Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de
opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van
de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere
aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te
onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op
iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van
iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is.
Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen
te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben
op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening
binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de
voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de
Participatiewet. Het betreft:
- -
personen die algemene bijstand ontvangen;
- -
personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdeel b, van de WIA en artikel 36,
derde lid, onderdeel b, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking
gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die
persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet
- -
personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;
- -
personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet
-personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);
-personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);
-personen zonder uitkering.
Artikel 3 Nadere verplichtingen
De Afstemmingsverordening Participatiewet Capelle aan den IJssel 2015 en de
Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Capelle aan den IJssel 2011 regelen het opleggen van een
maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Echter, voor personen
zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet
verlagen als maatregel. Daarom is in het eerste lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen het
college (een deel van) de kosten die gemaakt zijn kan terugvorderen. Daartoe is het noodzakelijk dat
afspraken hierover schriftelijk worden vastgelegd. Terugvordering dient te geschieden op grond van
Op grond van het tweede lid kan het college een persoon uit de doelgroep zonder uitkering verplichten
mee te werken aan een onderzoek naar diens mogelijkheden en beperkingen, teneinde de juiste
voorziening aan te bieden en/of subsidie vast te stellen dan wel af te zien van het aanbieden van een
voorziening en/of subsidie.
Artikel 4 Evenwichtige verdeling
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in
de verordening de voorzieningen evenwichtig verdelen over de personen uit de doelgroep, waarbij
rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen.
Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele
beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake
de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen,
beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle
mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de
eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven,
door specifieke voorzieningen aan te bieden aan personen met een korte of een lange afstand tot de
Rekening houden met omstandigheden en beperkingen
Het college houdt bij het inzetten van een voorziening niet alleen rekening met de afstand tot de
arbeidsmarkt. Het college moet bij de inzet van de voorzieningen ook rekening houden met de
omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In het vijfde lid is opgenomen waarmee
het college in ieder geval rekening moet houden.
Artikel 5 Subsidie- en budgetplafonds
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen.
Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in
het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over
de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn
om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij
verordening budgetplafonds instellen.
De wet stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing
van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er
beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is
dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander
instrument of vorm van ondersteuning wordt uitgeweken.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden, zoals de loonkostensubsidie als
bedoeld in artikel 8 van deze verordening. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden
vóór de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27, lid 1 Awb).
Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen
De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college moet aanbieden.
Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet
bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Al naar gelang
de afstand van een persoon tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld
sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met
behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring
(bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk).
Artikel 7 Beëindigingsgronden
Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 7 van deze
verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde
arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de
Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat daarbij om de persoon zoals
bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdeel b, artikel 35, vierde lid, onderdeel b en artikel 36, derde lid,
onderdeel b, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de
arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren, waarbij het verdiende loon
ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen
loonkostensubsidie is verstrekt.
Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of
het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van
beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel
aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Artikel 8 Loonkostensubsidie
Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Daarin is, in lijn
met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld. De nadere
regelgeving wordt vastgesteld door het college. De gemeente dient bij het verlenen van een subsidie
rekening te houden met de EU-regelgeving rond staatssteun. Gesubsidieerde arbeid kan als één van
de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is
geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk te
helpen. De in dit artikel opgenomen loonkostensubsidie is niet gericht op personen met een
arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De in dit artikel
geregelde loonkostensubsidie moet dus worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals
bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. Die vorm van loonkostensubsidie is apart
geregeld in de Verordening Loonkostensubsidie Gemeente Capelle aan den IJssel 2015.
Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon
ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog)
niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken
om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de
bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen.
Artikel 9 Detacheringsbaan
De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden
om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaarden
vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. Het college zorgt ervoor
dat een persoon een dienstverband krijgt aangeboden door een derde, de werkgever. Die derde kan
bijvoorbeeld een detacheringsbureau zijn. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om
detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende
bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte
van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. Ten tweede worden
in de overeenkomst tussen werknemer en inlener afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de
Een werkstage onderscheidt zich van een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al
dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan
van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding.
Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en wat al dan niet
schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de
Werkstage is gericht op uitbreiden kennis en ervaring
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten
van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de
werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn
met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel een
onkostenvergoeding worden gegeven, mits er daadwerkelijk sprake is van een vergoeding van
Doelgroep aanbieden werkstage
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een werkstage aanbieden voor zover hij
een afstand tot de arbeidsmarkt heeft of voor zover hij nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt
(bijvoorbeeld een schoolverlater zonder werkervaring).
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een
normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat een persoon
claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van
specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een persoon
de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de
tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan een
persoon wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Opstellen schriftelijke overeenkomst
In het vierde lid is bepaald dat voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld.
Hierin wordt expliciet het doel van de stage opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Door deze
schriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het bij een werkstage niet gaat om
een reguliere arbeidsverhouding.
Artikel 11 Ondersteuning bij leer-werktraject
Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij
leer-werktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de
ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10
en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.
Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het college uitsluitend ondersteuning bij een leerwerktraject
kan aanbieden aan personen:
-van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog
-van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van 16 of 17 jaar oud
die dreigen uit te vallen uit school, maar door middel van een leer-werktraject alsnog een
startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de
mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter
voorkoming van schooluitval bij jongeren van 18 tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een
startkwalificatie kunnen behalen.
Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn
uitgesloten van ondersteuning bij arbeidsinschakeling op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van
de Participatiewet. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen
is vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt. In
het kader van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet betekent dit dat het college vanaf het
moment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bij
de arbeidsinschakeling kan bieden.
In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning
kan bieden aan personen jonger dan 18 jaar en aan personen van 18 tot 27 jaar die nog geen
startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat
het mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de
artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de
Artikel 12 Persoonlijke ondersteuning
In artikel 12 wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning geregeld. Het gaat hierbij om een
voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer
met beperkingen bij het verrichten van zijn werkzaamheden ondersteunt. Het moet dan ook gaan om
een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat
de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen
verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een
situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere
werkgever werkzaam kan zijn.
In dit artikel wordt het bieden van nazorg mogelijk gemaakt. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat
een persoon uit de doelgroep na uitstroom niet na een korte periode terugvalt in de uitkering.
De gemeente kan ertoe besluiten de nodige aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een
werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan
worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ongeacht of hiervoor loonkostensubsidie
is verleend aan de werkgever.
Artikel 14 Uitstroompremie
In de Participatiewet is geregeld dat een uitstroompremie premie kan worden verstrekt (artikel 31,
tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet). In nadere regels is vastgelegd wat de hoogte van de
premie is en aan welke voorwaarden voldaan moet worden.
Dit artikel heeft geen betrekking op de verplichting scholing aan te bieden zoals bedoeld in artikel 10a,
vijfde lid van de Participatiewet.
Soms kan het noodzakelijk zijn om eerst een scholingstraject aan te bieden, waardoor iemands
mogelijkheden op arbeidsinschakeling aanzienlijk kunnen toenemen. Scholing kan worden
aangeboden aan personen met of zonder een startkwalificatie. Maar vooral voor personen zonder
startkwalificatie kan scholing (anders dan uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs) noodzakelijk zijn voor
Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde
onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de
arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet). Dit is voor de
volledigheid opgenomen in het derde lid.
Artikel 17 Participatievoorziening beschut werk
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door
een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en
aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan
worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).
Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit.
Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut
werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie
uitvoeren. Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen met een grote
afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving
mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een
korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het
aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken.
Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder
aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van
de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de
personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen
uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot
arbeidsparticipatie hebben.
Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel
of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b,
tweede lid, van de Participatiewet).
Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente
of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige
totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de
gemeente besluiten het advies niet te volgen.
Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'
Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor
dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat
(artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een
publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet).
Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten.
Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of
stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers
Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk zijn in deze verordening
vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking
mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente
de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt.
Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente gelieerd bedrijf
zoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de
voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden.
Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor
beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal
geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met
partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen (vierde lid).
Artikel 18 Participatieplaats
Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt.
Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk
(artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar
of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.
Additionele werkzaamheden
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten
werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken.
Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn
allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden
beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een
persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor
zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is
wettelijk beperkt tot maximaal 4 jaar (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet). Na 9 maanden
wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft
vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet, dan wordt de participatieplaats
beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of
de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de
participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de
arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval
dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet).
Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de
De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het
eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele
werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar
het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de
arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a,
eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31,
tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie
begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de
hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Er is gekozen voor een
premie per zes maanden ter hoogte van 25% van het maximale bedrag dat genoemd wordt in
artikel 31, lid 2 onder j van de Participatiewet.
Artikel 19 Sociale activering
Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op
arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen
doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
Begrip sociale activering
Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle
activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op
zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet).
Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder
externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.
Doelgroep sociale activering
Voor de verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet gebruik te
maken van een voorziening gericht op sociale activering is vereist dat de mogelijkheid bestaat dat een
persoon op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt
gemaakt van een voorziening. Bestaat die mogelijkheid niet, dan kan een persoon niet worden
verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening. Sociale activering heeft tot doel personen
met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet
mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het
maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt,
er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op
College stemt duur activiteiten af op de persoon
Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om de duur van activiteiten in het kader van sociale
activering nader te bepalen. Het college moet de duur afstemmen op de mogelijkheden en
capaciteiten van een persoon. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, zal
een al te rigide termijn moeilijk zijn.
Artikel 20 Voorzieningen gericht op zorg en hulpverlening
Een persoon uit de doelgroep is niet in staat tot re-integratie wanneer er sprake is van ernstige
beperkingen, waarbij er een zorgvraag is. Indien er beperkingen zijn om algemeen geaccepteerde
arbeid te aanvaarden dan kunnen er voorzieningen worden aangeboden die deze beperkingen
verminderen of oplossen. Een voorziening gericht op zorg of hulpverlening kan worden ingezet
wanneer door het college aan de hand van onderzoek is vastgesteld dat een persoon uit de doelgroep
geen perspectief of pas op (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op arbeidsinschakeling
en dat inzet van de voorzieningen wenselijk is. De voorzieningen worden opgenomen in een
Artikel 55 van de wet biedt de mogelijkheid om naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 in
elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden,
verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling. Een verplichting kan, op advies van
een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.
Artikel 23 Wet inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen
Omdat de WIW en de I/D-regelgeving per 1 januari 2004 zijn vervallen is het noodzakelijk de lopende
afspraken met WIW-ers, inleners en I/D-werkgevers te borgen. Het betreft hier een beperkte groep
belanghebbenden die niet uitgebreid wordt.
De belanghebbenden, de voormalig WIW-ers, hebben een arbeidsovereenkomst die in stand is
gebleven onder de Participatiewet. Voor werknemers in vaste dienst kan de arbeidsovereenkomst in
theorie doorlopen tot het 65ste levensjaar van de werknemer.
Voor WIW-ers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst geldt dat na afloop ervan wordt bepaald of een
voorziening in het kader van de Participatiewet wordt ingezet. Dit hoeft geen nieuwe
arbeidsovereenkomst te zijn, maar een vorm van ondersteuning die adequaat is.