De wetgever heeft met beide aanscherpingen willen benadrukken dat verwacht wordt dat een ieder zich optimaal inspant om zelfstandig in de kosten van zijn bestaan te voorzien en dat fraude met bijstand onacceptabel is. Alleen door strikte naleving van de regels blijft er, aldus de wetgever, voldoende maatschappelijk draagvlak bestaan voor onze sociale zekerheid.
Omdat wordt vastgehouden aan het principe van Hoogwaardig Handhaven blijven visie en aandachtsvelden ongewijzigd. De toelichting verandert daardoor niet.
Een visie op Hoogwaardig Handhaven
Het uitvoeringsplan dient een visie op Hoogwaardig Handhaven te bevatten. Daarin dient in beknopte vorm tot uitdrukking te komen wat Hoogwaardig Handhaven inhoudt en hoe dit binnen de gemeentelijke organisatie en in de samenwerking met partners (bijvoorbeeld het UWV) kan worden verwezenlijkt.
Aandachtsvelden en daarbinnen te ontwikkelen activiteiten.
Wil er sprake zijn van Hoogwaardig Handhaven dan moet telkens van enkele vastomlijnde aandachtsvelden worden uitgegaan. Daarnaast verlangt Hoogwaardig Handhaven dat binnen die velden een evenwichtige ontwikkeling van activiteiten plaatsvindt. Zonder een dergelijke “spreiding” is er een risico dat er onvoldoende samenhang tussen de aandachtsvelden wordt gecreëerd. De kans bestaat dan dat deze elkaar weinig zullen versterken, waardoor er weer minder balans is tussen preventie en repressie. Ook activiteiten die gericht zijn op handhaving van arbeids- en re-integratieverplichtingen moeten om die reden gelijkelijk verdeeld zijn.
Om aan te geven wat onder een evenwichtige ontwikkeling van activiteiten wordt verstaan en om naar het Dagelijks Bestuur toe enigszins richtinggevend te zijn, wordt hierna nader op de aandachtsvelden ingegaan. Daarbij zal per veld zoveel mogelijk worden aangegeven naar welke soorten van activiteiten de gedachten uitgaan als het gaat om activiteiten die in ieder geval in het uitvoeringsplan aan de orde moeten komen.
a. Vroegtijdige voorlichting/communicatie richting belanghebbenden omtrent rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand of inkomensvoorziening verbonden zijn en voorts gerichte controle bij aanvraag.
Een goede voorlichting en communicatie is bij uitstek een preventiemiddel. Belanghebbenden aan wie met name in de aanvraagfase heel duidelijk te verstaan wordt gegeven wat hun rechten maar vooral ook wat hun plichten zijn, zullen eerder geneigd zijn wet- en regelgeving spontaan na te leven. Zeker wanneer ook nog eens kan worden aangegeven wat in principe allemaal kan worden gecontroleerd. Het ligt dan ook voor de hand dat in het uitvoeringsplan op hoofdlijnen wordt beschreven hoe en in welke vorm die voorlichting en communicatie plaatsvindt.
Gelet op de beide aanscherpingen is het vooral van belang dat in het kader van de voorlichting aan “de poort” ook extra nadruk wordt gelegd op het informeren van de cliënt over gevolgen van die aanscherpingen en dan met name de harde consequenties van het schenden van de inlichtingplicht.
Bij het vaststellen van de rechtmatigheid in de aanvraagfase zal optimaal gebruik moeten worden gemaakt van eerder bedoeld controle-instrumentarium. Dan gaat het om het toepassen van risicoprofielen maar ook om de inzet van het instrument “internetonderzoek” waarvoor inmiddels een landelijke handreiking is opgesteld. In het uitvoeringsplan dient e.e.a. verder te worden uitgewerkt.
Doel is de controle bij aanvraag zo efficiënt en effectief mogelijk uit te voeren. Dit is vooral voor de aanvrager zelf van groot belang. Hij moet zich goed bewust zijn van zijn handelen of nalaten en de eventuele gevolgen daarvan.
Daarnaast blijven ook fraudesignalen een belangrijke factor bij het bepalen van de intensiteit van het controleren. Hier speelt natuurlijk ook de fraudealertheid van de professional een belangrijke rol. Gerichte scholing kan daar een juiste impuls aan geven.
Voorts kan van het aan “de poort” al nauwgezet toezien op de arbeidsplicht en eventuele re-integratieverplichtingen een preventie-effect uitgaan. Een belanghebbende weet dan al vroeg wat op dit punt van hem verlangd wordt en zal daardoor minder snel zijn plichten verzaken. In het uitvoeringsplan moet aandacht worden besteed aan het onmiddellijk handhaven van de naleving van de plicht tot arbeidsinschakeling.
b. Optimalisatie van de dienstverlening.
Met optimalisatie van de dienstverlening wordt bedoeld dat de hier te ontwikkelen activiteiten (aanpassingen) ertoe moeten leiden dat de dienstverlening richting belanghebbenden transparanter wordt en dat onnodige belemmeringen worden weggenomen. Meer concreet kan hierbij worden gedacht aan het niet meer vragen van informatie waarover al wordt beschikt of die via andere, uiteraard legitieme, kanalen kan worden verkregen. Ook zouden bepaalde controle-onderzoeken kunnen worden geschrapt, omdat er meer gericht wordt gecontroleerd. Het optimaliseren van de dienstverlening moet uiteindelijk als doel hebben dat onder belanghebbenden een grotere acceptatie ontstaat van wet- en regelgeving en de daaruit voortvloeiende controlepraktijk. Hoewel sinds invoering van het principe van Hoogwaardig Handhaven onder de WWB al behoorlijke voortgang is gemaakt met het verbeteren van de dienstverlening (bijvoorbeeld door het afschaffen van de periodieke verklaringen voor grote groepen cliënten), blijft een nog verdere optimalisering het streven.
c. Vroegtijdige opsporing van fraude en constatering van plichtsverzuim door middel van controles tijdens en na beëindiging van de bijstand of de inkomensvoorziening.
Binnen dit aandachtsveld zullen de activiteiten vooral gericht moeten zijn op frauderepressie, op handhaving van de naleving van arbeids- en overige re-integratieverplichtingen en op het nakomen van andere aan bijstand, inkomensvoorziening of uitkering verbonden verplichtingen. Het streven is te komen tot een nog beter functionerende controle-systematiek, hetgeen moet leiden tot het in een zo vroeg mogelijk stadium opsporen van fraude en tot het snel vaststellen van het niet dan wel onvoldoende nakomen door belanghebbenden van arbeids-/re-integratieplichten en overige verplichtingen (plichtsverzuim). In het uitvoeringsplan wordt aangegeven of en zo ja wanneer gerichte controles in de re-integratie-werkprocessen kunnen worden ingepast en zo ja in welke mate en op welke wijze.
Net als bij de controles bij aanvraag is het werken met risicoprofielen in dit veld onontbeerlijk. Sneller opsporen kan alleen als je slim en intensief controleert. Bij vroegtijdige opsporing spelen fraudesignalen eveneens een grote rol. Ook van daaruit en dan eventueel gekoppeld aan een risicoprofiel, kunnen gerichte controles worden opgestart. Het uitvoeringsplan zal dan ook daar waar het gaat om rechtmatigheidscontroles (zowel tijdens als bij beëindiging van bijstand, inkomensvoorziening of uitkering maar natuurlijk ook gedurende de aanvraagfase) moeten getuigen van een goed risicomanagement; d.w.z. dat risico- en signaalsturing en de werkprocessen hieromheen zodanig moet zijn dat de controles op basis hiervan ook efficiënt en effectief blijken.
Om tot een nog meer evenwichtig controlesysteem te komen, zal naast risico- en signaal gestuurde controles, in het uitvoeringsplan ook aandacht moeten uitgaan naar jaarlijkse themacontroles. Hier kunnen belanghebbenden onder vallen die voldoen aan een risicoprofiel maar ook andere belanghebbenden. Verder zal in het uitvoeringsplan aandacht moeten worden besteed aan het houden van a-selecte steekproeven. Dit laatste niet alleen om de effecten van de andere controles te meten, maar ook vanuit het oogpunt van verantwoording richting bestuur. De verwachting is dat, wanneer de activiteiten die binnen dit aandachtsveld worden ontwikkeld een goed repressiemiddel vormen, hier tevens een sterk preventief effect vanuit zal gaan.
d. Daadwerkelijk sanctioneren in geval van geconstateerde fraude en/of bij schending van overige aan de bijstand of inkomensvoorziening verbonden verplichtingen en/of in situaties waarin de plicht tot arbeidsinschakeling en eventuele andere re-integratieverplichtingen (evt. voortvloeiend uit een werkleeraanbod) niet dan wel onvoldoende worden nagekomen.
Dit aandachtsveld benadrukt dat er alleen sprake kan zijn van Hoogwaardig Handhaven wanneer er ook steeds wordt gesanctioneerd. Meer toegespitst betekent dit dat bij vastgestelde fraude, bij niet nakoming van overige aan de bijstand of inkomensvoorziening verbonden verplichtingen en/of in geval van geconstateerde schending van de plicht tot arbeidsinschakeling of mogelijke andere re-integratieverplichtingen, de afstemmingsverordening consequent toepassing vindt en dat bij fraude tevens voortvarend wordt teruggevorderd.
Voor de volledigheid dient dit in het uitvoeringsplan nog eens expliciet tot uitdrukking te worden gebracht. Dit sluit dan ook aan bij de aangescherpte Participatiewet, waarin terugvordering weer verplicht is gesteld.
Net als in voorgaand aandachtsveld, gaat het hier dus in hoofdzaak om frauderepressie en strikte handhaving van arbeids- en re-integratieplichten en andere aan de bijstand of inkomensvoorziening (incl. het werkleeraanbod) verbonden verplichtingen.
Uit consequent terugvorderen vloeit uiteraard voort dat er ook een goede debiteurencontrole moet zijn. Indien bij fraude wel adequaat wordt teruggevorderd, maar vervolgens bij wanbetaling niet snel wordt ingegrepen gaat het repressie-effect grotendeels verloren. Het debiteurenbeleid moet ertoe bijdragen dat consistent en adequaat wordt teruggevorderd. Dit beleid geldt net als deze verordening en het uitvoeringsplan ook voor de IOAW en IOAZ.