Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet Gemeente Capelle aan den IJssel 2015
 
 
De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel ;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders ;
gelet op artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet;
gezien het advies van de Cliëntenraad Sociale Zaken van 16 oktober 2014 ;
overwegende dat de gemeenteraad op grond van de Participatiewet bij verordening regels dient te stellen
over de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort en de wijze
waarop de loonwaarde wordt vastgesteld;
b e s l u i t :
vast te stellen, de volgende verordening, vergezeld van de daarbij horende toelichting:
Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet Gemeente Capelle aan den IJssel 2015
Artikel 1. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort
  • 1.
    Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.
  • 2.
    Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:
    • a.
      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste
lid, onderdeel a, van de Participatiewet, en
  • b.
    die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en
  • c.
    die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
Artikel 2. Vaststelling loonwaarde
1.Het college gebruikt een gevalideerde methode om de loonwaarde van een persoon vast te stellen,
waarbij de nadere regels voor de loonwaarde bepaling in het kader van de Participatiewet in acht
worden genomen.
2.De wijze waarop de loonwaarde meting tot stand komt wordt in de bijlage omschreven.
Artikel 3. No-risk polis
  • 1.
    Het college kan aan werkgevers een no-risk polis verstrekken als:
    • a.
      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep, en;
    • b.
      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve
van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt, en;
  • c.
    artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is, en
  • d.
    de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.
    • 2.
      De no-riskpolis vergoedt:
  • a.
    het loon van de werknemer tot 115 procent van het minimumloon, en
  • b.
    15 procent boven de dekking voor extra werkgeverslasten.
    • 3.
      Om de werkgever een no-riskpolis te kunnen verstrekken, sluit de gemeente een
verzekering af met een verzekeraar en treedt op als verzekeringnemer. De begunstigde is
de werkgever.
4.Het college verstrekt de no-riskpolis de eerste 24 maanden van het dienstverband na indiensttreding
van de werknemer bij de werkgever.
Artikel 4. Uitvoering
  • 1.
    De uitvoering van deze verordening berust bij het college.
  • 2.
    Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze
verordening.
3.Het college is bevoegd het vaststellen van nadere regels te mandateren aan het dagelijks bestuur
van IJSSELgemeenten.
Artikel 5. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
Artikel 6. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Gemeente
Capelle aan den IJssel 2015.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 15 december 2014,
de griffier, de voorzitter,
Bijlage bij artikel 2 - wijze waarop loonwaarde wordt vastgesteld
Het college maakt gebruik van onderstaande beschreven gevalideerde methode om de loonwaarde
van een persoon te bepalen.
In drie stappen een vastgestelde loonwaarde
De gevalideerde methode brengt in drie stappen de loonwaarde van de medewerker in kaart door de
geleverde werkprestatie in een specifieke functie af te zetten tegen de vereisten van die functie.
De uitspraak van de loonwaarde-professional over de loonwaarde geeft een betrouwbaar beeld over
tempo, kwaliteit en inzetbaarheid in vergelijking met een regulier, volledig inzetbare collega. Op deze
wijze geeft de loonwaarde-professional een onafhankelijke, betrouwbare beoordeling over de hoogte
van de loonkostensubsidie of loondispensatie.
In onderstaand schema wordt weergegeven hoe in drie stappen een betrouwbare vastgestelde
loonwaarde kan worden vastgesteld.
De eindrapportage geeft inzicht in:
_ duurzaamheid van de plaatsing;
_ omvang additionele kosten;
_ advies om loonwaarde en duurzaamheid te verhogen.
TOELICHTING VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG
CAPELLE AAN DEN IJSSEL 2015
Algemeen
Met ingang van 1 januari 2015 kunnen er geen mensen meer in de WSW instromen. En de Wajong
is vanaf datzelfde moment alleen nog toegankelijk voor mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen
hebben.
In deze verordening gaat het om een andere vorm van loonkostensubsidie dan de vorm van
loonkostensubsidie zoals omschreven in de Re-integratieverordening Participatiewet
Capelle aan den IJssel 2015.
De loonkostensubsidie zoals beschreven in deze verordening kan uitsluitend worden ingezet als de
persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid,
onderdeel e, van de Participatiewet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van
loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode
worden ingezet.
Bij de doelgroep voor wie loonkostensubsidie kan worden ingezet gaat het om mensen die wel
arbeidsvermogen hebben, maar die verminderd productief zijn. Het gaat hier om personen met een
verminderde productiviteit die niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen bij een
werkgever. De werknemer ontvangt het reguliere wettelijk minimumloon (WML) of CAO-loon van de
werkgever en bouwt hierover pensioen op. De loonkostensubsidie die de werkgever ontvangt is het
verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde, vermeerderd met een vergoeding voor
de werkgeverslasten. Als het CAO-loon hoger is dan het WML zijn die meerkosten voor rekening van
de werkgever. De loonkostensubsidie kan nooit meer zijn dan 70% van het WML. Het doel van dit
instrument is het verstevigen van de arbeidsmarktpositie van de doelgroep. Bovendien bouwt de
werknemer over het hele inkomen pensioen op. Met dit instrument compenseert de gemeente
werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer (zie Kamerstukken II 2013/14,
33 161, nr. 107, blz. 60).
Deze verordening geeft uitvoering aan artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet. Overeenkomstig
deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen over de doelgroep
loonkostensubsidie en de loonwaarde. De regels dienen in ieder geval te bepalen:
  • -
    de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, en
  • -
    de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld.
Het college kan op verzoek of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort
(artikel 10c van de Participatiewet). Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van
de Participatiewet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij
met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de
doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).
Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een
werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in
beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet).
Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een
beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en
beroep kunnen instellen.
De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een
persoon - die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie - verrichte arbeid in een functie naar
evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een
soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6,
eerste lid, onderdeel g, van de Participatiewet).
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of
de Gemeentewet zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening. Hiervan zijn in deze
verordening daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Artikel 1 Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort
In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de
doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve. Ambtshalve
vaststelling is alleen mogelijk bij:
  • -
    personen die algemene bijstand ontvangen;
  • -
    personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b, van de WIA en artikel 36,
derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in
dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en
ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d
van de Participatiewet is verleend;
  • -
    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;
  • -
    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en
-personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een
persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de
gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep
loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II
2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62). In artikel 1, tweede lid, is vastgelegd welke criteria daarbij in acht
genomen worden. Deze cumulatieve criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e,
van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd.
Artikel 2 Vaststelling loonwaarde
In artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de
doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met
die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt. Hiervoor is geen aanvraag vereist.
De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken
persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.
Proefplaatsing
De loonwaarde kan pas gemeten worden als er sprake is van een werkplek. Om in het begin een
goed beeld van de loonwaarde te krijgen is het mogelijk om werknemers een tijdje onbeloonde
werkzaamheden te laten verrichten op een proefplaats. De proefplaatsing dient zo kort als mogelijk
doch tot maximaal 3 maanden te worden ingezet, met behoud van uitkering.
In de bijlage bij artikel 2 wordt de methode die het college gebruikt om de loonwaarde van die persoon
te bepalen omschreven. Bij de gevalideerde methode voor het vaststellen van de loonwaarde zullen
de ‘Nadere regels voor de loonwaardebepaling in het kader van de Participatiewet’ in acht worden
genomen.
Artikel 3 No-risk polis
De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen
met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-risk polis zorgt ervoor dat de werkgever
compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek
wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet
van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).
De no-risk polis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een
structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een
loonkostensubsidie ontvangt als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet, in aanmerking komt
voor de no-risk polis.
Voorwaarden
In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-risk polis.
Voor de inzet van de no-risk polis is het vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep
(zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of
de werkgever ten behoeve van hem een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de
Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben
binnen de gemeente.
Hoogte vergoeding
Het college kan de kosten van de no-riskpolis vergoeden voor werkgevers. Niet elke verzekering komt
voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor zijn regels gesteld in het tweede lid. Voor vergoeding komt
uitsluitend een no-riskpolis in aanmerking die ten hoogste vergoedt:
  • -
    het loon van de werknemer tot 115 procent van het minimumloon;
  • -
    15 procent boven de dekking voor extra werkgeverslasten.
Gemeente sluit verzekering af
Het college treedt op als verzekeringsnemer en de werkgever is de begunstigde.
Duur vergoeding no-riskpolis
De verzekerde periode bedraagt 24 maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.
Na twee jaar vervalt de no-riskpolis
De no-riskpolis heeft een maximale looptijd van twee jaar. Voorbeeld: de medewerker treed in dienst
op 1 januari en wordt het eerste half jaar niet ziek. Op 1 juli meldt de medewerker zich ziek. De noriskpolis
geldt dan nog voor maximaal 1,5 jaar. Na de maximale looptijd van 2 jaar vervalt elke
aanspraak op de polis door de werkgever. Mocht de medewerker ná de looptijd van de no-riskpolis
ziek worden, dan valt hij volledig onder verantwoordelijkheid van de werkgever en na verloop van tijd
onder verantwoordelijkheid van het UWV.
Naar boven