NADERE REGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING PEELGEMEENTE HELMOND 2015
 
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
  • 1.
    In deze regels wordt verstaan onder:
    • a.
      aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
    • b.
      algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
    • c.
      bezoekbaar maken van een woning: aanpassen van een woonruimte opdat de woonkamer, één toilet en de buitenruimte behorende bij het hoofdverblijf bereikt kunnen worden;
    • d.
      begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
    • e.
      beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
    • f.
      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, Wmo 2015;
    • g.
      college: college van burgemeester en wethouders (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
    • h.
      diensten: maatwerkvoorziening niet zijnde hulpmiddelen of woningaanpassingen;
    • i.
      dienstverlener: de zorgverlener die ingevolge een pgb diensten verleent aan een budgethouder;
    • j.
      eenmalige pgb: persoonsgebonden budget dat slechts eenmalig wordt verstrekt voor een (vervoers)hulpmiddel of woningaanpassing;
    • k.
      ho: huishoudelijke ondersteuning;
    • l.
      kortdurend verblijf: de noodzakelijke ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg verleent aan een persoon met een beperking aangewezen op permanent toezicht en zorg middels het laten verblijven van mensen met een beperking gedurende maximaal drie etmalen buitenshuis;
    • m.
      maatschappelijke ondersteuning:
  • 1°.
    bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
    2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, 3°. bieden van beschermd wonen en opvang (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
    • n.
      maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
  • 1°.
    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
  • o.
    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzeke- ringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
  • p.
    opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
  • q.
    Peel 6.1: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijnde de formele publiekrechtelijke vorm van de samenwerking tussen de gemeenten Asten, Deurne, Gemert-Bakel, Helmond, Laarbeek en Someren;
  • r.
    pgb: persoonsgebonden budget (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
  • s.
    pgb-plan: het door de cliënt bij het college in te dienen plan ter ondersteuning van zijn wens tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb;
  • t.
    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (artikel 1.1.1 Wmo 2015);
  • u.
    trekkingsrecht: het pgb, - met uitzondering van het eenmalige pgb -, wordt beheerd door de SVB. De SVB betaalt vervolgens in opdracht van de cliënt rechtstreeks de zorgverlener;
  • v.
    uitvoeringsbesluit Wmo 2015: landelijke AMvB ingevolge artikel 2.1.4, vierde lid, Wmo 2015;
  • w.
    verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2015;
  • x.
    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
  • y.
    Wlz-instelling: instelling die zorg levert die valt binnen de Wet langdurige zorg (Wlz);
  • z.
    zorg in natura: maatwerkvoorziening die wordt verstrekt door het college. De voorziening bestaat uit goederen of diensten.
    • 2.
      Alle begrippen die in onderhavige Nadere regels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven in het eerste lid hebben dezelfde betekenis als de begrippen in de verordening, de Wet maatschappelijke ondersteuning en /of de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
    • 3.
      Alle bedragen die in onderhavige Nadere regels worden genoemd zijn netto bedragen inclusief BTW, tenzij anders vermeld.
       
Hoofdstuk 2 Maatwerkvoorziening en tegemoetkoming voor meerkosten
Artikel 2.1 Maatwerkvoorziening HO in de vorm van zorg in natura
  • 1.
    De maatwerkvoorziening die de gemeente kan verstrekken als huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura bestaat uit:
    • a.
      huishoudelijke ondersteuning basis (HO Basis):
      het ondersteunen bij en het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon, dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort; of
    • b.
      huishoudelijke ondersteuning plus (HO+):
      het ondersteunen bij, het overnemen van activiteiten en het voeren van regie op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon, dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.
2. Huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura heeft als resultaat een schoon en leefbaar huis.
 
Artikel 2.2 Beoordeling primaat verhuizing
  • 1.
    Bij de afweging tot al dan niet verstrekken van een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing zoals het college die maakt ingevolge artikel 2.7 van de verordening, wordt, tevens beoordeeld of belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning.
  • 2.
    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is, wordt geen maatwerkvoorziening voor woningaanpassing verstrekt voor de huidige woning. Een verhuiskostenvergoeding kan dan verstrekt worden en, indien noodzakelijk, een maatwerkvoorziening tot woningaanpassing van de woning waar naar toe wordt verhuisd.
  • 3.
    De beoordeling of aanvrager kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning vindt in ieder geval plaats indien:
    • a.
      de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de aanvrager geschikter is of verhuizing goedkoper is dan aanpassing van zijn huidige woning;
    • b.
      er geen contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische of sociale redenen;
    • c.
      de kosten van een door de gemeente te verstrekken bouwkundige of woontechnische woonvoorziening van de door de belanghebbende bewoonde woning meer bedragen dan € 9.000,--, en
    • d.
      er binnen een tijdsbestek van een jaar of binnen een medisch aanvaardbare termijn een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd.
  • 4.
    Indien het verhuisprimaat wordt toegepast en de aanvrager niet wenst te verhuizen, kan de aanvrager de mogelijkheid geboden worden van een tegemoetkoming tot maximaal € 10.000 onder de voorwaarde dat de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening geheel conform het programma van eisen wordt uitgevoerd.
     
Artikel 2.3 Verstrekking tegemoetkoming voor meerkosten
Ingevolge artikel 2.10 van de verordening, kan het college een tegemoetkoming voor meerkosten verstrekken in geval van:
  • a.
    tegemoetkoming voor woningaanpassing zoals genoemd in artikel 2.2 vierde lid;
  • b.
    woningsanering;
  • c.
    tijdelijke huisvesting;
  • d.
    verhuis- en inrichtingskosten;
  • e.
    bezoekbaar maken van een woning niet zijnde het hoofdverblijf;
  • f.
    vervoerskosten;
  • g.
    sportvoorziening.
     
Artikel 2.4 Uitbetaling en verantwoording tegemoetkoming
  • 1.
    Uitbetaling van de tegemoetkoming zoals genoemd in artikel 2.3 eerste lid sub a, b, e en sub g vindt plaats na overlegging van de bewijsstukken waaruit realisatie blijkt van de gemaakte kosten en uitvoering conform de gestelde eisen door de gemeente (eventueel middels een Programma van Eisen) dan wel indien de situatie waarvoor de tegemoetkoming is verstrekt is gerealiseerd (artikel 2.3 eerste lid sub c en d) door storting op de rekening van de aanvrager of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.
  • 2.
    Bij de verstrekking van een tegemoetkoming zoals genoemd in artikel 2.3 eerste lid sub f, vindt, voor wat betreft de in artikel 2.9 van deze Nadere regels genoemde forfaitaire bedragen, betaling plaats per kalenderjaar. De eerste betaling vindt plaats na verzending van de beschikking.
     
Artikel 2.5 Tegemoetkoming voor woningsanering
  • 1.
    De hoogte van een door het college te verlenen tegemoetkoming voor meerkosten van woningsanering, te weten het vervangen van zachte door harde vloerbedekking of vervanging van stoffering, is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van de bedragen zoals genoemd in Prijzengids Nibud.
  • 2.
    Bij de vaststelling van de tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de gangbare afschrijvingstermijn zoals die geldt voor het betreffende product.
     
Artikel 2.6 Tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting
De hoogte van een door het college te verlenen tegemoetkoming voor de meerkosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de Huurtoeslag. De maximale duur voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting bedraagt zes maanden.
 
Artikel 2.7 Tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten
De tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt maximaal € 3.500,-.
 
Artikel 2.8 Tegemoetkoming voor bezoekbaar maken van een woning
Een tegemoetkoming kan worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of in een woonvorm daarmee vergelijkbaar. De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 5.000,-.
 
Artikel 2.9 Tegemoetkoming voor vervoerskosten
  • 1.
    Indien er een contra-indicatie bestaat voor gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer dan kan een tegemoetkoming verstrekt worden als individuele vervoersvoorziening.
  • 2.
    De tegemoetkoming zoals genoemd in het eerste lid, bedraagt voor vervoer per personenauto dan wel per reguliere taxi, maximaal € 600,- per jaar.
  • 3.
    Indien de aanvrager aangewezen is op vervoer uitsluitend per rolstoeltaxi, wordt, indien sprake is van een contra-indicatie voor gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, een tegemoetkoming verstrekt van maximaal € 2.000,- per jaar.
  • 4.
    Indien de aanvrager voor de korte en middenlange afstanden gebruik kan maken van een scootmobiel of daar waar het echtelieden betreft die beiden een tegemoetkoming ontvangen, wordt de tegemoetkoming vastgesteld op 50% van de in dit artikel genoemde bedragen.
  • 5.
    De aanvrager, woonachtig in een Wlz-instelling of in een woonvorm daarmee vergelijkbaar, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming welke 50% bedraagt van de in dit artikel genoemde bedragen.
     
Artikel 2.10 Tegemoetkoming voor sportvoorziening
  • 1.
    De tegemoetkoming voor een sportvoorziening bedraagt maximaal € 3.000,-. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening.
  • 2.
    Voor wat betreft de looptijd van tegemoetkoming dan wel de afschrijvingsduur wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijn die gangbaar is voor de voorziening. Indien de sportvoorziening na verstrijken van de gestelde afschrijvingsduur nog adequaat is, kan een tegemoetkoming voor onderhoud van de voorziening verstrekt worden in plaats van verstrekking van een nieuwe tegemoetkoming.
     
Hoofdstuk 3 Bijdrage voor voorzieningen
Artikel 3.1 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen
  • 1.
    De aanvrager aan wie een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb is verleend, is een bijdrage verschuldigd.
  • 2.
    Voor de hoogte en duur van de bijdrage wordt onverkort aangesloten bij de systematiek en de bedragen van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
  • 3.
    In afwijking van het gestelde in het tweede lid is voor een maatwerkvoorziening is géén bijdrage verschuldigd indien:
    • a.
      het een vergoeding enkel voor instandhoudingkosten, zoals onderhoud, keuring en reparatie, betreft; of
    • b.
      de voorziening collectief vraagafhankelijk vervoer betreft.
       
Artikel 3.2 Vaststelling / inning opvang
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1, vijfde lid, van de verordening, wordt de bijdrage voor maatwerkvoorziening vastgesteld en geïnd door de instantie(s) die de opvang realiseert/realiseren.
 
Hoofdstuk 4 Het pgb
Artikel 4.1 Verstrekking pgb
  • 1.
    Ingevolge artikel 2.3.6, eerste lid Wmo 2015, vindt verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een pgb plaats indien de aanvrager dit wenst.
  • 2.
    Ingevolge artikel 2.3.6, tweede lid Wmo 2015, wordt een pgb alleen verstrekt indien:
    • a.
      de aanvrager naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;
    • b.
      de aanvrager zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
    • c.
      en naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Hierbij weegt het college, ingevolge artikel 2.3.6, derde lid, Wmo 2015, mee of de voorzieningen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
  • 3.
    Teneinde het college in staat te stellen te toetsen of aan de voorwaarden genoemd in lid 2 is voldaan, dient de aanvrager in ieder geval een volledig ingevuld pgb-plan over te leggen conform een daartoe voorgeschreven model door Peel 6.1 indien het pgb wordt aangevraagd voor een dienst.
  • 4.
    Indien de verwachting bestaat dat binnen afzienbare tijd een vervanging van de voorziening nodig is dan wel de verwachting is dat de voorziening kortdurend wordt gebruikt, wordt geen pgb verstrekt. Wat heeft te gelden als “afzienbare tijd” of “kortdurend” hangt mede af van het type voorziening in relatie tot de eventuele gebruikelijke afschrijvingsduur (in geval van hulpmiddelen).
  • 5.
    Indien de toekenning van een pgb het voortbestaan van een collectieve voorziening (individueel verstrekt) in gevaar kan brengen, wordt geen pgb verstrekt.
     
Artikel 4.2 Besteding pgb
  • 1.
    Het persoonsgebonden budget dient besteed te worden aan het doel/resultaat waarvoor het is verstrekt. Dit betekent dat het pgb in ieder geval niet besteed kan worden aan:
    • a.
      bemiddelings- en administratiekosten;
    • b.
      kosten verbonden aan opstellen pgb-plan;
    • c.
      reistijd, vervoers- en parkeerkosten van de dienstverlener;
    • d.
      overheadkosten van de dienstverlener waaronder mede begrepen kosten van de dienstverlener tot opstellen van een zorg- of werkplan; en
    • e.
      feestdagen- en/of eenmalige uitkering of cadeau aan dienstverlener.
  • 2.
    Het volledige bedrag aan pgb dient verantwoord te worden. Er wordt geen verantwoordingsvrij bedrag gehanteerd.
     
Artikel 4.3 Maatwerkvoorziening pgb voor woningaanpassing
  • 1.
    De hoogte van de maatwerkvoorziening woningaanpassing wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.
  • 2.
    Alleen de kosten van de navolgende bouwkundige- of woontechnische woningaanpassing komen voor vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, in aanmerking:
    • a.
      de aanneemsom excl. BTW (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;
    • b.
      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;
    • c.
      het architectenhonorarium tot ten hoogste € 1.500,- excl. BTW;
      Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;
  • d.
    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien toezicht noodzakelijk is, tot een maximum van twee procent van de aanneemsom;
  • e.
    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;
  • f.
    de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;
  • g.
    de kosten van noodzakelijk technisch onderzoek en voor advisering over de te treffen aanpassing;
  • h.
    de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting.
     
Artikel 4.4 Pgb voor huishoudelijke ondersteuning
  • 1.
    Huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een pgb wordt uitgedrukt in de geindiceerde tijd per week.
  • 2.
    De hoogte van het pgb voor huishoudelijke ondersteuning bedraagt per uur: 125% van de Wet minimumloon voor 23 jaar en ouder inclusief vakantiegeld/-uren op basis van een 36-urige werkweek.
  • 3.
    Eenmaal per jaar, per 1 januari, vindt aanpassing (indexatie) plaats van het in lid 2 genoemde bedrag conform het bepaalde daartoe in de Wet minimumloon.
  • 4.
    Bij de vaststelling van het pgb zoals beschreven in de voorgaande leden, wordt artikel 5.1, tweede lid, van de verordening in acht genomen. Het pgb bedraagt in totaal maximaal het bedrag dat het college zou hebben betaald aan de aanbieder indien de ho zou zijn verstrekt in de vorm van zorg in natura. Dit betekent dat het college, voor wat betreft de bepaling van de totale maximale omvang van het pgb, met inachtneming van artikel 2.1 van deze nadere regels, bepaalt of aan de cliënt, in geval van zorg in natura, HO Basis dan wel HO+ zou zijn verstrekt.
     
Artikel 4.5 Pgb voor begeleiding
  • 1.
    De vorm en omvang van begeleiding via een pgb wordt op gelijke wijze bepaald als zorg in natura. De deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Begeleiding gesloten tussen de gemeente en aanbieders is daarvoor maatgevend.
  • 2.
    Voor pgb gelden twee tarieven:
    • a.
      tarief voor de professionele dienstverlener: Onder professionele dienstverlener wordt verstaan een entiteit die beroepsmatig zorg, maatschappelijke en/of aanpalende diensten aanbiedt aan burgers. Van beroepsmatig aanbod is in geval van een zelfstandige zonder personeel sprake indien de dienstverlener als zelfstandige staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en daarnaast beschikt over een Verklaring arbeidsrelatie wuo of dga; of
    • b.
      tarief voor particuliere inzet: Particuliere inzet betreft de inzet die niet wordt geleverd door een professionele dienstverlener zoals beschreven onder a. Onder particuliere inzet wordt mede begrepen inzet door het sociaal netwerk.
  • 3.
    De hoogte van het pgb-tarief in geval van begeleiding door een professionele dienstverlener zoals genoemd in het tweede lid onder a is gelijk aan het tarief zorg in natura ingevolge de deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Begeleiding gesloten tussen de gemeente en aanbieders dat zou hebben te gelden tussen de gemeente en een nieuwe aanbieder in geval van verstrekking in de vorm van zorg in natura.
  • 4.
    De hoogte van het pgb voor begeleiding individueel en begeleiding groep in geval van particuliere inzet bedraagt per uur: 125% van de Wet minimumloon voor 23 jaar en ouder inclusief vakantiegeld/-uren op basis van een 36-urige werkweek, waarbij voor begeleiding groep heeft te gelden dat een dagdeel geldt als een uur.
  • 5.
    Eenmaal per jaar, per 1 januari, vindt aanpassing (indexatie) plaats van het in lid 4 genoemde bedrag conform het bepaalde daartoe in de Wet minimumloon.
  • 6.
    Cliënt mag het pgb alleen gebruiken voor direct aan de maatwerkvoorziening begeleiding gerelateerde kosten. Cliënt mag het bedrag dus niet gebruiken voor compensatie van kosten die te beschouwen zijn als algemeen gebruikelijk (zoals voedsel, abonnementskosten, gebruikelijke kosten verbonden aan het uitoefenen van een hobby of sport, et cetera).
     
Artikel 4.6 Pgb voor kortdurend verblijf
  • 1.
    De vorm en omvang van kortdurend verblijf via een pgb wordt op gelijke wijze bepaald als zorg in natura. De deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Kortdurend verblijf gesloten tussen de gemeente en aanbieders is daarvoor maatgevend.
  • 2.
    Voor pgb gelden twee tarieven:
    • a.
      tarief voor de professionele dienstverlener: Onder professionele dienstverlener wordt verstaan een entiteit die beroepsmatig zorg, maatschappelijke en/of aanpalende diensten aanbiedt aan burgers. Van beroepsmatig aanbod is in geval van een zelfstandige zonder personeel sprake indien de dienstverlener als zelfstandige staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en daarnaast beschikt over een Verklaring arbeidsrelatie wuo of dga; of
    • b.
      tarief voor particuliere inzet: Particuliere inzet betreft de inzet die niet wordt geleverd door een professionele dienstverlener zoals beschreven onder a. Onder particuliere inzet wordt mede begrepen inzet door het sociaal netwerk.
  • 3.
    De hoogte van het pgb-tarief in geval van begeleiding door een professionele dienstverlener zoals genoemd in het tweede lid onder a is gelijk aan het tarief zorg in natura ingevolge de deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Kortdurend verblijf gesloten tussen de gemeente en aanbieders dat zou hebben te gelden tussen de gemeente en een aanbieder in geval van verstrekking in de vorm van zorg in natura.
  • 4.
    De hoogte van het pgb voor kortdurend verblijf bij particuliere inzet bedraagt: € 30,00 per etmaal.
     
Artikel 4.7 Pgb voor beschermd wonen
  • 1.
    De vorm en omvang van beschermd wonen via een pgb wordt op gelijke wijze bepaald als zorg in natura. De deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen gesloten tussen de gemeente en aanbieders is daarvoor maatgevend.
  • 2.
    Voor pgb gelden twee tarieven:
  • a.
    tarief voor de professionele dienstverlener: Onder professionele dienstverlener wordt verstaan een entiteit die beroepsmatig zorg, maatschappelijke en/of aanpalende diensten aanbiedt aan burgers. Van beroepsmatig aanbod is in geval van een zelfstandige zonder personeel sprake indien de dienstverlener als zelfstandige staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en daarnaast beschikt over een Verklaring arbeidsrelatie wuo of dga; of
  • b.
    tarief voor particuliere inzet: Particuliere inzet betreft de inzet die niet wordt geleverd door een professionele dienstverlener zoals beschreven onder a. Onder particuliere inzet wordt mede begrepen inzet door het sociaal netwerk.
  • 3.
    De hoogte van het pgb-tarief in geval van beschermd wonen door een professionele dienstverlener zoals genoemd in het tweede lid onder a is gelijk aan het tarief zorg in natura ingevolge de deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen gesloten tussen de gemeente en aanbieders dat zou hebben te gelden tussen de gemeente en een nieuwe aanbieder in geval van verstrekking in de vorm van zorg in natura.
  • 4.
    De hoogte van het pgb voor beschermd wonen bij particuliere inzet bedraagt het tarief zoals genoemd in het derde lid minus 20%.
     
Artikel 4.8 Uitbetaling eenmalige pgb
Uitbetaling van een eenmalige pgb vindt plaats na overlegging van factuur waaruit realisatie van de gemaakte kosten blijkt door storting op de rekening van de aanvrager of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.
Hoofdstuk 5 Kwaliteit
Artikel 5.1 Kwaliteit maatwerkvoorziening pgb
  • 1.
    Ingevolge het bepaalde in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c van de wet, wordt een pgb verstrekt indien sprake is van een veilige, doeltreffende en cliëntgerichte maatwerkvoorziening. Hierbij weegt het college, ingevolge artikel 2.3.6, derde lid, van de wet, mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
  • 2.
    In geval van diensten, vormt, voor de toets aan het gestelde in lid 1, het pgb-plan zoals benoemd in artikel 4.1, derde lid, van deze verordening, de basis.
  • 3.
    Voor wat betreft een pgb voor beschermd wonen heeft specifiek te gelden dat de maatwerkvoorziening in ieder geval dient te voldoen aan de norm “ Verantwoorde zorg”. Tevens dient de dienstverlener te beschikken over een voor de sector erkend keurmerk.
     
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
Artikel 6.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
  • 1.
    Het college bepaalt ieder kalenderjaar waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers in de gemeente bestaat.
  • 2.
    Het college kan, bij het nemen van het besluit zoals genoemd in lid 1, advies vragen aan ingezeten van de gemeente onder wie cliënten of hun vertegenwoordigers en mantelzorgers van cliënten.
     
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen
Artikel 7.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze regels, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
 
Artikel 7.2 Intrekking oude nadere regels en overgangsrecht
  • 1.
    De Nadere regels Peelgemeente Helmond 2014 worden ingetrokken per 1 januari 2015.
  • 2.
    Besluiten, genomen krachtens de eerdere Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond en die gelden op het moment van inwerkingtreding van deze nadere regels blijven van kracht tot aan het moment dat zij van rechtswege vervallen, worden ingetrokken of beëindigd.
  • 3.
    Aanvragen die zijn ingediend onder de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van onderhavige verordening, worden afgehandeld krachtens de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014
  • 4.
    Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift tegen een besluit dat is genomen voor de inwerkingtreding van deze nadere regels, wordt beslist met inachtneming van het bepaalde in de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014.
     
Artikel 7.3 Inwerkingtreding
Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2015.
 
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 2 december 2014.
 
De raad voornoemd,
De voorzitter,
Mevr. P.J.M.G. Blanksma – van den Heuvel
 
De griffier,
Mr. J.P.T.M. Jaspers
 
Bekend gemaakt op:
8 december 2014
De gemeentesecretaris,
mr. drs. A.P.M. ter Voert
 
Toelichting op Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2015
Inleiding
Op 2 december 2014 heeft de gemeenteraad de Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2015 vastgesteld. De gemeenteraden van de andere 5 Peelgemeenten hebben deze verordening eveneens vastgesteld.
 
De Nadere regels maatschappelijke ondersteuning liggen in het verlengde van de verordening. Daar waar de verordening een aantal thema’s beschrijft op hoofdlijnen, wordt in deze regels – conform daartoe gestelde delegatiebepalingen in de verordening -, een aantal zaken concreter uitgewerkt.
 
De regels gelden vanaf 1 januari 2015. Op dat moment treedt de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in werking en dienen verordening en regels aangepast te zijn op de nieuwe wetgeving waaronder de transitie van een aantal functies van de AWBZ naar de Wmo.
 
Hierna wordt per artikel een toelichting gegeven.
 
Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
De Wmo 2015 kent een flink aantal definities (artikel 1.1.1). Deze zijn bindend voor verordening en nadere regels. Ook definitiebepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn voor verordening en nadere regels van belang. Voor de duidelijkheid is een aantal definities zoals genoemd in deze wetten en de verordening herhaald in de nadere regels. Daarnaast is een aantal definities, zoals niet benoemd in de wet en verordening, in dit artikel gedefinieerd, te weten:
  • bezoekbaar maken van een woning;
  • dienstverlener;
  • eenmalige pgb;
  • huishoudelijke ondersteuning;
  • kortdurend verblijf;
  • Peel 6.1;
  • pgb-plan;
  • trekkingsrecht;
  • uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
  • Wlz-instelling;
  • verordening;
  • zorg in natura.
     
Hoofdstuk 2Maatwerkvoorziening en tegemoetkoming voor meerkosten
Artikel 2.1 Maatwerkvoorziening HO in de vorm van zorg in natura
Wat voorheen in de gemeente persoonlijke ondersteuning werd genoemd, heet nu huishoudelijke ondersteuning (HO). Daarbij wordt, ingevolge lid 1, een onderscheid gemaakt tussen HO Basis en HO +.
 
In het tweede lid wordt de nieuwe manier van indiceren benoemd: niet langer indiceren op basis van uren en taken maar op basis van resultaat: schoon en leefbaar huis.
 
Artikel 2.2 Beoordeling primaat verhuizen
Het primaat van verhuizen betekent dat het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding en, indien noodzakelijk, de verstrekking van een maatwerkvoorziening woningaanpassing t.b.v. de nieuwe woning, voorrang kan hebben op de verstrekking van een voorziening in de vorm van een woningaanpassing van de huidige woning. Zie in dat licht ook artikel 2.7 van de nadere regels.
 
De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.
Voordat het college het verhuisprimaat toepast, moet een belangenafweging worden gemaakt tussen het aanpassen van de huidige woning of het verhuizen naar een andere woning (en eventuele woningaanpassing van de nieuwe woning).
 
Bij de belangenafweging kunnen diverse factoren een rol spelen. Deze staan benoemd in lid 3. Van een lichtvaardig besluit tot toepassing primaat verhuizen is geen sprake. Niet alleen gaat het om een financiële afweging, ook de persoonlijke situatie van de betrokkene (lid 3 sub b) wordt nadrukkelijk in ogenschouw genomen.
 
Via lid 3 sub c wordt aangegeven dat de gemeente in ieder geval bij een woningaanpassing van meer dan € 9.000,00 expliciet de afweging dient te maken tussen de woningaanpassing van de bewoonde woning of toepassing geven aan het primaat van verhuizen. Daarmee is niet gesteld dat bij woningaanpassingen van € 9.000,00 of minder het primaat van verhuizen niet aan de orde kan zijn.
Ook in die gevallen kan de gemeente voorrang geven aan het primaat van verhuizen (na een daartoe gemaakte zorgvuldige belangenafweging).
 
De termijn zoals genoemd in lid 3 sub d bedraagt maximaal een jaar. Deze termijn dient korter gesteld te worden indien daarvoor medische redenen zijn.
Ingevolge lid 4 kan de gemeente aan burgers een voorziening verstrekken voor woningaanpassing huidige woning ondanks de aanwezigheid van een daadwerkelijk geconstateerd primaat van verhuizen. Deze vergoeding kan maximaal € 10.000 bedragen. De gemeente maakt daartoe een zorgvuldige belangenafweging mede uit oogpunt van kostenbeheersing (op de langere termijn). Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan de te verrichten aanpassingen in de huidige woning maar ook aan de eventuele aanpassingen die moeten worden verricht (op termijn) in de nieuwe woning.
Op het moment dat voorzienbaar is dat de aan de orde zijnde woningaanpassing op de langere termijn niet afdoende zal zijn om de burger adequaat in de huidige woning te kunnen laten wonen, zou dat een reden kunnen zijn om toch volledige toepassing te geven aan het primaat van verhuizen. Nadrukkelijk dient dus gekeken te worden naar de toekomstbestendigheid van de woning.
 
Ook andersom kan dus aan de orde zijn: indien de reële verwachting is dat ook de nieuwe woning op termijn aanpassing behoeft, kan dat reden zijn om mensen tot een maximum van € 10.000 een voorziening te verstrekken voor aanpassing van de huidige woning. Daarbij is de burger gehouden om de woningaanpassing uit te voeren conform de eisen zoals gesteld door de gemeente.
 
Artikel 2.3 Verstrekking tegemoetkoming voor meerkosten
Dit artikel vormt een uitvloeisel van artikel 2.10 van de verordening. Via dat artikel is een basis gecreëerd om bestaande financiele tegemoetkomingen in 2014 te kunnen handhaven na 2014. Zie artikel 2.10 van de verordening uitgewerkt in de artikelen 2.3 tot en met artikel 2.10 van de nadere regels.
 
De maatwerkvoorziening kan volgens de Wmo 2015 alleen in de vorm van zorg in natura of een pgb worden verstrekt. De tegemoetkoming (een subsidie waarvoor een beschikking moet worden afgegeven) is een alternatief voor een maatwerkvoorziening. Als de klant instemt met de tegemoetkoming krijgt hij het geld op zijn rekening. Het trekkingsrecht is namelijk alleen van toepassing bij een maatwerkvoorziening. Het betalen van een bijdrage is niet aan de orde in geval van een tegemoetkoming. Indien de aanvrager geen prijs stelt op de tegemoetkoming, dient de gemeente te beoordelen of de aanvrager in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Een tegemoetkoming voor meerkosten is in die zin geen voorliggende voorziening ten opzichte van de maatwerkvoorziening.
 
In de artikelen 2.5 tot en met artikel 2.10 van de nadere regels worden de tegemoetkomingen zoals benoemd onder sub b tot en met g nader uitgewerkt. De tegemoetkoming voor woningaanpassing zoals benoemd onder sub a is reeds uitgewerkt in artikel 2.2, vierde lid.
 
Alle tegemoetkomingen zoals die opgenomen waren in de lokale regels 2014 worden gehandhaafd vanaf 1 januari 2015 met uitzondering van de woningaanpassing. De woningaanpassing wordt met ingang van 1 januari 2015 verstrekt als een maatwerkziening en dus niet langer als een financiële tegemoetkoming.
 
De reden om de woningaanpassing (wap) niet langer te verstrekken als een tegemoetkoming houdt verband met het volgende:
  • 1)
    een woningaanpassing leent zich moeilijk voor een forfaitaire verstrekking. De hoogte wordt bepaald door de individuele situatie en kan vervolgens zeer uiteenlopend zijn. Het werken met een gemiddeld (vastgesteld bedrag) is nauwelijks mogelijk nu de kosten enorm kunnen varieren.
  • 2)
    er mag geen bijdrage worden geheven in geval van een financiële tegemoetkoming. Dat kon vóór 2015 wel via heffen eigen aandeel. De wap na 2014 handhaven als tegemoetkoming zou dus betekenen dat de gemeente inkomsten uit bijdrage misloopt waarbij het belangrijk is om te vermelden dat de landelijke regels inzake bijdrage zijn verruimd in relatie tot wap:de maximale termijn tot inning van 39 periodes / 3 jaar is losgelaten. Mensen dienen een bijdrage te betalen tot het moment dat de kosten volledig zijn betaald.
     
In de artikelen 2.5 tot en met 2.10 van de nadere regels worden expliciete maximumbedragen genoemd. Indien de aanvrager evenwel lagere kosten heeft dan het gestelde bedrag wordt aansluiting gezocht bij de werkelijke noodzakelijke kosten.
 
Artikel 2.4 Uitbetaling en verantwoording tegemoetkoming
Uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats na overlegging van de bewijsstukken waaruit de realisatie van de kosten blijkt (conform de voorwaarden zoals gesteld door de gemeente) dan wel realisatie van de situatie waarvoor de tegemoetkoming is verstrekt.
 
Op de hoofdregel zoals neergelegd in lid 1 geldt ingevolge lid 2 één uitzondering: in geval van de verstrekking van een tegemoetkoming voor vervoerskosten (zie verder: artikel 2.9) vindt betaling plaats per kalenderjaar zolang mensen aanspraak maken op de tegemoetkoming. Burgers behoeven, voor wat betreft de in de artikel 2.9 genoemde forfaitaire bedragen, geen bewijsstukken over te leggen ter verificatie van de gemaakte kosten.
 
Artikel 2.5 Tegemoetkoming voor woningsanering
Bij de vaststelling van de tegemoetkoming voor woningsanering, wordt rekening gehouden met de gangbare afschrijvingstermijn zoals die geldt voor het betreffende product. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld naar rato van de leeftijd van het product dat vervangen dient te worden (in hele jaren) afgezet tegen de gangbare afschrijvingstermijn.
 
Artikel 2.6 Tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting
Het college kan, ter voorkoming van dubbele woonlasten, een voorziening voor tijdelijke huisvesting verstrekken aan een belanghebbende die tijdens het aanbrengen van woonvoorzieningen niet in zijn/haar eigen woonruimte kan blijven.
 
Artikel 2.7 Tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten
De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 3.500,00.
 
Artikel 2.8 Tegemoetkoming voor bezoekbaar maken van een woning
Onder het bezoekbaar maken van een woning wordt verstaan het aanpassen van een woonruimte opdat de woonkamer (of eventueel woonkeuken), één toilet en de buitenruimte behorende bij het hoofdverblijf bereikt kunnen worden.
 
Artikel 2.9 Tegemoetkoming voor vervoerskosten
Het primaat van de vervoersvoorzieningen ligt bij het cvv. Alleen indien mensen niet in staat kunnen worden geacht om met het cvv te reizen (aanwezigheid van een zogenaamde contra-indicatie), kan een andersoortige vervoersvoorziening in aan de orde zijn. Zie daarvoor lid 2 en verder.
 
Ingevolge lid 2 bedraagt de tegemoetkoming voor het gebruik van personenauto of individueel taxivervoer maximaal € 600,00 op jaarbasis. Daar waar mensen niet de beschikking hebben over een eigen auto, kan taxivervoer uitkomst bieden. Mensen mogen het forfaitaire bedrag (waarover ingevolge artikel 2.4 tweede lid, van deze nadere regels geen bestedingsverantwoording behoeft te worden afgelegd) evenwel ook aanwenden om een onderhandse vergoeding te verstrekken aan een buur, kennis of familielid die hem/haar vervoert met zijn / haar auto.
 
Ingevolge lid 3 bedraagt de tegemoetkoming voor rolstoeltaxivervoer maximaal € 2.000,00 per jaar. Nu een rolstoeltaxi aanzienlijk duurder is dan een reguliere taxi is een verhoogd forfaitair bedrag aan de orde.
 
De bedragen zoals benoemd worden ingevolge lid 4 en 5 gehalveerd indien de burger tevens in het bezit is van een scootmobiel of beide echtelieden de tegemoetkoming ontvangen. Ook geldt de halvering in beginsel als burgers in een Wlz-instelling wonen (of een woonvorm daarmee vergelijkbaar).
 
De achterliggende gedachte bij de genoemde halveringen is dat mensen minder kosten maken voor vervoer. Indien mensen beschikken over een scootmobiel kan voor de korte en middellange afstanden gebruik worden gemaakt van de scootmobiel en behoeft de tegemoetkoming dus niet aangewend te worden. Zo reizen echtelieden vaak samen waardoor de reiskosten voor de helft gemaakt worden. Indien mensen in een Wlz-instelling wonen, wordt aangenomen dat een groot deel van de participatiebehoefte wordt vervuld in / via de Wlz-instelling.
 
Artikel 2.10Tegemoetkoming voor sportvoorziening
Met het verstrekken van een tegemoetkoming voor een sportvoorziening kan het college bereiken dat een belanghebbende in staat wordt gesteld om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit betekent dat een (tegemoetkoming voor) sportvoorziening niet wordt toegekend uit oogpunt van sporten maar uit oogpunt van participatie. Om die reden zal bij een aanvraag voor een sportvoorziening kritisch gekeken worden naar de sociale context van de burger. Dit kan dus betekenen dat de burger geen sportvoorziening krijgt toegewezen op het moment dat geconstateerd wordt dat een belanghebbende voor wat betreft zijn participatiebehoefte niet (grotendeels) afhankelijk is van de gevraagde sportvoorziening (en bijvoorbeeld voor wat betreft de invulling van een sportbehoefte een abonnement kan nemen bij een sportschool (voor eigen rekening)).
 
Voor wat betreft de duur van de tegemoetkoming wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingsduur die gangbaar is voor de voorziening. Dit kan per sportvoorziening verschillen (ook afhankelijk van aanschaf nieuw of tweedehands). Indien de voorziening na de verstreken afschrijvingsduur nog adequaat is, wordt geen tegemoetkoming verstrekt voor een nieuwe voorziening maar wordt volstaan met een tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud (lid 2).
 
Hoofdstuk 3 Bijdrage voor voorzieningen
Artikel 3.1Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen
Artikel 2.1.4 Wmo 2015 biedt de gemeente de mogelijkheid een bijdrage te vragen bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Van deze bevoegdheid heeft de gemeente gebruik gemaakt middels de verordening: artikel 3.1.
 
Onverkort wordt de aansluiting gezocht bij de landelijke regels. Zie daartoe het tweede lid. De enige uitzonderingen (niet heffen van een bijdrage) op het landelijke systeem staan benoemd in het derde lid.
Via het derde lid, onder a, wordt, met name uit praktisch oogpunt, de keuze gemaakt om geen bijdrage te heffen indien het enkel gaat om kosten van instandhouding, onderhoud, keuring en reparatie. Via het derde lid, onder b, heeft de systematiek te gelden dat burgers een bijdrage betalen in geval van daadwerkelijk vervoer (bijdrage per zone).
 
Enkele aspecten uit de de regels:
  • er geldt een (landelijke) vrijstelling van bijdrage in geval van verstrekking van (sport-) rolstoelen. Dit zowel voor jeugd (18-) als 18+;
  • kinderen en jongeren < 18 jaar betalen geen bijdrage in geval van verstrekking hulpmiddelen uit Wmo. Zie overigens artikel 3.1, tweede lid van de verordening: een bijdrage voor een woningaanpassing ten behoove van een minderjarige is wel aan de orde;
  • in geval van verstrekking van woningaanpassing en roerende voorzieningen in eigendom is de gemaximeerde periode tot betaling bijdrage van 39 x 4 weken (3 jaar) losgelaten door de gemeente. Mensen dienen een bijdrage te betalen tot het moment dat de kostprijs van de voorziening wordt bereikt.
     
Artikel 3.1 van de nadere regels ziet toe op maatwerkvoorzieningen en niet op algemene voorzieningen. Ingevolge artikel 3.1 lid 3 had in deze nadere regels een bepaling opgenomen kunnen worden met betrekking tot verschuldigde bijdragen voor algemene voorzieningen. Vanwege de achterliggende gedachte bij artikel 2.1.4, eerste lid, onder a, van de Wmo 2015 (doorontwikkeling van maatwerkvoorzieningen naar algemene voorzieningen), is echter de keuze gemaakt geen bepaling op te nemen m.b.t. een opsomming van de bestaande algemene voorzieningen waarvoor de gemeente thans een bijdrage vraagt. Bij ontwikkelingen in de toekomst (bijvoorbeeld dagbesteding vermaken tot een algemene voorziening) kan het opnemen van een artikel inzake eigen bijdrage voor algemene voorzieningen (met een eventuele differentiatie in hoogten afhankelijk van inkomen) wel aan de orde zijn.
 
Artikel 3.2Vaststelling / inning opvang
Ingevolge artikel 2.1.4, zesde lid van de wet wordt de bijdrage voor een maatwerkvoorziening vastgesteld en voor de gemeente geïnd via het CAK. Een uitzondering hierop betreft de maatwerkvoorziening voor opvang: vaststelling en inning door CAK is geen verplichting. Zie daartoe ook artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet. Via artikel 3.1, vijfde lid, van de verordening heeft de gemeente de keuze gemaakt om gebruik te maken van die keuzemogelijkheid. De vaststelling en inning van de bijdrage voor opvang wordt opgedragen aan de instantie(s) die de opvang realiseert/realiseren.
 
Het is logisch om de instellingen die de opvang verzorgen ook de vastelling en inning van de bijdrage te laten uitvoeren. Zij beschikken over alle relevante informatie om de bijdragen te bepalen en zij staan in direct contact met de client. Het betreft een groep mensen die veelal kampt met verslavings- en schuldenproblematiek en niet zelfredzaam kan worden geacht. De systematiek van het CAK, namelijk eigen bijdragenheffing achteraf, draagt het grote risico in zich dat cliënten deze bijdrage niet gaan betalen, omdat zij hun middelen al anderszins hebben besteed. Momenteel is het gangbaar binnen de maatschappelijke opvang dat mensen uitsluitend een zak- en kleedgeldregeling krijgen waarbij de verschuldigde bijdrage wordt ingehouden. Als deze systematiek wordt gewijzigd in een eigen bijdrageheffing achteraf (CAK), loopt de centrumgemeente daarmee een fors financieel risico. Bovendien is een snelle afhandeling van de inning van de bijdrage in het belang van de cliënten (voorkoming (extra) schuldenlast).
 
Hoofdstuk 4 Het pgb
Artikel 4.1 Verstrekking pgb
In plaats van een maatwerkvoorziening in zorg in natura (zin) kan een burger, indien hij dat wenst, een voorziening toegekend krijgen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Zie daartoe artikel 2.3.6, eerste lid, Wmo 2015. Aan deze regel ligt het principe ten grondslag dat een pgb voor mensen met een beperking kan bijdragen aan het behouden van de regie over hun eigen leven. Mensen hebben de vrijheid om zelf te kiezen welke zorgverleners zij willen en op welke tijdstippen zij die wensen te ontvangen.
 
Dit betekent niet dat de gemeente zondermeer gevolg geeft aan het verzoek tot verstrekking voorziening in de vorm van een pgb. De wetgever heeft in artikel 2.3.6, tweede lid, Wmo 2015, een drietal voorwaarden benoemd, door de gemeente verwerkt in het tweede lid van artikel 4.1 van de nadere regels.
 
a. Bekwaamheid van de aanvrager:
De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager. Allereerst wordt van een burger verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. Een persoon kan bijvoorbeeld door de gemeente worden gevraagd duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn. Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. Door de invoering van het trekkingsrecht, waarbij het belangrijkste deel van het budgetbeheer wordt overgenomen door de SVB, gaat het bij het toetsen van de bekwaamheid niet om de vaardigheden van de cliënt om een budget te beheren.
 
De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan kan de gemeente het pgb weigeren. Dat is een beslissing van de gemeente waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken. 
 
b. Motivering door de aanvrager:
De tweede voorwaarde betreft de motivering door de aanvrager. De aanvrager dient te motiveren dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen. Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan de gemeente het pgb omwille van de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voorwaarde. Uiteindelijk ligt de keuze om wel of geen beschikking af te geven bij de gemeente. Als de gemeente weigert een pgb te verstrekken, dan is dat een besluit waartegen een aanvrager in bezwaar kan gaan.
 
c. Gewaarborgde kwaliteit van dienstverlening
De derde en laatste voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb betreft de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. De kwaliteit dient naar het oordeel van het college gewaarborgd te zijn. 
De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het pgb contracteert. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het pgb. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Ter ondersteuning van de toets aan de voorwaarden in het tweede lid, is in het derde lid bepaald dat de aanvrager een pgb-plan dient over te leggen (conform een model van Peel 6.1, afdeling Zorg en ondersteuning) indien het pgb wordt aangevraagd voor een dienst. Dit pgb-plan dient overigens niet verward te worden met het persoonlijk plan zoals genoemd in artikel 2.3, vierde lid, Wmo 2015 alsook artikel 2.4, tweede lid, van de verordening. De omvang en rol van het pgb-plan is relatief. Dat wil zeggen: hoe zwaarder de problematiek (en bijvoorbeeld de toets op kwaliteit), hoe groter de rol van het pgb-plan.
Overigens laat de toets aan dit artikel c.q. artikel 2.3.6 Wmo 2015 onverlet het algemene toetsingskader voor maatwerkvoorzieningen zoals vastgelegd in wet en verordening. Zie dan met name artikel 2.7 van de verordening (criteria voor maatwerkvoorziening) en artikel 2.8 van de verordening (weigeringsgronden maatwerkvoorziening).
 
Lid 4
Op het moment dat de verwachting reëel is dat een voorziening binnen afzienbare tijd aan vervanging toe is of slechts kortdurend wordt gebruikt, mag de gemeente, mede uit oogpunt van efficiency en het kostenaspect, besluiten dat een voorziening in natura heeft te prevaleren boven een pgb. Denk hierbij bijvoorbeeld aan (kortdurende) ho na een ziekenhuisopname. Indien niet vaststaat dat de ho ook op de lange termijn nodig zal zijn, mag de gemeente een pgb weigeren en volstaan met zin.
 
Lid 5
Een duidelijk voorbeeld hierbij is het collectief vraagafhankelijk vervoer (cvv).
Zodra een collectieve voorziening niet meer in stand te houden zou zijn vanwege het feit dat men daarvoor massaal een persoonsgebonden budget aanvraagt, kan dat een overwegend bezwaar zijn en hoeft er geen persoonsgebonden budget voor worden toegekend. Het persoonsgebonden budget mag niet leiden tot het ondergraven van het systeem.
 
Artikel 4.2 Besteding pgb
Een belangrijk uitgangspunt is dat het pgb dient te worden besteed aan zorg waarmee wordt bedoeld aan datgene waarvoor het pgb is verstrekt (de te treffen voorziening, het te bereiken resultaat). Vanuit dit uitgangspunt is in het eerste lid, niet limitatief, een aantal kostensoorten benoemd waaraan het pgb in ieder geval niet besteed mag worden.
 
Het gaat om bemiddelings- en administratiekosten (sub a) en kosten verbonden aan het opstellen pgb-plan (b). Beide ook vanuit het principe dat de cliënt bekwaam dient te zijn. Zie daaromtrent de toelichting bij artikel 4.1. Maar ook vanuit het principe dat de burger kostenloze ondersteuning kan inroepen, hetzij via het sociaal netwerk, maar denk ook aan de cliëntondersteuner en de SVB (Servicecentrum).
 
Het gaat om reistijd, vervoers- en parkeerkosten van de dienstverlener (sub c), en overheadkosten van de dienstverlener waaronder mede begrepen kosten van de dienstverlener tot opstellen van een zorg- of werkplan (sub d). Deze aspecten vanuit het principe dat deze kosten van de dienstverlener worden geacht te zijn opgenomen in het tarief.
 
Voor wat betreft het gestelde onder e. (feestdagen- en/of eenmalige uitkering of cadeau aan dienstverlener) heeft te gelden dat eventuele uitingen van tevredenheid/dankbaarheid jegens de dienstverlener voor eigen rekening komen van de budgethouder. Dat is bij zorg in natura niet anders.
 
Lid 2
De gemeente maakt ingevolgde dit lid de keuze om geen verantwoordingsvrije ruimte of bedrag te hanteren: het volledige bedrag aan pgb dient verantwoord te worden. Dit betekent in praktische zin dat alle kosten gedeclareerd dienen te worden bij de SVB en de SVB tot betaling overgaat na controle van de gedeclareerde kosten. Deze keuze strookt met de reeds voor 1 januari 2015 bestaande uitvoeringspraktijk Wmo: geen bestedingsvrije ruimte / alle uitgaven dienen verantwoord te (kunnen) worden.
 
Artikel 4.3 Maatwerkvoorziening pgb voor woningaanpassing
De hoogte van de maatwerkvoorziening pgb voor een woningaanpassing wordt ingevolge lid 1 gerelateerd aan de door de gemeente geaccepteerde offerte. In lid 2 wordt gespecificeerd uiteengezet welke kosten worden geaccepteerd. Wat betreft de aanneemsom (sub a) en het architectenhonorarium (sub c) wordt gesproken over een vergoeding excl. BTW. Zie evenwel sub h: ook de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting komt voor vergoeding in aanmerking.
 
Artikel 4.4 Pgb voor huishoudelijke ondersteuning
Ingevolge het eerste lid wordt de omvang van het pgb voor ho uitgedrukt in de benodigde tijd. Dit is dus anders dan bij ho in de vorm van zin (artikel 2.1 van de nadere regels): die zorg wordt uitgedrukt als een geheel (HO Basis danwel HO+) waarbij op voorhand door de gemeente geen omvang in uren wordt gesteld. In geval van zin is het aan de zorgaanbieder om, na afgifte van de beschikking door de gemeente om, samen met de burger te bepalen wat er concrete nodig is om een schoon en leefbaar huis te houden.
 
Voor wat betreft de hoogte van een pgb voor ho wordt ingevolge het tweede lid aansluiting gezocht bij de Wet minimumloon (Wml): het uurtarief bedraagt 125% van het Wml. Het uurtarief bedraagt altijd 125% van het Wml, ongeacht de vraag wie de zorg daadwerkelijk gaat verlenen: een zorgaanbieder, een particulier of iemand uit het social netwerk van de betrokkene. Achterliggende gedachte hierbij is het gegeven dat 125% Wml heeft te gelden als een gangbaar / marktconform loon en het tarief dus toereikend mag worden geacht om ho in te kopen. Ho betreft immers ongeschoolde arbeid. Dit betekent overigens niet dat de burger geen duurdere zorg zou mogen / kunnen inkopen c.q. dat de gemeente een aanvraag pgb weigert indien de kosten van de door de burger beoogde inzet meer bedragen dan 125% Wml. Cliënten kunnen in die gevallen zelf bijbetalen.
 
Ten aanzien van particuliere inzet waaronder mede begrepen de inzet door iemand uit het sociaal netwerk dient te worden toegelicht dat in het proces van melding / aanvraag zoals beschreven in hoofdstuk 2 van de verordening altijd onderzocht wordt of een cliënt met behulp van gebruikelijke zorg, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk in staat is om (deels) tot een oplossing te komen anders dan de inzet van een maatwerkvoorziening Wmo. Indien die mogelijkheden er (deels) niet zijn (naast de toets aan andere criteria) wordt overgegaan tot de inzet van een maatwerkvoorziening waarbij de cliënt zijn voorkeur kan uitspreken voor een pgb. Bij de inzet van het pgb kan vervolgens iemand uit het sociaal netwerk worden betrokken om de diensten te leveren (tegen betaling). Dit lijkt op het eerste gezicht haaks te staan op de kantelingsgedachte c.q. de toets zoals die gemaakt is bij de melding / aanvraag als het gaat om de inzet van het sociaal netwerk. Indien een pgb wordt ingezet met behulp van iemand uit het netwerk is evenwel tijdens het proces van melding / aanvraag de conclusie geweest dat er geen ruimte is voor de betreffende person om op basis van vrijwilligheid de inzet te leveren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie dat de betreffende persooon op basis van vrijwilligheid al dusdanige inzet levert, dat aanvullende vrijwillige inzet niet geleverd kan worden.
Dit speelt niet alleen in geval van huishoudelijke ondersteuning maar eveneens in geval van begeleiding (artikel 4.5), kortdurend verblijf (4.6) en beschermd wonen (4.7).
 
Artikel 4.5 Pgb voor begeleiding
Via lid 1 wordt een nadrukkelijk verband gelegd met de Deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Begeleiding. De vorm en omvang van een pgb voor begeleiding (wat voor type begeleiding (begeleiding individueel of groep, type activiteiten), het te benoemen resultaat, de omvang van de begeleiding (aantal uren of dagdelen), wordt op een gelijke wijze bepaald als in geval van zorg in natura.
 
Voor wat betreft de tariefstelling heeft vervolgens, ingevolge het tweede lid, te gelden dat er een differentiatie wordt gemaakt: een tariefstelling voor de professionele dienstverlener en een tariefstelling voor particuliere inzet (waaronder mede begrepen het sociaal netwerk). De toets of sprake is van een professionele dienstverlener is neergelegd onder a. De beschrijving is afgeleid van de Basisovereenkomst Sociaal Domein Wet maatschappelijke ondersteuning (definitie van dienstververlener) waarbij voor wat betreft de zelfstandige zonder personeel (eenmanszaak of BV) aanvullend is gesteld dat men als zelfstandige staat ingeschreven bij de KvK en ook als zelfstandig ondernemer wordt erkend door de fiscus (VAR wuo (winst uit onderneming) of dga (directeur / groot aandeelhouder)).
 
Voor wat betreft de hoogte van de tariefstelling voor de professionele dienstverlener wordt ingevolge het derde lid rechtstreeks aangesloten bij het contract zin, te weten het tarief voor de nieuwe aanbieder. Hetzelfde tarief heeft te gelden. Zie daartoe bijlage 3 bij de deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Begeleiding, par 1.2.
 
Voor wat betreft particuliere inzet heeft een ander tarief te leden. Zie daarvoor het vierde lid: aansluiting wordt gezocht bij de Wet minimumloon (125% uurloon Wml). Het tarief voor individuele begeleiding (geindiceerd in uren) en groepsbegeleiding (geindiceerd in dagdelen) is gelijk. Dat wil zeggen: de hoogte het pgb voor een uur individuele begeleiding is gelijk aan de hoogte van het pgb voor een dagdeel groepsbegeleiding. Dit is gelijk de systematiek van de AWBZ. Voor wat betreft de aansluiting bij het Wml (125% Wml) dient te worden gesteld dat 125% Wml voor particuliere inzet als een redelijk en reëel tarief kan worden gezien.
 
In geval van een pgb voor begeleiding groep (dagbesteding), dient de gemeente zich expliciet te vergewissen van de mogelijkheid van client tot vervoer van en naar de dagbesteding. Anders dan, in geval van zorg in natura, ligt het vervoer van en naar de dagbesteding primair bij de burger. Dit betekent dat de gemeente op de eerste plaats beoordeelt of de client eigenstandig het vervoer kan regelen (zelf dan wel met behulp van inzet sociaal network). Indien die mogelijkheid er niet is, wordt beoordeeld of client reeds beschikt over een vervoersvoorziening ingevolge de Wmo die passend en toereikend kan worden geacht voor vervoer van en naar de dagbesteding (cvv, scootmobiel, financiële tegemoetkoming …). Als beide mogelijkheden er niet zijn (eigen kracht / reeds aanwezige Wmo-vervoersvoorziening), wordt aan de burger, naast het pgb, een vervoersvoorziening verstrekt (waarbij het primaat cvv heeft te gelden).
 
De toets of client beschikt over vervoer wordt, zoals gesteld, gemaakt bij een pgb voor begeleiding groep. Deze toets vindt ook plaats indien een pgb wordt verstrekt voor kortdurend verblijf (artikel 4.6).
 
Artikel 4.6 Pgb voor kortdurend verblijf
Voor wat betreft de toelichting op dit artikel, kan grotendeels verwezen worden naar de toelichting op de voorgaande artikelen 4.4 en 4.5. Specifiek voor kortdurend verblijf geldt een andersoortig tarief als het gaat om particuliere inzet. Het gaat niet om een afgeleide van de Wml maar om een bedrag van € 30,00 per etmaal. Dit bedrag is rechtstreeks afgeleid van de huidige AWBZ-praktijk (Regeling 2014 Persoonsgebonden budget AWBZ, artikel 2.6.13, zesde lid).
 
Artikel 4.7 Pgb voor beschermd wonen
Ook voor wat betreft beschermd wonen kan verwezen worden naar de toelichtingen bij de artikelen 4.4 en 4.5.
Specifiek dient omtrent het pgb-tarief voor particuliere inzet vermeld te worden dat dit tarief evenals het pgb-tarief voor de professionals is afgeleid van het tussen de gemeente en nieuwe aanbieders gesloten contract zorg in natura. Zie daartoe par. 1.2 van bijlage 3 bij de deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen. Op het tarief zin (voor nieuwe aanbieders) wordt v.w.b. particuliere inzet evenwel een korting toegepast van 20%. Door een korting toe te passen van 20% wordt aansluiting gezocht bij de (historische) gemiddelde werkelijke kosten/uitgaven zoals cliënten met een pgb die hebben.
 
Artikel 4.8 Uitbetaling eenmalige pgb
Dit artikel is nodig vanwege de landelijke keuze om het trekkingsrecht in 2015 niet onverkort van toepassing te laten zijn op alle pgb’s. Gemeenten kunnen een eenmalige pgb in 2015 nog zelf betalen. Het blijkt namelijk niet mogelijk om per 1-1-2015 ook de eenmalige pgb’s volgens de werkwijze van het trekkingsrecht uit te voeren. Eenmalige pgb’s zijn de pgb’s die slechts eenmalig worden verstrekt voor een (vervoers)hulpmiddel of woningaanpassing.
Vooralsnog blijft het uitgangspunt voor VWS dat per 1-1-2016 ook het eenmalige pgb onder het systeem van trekkingsrecht wordt gebracht. In 2015 treden VWS, VNG en de SVB nader in overleg over een structurele inrichting van het trekkingsrecht rond de eenmalige pgb’s.
 
Hoofdstuk 5 Kwaliteit
Artikel 5.1 Kwaliteit maatwerkvoorziening pgb
Dit artikel ligt in het verlengde van artikel 4.1 van de nadere regels. De toets op het pgb zoals uitgewerkt in artikel 4.1 betreft eveneens kwaliteit: artikel 4.1, tweede lid, onder c. De meerwaarde van dit artikel (ten opzicht van artikel 4.1) is met name gelegen in de leden 3 en 4: specifieke kwaliteitscriteria voor pgb in geval van beschermd wonen.
 
Beschermd wonen:
Gelet op de kwetsbaarheid van de doelgroep en de zwaarte van de (multi-) problematiek is het van belang om nadere kwaliteitseisen te stellen aan de verstrekking van een pgb. Er mag geen twijfel bestaan over de kwaliteit van deze zorgvorm. De in lid 3 benoemde kwaliteitseisen zijn afkomstig van de Deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen zoals de gemeente Helmond (mandaat) die heeft gesloten met zorgaanbieders. De kwaliteitseisen hebben zowel te gelden in geval van inzet pgb met behulp van een professoniele dienstverlener alsook in geval van particuliere inzet.
 
Overigens is in de nadere regels in aanvulling op artikel 7.1 van de verordening geen aanvullende bepaling opgenomen met betrekking tot kwaliteitseisen in relatie tot zin. Dat betekent niet dat, in aanvulling op artikel 7.1 van de verordening, geen nadere kwaliteitseisen aan de orde zijn in relatie tot zin.
Deze specifieke nadere eisen worden per product of dienst echter vastgelegd in de te sluiten of reeds gesloten contracten met aanbieders.
 
Hoofdstuk 6Overige bepalingen
Artikel 6.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
In het verlengde van artikel 8.1 van de verordening is artikel 6.1 opgenomen. Ingevolge artikel 6.1 bepaalt het college ieder jaar opnieuw waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers in de gemeente bestaat. De inhoud van de waardering is dus geen jaarlijks vaststaand gegeven. Om jaarlijks inhoud te kunnen geven aan de waardering kan het college, ingevolge het tweede lid, advies vragen aan burgers onder wie begrepen cliënten of hun vertegenwoordigers maar ook aan de mantelzorgers van cliënten zelf.
 
Bij dit thema gaat het niet alleen om de feitelijke waardering die de gemeente jaarlijks bepaald voor mantelzorgers, maar, minstens zo belangrijk, om het vraagstuk van het bereiken van de mantelzorgers om de waardering te kunnen uiten. Mede omdat mantelzorgers niet altijd geregistreerd zijn en zichzelf vaak niet als zodanig zien, is het vaak moeilijk om mantelzorgers te bereiken. Dit thema verdient, ook in de context van dit artikel, aandacht.
 
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen
Artikel 7.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de nadere regels indien onverkorte toepassing van de regels leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat, is deze bepaling opgenomen.
Strikt juridisch genomen is het opnemen van de hardheidsclausule in deze nadere regels niet nodig nu in de bovenliggende verordening (artikel 7.1) reeds een hardheidsclausule is opgenomen. Omwille van de duidelijkheid is evenwel ook in deze regels expliciet een hardheidsclausule opgenomen.
 
Artikel 7.2 Intrekking oude nadere regels en overgangsrecht
Onderhavige regels zullen gelijktijdig in werking treden met de Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2015 op 1 januari 2015. Op dat moment worden de nadere regels 2014 ingetrokken.
 
Leden 2 – 5:
Op aanvragen ingediend voor inwerkingtreding van deze nadere regels en op besluiten genomen krachtens de nadere regels 2014, blijven de bepalingen uit de nadere regels 2014 van toepassing tot het moment dat zij van rechtswege vervallen, worden beëindigd of ingetrokken. Dit heeft eveneens te gelden voor de bezwaar- en beroepszaken reeds aanhangig op het moment dat de nadere regels 2015 in werking treden.
 
Artikel 7.3 Inwerkingtreding
De nadere regels treden gelijk aan wet en verordening in werking op 1 januari 2015.
Naar boven