Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ WIL 2015
De raad van de gemeente Nieuwegein;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 november 2014,
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en e, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
gelet op de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet;
gelet op artikel 4, tweede lid en artikel 5, eerste en derde lid van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom;
besluit vast te stellen de ‘
Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ WIL 2015’.
Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:
- a.
de reden van de verlaging;
- b.
de duur van de verlaging;
- c.
het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en
- d.
indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.
Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
De verlaging wordt opgelegd met ingang van:
de ingangsdatum van de uitkering, wanneer een gedraging heeft plaatsgevonden voordat het recht op uitkering is ingegaan, of;
de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin de beschikking tot het opleggen van de verlaging is afgegeven.
Indien de verlaging niet kan worden opgelegd omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken, kan de verlaging alsnog gerealiseerd worden door middel van herziening van de eerder verstrekte uitkering.
Indien een verlaging niet of niet volledig is uitgevoerd met toepassing van lid 1 of lid 2 vanwege intrekking of beëindiging, kan wanneer belanghebbende binnen twaalf maanden na intrekking of beëindiging van de uitkering opnieuw een uitkering aanvraagt, rekening worden gehouden met het verwijtbare gedrag. De aanvraag dient bijgeval rechtstreeks verband te houden met het verwijtbare gedrag.
Artikel 7 Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
1°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
2°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het bestuur aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
1°. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
2°. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
3°. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
4°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Artikel 12. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het bestuur de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.