Gemeente Westerveld- verordening markt- en standplaatsgelden 2015
 
De raad van de gemeente Westerveld
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;
gelet op het bepaalde in de artikelen 216, 219 en 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b van de Gemeentewet;
B E S L U I T:
 
vast te stellen de:
Verordening op de heffing en invordering van markt- en standplaatsgelden 2015.
Artikel 1 Begripsomschrijving
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
  • a.
    marktstandplaats: een op en voor de duur van de markt door of namens het college
    van burgemeester en wethouders aangewezen ruimte voor het
    uitoefenen van de markthandel op een weekmarkt.
  • b.
    marktdagplaats: een marktstandplaats die per marktdag beschikbaar wordt gesteld.
  • c.
    vaste marktplaats: een marktstandplaats die tot wederopzegging beschikbaar wordt
    gesteld.
  • d.
    marktstandplaatshouder: ieder aan wie het door of namens het college van burgemeester en
    wethouders is toegestaan om gedurende een weekmarkt een
    marktstandplaats te bezetten.
  • e.
    standplaats: een voor een bepaalde tijd door of namens het college van
    burgemeester en wethouders aangewezen plaats niet zijnde een
    winkel of een markt waar goederen te koop worden aangeboden.
  • f.
    standplaatshouder: ieder aan wie het door of namens het college van burgemeester en
    wethouders is toegestaan om een standplaats in te nemen.
Artikel 2 Aard van de heffing en belastbaar feit
  • 1.
    Onder de naam marktgeld wordt een recht geheven voor het innemen van een
    marktstandplaats voor het uitoefenen van de markthandel op onze weekmarkten en daarmee
    verband houdende handelingen en/of het gebruik van verstrekte hulpmiddelen.
  • 2.
    Onder de naam standplaatsgeld wordt een recht geheven voor het innemen van een standplaats voor het uitstallen, aanbieden of verkopen van goederen in het kader van de ambulante handel op een door burgemeester en wethouders aangewezen locatie, niet zijnde een winkel of op een weekmarkt.
  • 3.
    Onder de naam standplaatsgeld met elektra (voedsel) wordt een recht geheven voor het innemen van een standplaats alsmede voor het ter beschikking stellen van een door de gemeente aangebrachte elektriciteitsvoorziening voor het bereiden van voedsel en/of het koelen van voedsel.
  • 4.
    Onder de naam standplaatsgeld met elektra (verlichting) wordt een recht geheven voor het innemen van een standplaats alsmede voor het ter beschikking stellen van een door de gemeente aangebrachte elektriciteitsvoorziening voor verlichting.
  • 5.
    Onder de naam standplaatsgeld wordt een recht geheven voor het mogen innemen van een standplaats voor het uitstallen, aanbieden of verkopen van goederen in het kader van de particuliere handel op een door burgemeester en wethouders aangewezen locatie, niet zijnde een winkel of op een weekmarkt.
Artikel 3 Belastingplicht
1. Het marktgeld genoemd in artikel 2, lid 1 wordt geheven van de marktstandplaatshouder.
2.Het standplaatsgeld genoemd in artikel 2, lid 2, 3, 4 en 5 wordt geheven van een standplaatshouder.
 
Artikel 4 Belastingtijdvak
Voor zover de marktgelden worden geheven per jaar is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Voor de standplaatsgelden is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor de vergunning tot het innemen van een standplaats is verleend.
 
Artikel 5 Belastinggrondslag
  • 1.
    Het marktgeld wordt berekend naar het aantal strekkende meters frontlengte van de
    ingenomen standplaats waarbij een gedeelte van een strekkende meter voor een volle
    strekkende meter wordt gerekend.
  • 2.
    Het standplaatsgeld wordt vastgesteld op een vast bedrag, afhankelijk van de frequentie en de
    duur van de periode dat de standplaats wordt ingenomen.
Artikel 6 Tarieven
  • 1.
    Het marktgeld van artikel 2, lid 1 bedraagt:
    • a.
      voor een dagplaats (of gedeelte daarvan) € 1,76 per strekkende meter met
      een minimum van: € 14,08
    • b.
      voor een vaste marktplaats € 5,96 per strekkende meter per maand, met
      een minimum van: € 47,76
  • 2.
    Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als bedoeld in
    artikel 2, lid 2 bedraagt:
    • a.
      voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: € 330,00
    • b.
      voor een standplaats voor één dag in de week voor een periode korter
      dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per maand: € 27,75
    • c.
      voor een standplaats korter dan een maand, per dag: € 10,00
  • 3.
    Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als bedoeld in
    artikel 2, lid 3 bedraagt:
    • a.
      voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: € 530,00
    • b.
      voor een standplaats voor één dag in de week voor een periode korter
      dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per maand: € 44,50
    • c.
      voor een standplaats korter dan een maand, per dag: € 13,50
  • 4.
    Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als bedoeld in
    artikel 2, lid 4 bedraagt:
    • a.
      voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: € 380,00
    • b.
      voor een standplaats voor één dag in de week voor een periode korter
      dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per maand: € 31,75
    • c.
      voor een standplaats korter dan een maand, per dag: € 10,75
  • 5.
    Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als bedoeld in
    artikel 2, lid 5 bedraagt:
    • a.
      voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: € 150,00
    • b.
      voor een standplaats voor één dag in de week voor een periode korter
      dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per maand: € 9,75
    • c.
      voor een standplaats korter dan een maand, per dag: € 4,25
  • 6.
    Het recht voor het gebruik van een (seizoens)standplaats voor de verkoop van
    ijs bedraagt per maand: € 71,25
  • 7.
    Voor een standplaats op meer dan één dag in de week worden de in lid 2, 3, 4
    en 5 genoemde standplaatsgelden vermenigvuldigd met het aantal dagen waarvoor
    per week een standplaats is toegewezen.
Artikel 7 Wijze van heffing
  • 1.
    Het markt- en standplaatsengeld wordt geheven door middel van een mondelinge dan wel een
    gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder ook wordt begrepen een nota of ander
    schriftuur.
  • 2.
    Het verschuldigde bedrag wordt in de kennisgeving, de nota of ander schriftuur vermeld.
 
Artikel 8 Ontstaan van belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
  • 1.
    Marktgeld
    • a.
      Het marktgeld als bedoeld in artikel 6, lid 1 is verschuldigd bij de aanvang van het
      belastingtijdvak of, indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt,
      bij de aanvang van de belastingplicht.
    • b.
      Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is het in het eerste
      lid, sub a van dit artikel bedoelde marktgeld verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten
      als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle
      kalendermaanden
    • c.
      Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, wordt voor het in dit
      artikel, eerste lid, sub a bedoelde marktgeld ontheffing verleend over zoveel twaalfde
      gedeelten als er in dat jaar, na het tijdstip van het eindigen van de belastingplicht nog volle
      kalendermaanden overblijven.
  • 2.
    Standplaatsgeld
    Het standplaatsgeld als bedoeld in artikel 6, lid 2 t/m 7, is verschuldigd bij de aanvang van het
    belastingtijdvak of, indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, bij
    de aanvang van de belastingplicht.
Artikel 9 Tijdstip van betaling
  • 1
    Het markt- en standplaatsgeld moet, met inachtneming van onderstaande leden, worden
    voldaan in vier gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving
    De volgende termijnen vervallen elke drie maanden na het vervallen van de vorige termijn.
  • 2.
    Indien na het ontstaan van de belastingplicht voor het markt- of standplaatsgeld zeven, acht of
    negen kalendermaanden resteren tot het einde van het belastingjaar, moet het verschuldigde
    bedrag worden voldaan in drie gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag
    van de maand volgende op die van de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving. De
    volgende termijnen vervallen elk drie maanden na de vorige termijn.
  • 3.
    Indien na het ontstaan van de belastingplicht voor het markt- of standplaatsgeld vijf of zes
    kalendermaanden resteren tot het einde van het belastingjaar moet het verschuldigde bedrag
    worden voldaan in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de
    maand volgende op die van de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving. De tweede
    termijn vervalt drie maanden na de eerste termijn.
  • 4.
    Indien na het ontstaan van de belastingplicht voor markt- of standplaatsgeld vier kalender-
    maanden of minder resteren tot het einde van het belastingjaar, moet het verschuldigde bedrag
    worden voldaan op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van de
    schriftelijke kennisgeving.
  • 5.
    In afwijking van bovenstaande leden vervalt de betaaltermijn voor standplaatsgelden
    minder dan € 275,-- op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van de
    schriftelijke kennisgeving.
  • 6.
    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde
    termijnen.
 
Artikel 10 Kwijtschelding
Bij de invordering van de markt- en standplaatsgelden wordt geen kwijtschelding verleend.
 
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de markt- en standplaatsgelden.
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel
  • 1.
    De ‘Verordening markt- en standplaatsgelden 2014’, vastgesteld bij raadsbesluit van
    17 december 2013, wordt ingetrokken met ingang van de in het 3e lid genoemde datum van
    Ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten
    die zich voor die datum hebben voorgedaan.
  • 2.
    Deze verordening treedt in werking met ingang van de 1e dag na die van bekendmaking.
  • 3.
    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.
  • 4.
    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening markt- en standplaatsgelden 2015’.
 
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de raad van 16 december 2014.
 
de raadsgriffier, de voorzitter,
A.Middelkamp H. Jager
Naar boven