Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Lopik
Burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik;
 
gelet op de artikelen 12, 16, 17, 20 en 25 van de Wmo Verordening 2015;
 
gelezen het voorstel van 16 december 2014
 
besluit vast te stellen:
 
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015
Hoofdstuk 1. Inleiding
1.1 Voorwoord
De Wmo 2015 bouwt voort op de Wmo 2007 en de in 2011 verankerde uitvoeringspraktijk van de “Kanteling”. Ondersteuning die op basis van de Wmo 2015 geboden kan worden, kan bestaan uit het bieden van hulp aan een cliënt om regie over zijn eigen situatie te voeren, het bieden van algemene voorzieningen en/of het bieden van maatwerkvoorzieningen. Maatwerkvoorzieningen kunnen bestaan uit voorzieningen in natura of om ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget. De Wmo 2015 geeft de gemeente een brede(re) verantwoordelijkheid voor het waar nodig bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen en biedt lokaal maatwerk voor het pakket van de ‘oude’ Wmo inclusief begeleiding/dagbesteding en beschermd wonen.
1.2 Aanleiding nieuwe beleidsregels
Per 1 januari 2015 treedt de nieuwe Wmo 2015 in werking. Deze nieuwe wet is een onderdeel van de stelselherziening in het kader van de langdurige zorg. Het is aan de gemeenten om mensen met een beperking, een chronische of psychosociale problematiek in staat te stellen een gestructureerd huishouden te voeren en passende ondersteuning te bieden bij het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Op basis van de Wmo 2015 heeft de raad de “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lopik 2015” vastgesteld. Hierbij horen geactualiseerde beleidsregels die de in deze verordening neergelegde bevoegdheden nader uitwerken. De beleidsregels geven een afwegingskader waarbinnen gemeenten een beslissing nemen over het al dan niet bieden van ondersteuning aan mensen met een beperking op het gebied van zelfredzaamheid en participatie en het zich handhaven in de samenleving.
1.3 Juridische status beleidsregels
Op basis van het bepaalde in de Wmo 2015 is vastgelegd dat de raad een verordening vaststelt waarin de kaders worden gesteld van het door het college te voeren Wmo beleid. Het college werkt deze kaders uit in beleidsregels. De beleidsregels bevatten een weergave van het uitvoeringsbeleid.
De bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen, ontleent het college aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin is vermeld dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een aan hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel voor hem gedelegeerde bevoegdheid. De beleidsregels dienen als motivering voor genomen besluiten en zijn de vaste gedragslijn van het college voor de uitvoering van het Wmo beleid. Het biedt inwoners daarmee rechtszekerheid.
Bij het vaststellen van de beleidsregels is rekening gehouden met de verordening en het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Lopik 2015. Bij het vaststellen van de verordening en het besluit is rekening gehouden met de Wmo 2015 en het Uitvoeringsbesluit 2015, zodat er geen strijd ontstaat met hogere regelgeving.
1.4 Maatschappelijke ondersteuning
In artikel 1.1.1 lid 1 van de Wmo 2015 is bepaald wat onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan, namelijk onder andere:
  • Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving
  • Bieden van beschermd wonen en opvang
Ten aanzien van het behoud en de versterking van de zelfredzaamheid en participatie staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk veel nadrukkelijker voorop dan onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
De gemeente is alleen aan zet voor zover de burger niet zelf of met de hulp van dat netwerk, algemeen gebruikelijk voorzieningen of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat tot participatie.
1.5 Opbouw beleidsregels
De opbouw van deze beleidsregels sluit zoveel mogelijk aan bij de systematiek van de verordening.
  • Hoofdstuk 2 bevat een algemeen afwegingskader waarin is aangegeven hoe om te gaan met de eigen kracht van mensen, de eigen verantwoordelijkheid, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van het sociale netwerk, collectieve en algemene voorzieningen en welke rol deze factoren spelen bij het ondersteunen van mensen voor het bieden van lokaal maatwerk. Dit afwegingskader is bedoeld om te bepalen of en zo ja in welke mate ondersteuning noodzakelijk is.
  • In Hoofdstuk 3 is de vraagverheldering verduidelijkt, beginnende met een melding en eindigend met een aanvraag. Zaken als gesprek, persoonlijk plan en onderzoek komen aan de orde.
  • In hoofdstuk 4 wordt aangegeven welke voorzieningen kunnen worden aangewend voordat de persoon op een maatwerkvoorziening is aangewezen.
    Het gaat om voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen. Ook worden de criteria langdurig noodzakelijk en goedkoopst compenserend uitgewerkt.
  • In hoofdstuk 5 worden de verschillende maatwerkvoorzieningen besproken en de afweging daarvan.
  • Hoofdstuk 6 bevat regels omtrent een persoonsgebonden budget.
  • In hoofdstuk 7 wordt het overgangsrecht besproken.
Hoofdstuk 2. Algemeen afwegingskader
2.1 Inleiding
Bij de behandeling van een hulpvraag van een burger geldt een algemeen afwegingskader van het college dat in dit hoofdstuk wordt besproken. Dit afwegingskader is van toepassing op alle situaties waarin het noodzakelijk is om maatschappelijke ondersteuning te bieden. Aanvullende afwegingen per maatwerkvoorziening staan vermeld in hoofdstuk 4.
2.2 Identificatie en woonplaatsvereiste
In artikel 5 van de verordening is bepaald dat het college aan de hand van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht de identiteit van de belanghebbende vaststelt. Daaruit moet blijken of de belanghebbende de Nederlandse nationaliteit bezit en rechtmatig in Nederland verblijft. Vreemdelingen komen niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, als zij geen geldige verblijfstitel kunnen tonen. Alleen ingezetenen van Lopik kunnen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening.
2.3 Eigen mogelijkheden, eigen verantwoordelijkheid
De Wmo 2015 regelt de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van mensen die niet op eigen kracht of met hulp van mensen uit hun sociale netwerk zelfredzaam zijn en participeren in de samenleving. Daarbij is goed te onderkennen dat niet iedere beperking leidt tot een participatieprobleem. Door oplossingen te bedenken die al jaren behoren tot iemands levenspatroon, hoeft er niet plotseling iets te veranderen.
2.4 Ondersteuning door het sociale netwerk
Wanneer een participatieprobleem opgelost kan worden met hulp van familie, een mantelzorger of een vrijwilliger, gaat dit voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Bij de beoordeling van de inzet van iemand uit het sociale netwerk dient gekeken te worden naar eventuele dreigende overbelasting van deze personen. De bijdrage van deze “hulpverleners” moet er niet toe leiden dat degenen die ondersteuning bieden, zelf een beroep doen op de Wmo.
2.5 Cliëntondersteuning
Cliëntondersteuning is per 1 januari 2015 niet langer centraal geregeld. Gemeenten organiseren cliëntondersteuning als kosteloze algemene voorziening voor alle inwoners. In Lopik is cliëntondersteuning ondergebracht het Breed Sociaal Loket. De MEE-consulenten zijn onderdeel van het team het Breed Sociaal Loket. Vanuit het Breed Sociaal Loket krijgt de inwoner met een hulpvraag een vaste contactpersoon die met de inwoner en zijn omgeving het gesprek voert, zo nodig een ondersteuningsplan opstelt en ervoor zorg draagt dat de benodigde zorg en ondersteuning geleverd wordt. De contactpersoon uit het Breed Sociaal Loket beperkt zich niet tot de voorzieningen waarvoor de gemeente geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk is, maar zal ook informatie, advies en kortdurende ondersteuning kunnen geven op het terrein van relevante aanpalende domeinen.
2.5 Eigen bijdrage
In artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 is bepaald dat het mogelijk wordt om zowel voor maatwerkvoorzieningen als voor algemene voorzieningen een eigen bijdrage te heffen, zolang de cliënt gebruik maakt van de voorziening. Er is geen sprake meer van een vaste periode waarover een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening kan worden gevraagd en er wordt ook geen onderscheid meer gemaakt in de wijze waarop de maatwerkvoorziening is verstrekt.
Het kan dus zowel gaan om voorzieningen die in bruikleen dan wel in eigendom zijn verstrekt, waarover een eigen bijdrage is verschuldigd. De hoogte van de op te leggen eigen bijdrage wordt begrensd door de kostprijs van de voorziening en de maximale periodebijdrage.
Het college heeft besloten een bijdrage in de kosten op te leggen voor alle maatwerkvoorzieningen. In het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 (Algemene Maatregel van Bestuur) zijn de rolstoelen en kindervoorzieningen uitgesloten van eigen bijdragen.
De vaststelling en inning van eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen is centraal belegd bij het CAK.
Hoofdstuk 3. Procedureregels Melding en aanvraag
3.1 Inleiding
Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan zij of hij (of iemand uit het sociaal netwerk van de cliënt) zich vormvrij melden bij het Breed Sociaal Loket en zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor belanghebbende om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een afspraak gepland worden voor een uitgebreider gesprek.
3.2 Melding
Als iemand met een beperking problemen ondervindt bij zijn of haar zelfredzaamheid en participatie, kan er behoefte zijn aan ondersteuning. In de meeste gevallen kan met een beroep op mantelzorg of vrijwilligers het probleem worden opgelost. Wanneer iemand niet in staat is op eigen kracht tot een oplossing te komen, kan diegene bij de gemeente terecht voor informatie, advies en ondersteuning.
Uitgangspunt is dat met de cliënt eerst een gesprek wordt gevoerd om uit te zoeken wat er aan de hand is. De wijze waarop een gesprek wordt aangevraagd, kan via de post of email, de telefoon of de balie. De plaats waar het gesprek wordt gehouden, is afhankelijk van de mogelijkheden van de cliënt
Er is sprake van een melding op het moment dat er een afspraak wordt gemaakt voor een gesprek. Meestal zal dat een huisbezoek betreffen. Bij een melding hoort dat de cliënt uitleg ontvangt over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning. De cliënt ontvangt een bevestiging van de melding, waarin wordt aangegeven dat de cliënt de mogelijkheid heeft om binnen zeven dagen na melding een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd is aangegeven welke doelen de cliënt wil bereiken en welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is om die doelen te bereiken.
3.3 Onderzoek
Het doel van het gesprek is het vaststellen van de behoefte aan ondersteuning en kan een voorbereiding zijn op een formele aanvraag.
In het gesprek komen alle mogelijkheden aan bod om het probleem van de cliënt op te lossen;
  • -
    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;
  • -
    de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;
  • -
    de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de cliënt
  • -
    de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen
  • -
    de mogelijkheid om gebruik te maken van collectieve voorzieningen
  • -
    welke criteria van toepassing zijn bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening;
  • -
    welke eigen bijdrage voor de cliënt van toepassing is;
De maatwerkvoorziening komt pas aan bod, als alle andere mogelijkheden zijn verkend en er geen oplossing is gevonden voor het participatieprobleem. Het gesprek wordt vastgelegd in een verslag. Indien noodzakelijk wordt er vervolgens nader onderzoek gedaan om te bepalen of belanghebbende een maatwerkvoorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. Het aanvragen van een medisch advies bij een bureau voor sociaal medisch advies, of een medisch expertise team, kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Met belanghebbende zal worden besproken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van belanghebbende. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het inmeten of een offerte opmaken kan ook onderdeel zijn van het onderzoek.
De onderzoeksresultaten worden tevens vastgelegd in een verslag. Het verslag van het gesprek en het onderzoek vormen samen het ondersteuningsplan en wordt toegezonden aan de cliënt.
3.4 Situaties waarin geen gesprek plaatsvindt
Het gesprek blijft beperkt tot het verstrekken van informatie en advies als:
  • -
    De cliënt geen uitgebreid gesprek wil en meteen een aanvraag wenst in te dienen;
  • -
    Alle betrokkenen komen tot de conclusie dat de feiten en omstandigheden van de cliënt genoegzaam bekend zijn bij de gemeente.
3.5 Aanvraag
Als het gesprek en het onderzoek resulteert in een aanvraag, is een ondertekend ondersteuningsplan de basis voor deze aanvraag.
3.6 Keuze voor maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget
De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om, als er aanspraak is op een maatwerkvoorziening, in plaats daarvan een persoonsgebonden budget te ontvangen. Daarbij zal de cliënt worden gewezen op de voorwaarden om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen, alsmede de rechten en plichten die hieraan zijn verbonden.
De medewerker informeert de cliënt zonodig over de werkwijze van het trekkingsrecht en de SVB. Daarnaast informeert de medewerker de cliënt op zijn verzoek over de maximale budgetten die voor de ondersteuning waarvoor hij een pgb wil aanvragen van toepassing zijn, alsmede de eisen die worden gesteld aan formele en informele ondersteuning.
3.7 Beschikking
Belanghebbende ontvangt de beslissing op de aanvraag op grond van de Wmo 2015 schriftelijk in de vorm van een beschikking. Indien de termijn voor beslissen (in totaal 8 weken) overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de cliënt schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn. In de beschikking staat; de meldingsdatum, het besluit, de motivering van het besluit en de informatie over de effectuering van het besluit. Belanghebbende zal, wanneer het besluit negatief is voor de cliënt, eerst telefonisch geïnformeerd worden over de aard van het besluit.
Hoofdstuk 4. Voorwaarden en criteria om te komen tot een maatwerkvoorziening
4.1 Inleiding
In de volgende paragrafen wordt beschreven welke voorwaarden en criteria gelden, voordat de keuze voor een maatwerkvoorziening gemaakt kan worden. Tijdens het onderzoek zullen deze voorwaarden en criteria aan bod komen.
4.2 Hoofdverblijf
Een voorwaarde om voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking te komen is dat belanghebbende zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft. Belanghebbende moet ingeschreven zijn in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente. Volgens jurisprudentie betekent hoofdverblijf meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; belanghebbende moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven.
4.3 Langdurig noodzakelijk
Maatwerkvoorzieningen of diensten worden alleen verstrekt als deze langdurig noodzakelijk zijn ter bevordering van de participatie en zelfredzaamheid van de cliënt. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat belanghebbende voor langere tijd niet kan participeren of niet voldoende zelfredzaam is. Voor langere tijd (over het algemeen wordt er uitgegaan van langer dan 6 maanden) betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ervaart niet voor een maatwerkvoorziening of dienst in aanmerking komt. Dit geldt bijvoorbeeld voor tijdelijke beperkingen als gevolg van een ongeval. In dergelijke situaties kan men een beroep doen op een andere regeling, bij voorbeeld een verzekering of via een uitleenservice. Voor begeleiding of hulp bij het huishouden kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld tijdens een herstelperiode.
4.4 Algemeen gebruikelijke voorziening
Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een voorziening algemeen gebruikelijk is wanneer aan meerdere (twee van de drie) onderstaande criteria is voldaan:
  • 1.
    de voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking;
  • 2.
    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;
  • 3.
    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten voor hetzelfde doel.
In individuele gevallen kan een voorziening die voldoet aan de criteria voor algemeen gebruikelijk, vanwege omstandigheden van de belanghebbende, niet algemeen gebruikelijk zijn. Bijvoorbeeld wanneer een plotseling/acuut optredende beperking (bijvoorbeeld een ongeluk) de algemeen gebruikelijke voorziening eerder dan normaal moet worden vervangen. Ook de financiële situatie kan ertoe leiden dat de voorziening voor belanghebbende niet kan worden beschouwd als algemeen gebruikelijk gelet op de kosten van de voorziening in relatie tot het inkomen van belanghebbende.
4.5 Voorliggende voorziening op grond van andere wet- of regelgeving
Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn onder andere: kinderopvang op grond van de Wet op de Kinderopvang, vervoerskosten woon-werkverkeer (op grond van de Wia), voorzieningen uit hoofde van het uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV), de Wet langdurige Zorg (WLZ) of de ziektekostenverzekering. Ook voor kosten die op derden verhaald kunnen worden geldt dat deze als een voorliggende voorziening. Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening/dienst worden verstrekt.
4.6 Algemene voorzieningen
Voor algemene voorzieningen geldt dat deze snel en regelarm(zonder aanvraagprocedure) beschikbaar zijn. Biedt een algemene voorziening of dienst een passende oplossing, dan is compensatie niet nodig. Wel kan een maatwerkvoorziening of dienst aanvullend verstrekt worden.
4.7 Goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is.
Hoofdstuk 5. Afweging bij maatwerkvoorzieningen
5.1 Huishoudelijke ondersteuning
De huishoudelijke ondersteuning betreft in Lopik een maatwerkvoorziening. Het eindresultaat bij het leveren van huishoudelijke ondersteuning kan bestaan uit:
  • -
    de cliënt kan wonen in een schoon huis;
  • -
    de cliënt kan dagelijks beschikken over voedsel
  • -
    de cliënt kan beschikken over schone en draagbare kleding;
  • -
    de cliënt kan de dagelijkse gebruikelijke zorg voor de kinderen bieden.
5.1.1 Onderscheid huishoudelijke ondersteuning
De vorm van huishoudelijke ondersteuning wordt onderscheiden in huishoudelijke hulp HH1 of HH2. Huishoudelijke ondersteuning HH1 betreft hulp voor mensen die nog zelf de regie kunnen voeren over het huishouden. Het doel van huishoudelijke ondersteuning HH2 is naast het voeren van een gestructureerd huishouden ook het organiseren van het huishouden.
5.1.2 Eigen verantwoordelijkheid
De belanghebbende is primair verantwoordelijk voor het voeren van een gestructureerd huishouden. Technische hulpmiddelen zoals een afwasmachine, wasmachine, wasdroger, stofzuigen, verhoging voor wasmachine en droger etc. kunnen een oplossing bieden alvorens een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Wanneer iemand daartoe niet in staat is, wordt beoordeeld in hoeverre een huisgenoot binnen de leefeenheid de huishoudelijke taken kan uitvoeren. Er kan aanspraak worden gemaakt op huishoudelijke hulp als er binnen de leefeenheid onvoldoende mogelijkheden zijn om de huishoudelijke taken uit te voeren.
5.1.3 Gebruikelijke hulp
Volgens de Wmo 2015 wordt bezien in hoeverre iemand zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Gebruikelijke hulp wordt gedefinieerd als hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Eerst wordt gekeken naar wat het sociale netwerk aan gebruikelijke hulp kan bieden. De hulp die wordt geboden, kan dus ook geleverd door andere huisgenoten. De hulp wordt breed getrokken en is ondersteuning in welke vorm dan ook. De definitie van gebruikelijke hulp strekt zich uit tot inwonende kinderen. Dat wil zeggen dat samen met de cliënt wordt besproken in hoeverre uitwonende kinderen of anderen uit het sociaal netwerk van de cliënt een helpende hand kunnen bieden.
5.1.4 (Dreigende) overbelasting
Door gezondheidsproblemen of een combinatie met werk kan het voorkomen dat een huisgenoot niet de gebruikelijke hulp kan leveren die nodig is om de huishoudelijke taken te kunnen uitvoeren.
Als er overbelasting dreigt in de leefeenheid vanwege een combinatie van werk en huishouden en een zieke huisgenoot, kan er een tijdelijke indicatie worden gesteld waarbinnen de leefeenheid de gelegenheid krijgt om de onderlinge taakverdeling aan te passen.
5.2 Rolstoelvoorzieningen
Een rolstoel als maatwerkvoorziening kan aan de orde zijn als er sprake is van belemmeringen bij het verplaatsen in en om de woning, die niet afdoende opgelost kunnen worden met een algemeen gebruikelijke of algemene voorziening. In hoeverre een rolstoel aan de orde kan zijn voor het zich verplaatsen op de plek van bestemming, is vooral afhankelijk van de vraag in hoeverre dit bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie.
We onderscheiden de volgende rolstoelvoorziening:
  • -
    handmatig voortbewogen rolstoel;
  • -
    elektrisch voortbewogen rolstoel;
  • -
    aanpassingen aan de rolstoel.
Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep gedaan kan worden op de uitleenservice. Bewoners van een instelling die voorheen een AWBZ-instelling werd genoemd kunnen voor een rolstoel een beroep doen op de Wet Langdurige Zorg (Wlz).
5.3 Sportvoorziening
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder hulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of vergelijkbare sport), kan een sportvoorziening worden verstrekt. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Topsport zal, net als bij personen zonder beperkingen, vaak gepaard gaan met extra uitgaven voor sporthulpmiddelen. Deze extra uitgaven komen niet voor compensatie in aanmerking. Hiervoor zal door belanghebbende of diens sportvereniging een beroep op sponsoring moeten worden gedaan.
5.4 Woonvoorzieningen
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vast standplaats wordt in principe gesproken van woning. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.
Uit jurisprudentie blijkt dat de cliënt in staat moet zijn tot het normale gebruik van de woning. Dat wil zeggen dat de woning voor de cliënt toegankelijk is, de buitenruimte (tuin of balkon) moet kunnen worden bereikt, de cliënt het toilet, de badkamer, keuken, woonkamer, slaapkamer en de slaapkamer van jonge kinderen moet kunnen bereiken en gebruiken. Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimten valt in principe niet tot het normale gebruik van de woning.
Als een cliënt belemmerd wordt in zijn zelfredzaamheid door bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning, kan een woonvoorziening aan de orde zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het doen van de was, het bereiden van eten of het verzorgen van een baby. In verband hiermee wordt echter ook gekeken of door een herverdeling van taken binnen het gezin of door gebruikmaking van voorzieningen in de wijk een woonvoorziening achterwege kan blijven. Te denken valt aan een boodschappendienst, een wasservice of een maaltijdservice.
De volgende woonvoorzieningen kunnen aan de orde zijn;
  • -
    losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een toiletstoel of tillift);
  • -
    bouwkundige woonvoorziening, nagelvaste voorzieningen aan de muur (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur of traplift).
Voor kortdurend gebruik zijn losse woonvoorzieningen te leen via een uitleenservice van de Vitras, locatie Ratelaar 35, Nieuwegein. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Losse voorzieningen zijn daarom in principe voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen zullen in eigendom worden verstrekt.
5.4.1 Algemeen gebruikelijk i.v.m. woonvoorzieningen
Een aantal woonvoorzieningen zijn algemeen gebruikelijk en vallen daarom onder de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Het zijn voorzieningen die ook gebruikt worden door mensen zonder beperking en breed verkrijgbaar zijn in o.a. bouwmarkten. Wat algemeen gebruikelijk is en tot iemands eigen verantwoordelijkheid kan worden gerekend moet ook gerelateerd worden aan de beperking, de leeftijd, de woonwensen en de woonsituatie.
Verwacht mag worden dat mensen tijdig maatregelen treffen om de woning te kunnen blijven gebruiken, ook al worden ze ouder of neemt de beperking toe, bijvoorbeeld door adequate vervanging van het sanitair of, bij het leggen van nieuwe vloeren, door het verwijderen van drempels. Wat algemeen gebruikelijk is kan in de loop der jaren veranderen en is onderhevig aan maatschappelijke ontwikkelingen.
Tijdens het onderzoek zal, in volgorde, het volgende worden afgewogen:
  • -
    geen ondersteuning als de aanpassing voorzienbaar was en het tot iemands eigen verantwoordelijkheid gerekend kan worden hierin te voorzien: b.v. een ouder iemand vernieuwt de badkamer en zorgt niet voor een adequate douche;
  • -
    geen ondersteuning als de aan te passen voorziening ouder is dan 20 jaar. Op dat moment is een vervanging algemeen gebruikelijk. Alleen eventuele kosten die specifiek betrekking hebben op de beperking komen dan voor ondersteuning in aanmerking;
  • -
    is een voorziening tussen de 10 en 20 jaar oud, dan worden de aanpassingskosten naar rato berekend. (bijvoorbeeld, als een voorziening 15 jaar oud is, wordt 5/20ste vergoed);
  • -
    als de voorziening jonger is dan 10 jaar worden alle aanpassingskosten vergoed.
Bovenstaande termijnen gelden voor zowel woningen in eigendom, als huurwoningen.
Geen ondersteuning wordt verleend als het te bereiken resultaat ook bereikt kan worden door de hulp van huisgenoten. Van huisgenoten mag verwacht worden dat ze, bijvoorbeeld, was – in en uit de machine halen die op zolder staat.
5.4.2 Bezoekbaar
Wanneer de cliënt in een AWBZ of Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Hierover is reeds vaste jurisprudentie voorhandde.
5.4.3 Afweging verhuizen of woning aanpassen
Uitgangspunt is, dat de kosten van een verhuizing algemeen gebruikelijk zijn. Bijna iedereen verhuist wel één of meerdere keren in zijn leven. Voor de kosten van een verhuizing is dan ook in principe geen maatwerkvoorziening mogelijk. Dit is slechts anders als de verhuizing plotseling noodzakelijk is. In dat geval kan de cliënt in aanmerking komen voor een tegemoetkoming voor de verhuizing.
Voor een goede afweging tussen de woning aanpassen of verhuizen worden de volgende punten onderzocht:
-Welke voorzieningen zijn nu nodig en welke voorzieningen zijn er in de toekomst, voorzienbaar, nodig?
Als verwacht wordt dat voorzienbare aanpassingen boven het verhuisprimaatbedrag uitkomen moet toepassing van het primaat overwogen worden.
-Op welke termijn kan het probleem worden opgelost?
Afgewogen moet worden of een verhuizing snel het juiste resultaat biedt voor de zelfredzaamheid van de cliënt. Soms kan dat wel maar soms ook niet. Beoordeeld moet worden, binnen welke termijn er, ook uit medisch oogpunt, een oplossing voor het probleem gerealiseerd moet zijn.
- Sociale factoren
Van belang is daarbij o.a. de binding van de cliënt met de omgeving, aanwezigheid van mantelzorg en directe familie, aanwezigheid van belangrijke voorzieningen in de omgeving. Deze factoren moeten zoveel mogelijk geobjectiveerd worden.
- Woonlasten en financiële draagkracht
Er moet een vergelijk gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventueel nieuwe woning. Alle woonlasten moeten daarin meegenomen worden. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten.
Verder kan een rol spelen dat iemand emotioneel erg gehecht is aan de woning en al zelf veel aanpassingen heeft gedaan. Gelet op de malaise op de woningmarkt zijn woningen vaak moeilijker te verkopen. Beoordeeld zal ook moeten worden of er een redelijke prijs voor de woning wordt gevraagd, en of er als gevolg van een restschuld geen financiële problemen ontstaan.
- Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte
Bekeken moet worden wat de kosten voor een aanpassing zijn en wat de kosten zijn voor een verhuizing.
- Mogelijke gebruiksduur van de aanpassing
Daarbij speelt de leeftijd van de bewoner een rol maar ook de vraag of, bij het verlaten van de woning, deze weer beschikbaar kan worden gesteld aan een persoon met beperkingen.
Als uit het onderzoek blijkt dat een verhuizing geen goede oplossing is voor de cliënt, zal worden overgegaan tot aanpassing van de huidige woning.
Als uit het onderzoek blijkt dat aanpassing van de huidige woning geen adequate, duurzame oplossing biedt voor de cliënt, zal de cliënt het advies krijgen te verhuizen naar een meer geschikte woning.
Dit is ook het geval als de kosten van een woningaanpassing niet in verhouding staan tot de kosten van een verhuizing en er ook geen objectieve bezwaren zijn tegen een verhuizing. De kosten van de woningaanpassing worden in dat geval afgezet tegen de maximale richtbedragen voor een tegemoetkoming voor verhuiskosten.
5.4.4. Mantelzorgwoning
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.
Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de cliënt had voor de situatie van de mantelzorg in de eigen woning, aan het wonen in de mantelzorgwoning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen, enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
5.4.5 Voorzienbaarheid
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 9 van de verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten dat men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.
5.4.6 Uitvoering en typen woonvoorzieningen
Ten aanzien van de uitvoering van woonvoorzieningen kan het volgende worden vastgesteld:
Bouwkundige of woontechnische voorziening
Bij woningaanpassingen wordt een onderscheid gemaakt tussen aanpassingen die leiden tot een vergroting van de woning en overige woningaanpassingen;
  • -
    een aanpassing kan pas worden uitgevoerd nadat de aanvrager een beschikking heeft ontvangen. Indien een voorziening, nadat de werkzaamheden zijn aangevangen of voltooid, wordt aangevraagd kan dat tot de conclusie leiden dat betrokkene zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf zijn probleem heeft kunnen oplossen zodat ondersteuning niet nodig is;
  • -
    de goedkoopst adequate voorziening wordt toegekend. Om tot een bepaling van de goedkoopst adequate voorziening te komen kan een bouwkundig advies worden aangevraagd;
  • -
    de aanpassingen mogen geen betrekking hebben op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw, d.w.z. bij grotere of luxere woningen worden geen extra voorzieningen zoals b.v. extra automatische deuropeners, aangebracht;
  • -
    Indien sprake is van een aanpassing waarvan de kosten niet vooraf duidelijk zijn kan een offerte gevraagd worden vóórdat op de aanvraag wordt beschikt.
  • -
    de voorziening wordt verstrekt aan de cliënt. In de Wmo 2015 is vastgelegd dat de eigenaar van de woning niet akkoord hoeft te gaan bij een noodzakelijke woningaanpassing voor een huurder. Voordat de woningaanpassing wordt aangebracht, moet de woningeigenaar wel in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Bij het verlaten van de woning is de huurder ook niet gehouden de woning in de oorspronkelijke staat terug te brengen;
  • -
    in geval van een pgb moet de uitvoering van de aanpassingen worden ingezet binnen 6 maanden nadat de voorziening is toegekend. Voltooiing van de werkzaamheden moet worden gemeld waarna, eventueel na controle, het pgb wordt uitbetaald.
  • -
    overige voorwaarden voor een bouwkundige- of woontechnische voorziening zijn in een aparte bijlage opgenomen
Pgb voor woonvoorzieningen
  • a.
    Woningaanpassing
    Het Pgb voor de kosten van aanpassing van de woning wordt bepaald op basis van de door de cliënt in te dienen begroting en offertes. Het pgb wordt echter gemaximeerd op 100% van de kosten van een vergelijkbare maatwerkvoorziening. Als de cliënt de woningaanpassing in de vorm van bouwkundige ingrepen binnen het informele circuit realiseert, kan hierop een bedrag in mindering worden gebracht dat in de kosten van de maatwerkvoorziening is begrepen voor de aannemer die het werk zou uitvoeren. De kosten van een vergelijkbare maatwerkvoorziening worden bepaald op basis van bestaande contracten met aannemers of marktonderzoek.
  • b.
    Verhuizing
    Een tegemoetkoming voor verhuizing wordt vastgesteld op basis van de begroting van de cliënt, met een maximum dat is vastgesteld in het besluit.
    Bij het verstrekken van een tegemoetkoming voor verhuizen houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was.
Weigeringsgronden
Een woonvoorziening wordt geweigerd indien:
  • 1.
    Er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;
  • 2.
    De noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normaal gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;
  • 3.
    De belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning tenzij daarvoor tevoren schriftelijke toestemming is verleend door het college;
  • 4.
    De belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover het een pgb voor verhuizen betreft;
  • 5.
    Er voorafgaan aan het besluit van het college al is aangevangen met de werkzaamheden waarvoor een voorziening is aangevraagd zonder dat het college hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend;
Waardevermeerdering woning
Indien er sprake is van een vergroting van de woning die leidt tot een waardevermeerdering van de woning dan dient dat deel van de aanpassing door de eigenaar zelf te worden bekostigd.
Losse woonunit
Het kan voorkomen dat het plaatsen van een losse woonunit de goedkoopst adequate oplossing is. Dit zal worden onderzocht. De gemeente zal dan de kosten moeten dragen van verwijdering en herstel als de unit niet langer nodig is.
Losse (roerende) woonvoorzieningen
Onder losse woonvoorzieningen worden verstaan zaken als tilliften, douche-toiletstoelen, douchestretchers etc. Losse woonvoorzieningen worden in bruikleen of in eigendom verstrekt. Het verstrekken van een persoonsgebonden budget is ook mogelijk.
Bij het verstrekken van losse woonvoorzieningen wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers die de voorziening moet kunnen bedienen.
Ook de traplift wordt onder een losse woonvoorziening verstaan. De traplift wordt door de gemeente aangekocht en in bruikleen verstrekt. Na beëindiging van het gebruik wordt de traplift door de trapliftfabrikant ingenomen en klaargemaakt voor hergebruik.
Dubbele woonlasten, tijdelijke huisvesting of huurderving
Het kan zijn dat een woning aangepast moet worden voordat betrokkene er in kan wonen of dat betrokkene de woning tijdelijk moet verlaten in verband met de aanpassing. In die gevallen is een maatwerkvoorziening mogelijk t.b.v. de reële extra woonkosten.
Indien een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente, door een verhuurder wordt vrij gehouden kan aan de verhuurder, voor maximaal 6 maanden, de gederfde huur worden betaald.
Onderhoud, keuring en reparatie
Voor onderhoud, keuring en reparatie van verstrekte woonvoorzieningen kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt zolang de voorziening noodzakelijk is.
5.5 Vervoersvoorzieningen
De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol; Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub of kan een familielid naar cliënt toekomen in plaats van daar naar toe te reizen), gebruik kan maken van een algemene voorziening (Openbaar vervoer) of dat een individuele voorziening noodzakelijk is.
Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.
Er moet worden afgewogen of de vervoersvoorziening die het vervoersprobleem zou kunnen oplossen algemeen gebruikelijk is of dat van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening gebruik gemaakt zou kunnen worden. Een elektrische fiets (met trapondersteuning), een tweewielscooter en ligfiets zijn voorzieningen die ook door personen zonder beperking worden gebruikt en in de detailhandel te koop zijn. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd waaronder een automaat, stuurbekrachtiging of een airco. Of een voorziening algemeen gebruikelijk is hangt ook af van de persoon van de aanvrager. Voor iemand die al jarenlang een minimuminkomen heeft is een scooter niet zonder meer algemeen gebruikelijk.
Als duidelijk is dat een algemene of algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening niet voorhanden is, dan moet aan de hand van de vervoersbehoefte beoordeeld worden of deze behoefte ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV). Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de betrokkene.
Deelname aan het CVV wordt afgewogen vóórdat beoordeeld wordt of een maatwerkvoorziening aan de orde is. Als CVV wel mogelijk is maar toch een maatwerkvoorziening wordt gevraagd, is dat alleen mogelijk in situaties waarin een maatwerkvoorziening een goedkopere oplossing is, bijv. d.m.v. een geringe aanpassing aan de eigen auto (het bedrag daarvoor is opgenomen in het besluit maatschappelijke ondersteuning).
Indien CVV wordt toegekend zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:
  • -
    vervoer omvat 5 zones vanuit de woonplaats;
  • -
    kosten bedragen het equivalent van het vervoer met het openbaar vervoer per zone (afgerond op 5 cent), waarbij ook een opstapzone betaald moet worden;
  • -
    iedere rechthebbende kan zich laten begeleiden door een niet gerechtigd persoon tegen hetzelfde tarief;
  • -
    indien medische begeleiding geïndiceerd is, reist de medisch begeleider gratis mee;
Als het bovenstaande niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een maatwerkvoorziening worden toegekend. Daarbij dienen de volgende soorten vervoer te worden onderscheiden:
  • -
    vervoer op korte afstand in de woonomgeving waarvoor de fiets wordt gebruikt of die lopend wordt afgelegd. In deze situatie zal het CVV geen afdoende oplossing bieden;
  • -
    vervoer op wat langere afstand, het regionaal vervoer, waarvoor het openbaar vervoer, auto of elektrisch aangedreven verplaatsingsmiddel wordt gebruikt.
Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning, omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Daarbij valt te denken aan iemand die altijd auto heeft gereden en beperkt wordt in het fietsen. Verplaatsingen die normaal met de fiets worden gedaan, kunnen ook met de auto.
Vervoersvoorzieningen in natura
Een vervoersmiddel kan worden toegekend als betrokkene zich niet lopend of fietsend in zijn directe woonomgeving kan verplaatsen en er wel een behoefte is om zich regelmatig te verplaatsen. Daarbij dient onder directe woonomgeving de plaats te worden gerekend waarin betrokkene woont.
Voor dergelijke verplaatsingen kan gedacht worden aan een scootmobiel of een fiets in bijzondere uitvoering (driewielfiets).
5.6 Ondersteuning Zelfredzaamheid
Nieuw in de Wmo 2015 is het bieden van ondersteuning in de zelfredzaamheid. Ondersteuning in de zelfredzaamheid kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt. Er zijn 3 niveaus geformuleerd: licht, middel en zwaar.
5.6.1 Ondersteuning Maatschappelijke Deelname
Het is veelal bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Ondersteuning Maatschappelijke Deelname is:
  • -
    programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma);
  • -
    methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel;
  • -
    vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt;
  • -
    gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.
Ook voor Ondersteuning Maatschappelijke Deelname gelden er 3 niveaus: licht, middel en zwaar.
Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Ondersteuning Maatschappelijke Deelname voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan welzijnsactiviteiten in bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte in de buurt voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten.
Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dag structurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben is Ondersteuning Maatschappelijke Deelname nodig.
5.6.2 Ondersteuning Zelfredzaamheid
Ondersteuning Zelfredzaamheid kent vele vormen. Het kan zijn:
  • -
    toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden;
  • -
    ondersteuning bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie;
  • -
    oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag vaardigheden of gedrag;
  • -
    ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken etc); dan wordt het vaak “thuisbegeleiding” genoemd.
Ondersteuning Zelfredzaamheid zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer . De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.
5.6.3 Voorliggende voorzieningen
Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp
Wanneer mensen een beperking hebben wordt bij activiteiten van het dagelijks leven en vrijetijdsbesteding vaak gedacht aan begeleiding waar voorliggende voorzieningen mogelijk zijn of het gewoon de verantwoordelijkheid is van de cliënt of zijn huisgenoten. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
  • -
    Activiteiten zoals computercursus of taalles
  • -
    Alarmering
  • -
    Pictogrammenbord of domotica in huis
  • -
    Gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger
  • -
    Dagopvang/huiskamerproject
  • -
    Kinderopvang
Net als bij hulp bij het huishouden wordt bij Ondersteuning Zelfredzaamheid en bij Ondersteuning Maatschappelijke Deelname het begrip: ”gebruikelijke zorg” gehanteerd. Gebruikelijke zorg is hulp die verwacht wordt van huisgenoten , die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.
Ondersteuning Zelfredzaamheid door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke zorg beschouwd:
  • in kortdurende situaties (max. 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat ondersteuning daarna niet meer nodig zal zijn
  • in langdurige situaties;
    • -
      bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);
    • -
      hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;
    • -
      het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt;
    • -
      ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.
5.6.4 Indiceren Ondersteuning Zelfredzaamheid en Ondersteuning Maatschappelijke Deelname
Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Volgens het Besluit zorgaanspraken AWBZ kon een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige, of zware beperkingen hebben op het terrein van: sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie of matig of zwaar probleemgedrag vertonen, aanspraak doen op de functie “begeleiding”. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen. De reden hiervoor is tweeledig:
  • 1.
    De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. De Wmo kent geen grondslagen. In de Wmo is de diagnose niet leidend. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn, en vervolgens wordt via het zogenaamde trechtermodel beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.
  • 2.
    De taken worden niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding, anders, dichterbij de cliënt, kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen.
In de Wmo kennen we geen grondslagen maar vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de indicatiestelling. Het Sociaal Team objectiveert de hulpvraag en geeft richting aan de indicatiestelling.
Dit wordt beschreven in een zorgplan. Het zorgplan beschrijft niet enkel de huidige situatie, maar beschrijft ook de doelen of resultaten die behaald moeten worden.
5.6.5 Kortdurend verblijf
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten. Bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook Ondersteuning Maatschappelijke Deelname kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende, vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft ; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van AWBZ/Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld een verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar geen optie zijn.
In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de zorgverzekering. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de regiotaxi, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren.
Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als regiotaxi (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.
5.6.6. Beschermd wonen
Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijkse activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak ‘gewone’ woningen waarbij op kleine schaal cliënten uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimten, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structureren van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.
Voor beschermd wonen was een indicatie op grond van de AWBZ noodzakelijk maar deze taak wordt nu overgeheveld naar de Wmo. Het wordt een taak voor de zogenaamde centrumgemeenten. Voor Lopik gaat het om de gemeente Utrecht. Zij krijgen ook het budget voor deze taak. Het Sociaal Team uit Lopik stemt af met de gemeente Utrecht over de indicaties beschermd wonen voor inwoners van Lopik.
5.7 Respijtzorg
Wanneer een mantelzorger ondersteuning biedt aan een inwoner, dan kan het voorkomen dat deze mantelzorger gedurende korte tijd niet in staat is deze zorg te verlenen. Wanneer dit ondersteuning betreft die als maatwerkvoorziening verstrekt zou kunnen worden door de gemeente, dan is het mogelijk dat de gemeente respijtzorg inzet. Terwijl de mantelzorger korte tijd afwezig is, kan de zorg worden overgenomen door een professionele zorgverlener, of door een vrijwilliger.
Het aanvragen van deze respijtzorg gebeurt conform de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze beleidsregels.
Hoofdstuk 6. Regels voor een persoonsgebonden budget (PGB)
6.1 Toegang
Een pgb is enkel toegankelijk wanneer voldaan wordt aan de criteria voor een maatwerkvoorziening zoals beschreven in artikel 12 van de Wmo verordening 2015 en in deze Wmo beleidsregels 2015.
Daarnaast moet de cliënt duidelijk aangeven dat een pgb gewenst wordt.
6.2 Afweging geschiktheid PGB houder
De aanvrager moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hier wordt aan voldaan wanneer:
  • 1.
    De aanvrager zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag.
  • 2.
    De aanvrager de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie.
  • 3.
    De aanvrager goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb.
  • 4.
    De aanvrager de werkgeversplichten kan uitvoeren wanneer er sprake is van een ondersteuning bij 4 of meer dagen per week. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn.
In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon zal in dat geval ook bij de ‘keukentafel’ gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de aanvrager.
6.3 Weigeringsgronden
Het college kan een pgb weigeren wanneer:
  • 1.
    Blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft versterkt en de verstrekking van juiste of onvolledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.
  • 2.
    De aanvrager niet voldoet aan de aan het pgb verbonden voorwaarden. De voorwaarden zijn: de aanvrager moet naar oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn de aan pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dat mag ook met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. De belangrijkste eisen daarbij zijn dat de zorg veilig, doeltreffend en cliëntgericht geleverd wordt.
  • 3.
    De aanvrager het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.
  • 4.
    Als de voorziening niet noodzakelijk zal zijn gedurende de gehele afschrijvingstermijn (bijvoorbeeld bij kindvoorzieningen waar het kind uit groeit).
  • 5.
    Het pgb is bedoeld voor begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.
  • 6.
    De aanvrager zich in het verleden niet aan de voorwaarden voor een pgb heeft gehouden.
6.4 Zorg- en budgetplan
De cliënt is verplicht voor een pgb voor dienstverlening een zorg- en budgetplan te overleggen volgens een voorgeschreven format. Op grond van dit plan moet de medewerker kunnen vaststellen of de cliënt in aanmerking kan komen voor een pgb.
Het plan moet ook inzicht geven wie de ondersteuning gaat leveren en –afhankelijk van het type ondersteuning- of deze beschikt over de benodigde kwalificaties.
Is er sprake van een pgb voor andere maatwerkvoorzieningen, dan moet hij een zorg- en budgetplan overleggen volgens een format dat relevant is voor het type ondersteuning en voegt daarbij een offerte of factuur.
6.4.1 Zorgovereenkomst
De cliënt is verplicht voor de dienstverlening die hij wenst in te kopen met een pgb een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de zorgverleners die hij daarvoor in wenst te schakelen. De zorgovereenkomst dient te voldoen aan het format, zoals dat door de Sociale Verzekeringsbank ter beschikking wordt gesteld.
6.4.2 Trekkingsrecht
Voor zover het pgb valt onder het trekkingsrecht bij de Sociale Verzekeringsbank, zal de cliënt moeten voldoen aan de verplichtingen die aan dit trekkingsrecht zijn verbonden.
6.4.3 Formele of informele ondersteuning
De hoogte van het pgb voor dienstverlening is afhankelijk van de vraag of er sprake is van formele of informele ondersteuning.
6.5 Beperkingsgronden pgb sociaal netwerk
Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld
iemandzijn uit het sociale netwerk van de aanvrager.Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Wanneer een cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk mee in te huren, dan moet zeer duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als gebruikelijke zorg of als mantelzorger kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een professional.
6.6 Hoogte pgb voorziening (niet zijnde een dienst)
De hoogte van een pgb t.b.v. de aanschaf van een rolstoel, woonvoorziening of vervoersvoorziening wordt bepaald aan de hand van de goedkoopst adequate voorziening in natura die door het college zou kunnen worden aangeschaft, inclusief een bedrag voor onderhoud en verzekering. Dit PGB wordt achteraf, na ontvangst van de nota(‘s) uitgekeerd.
6.7 Betaling pgb
Voor de uitbetaling wordt per 1 januari 2015 een zogenoemd trekkingsrechtmodel gehanteerd. Hierbij krijgen pgb houders geen geld meer op de eigen rekening gestort, maar wordt op factuurbasis uitbetaald aan de door de Pgb-houder gecontracteerde zorgverlener. Dit trekkingsrecht wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De pgb houder is verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen rondom het trekkingsrecht. Niet voldoen aan de bepalingen van de SVB t.a.v. het trekkingsrecht kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken.
Hoofdstuk 7. Overgangsrecht en inwerkingtreding
7.1 AWBZ-rechten
Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op cliënten die zorg ontvangen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en die vallen onder het overgangsrecht van de Wmo 2015.
De aanspraken in het kader van het overgangsrecht eindigen op het moment dat de indicatie in het kader van de AWBZ afloopt, doch uiterlijk op 1 januari 2016.
7.2 Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel
Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015. De Wmo beleidsregels 2012 worden ingetrokken op dezelfde datum. Deze beleidsregels worden aangehaald als Wmo Beleidsregels 2015.

Aldus besloten in de collegevergadering van 16 december 2014

Het college van burgemeester en wethouders van Lopik;

de secretaris,

(H. Capel)

de burgemeester,

(mw. mr. R.G. Westerlaken-Loos)

Naar boven