Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Rioolstelsel: omvat alle met elkaar in verbinding staande open en gesloten riolen, opvangputten, kolken, reservoirs, rioolgemalen enz, waarvan de gemeente de zorg heeft voor de aanleg, het onderhoud en het functioneren.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
De rioolheffing kan worden geheven van zowel de eigenaren als de gebruikers van percelen. In de toelichting bij de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken staat dat de wetgever de bestaande praktijk dat de belasting zowel van de eigenaar als de gebruiker kan worden geheven wil voortzetten.
De gemeente heeft destijds gekozen om te heffen van de gebruiker.
De belasting bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geheven van de gebruiker van het perceel. In dit lid zijn regels opgenomen om aan te geven wie als gebruiker van het perceel moet worden aangemerkt.
Er doen zich hier twee mogelijkheden voor die zich van elkaar laten onderscheiden door het gebruik van een al dan niet zelfstandig gedeelte van een perceel.
In onderdeel a gaat het om het gebruik van een zelfstandig perceel, een zelfstandig gedeelte van een perceel of verschillende zelfstandige gedeelten van een perceel, die tezamen, met toepassing van artikel 4, als één perceel moeten worden aangemerkt. De gebruiker is dan degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Niet van belang is dus op welke rechtsgrond van het perceel gebruik wordt gemaakt. Ook bij wederrechtelijk gebruik (krakers) is sprake van gebruik. Degene die het perceel voor zich zelf bezigt, moet als gebruiker worden aangemerkt (HR 5 september 1979, nr. 19420, BNB 1979/268 (Uitgeest) waarin werd beslist dat het doen bouwen op een ongebouwd eigendom moet worden aangemerkt als gebruik van het perceel door de opdrachtgever).
De belasting wegen het afvoeren van water op de gemeentelijke riolering kan alleen worden geheven van degenen die de op die riolering aangesloten percelen feitelijk gebruiken. Niet als feitelijk gebruiker wordt aangemerkt diegene die verantwoordelijk is voor het gebruik (bijvoorbeeld de verhuurder), zonder het perceel zelf te gebruiken (HR 23 mei 1990, nr. 26328, BNB 1990/239, Belastingblad 1990, blz. 470 (Tegelen). Na de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen Gemeentewet (1 januari 1995) is bij de onroerende-zaakbelastingen in bepaalde gevallen een ander dan de feitelijke gebruiker als belastingplichtige van de gebruikersbelasting aangewezen. Het is evenwel verdedigbaar ook bij de rioolheffing bij verhuur voor korte perioden de verhuurder als feitelijk gebruiker aan te merken. Voor de reinigingsrechten en de afvalstoffenheffing heeft de Hoge Raad dat beslist in zijn arresten van 26 februari 1992, nr. 27935, Belastingblad 1992, blz. 389 en van 1 december 1999, nr. 34301, Belastingblad 2000, blz. 57. Hof Arnhem heeft in de uitspraak van 7 mei 2002, nr. 99/00504, LJN: AE4937 (Gramsbergen) voor het rioolrecht in gelijke zin beslist. Bij het volgtijdig ter beschikking stellen aan een huurbemiddelingsbureau dat recreatiebungalows voor rekening en risico van de eigenaar verhuurt aan derden, wordt de eigenaar als gebruiker aangemerkt. Daaraan doet niet af dat de eigenaar zelf geen verblijf kan houden (zie ook Hoge Raad 22 november 2002, nr. 37361, LJN: AF0960, BNB 2003/36, m.n. Snoijink (Oostburg) voor de onroerende-zaakbelastingen). De Hoge Raad heeft omtrent een overeenkomst waarbij vakantiewoningen voor rekening en risico van een huurbemiddelingsbureau werden verhuurd geoordeeld dat de eigenaar in dat geval niet als gebruiker voor het rioolrecht kan worden aangemerkt (Hoge Raad 7 februari 2001, nr. 35865, LJN: AA9843, BNB 2001/113, m.n. Snoijink (Wierden)).
Wie de belastingplichtige gebruiker van een woning is, zal veelal kunnen worden bepaald aan de hand van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Bij bedrijfsgebouwen en andere niet-woningen is dit uiteraard niet mogelijk. Daar - maar ook bij woningen - kan bijvoorbeeld de administratie van nutsbedrijven een hulpmiddel zijn. Ook het handelsregister kan uitkomst bieden.
In onderdeel b gaat het om het gebruik van een niet-zelfstandig gedeelte van een perceel, waarop het bepaalde in artikel 4 van de verordening geen toepassing vindt. In artikel 4 gaat het om de kleinste zelfstandig bruikbare eenheid, terwijl hier sprake is van een niet-zelfstandig gedeelte van een perceel. De uitsluiting van het bepaalde in artikel 4 is alleen voor de duidelijkheid in de onderhavige bepaling opgenomen. Onderdeel b ziet op de situatie dat de degene die één of meer gedeelten van het perceel voor gebruik afstaat, maar, naar de omstandigheden beoordeeld, zelf wel van het perceel gebruik blijft maken
Artikel 4 Maatstaf van heffing
Voor de rioolheffing van artikel 228a van de Gemeentewet is het goed om aan te sluiten bij de terminologie die in de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken wordt gehanteerd: het begrip “perceel”. Met die wet wordt onder andere artikel 10.33 van de Wet milieubeheer gewijzigd. Die bepaling legt bij het college van B&W de zorg neer voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, dat vrijkomt bij de binnen het gemeentelijk grondgebied gelegen percelen. Onder stedelijk afvalwater wordt in die wet verstaan: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.
Voor alle duidelijkheid moet opgemerkt worden dat met het begrip “perceel” geen inhoudelijke wijziging wordt beoogd. Ook onder dit begrip vallen dan: een onroerende of roerende zaak.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Op grond van het eerste lid is de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij het begin van de belastingplicht. Aangezien de materiële belastingschuld in beginsel ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk.
Artikel 10 Vrijstellingen
Gezien de aard van de rioolheffing is het niet logisch vrijstellingen in de verordening op te nemen. Immers, de heffing verhaalt de kosten die de gemeente maakt bij percelen waar ze de zorgplichten nakomt. Bij het verdelen van de kosten is het niet logisch dat een perceel niet meebetaalt en wel profiteert.
Als een gemeente toch vrijstellingen wil opnemen in de verordening rioolheffing is het van belang dat dit op objectieve grondslagen gebeurt. Als een andere belastingplichtige een beroep op het gelijkheidsbeginsel doet, zal de gemeente de omstandigheden aannemelijk moeten maken waarop de verschillende behandeling is gebaseerd. De gemeente heeft hierbij een steviger basis als de kosten van de zorgplichten voor de vrijgestelde percelen uit de algemene middelen worden gefinancierd (minder dan 100% kostendekking). Dan hoeft de gemeente niet te verdedigen dat andere belastingplichtigen meer moeten betalen omdat anderen zijn vrijgesteld.