In afwijking van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
a. voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede
begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig
aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als
voedingsbodem te gebruiken;
b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen,
voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het
houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en
ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in
artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de
daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen,
moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met
inbegrip van kunstwerken;
g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen
van zodanige werken die dienen als woning;
h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met
uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat
beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als
gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van
de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te
worden gebruikt voor het geven van onderwijs;
k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde
gebouwen - welke zijn geplaatst voor het belang van het belang van het publiek, ten dienste
van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties,
standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de
gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die dienen als woning.