Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Lingewaard 2015
14RDS00191
Besluitnummer
96j/2014
Onderwerp
Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Lingewaard 2015
De raad van de gemeente Lingewaard;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard
d.d. 25 november 2014;
gehoord de behandeling tijdens de Politieke Avond d.d. 20 november 2014 ;
gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 150 Gemeentewet, artikel 8b van de Participatiewet, artikel 35 eerste lid onderdeel c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 eerste lid onderdeel c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
gezien het advies van de Cliëntenraad;
besluit:
vast te stellen de:
Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Lingewaard 2015
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
 
Artikel 1 Begrippen
In deze verordening wordt verstaan onder:
  • beslagvrije voet: de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
  • recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet en artikel 20a IOAW / IOAZ;
  • bezit: waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Participatiewet;
  • verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60 van de Participatiewet;
Hoofdstuk 2 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive
Artikel 2 Verrekenen van de bestuurlijke boete bij voldoende bezit
  • 1
    Indien het bezit van de belanghebbende tenminste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete zonder in achtneming van de beslagvrije voet.
  • 2
    De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
Artikel 3 Verrekenen van de bestuurlijke boete bij geen of onvoldoende bezit
  • 1
    Indien het bezit van de belanghebbende niet tenminste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidive boete gedurende één maand zonder in achtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
  • 2
    Aansluitend op het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden met inachtneming van de bijzondere beslagvrije voet waarin 80% van de toepasselijke bijstandsnorm beschikbaar blijft voor de belanghebbende.
  • 3
    Tot het inkomen, bedoeld in tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Participatiewet.
Artikel 4 Verrekenen met inachtneming reguliere beslagvrije voet
In afwijking van de artikelen 2 en 3 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de reguliere beslagvrije voet verrekenen indien:
  • a
    Aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in artikel 2 of 3, zou leiden tot een huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin nadat rechterlijk vonnis is aangezegd door de deurwaarder; of
  • b
    anderszins sprake is van dringende redenen.
Artikel 5 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
De artikelen 2, 3 en 4 zijn overeenkomstig van toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 18a eerste lid van de Participatiewet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van de verrekening van de recidiveboete.
Hoofdstuk 3 Slotbepalingen
Artikel 6 Intrekking oude verordening en inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015 gelijktijdige intrekking van de verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Lingewaard 2013.
Artikel 7 Citeerartikel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Lingewaard 2015.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering
van 4 december 2014.
De raad voornoemd,
de voorzitter,
M.H.F. Schuurmans-Wijdeven
de griffier,
Th.G.L. Greep
Toelichting Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Lingwaard 2015
Algemene toelichting
Op 1 januari 2013 trad de "Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving" in werking. Voor de WWB introduceerde deze wet de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht. Het college is verplicht de bestuurlijke boete in te vorderen en/of te verrekenen met de lopende uitkering. Bij deze invordering moet de beslagvrije voet in acht genomen worden. Is er echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, kan het college besluiten een afwijkende beslagvrije voet te hanteren gedurende maximaal drie maanden.
Ook de nieuwe Participatiewet verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid tijdelijk een afwijkende beslagvrije voet te hanteren bij verrekening van de recidiveboete. De bevoegdheid van de gemeenteraad strekt zich slechts uit over het al dan niet in acht nemen van de beslagvrije voet bij verrekening van de recidiveboete.
In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeente te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen (volgende de regels van de gemeentelijke verordening). De gemeente die de uitkering verstrekt moet in beginsel gehoor geven aan dit verzoek. Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerde worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij uitkering ontvangt, verzoeken de beslagvrije voet toch in acht te nemen. In artikel 60b tweede lid van de Participatiewet is geregeled dat het college die de uitkering verstrekt, de bevoegdheid heeft aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het college bij de beslissing op dat verzoek handelt analoog aan de regels die in de eigen gemeentelijke verordening en beleidsregels zijn vastgelegd.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begrippen
In deze bepaling zijn een aantal begrippen nader omschreven. De meeste behoeven geen nadere toelichting.
Bezit
De verordening kent een definitie van het begrip bezit. Het gaat daarbij om (de waarde van) alle bezittingen waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen.
Bij het begrip bezit zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet. Eventueel aanwezig schulden spelen immers geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van artikel 34 tweede lid van de Participatiewet zijn hier niet van toepassing. Een belanghebbende die vanwege de volledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal de bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Een uitzondering is gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen) woning.
Verrekenen
De Participatiewet kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom een aparte begripsbepaling opgenomen in de verordening.
Artikel 2. Verrekenen van de bestuurlijke boete bij voldoende bezit
Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende over voldoende bezittingen beschikt om dit op te kunnen vangen. Dat uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van de bezittingen waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), tenminste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of tegeldemaking van deze bezittingen, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.
Artikel 3. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit
Heeft belanghebbende onvoldoende bezittingen om een periode van drie maanden volledig verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college slechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig.
Belanghebbende blijft zo beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor het percentage is gekeken naar de invorderingsmogelijkheden die de Belastingdienst heeft bij notoire wanbetalers.
Vanwege de vereenvoudiging van de kindregelingen zal met ingang van 1 januari 2015 de toepasselijke bijstandsnorm voor eenoudergezinnen nog moeten worden gecorrigeerd met de “eenouder-kop” op grond van de wet op het kindgebonden budget.
Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om mensen die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden omdat de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.
Bij de verrekening van de recidiveboete worden de inkomsten zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n of r Pw, die belanghebbende ontvangt, gewoon meegerekend. Iemand kan deze inkomsten uit arbeid hebben – waarop de reguliere beslagvrije voet wel van toepassing is - die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n of r, van de wet worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dat is geregeld in lid 3.
Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.
In onderdeel a is geregeld dat geen verrekening met de beslagvrije voet plaats vindt als dit zou kunnen leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle maatschappelijke kosten van dien.
Een aanzegging tot huisuitzetting nadat een rechterlijk vonnis is behaald, wordt in deze verordening gezien als een dringende reden om van verrekening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord 'anderszins' in onderdeel b. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, houdt het college rekening met de reguliere beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het moet gaan om een acute noodsituatie, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.
Artikel 4 Eerder opgelegde bestuurlijke boete
In artikel 60b, derde lid , van de Participatiewet is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegd bestuurlijke boete voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstig toepassing zijn.
Naar boven