemd.
Lid 2 bevat een verwijzing naar de richtlijn gebruikelijke hulp die bij de beoordeling wordt gehanteerd. Deze richtlijn is voor wat betreft de gemeentelijke taken op het terrein van Jeugdhulp gebaseerd op hoofdstuk 4 van de CIZ indicatiewijzer 2014, zoals deze werd gehanteerd in de Algemene wet bijzondere ziektekosten.
 
Artikel 9: vormen van jeugdhulp
Lid 1
De Jeugdwet maakt een onderscheid tussen voorzieningen die rechtstreeks toegankelijk zijn zonder – of op basis van een beperkte – toegangsbeoordeling, en voorzieningen waarvoor een besluit van het college nodig is. Deze laatste worden in de Jeugdwet ‘’individuele voorzieningen” genoemd. De afbakening van algemene en individuele voorzieningen is een belangrijk beleidsinstrument van de gemeente. In de verordening worden deze voorzieningen op hoofdlijnen beschreven. In dit artikel van het besluit is opgenomen om welke voorzieningen het meer concreet gaat. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.
 
Lid 2
In tegenstelling tot de vrij toegankelijke jeugdhulp zijn de onder dit artikel genoemde vormen van jeugdhulp toegankelijk nadat een voorziening is toegekend door de gemeente als individuele voorziening of nadat een daartoe bevoegd orgaan de jeugdige en zijn ouders heeft verwezen.
 
Artikel 10: voorwaarden voor een persoonsgebonden budget
Lid 1
Het college handhaaft de verplichting uit de Awbz voor budgethouders Wmo en Jeugd om een budgetplan op te stellen. Dit plan ziet zowel op de inhoud van de voorgenomen hulp, als de daarvoor benodigde financiën. In de praktijk kan een persoonlijk budgetplan voortborduren of zelfs samenvallen met een familiegroepsplan of ondersteuningsplan. Er wordt niettemin gekozen voor een onderscheidende term budgetplan omdat hieraan voorwaarden worden gesteld.
 
Het college kan op basis van het persoonlijk budgetplan toetsen of aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget is voldaan. Daarnaast vormt dit plan de basis om (periodiek) vast te stellen wat de zorg heeft opgeleverd. Daarmee wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de jeugdhulp inzichtelijk.
 
Lid 2, 3 en 4
Gemeenten hebben bij individuele voorzieningen, de verplichting tot het aanbieden van een PGB zodra er aan de drie wettelijke voorwaarden is voldaan. Dit geldt voor zover de wetgever de vorm van jeugdhulp niet nadrukkelijk heeft uitgesloten van verstrekking in PGB. Het gaat dan om de bekwaamheid van de aanvrager, zijn motivatie en de kwaliteit en effectiviteit van de hulp. Ten aanzien van de eerste en derde voorwaarde is sprake van gemeentelijke beoordelingsruimte. Zeker bij zwaardere ondersteuningsvormen, zoals maatschappelijke opvang, beschermd wonen en specialistische jeugdhulp zal goed gekeken worden naar of een cliënt regiemogelijkheden heeft en of de beoogde ondersteuning aansluit op de benodigde kwaliteit en de te behalen resultaten. Het oordeel van het college is hierin leidend. Cliënt kan hiertegen in bezwaar gaan.
 
Artikel 11: Weigering persoonsgebonden budget Lid 1
Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken.
 
Lid 2
Het tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige en/of doelmatige besteding van het persoonsgebonden budget. Aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. Het collectief systeem van aanvullend, al dan niet openbaar, vervoer, is een voorbeeld van een maatwerkvoorziening die in principe in natura wordt verstrekt. Hierbij zal wel altijd beoordeeld worden of er aanleiding is om hiervan af te wijken.
 
Artikel 12: tariefbepaling persoonsgebonden budget
Dit artikel bepaalt op welke wijze de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. Daarbij gaat het bij jeugdhulp i.p. om tarieven voor dienstverlening.
 
Artikel 13: uitbetalen van het persoonsgebonden budget
 Vanaf 1 januari ontvangen cliënten met een persoonsgebonden budget het budget niet meer op de eigen rekening. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is door het Rijk aangewezen om het geld voor de cliënt te beheren. De SVB betaalt de hulpverlener in opdracht van de cliënt op basis van een geaccordeerde (arbeids)overeenkomst. De invoering van dit zogenaamde trekkingsrecht is een reactie op de fraude met zorggelden en maakt dat er een integrale verantwoording vooraf plaatsvindt.
 
Indien sprake is van een persoonsgebonden budget voor een zaak, kan het college deze soort budgetten , vanwege het eenmalige karakter, ook betaalbaar stellen op rekening van de budgethouder.
 
Artikel 14: bestedingsmogelijkheden persoonsgebonden budget
Waar een persoonsgebonden budget aan mag worden besteed kan per individuele situatie verschillen. Naast een algemene vergoedingenlijst kan het college afwijkende bestedingsmogelijkheden toestaan en vastleggen in de beschikking.
 
Artikel 15: verantwoording en controle 
Vanaf 1 januari ontvangen cliënten met een persoonsgebonden budget het budget niet meer op de eigen rekening. De SVB (Sociale Verzekeringsbank) is door het Rijk aangewezen om het geld voor de cliënt te beheren. De SVB betaalt de hulpverlener in opdracht van de cliënt op basis van een geaccordeerde (arbeids)overeenkomst. De invoering van dit zogenaamde trekkingsrecht is een reactie op de fraude met zorggelden en maakt dat er een integrale verantwoording vooraf plaatsvindt.
 
Het college heeft de mogelijkheid tot een controle achteraf middels het uitvoeren van een steekproef. Deze mogelijkheid is onder andere opengelaten omdat de controle vooraf door de SVB nog verder dient te worden ontwikkeld.
 
Lid 6
Het 6e lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in artikel 20 van de verordening.
 
Artikel  16: Ouderbijdrage 
De hoogte van de ouderbijdrage volgt het Besluit nadere regels van het Rijk.
 
Artikel 17: Inspraak en medezeggenschap
In dit artikel is geborgd dat eventuele adviesorganen in de gemeente niet alleen een formeel adviesrecht hebben, maar ook dat zij vroegtijdig betrokken worden en actief voorstellen voor beleid kunnen doen. Daarnaast is zo geregeld dat zij zijn toegerust voor hun taak. In Eijsden-Margraten is hiertoe een aparte regeling Wmo-raad van kracht.
 
Artikel 18: citeertitel en inwerkingtreding
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.
Bijlage 1: Richtlijn gebruikelijke hulp Maastricht-Heuvelland
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
In het toegangsproces wordt altijd bezien of de gevraagde zorg en ondersteuning tot de gebruikelijke zorg behoort en of de gebruikelijke zorg ook daadwerkelijk geleverd kan worden.
Bij gebruikelijke zorg wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
Kortdurend:
er is uitzicht op herstel. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie
maanden.
Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan drie maanden nodig zal zijn.
 
In kortdurende situaties kan zorg en ondersteuning veelal door de gebruikelijke zorger worden geboden. Uitgangspunt is dat door het kortdurend karakter geen overbelasting optreedt en bepaalde handelingen door de gebruikelijke zorger aan te leren zijn.
In langdurige situaties is de zorg waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere volwassenhuisgenoten) moet worden geboden gebruikelijke zorg.
• Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tot een leeftijd van 17 jaar gebruikelijke zorg, zowel in kortdurende als langdurige situaties.
 
3.1 Uitzonderingen voor gebruikelijke zorg
In een aantal gevallen kan, ondanks dat er gebruikelijke zorg aan de orde is, toch voor een (maatwerk-)voorziening worden gekozen. Ook hierbij geldt dat de verantwoordelijkheidsladder wordt afgelopen en dat eerst gekeken wordt naar andere hulp uit het eigen netwerk, algemene en collectieve voorzieningen voordat een maatwerkvoorziening aan de orde is.
Het gaat om de volgende uitzonderingen:
  • 1.
    Uit onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, of dat deze kennis/vaardigheden mist en deze ook niet kan aanleren, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden.
  • 2.
    In een leefeenheid dreigt overbelasting, doordat, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van iemand uit de leefeenheid gezinsleden alsnog onevenredig belast worden.
  • 3.
    De leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot. Ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening zal dan van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
  • 4.
    De zieke partner/huisgenoot bevindt zich in de terminale levensfase.
 
Er dient daarbij onderzoek gedaan te worden naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt. Factoren die van invloed kunnen zijn op de draagkracht zijn bijvoorbeeld de lichamelijke en/of geestelijke conditie van de partner of huisgenoot maar ook het sociale netwerk en de wijze van omgaan met problemen. Factoren die van invloed kunnen zijn op draagkracht zijn bijvoorbeeld de mate waarin er sprake is van (on)planbare zorg, het ziektebeeld en de prognose, bijkomende problemen van sociale, emotionele of relationele aard. Wanneer partner of huisgenoot door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en gebruikelijke zorg overbelast dreigt te raken, zal er door de consulent wanneer noodzakelijk advies worden opgevraagd om de overbelasting te objectiveren.
 
3.2 Fysieke afwezigheid
Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd. Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan 7 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de zorg.
 
3.4 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
 
3.5 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.
· Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen/opwarmen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;
· Wel-uitstelbare taken zijn wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.
 
3.6 Bijdrage van kinderen en jong-volwassenen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
· Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
· Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, kleding in de wasmand gooien.
· Kinderen van 13 tot en met 17 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
 
Taken van een 18-23 jarige
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken uit te kunnen voeren:
· schoonhouden van sanitaire ruimte,
· keuken en een kamer,
· de was doen,
· boodschappen doen,
· maaltijd verzorgen,
· afwassen en opruimen.
Dit is genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet
uitstelbare huishoudelijke taken per week.
Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.
Of en in welke mate de kinderen en jongvolwassenen in het huishouden betrokken worden in het overnemen van taken, is afhankelijk van de specifieke situatie en derhalve maatwerk. Ook het sociale netwerk van het gezin wordt betrokken.
 
3.7 Gebruikelijke zorg voor kinderen
Kinderen 0 tot 3 jaar
• Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;
• Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;
• Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;
• Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Kinderen van 3 tot 5 jaar
• Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);
• Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;
• Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;
• Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;
• Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;
• Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;
• Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Kinderen van 5 tot 12 jaar
• Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;
• Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);
• Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;
• Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;
• Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;
• Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Kinderen van 12 tot 18 jaar
• Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
• Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;
• Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;
• Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;
• Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
• Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;
• Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);
• Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Bijlage 2: tarieven persoonsgebonden budgetten Wmo 2015
Tarieven nieuwe cliënten
Dienstverlening
Tariefbepaling
Informele hulp
Formele hulp
Huishoudelijke hulp
Per uur
€ 15,07
€ 15,07
Individuele begeleiding
Per uur
€ 18 euro loondienst
€ 15 euro pgb ingeval van alfadienstverlening
€ 32,36
 
Persoonlijke verzorging
Per uur
€ 18 euro loondienst
€ 15 euro pgb ingeval van alfadienstverlening
€ 24,38
Groepsbegeleiding
Per dagdeel
€ 18
€ 39,99
 
 
 
€ 44,11 met vervoer
Kortdurend verblijf
Per etmaal
€ 27
€ 90,90
Beschermd wonen
Per etmaal
€ 27
€ 90,90
 
Tarieven overgangscliënten (Awbz) nieuwe taken
 
 
Begeleiding Individueel
 
Klasse
Jaarbudget Overgangsklanten
Tarief per uur
 
Maximaal te besteden tarief per uur aan informele hulp
 
1
 1.869
 € 35,95
 € 20,00
 
2
5.608
 
 
3
 10.282
 
 
4
 15.891
 
 
5
 21.499
 
 
6
 27.107
 
 
7
 33.651
 
 
8
 42.063
 
 
 
 
Begeleiding Groep ZONDER vervoer
 
Klasse
Jaarbudget ZONDER vervoer Overgangsklanten
Tarief per dagdeel
Maximaal te besteden tarief per dagdeel aan informele hulp
 
1
 2.310
€ 44,44
 € 20,00
 
 
2
 4.622
 
 
3
 6.932
 
 
4
 9.244
 
 
5
 11.555
 
 
6
 13.865
 
 
7
 16.177
 
 
8
 18.487
 
 
9
 20.798
 
 
 
Begeleiding Groep MET vervoer
 
Klasse
Jaarbudget MET vervoer Overgangsklanten
Tarief per dagdeel
Maximaal te besteden tarief per uur aan informele hulp
 
1
 2.588
 € 49,01
 € 20,00
 
2
 5.175
 
 
3
 7.763
 
 
4
 10.348
 
 
5
 12.939
 
 
6
 15.248
 
 
7
 17.561
 
 
8
 19.871
 
 
9
 22.183
 
 
 
 
 
Persoonlijke Verzorging 
 
Klasse
Jaarbudget Overgangsklanten
Tarief per uur
Maximaal te besteden tarief per uur aan informele hulp
 
1
 1.409,00
 € 27,09
 € 20,00
 
2
 4.226,00
 
 
3
 7.748,00
 
 
4
 11.975,00
 
 
5
 16.201,00
 
 
6
 20.428,00
 
 
7
 25.358,00
 
 
8
 31.698,00
 
 
 
Tijdelijk verblijf
Tarief per etmaal
 
 € 101,00
 € 90,90
 
 
Bijlage 3: vaststelling eigen bijdragen voor gebruikers van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang
Voor het verblijf in een maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in de regio Maastricht-Heuvelland, regio Westelijke Mijnstreek en Sittard-Geleen stelt de gemeente een eigen bijdrage vast.
 
De eigen bijdrage geldt voor een natuurlijk persoon van 18 jaar of ouder, die –eventueel samen met minderjarige kinderen- gebruik maakt van een tijdelijk verblijf van een etmaal of langer bij een van de organisaties in de regio Maastricht-Heuvelland, de regio Westelijke Mijnstreek en Sittard-Geleen, die hiertoe een opdracht hebben van de gemeente.
 
Het betreft de volgende organisaties:
Leger des Heils/dag- en nachtopvang, “Herstart”
Levantogroep/Impuls
Koraal Groep/Jekerzicht
Xonar/ Vrouwenopvang en hulpverlening
 
Met het vaststellen van de eigen bijdrage door de college krijgen gebruikers van maatschappelijke opvang en vrouwen opvang (hierna te noemen MO en VO) duidelijkheid over de eigen bijdrage die zij moeten betalen en meer rechtszekerheid, omdat zij een beschikking ontvangen waartegen zij in beroep kunnen gaan. Door het vaststellen en innen van eigen bijdragen hoeven gebruikers van MO en VO namelijk geen dubbele eigen bijdragen te betalen in geval van samenloop met andere maatwerkvoorzieningen.
 
Om te voorkomen dat het CAK aan gebruikers van MO factureert, wordt aan zorgaanbieders gevraagd om de gebruikers van maatschappelijke opvang bij het CAK aan te leveren op de speciaal daarvoor gemaakte productcodes.
 
Om de veiligheid van vrouwen in de vrouwenopvang zo goed als mogelijk te waarborgen levert de VO geen gegevens aan het CAK. Voor deze in de vrouwenopvang verblijvende vrouwen wordt eveneens geen eigen bijdrage voor de overige maatwerkvoorzieningen geheven.
 
De organisaties voor MO en VO verstrekken de individuele beschikking voor de gebruiker van een MO/VO. De beschikking wordt afgegeven nadat de intake-procedure bij de centrale toegang voor MO en VO is afgerond.
 
Op basis van de Algemene wet bestuursrecht kan bezwaar worden ingediend bij het college tegen de beschikking.  
 
Voor gebruikers van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang met een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) of een andere sociale zekerheidswet (bijvoorbeeld Wajong/WIA) bedraagt de hoogte van de eigen bijdrage:
- Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie Zorgverzekeringswet[1]
[1] De zak- en kleedgeldnorm ligt wettelijk vast.
 
De eigen bijdrage is dus zodanig dat de gebruiker van de maatschappelijke opvang blijft beschikken over zak- en kleedgeld plus de netto kosten van de zorgverzekering. Indien een maaltijd onderdeel uitmaakt van het arrangement voor gebruikers van maatschappelijke opvang, ontvangt gebruiker geen vergoeding of compensatie uit de eigen bijdrage wanneer bewoner geen gebruik maakt van de maaltijden. Dit geldt ook voor degenen die geen uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB).
 
Indien de maaltijd geen onderdeel uitmaakt van het arrangement voor gebruikers van maatschappelijke opvang die alleen zak- en kleedgeld ontvangen (excl. netto kosten van de zorgverzekering), wordt de eigen bijdrage verminderd met het normbedrag van het Nationaal instituut voor budgetvoorlichting (Nibud) voor maaltijden.
 
Voor gebruikers van maatschappelijke opvang die géén uitkering ontvangen op basis van de WWB of andere sociale zekerheidswet, maar een andere vorm van inkomsten hebben, verandert er vanaf 2015 vooralsnog niets in de (berekening van) eigen bijdrage.
 
Voor alle gebruikers van vrouwenopvang in de regio Maastricht Heuvelland en regio Westelijke Mijnstreek en Sittard-Geleen verandert de eigen bijdrage vanaf januari 2015 vooralsnog niet.
 
Vanaf 1 januari 2015 ontvangt iedere nieuwe gebruiker en iedere bestaande gebruiker van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in de regio Maastricht-Heuvelland, regio Westelijke Mijnstreek en Sittard-Geleen een beschikking waarin de eigen bijdrage is opgenomen.
 
Dit besluit over de vaststelling van de eigen bijdrage betreft alleen een wijziging voor gebruikers van het slaaphuis. Voor hen geldt een overgangstermijn van 5 maanden. De gewijzigde eigen bijdrage gaat voor hen in per 1 juni 2015.
 
Eigen bijdrage gebruikers MO/VO met uitkering op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2015
Eigen bijdrage gebruikers MO/VO met uitkering op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2014
Eigen bijdrage gebruikers MO/VO die géén uitkering ontvangen op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2014 en 2015
Leger des Heils/ dag- en nachtopvang, “Herstart”
 
 
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
Leger des Heils/ Slaaphuis
 
 
 verschil tussen geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
2,30 per nacht
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
Jekerzicht (zwerfjongeren)
 
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering
Levantogroep/ Impuls
 
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
Het verschil tussen de geldende WWB (of Wajong/WIA)-norm, exclusief vakantiegeld, en de zak- en kleedgeldnorm uit de WWB, vermeerderd met de norm voor de premie van de zorgverzekering.
 
19,25 per dag
Eigen bijdrage gebruikers MO/VO met uitkering op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2015
Eigen bijdrage gebruikers met uitkering op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2014
Eigen bijdrage gebruikers die géén uitkering ontvangen op basis van de WWB of een andere sociale zekerheidswet in 2014 en 2015
Xonar (vrouwenopvang)
 
500 euro per maand
500 euro per maand
500 euro per maand
 
 
Naar boven