1.1
Bijzondere bijstand is maatwerk
Het verstrekken van bijzondere bijstand is maatwerk. Het college houdt rekening met de individuele omstandigheden van de aanvrager bij het bepalen van het recht op en de hoogte van bijzondere bijstand. Voor het verlenen van bijzondere bijstand zijn beleidsregels opgesteld. Beleidsregels geven aan hoe in zijn algemeenheid met de bevoegdheid omgegaan wordt. Een beleidsregel is dan ook sterk richtinggevend maar niet alles bepalend. In uitzonderingsgevallen kan afgeweken worden van de beleidsregels. Als door bijzondere omstandigheden de gevolgen voor aanvrager onevenredig zwaar zijn, moet in afwijking van het geldende beleid besloten worden (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht). Bovendien is bijzondere bijstand per definitie maatwerk.
De bijzondere bijstand is geregeld in artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW). De alleenstaande of het gezin heeft recht op bijzondere bijstand:
- •
Voor zover de alleenstaande of gezin
niet beschikt over middelen om te voorzien in de
- •
uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende
- •
noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college
- •
niet voldaan kan worden uit de bijstandsnorm, de
individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag
, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer is dan de bijstandsnorm.
1.2
Beoordeling van het recht op bijzondere bijstand
De beoordeling van het recht op bijzondere bijstand gaat stapsgewijs langs de volgende criteria:
- 1.
Is sprake van een Nederlander of hieraan krachtens de PW gelijkgestelde en zijn de kosten in Nederland opgekomen (artikel 11 PW)
- 2.
Geen recht op bijstand heeft degene (artikel 13 PW):
- a.
aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
- b.
die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
- c.
die zijn militaire of vervangende dienstplicht vervult;
- d.
die wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan arbeid, voor zover diens gebrek aan middelen hiervan een gevolg is;
- e.
die langer dan vier weken (tot de pensioengerechtigde leeftijd) of dertien weken (vanaf de pensioengerechtigde leeftijd) per jaar buiten Nederland verblijft;
- f.
- g.
die bijstand vraagt voor het oplossen van een schuldenlast.
- 3.
De volgende kosten zijn in ieder geval geen noodzakelijke kosten (artikel 14 PW):
- a.
het betalen van alimentatie;
- b.
het betalen van een boete;
- c.
geleden of toegebrachte schade;
- d.
vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;
- e.
kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde als bedoeld in de Wet op bijzondere medische verrichtingen, of wanneer zodanige medische behandelingen en verrichtingen buiten Nederland plaatsvinden.
- 4.
Is er sprake van een voorliggende voorziening (artikel 15 PW);
- 5.
Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep moeten, bij de beoordeling of recht bestaat op bijzondere bijstand, de volgende vragen doorlopen worden (in volgorde van de vragen) (artikel 35 PW, voorheen artikel 35 WWB):
- •
doen de kosten zich voor?;
- •
zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?;
- •
vloeien de kosten voort uit bijzondere omstandigheden?;
- •
kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, vermogen of het inkomen boven de bijstandsnorm?
1.3
Is er sprake van een Nederlander of daaraan gelijkgestelde en zijn de kosten in Nederland opgekomen1.3.1
Nederlandse nationaliteit of juiste verblijfstitel
Aanvrager moet de Nederlandse nationaliteit hebben of beschikken over een voor de bijstand juiste verblijfstitel. Als er al eerder een juist document is afgegeven is het niet nodig opnieuw naar het document te vragen ook al is deze nu verlopen. Dit geldt niet voor een verblijfsdocument.
1.3.2
Territorialiteitsbeginsel
Voor kosten die opkomen in het buitenland is geen bijstand mogelijk. De afwijzingsgrond is dan artikel 11, eerste lid, PW. Een toetsing aan artikel 35 PW blijft in dat geval achterwege. Een klant die een bankstel in Duitsland koopt valt niet onder het territorialiteitsbeginsel, maar als het bijvoorbeeld gaat om het verschepen van inboedel vanuit Canada naar Nederland is er voor bijzondere bijstand geen plaats.
Een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van getuigenverhoor op Curaçao in het kader van een bij het Gerechtshof te 's- Hertogenbosch lopende hoger beroepsprocedure ter zake van gevorderde alimentatie is afgewezen door de gemeente. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep overwogen dat het territorialiteitsbeginsel eraan in de weg staat bijzondere bijstand te verlenen voor de in geding zijnde kosten, die weliswaar voortvloeien uit een in Nederland gevoerd civielrechtelijk geding, maar die in het buitenland zijn gemaakt. Daarbij is van belang dat deze kosten werkzaamheden betreffen, die naar hun aard niet in Nederland, maar uitsluitend daarbuiten, namelijk op Curaçao kunnen worden verricht.
Centrale Raad van Beroep 2 januari 2007, 05/6778 WWB, LJN: AZ5967
Betrokkene vraagt bijzondere bijstand voor de kosten van een vierdaagse schoolreis naar Londen ten bedrage van € 249,00. De schoolreis vormt, zo betrokkene, een vakoverstijgend onderdeel van het derde schooljaar van haar zoon. Het college wijst de aanvraag af, daarbij verwijzend naar artikel 35 WWB en het territorialiteitsbeginsel, neergelegd in artikel 11, eerste lid WWB (nu artikel 11, eerste lid, PW, red.).
Betrokkene voert hiertegen in beroep aan dat:
de kosten verbonden zijn aan een opleiding in Nederland en het territorialiteitsbeginsel hier dus geen toepassing kan vinden;
de beslissing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu het college wel bijzondere bijstand verstrekt voor eendaagse schoolreisjes naar met name België; en
het territorialiteitsbeginsel sowieso geen basis vormt om de op Nederlands grondgebied gemaakte kosten af te wijzen, zodat deze zonder meer een afzonderlijke beoordeling verdienen.
De Centrale Raad overweegt dat het in artikel 11 WWB (nu PW, red.) vervatte territorialiteitsbeginsel bijstandsverlening uitsluit ten aanzien van kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die niet aan Nederland zijn gebonden. Zij constateert daarbij dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd (vrijwel) uitsluitend bestaan uit in het buitenland gemaakte reis- en verblijfkosten. Het betreft aldus geen kosten die in Nederland zijn opgekomen of aan Nederland zijn gebonden, waardoor het territorialiteitsbeginsel hierop zonder meer van toepassing is.
Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Dat het college, gelet op de geografische ligging (het betreft de gemeente Tilburg) op het territorialiteitsbeginsel een uitzondering maakt voor eendaagse schoolreisjes naar het enkele tientallen kilometers verderop gelegen België, betekent, zo de Centrale Raad, niet dat het college gehouden zou zijn voor de onderhavige vierdaagse reis naar Londen ook bijstand te verlenen.
Ten slotte overweegt de Raad met betrekking tot de reiskosten over Nederlands grondgebied, dat in het onderhavige geval, waarin het gaat om een in klassikaal verband gemaakte busreis naar het buitenland, deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, waardoor ook dit beroep faalt.
1.4
Voorliggende voorzieningen
Geen recht op (bijzondere) bijstand bestaat als een beroep gedaan kan worden op een toereikende passende voorliggende voorziening. Ook bestaat geen recht als de voorliggende voorziening de kosten als niet noodzakelijk aanmerken (artikel 15 PW).
- •
er moet daadwerkelijk nog een beroep op de voorliggende voorziening gedaan kunnen worden;
- •
als de kosten door een voorliggende voorziening doelbewust buiten de werkingssfeer zijn gehouden omdat ze niet noodzakelijk worden geacht, wordt geen bijstand verleend;
- •
wanneer in het kader van een voorliggende voorziening een individuele beoordeling heeft plaatsgevonden (omtrent de noodzaak van de kosten), moet de gemeente dit oordeel in de regel volgen;
De individuele inkomenstoeslag wordt aangemerkt als een voorliggende voorziening als het gaat om duurzame gebruiksartikelen.
1.5
Zich voordoende noodzakelijke kosten die voortkomen uit bijzondere omstandigheden die niet uit de norm of draagkracht voldaan kunnen worden
1.5.1
Niet-noodzakelijke kosten
Onder meer in de volgende situaties zijn de kosten in ieder geval niet noodzakelijk:
- •
de kosten zijn of worden niet gemaakt;
- •
de gemeente kan niet vaststellen dat de gemaakte kosten noodzakelijk zijn;
- •
er is sprake van niet-ontvangen inkomsten. Er is bijvoorbeeld sprake van niet-ontvangen inkomsten in de volgende situatie: belanghebbende krijgt een belastingteruggave. Deze is lager dan hij had verwacht. Hij kan geen bijzondere bijstand aanvragen voor het gedeelte aan belastingteruggave dat hij verwachtte, maar niet kreeg;
- •
aanvrager kiest een duurdere voorziening dan strikt noodzakelijk is. De hogere kosten dienen door de aanvrager zelf te worden opgebracht;
- •
de kosten hadden kunnen worden voorkomen omdat er een (gratis of goedkoper) alternatief is;
- •
iemand anders dan de aanvrager moet de kosten betalen.
1.5.2
Bijzondere omstandigheden
De kosten die behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Deze moeten uit het inkomen betaald worden. Als gevolg van individuele bijzondere omstandigheden kunnen de noodzakelijke kosten soms hoger zijn dan de algemene bestaanskosten. In dat geval kan recht bestaan op bijzondere bijstand. Bepalend is dat sprake is van kosten die uit bijzondere individuele omstandigheden voortkomen en die in het concrete geval als noodzakelijk moet worden aangemerkt. Dit vergt maatwerk en kan voor de één anders uitpakken dan voor een ander. Een opsomming van kosten waarvoor bijzondere bijstand gevraagd kan worden is dan ook nooit limitatief.
De draagkracht wordt berekend over een periode van twaalf maanden. Dit is het draagkrachtjaar dat loopt vanaf het moment dat de kosten zijn gemaakt (datum eerste nota). De draagkracht wordt op de vergoeding van de incidentele kosten in mindering gebracht. Als er sprake is van periodieke bijzondere bijstand wordt de maandelijkse draagkracht periodiek in mindering gebracht op de vergoeding bijzondere bijstand.
1.6.2
Draagkracht vermogen
Op grond van het gemeentelijke beleid geldt de vrijlating van het vermogen voor de algemene bijstand ook voor de bijzondere bijstand (€ 5.895,00 voor alleenstaanden en € 11.790,00 voor alleenstaande ouders en gezinnen, norm 1 januari 2015).
Naast de algemene vrijlating laten we van de waarde van een auto of motor € 4.985,12 (norm 1 januari 2015) vrij. Als er meerdere voertuigen zijn wordt deze vrijlating slechts op één voertuig toegepast De waardevaststelling geschiedt op dezelfde wijze als bij de algemene bijstand.
De waarde van een normale woninginrichting laten we eveneens vrij. Van de overwaarde in de woning laten we maximaal € 49.700,00 (norm 1 januari 2015) vrij. Dit is gebaseerd op artikel 34, tweede lid, PW.
Het meerdere vermogen wordt in mindering gebracht op de vergoeding bijzondere bijstand.
Als er een positief saldo staat op de lopende rekening of er is sprake van kasgeld, wordt hierop maximaal de bijstandsnorm zonder vakantiegeld in mindering gebracht als leefgeld voor de komende periode.
Afwijkende vrijstelling vermogen in specifieke situaties:
Als bijzondere bijstand wordt verleend voor schulden geldt geen vermogensvrijlating. Alle vermogen moet ingezet worden ter delging van schulden.
•
Vervanging duurzame gebruiksartikelen
Voor vervanging van duurzame gebruiksartikelen geldt een vermogensvrijlating van € 2.000,00. Hierin is reeds rekening gehouden met leefgeld voor de komende periode. Bij de vermogensvaststelling mag het leefgeld dan ook niet in mindering gebracht worden. Als de liquide middelen (banksaldi, spaarrekening, kasgeld, etc.) hoger zijn, wordt het meerdere op de vergoeding bijzondere bijstand in mindering gebracht.
Voor de aanschaf van een baby-uitzet geldt dezelfde vermogensvrijlating als voor vervanging duurzame gebruiksartikelen.
1.6.3
Draagkracht inkomen
Het inkomen tot en met 110% van de geldende bijstandsnorm is draagkrachtloos inkomen. Alle inkomen boven de 110% van de geldende bijstandsnorm is volledig draagkracht.
Sinds 1 januari 2015 is de kostendelersnorm van kracht. Wij passen deze norm toe bij alle aanvragen voor bijzondere bijstand, dus ook voor niet-uitkeringsgerechtigden. Als klanten onder het overgangsrecht voor de kostendelersnorm vallen, houden ze recht op bijzondere bijstand als zij een inkomen hebben van ten hoogste 110% van de bijstandsnorm die zij ontvangen vanwege dit overgangsrecht.
Ontvangen individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag wordt niet meegenomen in de berekening van de draagkracht.
Afwijkingen op de hoofdregel:
Voor woonkostentoeslag, zoals bedoeld in paragrafen 2.2.19 en 2.2.20, is de bijstandsnorm het draagkrachtloos inkomen. Het meerdere is volledige draagkracht.
Als bijzondere bijstand wordt verleend voor schulden geldt geen inkomensvrijlating. Alle inkomen moet ingezet worden ter delging van schulden.
1.6.4
Wsnp of vergelijkbare minnelijke regeling Gemeentelijke kredietbank
Als aanvrager in de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) zit of in een vergelijkbare minnelijke regeling van de kredietbank kan een draagkrachtberekening (vermogen zowel als inkomen) achterwege blijven. Het is voldoende als in de rapportage staat dat uit overleg met de curator of de kredietbank blijkt dat sprake is van Wsnp of een vergelijkbare minnelijke regeling. De bijstand wordt om niet verleend. Hieraan mag niet de verplichting verbonden worden dat belanghebbende blijvend moet meewerken aan de Wsnp of vergelijkbare minnelijke regeling.
Als er executoriaal beslag ligt op het inkomen wordt dat deel van het inkomen niet tot de middelen gerekend. Voor wat betreft de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van het inkomen dat resteert na het beslag.
Als op voorhand bekend is dat het beslag verwijtbaar is, houden we rekening met het inkomen exclusief beslag.
Op grond van de PW is het mogelijk om voor bijzondere bijstand een drempelbedrag in te stellen. Wij kiezen voor een toegankelijke bijzondere bijstand. Daarom geldt geen drempelbedrag.
Studerenden kunnen ook in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Als de student nog geen 21 jaar is, moet ook de onderhoudsplicht van de ouders in de beoordeling betrokken worden. De onderhoudsplicht is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (zie paragraaf 2.2.10).
Slechts als sprake is van een zeer dringende reden zijn er in uitzonderlijke uitzonderingssituaties afwijkingen mogelijk. Dit geldt in ieder geval niet voor vreemdelingen die niet over een voor de bijstand juiste verblijfstitel beschikken.
Een gebrek aan middelen levert op zich geen zeer dringende reden op. Het moet gaan om een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden moet op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn dan door middel van bijstand. Het is in ieder geval geen algemene ontsnappingsclausule. Het bestaan van een grote schuldenlast is geen zeer dringende reden, volgens de heersende jurisprudentie.
1.9
Afstemmen van de bijstand
Als verwijtbaar geen gebruik gemaakt is van een voorliggende voorziening volgt er een afstemming van de bijstand van 100%. Dit is de standaard maatregel. Als de gedraging minder verwijtbaar is dan standaard, of de omstandigheden hiertoe aanleiding geven kan de afstemming hierop aangepast worden. Als de verwijtbare gedraging langer dan twaalf maanden geleden plaatsvond wordt er geen maatregel opgelegd. Deze verlaging wordt afgestemd op het ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin.
De afstemming vindt plaats op grond van artikel 18 PW en de op grond van de verordening, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdelen a en e, PW (uitwerking in de afstemmingsverordening).
1.10
Reden afwijzing aanvraag
De grondslagen voor de afwijzingen zijn verschillend. Onderstaand overzicht geeft aan welke grond wanneer van toepassing is. Als het al stuit op bijvoorbeeld artikel 11 PW is een beoordeling of voldaan is aan de volgende artikelen niet nodig. De volgorde van de artikelen in de wet is er niet voor niets. Het eerst toepasselijke artikel is de afwijzingsgrond. Het overzicht geeft dan ook een chronologische volgorde.
Artikel 11: geen Nederlandse nationaliteit of juist verblijfsdocument of de kosten zijn niet hier
Artikel 13: geen recht op bijstand heeft degene:
- •
aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
- •
die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
- •
die zijn militaire of vervangende dienstplicht vervult;
- •
die wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan arbeid, voor zover diens gebrek aan middelen hiervan een gevolg is;
- •
die langer dan vier weken verblijf heeft in het buitenland;
- •
- •
die bijstand vraagt voor het oplossen van een schuldenlast;
Artikel 14: de volgende kosten zijn in ieder geval geen noodzakelijke kosten:
- •
het betalen van alimentatie;
- •
het betalen van een boete;
- •
geleden of toegebrachte schade;
- •
vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;
- •
kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde als bedoeld in de Wet op bijzondere medische verrichtingen, of wanneer zodanige medische behandelingen en verrichtingen buiten Nederland plaatsvinden;
Artikel 15: er is sprake van een toereikende en passende voorliggende voorziening;
Artikel 35: geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzakelijke
kosten die niet uit de bijstandsnorm, individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag en draagkracht (vermogen en inkomen) voldaan kunnen worden.
1.11
Aanvraag bijzondere bijstand
Er kan bijzondere bijstand gevraagd worden voor kosten tot en met twaalf maanden voorafgaande aan de aanvraag. De kosten ontstaan op de datum van dagtekening in de eerste nota. We raden aanvragers aan om vóór het maken van kosten advies te vragen aan een casemanager inkomen.
Vragen naar inkomen en vermogen
Het is niet nodig om aanvragers met de uitkering krachtens de Participatiewet te vragen naar inkomsten en vermogen. Dit geldt ook voor mensen die al eerder binnen een periode van twaalf maanden voorafgaand aan deze aanvraag bijzondere bijstand ontvingen én hun situatie niet is gewijzigd.
Voor belanghebbenden met een uitkering krachtens de PW geldt voor een aantal kosten een verkorte procedure ingevolge het Verstrekkingenboekje.
- 1.12
Bijstand om niet of als geldlening
- •
De bijzondere bijstand wordt doorgaans om niet verleend.
De bijzondere bijstand wordt als geldlening verstrekt:
- a.
als op korte termijn middelen ter beschikking komen om in de kosten te voorzien (artikel 48, tweede lid, onderdeel a, PW);
- b.
als er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waardoor de kosten voorkomen hadden kunnen worden ligt een afstemming van 100% in de rede. Als toch bijstand wordt verleend kan dit in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48, tweede lid, onderdeel b, PW;
- c.
als waarborgsom (artikel 48, tweede lid, onderdeel c, PW);
- d.
als de bijstand wordt verstrekt voor schulden (artikel 48, tweede lid, onderdeel d, PW);
- e.
als de bijstand wordt verstrekt voor woninginrichting en duurzame gebruiksartikelen (artikel 51 PW);
- f.
als de bijstand wordt verstrekt voor baby-uitzet (artikel 51 PW).