Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening Jeugdhulp Albrandswaard 2015”
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente
Albrandswaard in zijn openbare vergadering van
De griffier, De voorzitter,
Mr. Renske van der Tempel drs. Hans-Christoph Wagner
Toelichting verordening Jeugdhulp Albrandswaard 2015
De verordening Jeugdhulp Albrandswaard 2015 (hierna: de verordening) is gebaseerd op de “Wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen”, kortweg de Jeugdwet.
Wijze van totstandkoming verordening
Deze verordening is primair gericht op de situatie zoals beschreven in het Meerjarenbeleidskader Jeugdhulp gemeente Albrandswaard. Ze komt in voorts in belangrijke mate overeen met de VNG-modelverordening en de verordening jeugdhulp van de gemeente Rotterdam. Er vond afstemming plaats met de gemeentelijke verordening WMO 2015.
De verordening bevat een uitwerking van alle bepalingen die volgens de wet verplicht zijn (zie de artikelen 2.9, 2.12, 8.1.1 vierde lid, en 12.4, tweede lid, van de wet). Daarnaast zijn ook aanvullende bepalingen opgenomen ten einde een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van jeugdigen en ouders, mede gelet op de specifieke lokale praktijk.
Voorts zijn ter verduidelijking in de artikelsgewijze toelichting een aantal relevante passages uit de wet en de Memorie van Toelichting bij de wet opgenomen.
Totstandkoming van de
Jeugdwet
Op 18 mei 2010 presenteerde de Parlementaire werkgroep Toekomstverkenning jeugdzorg haar rapport ‘Jeugdzorg dichterbij’. De werkgroep concludeerde dat de jeugdzorg gebaat zou zijn bij één financiële regeling en één bestuurslaag, de gemeentelijke overheid, naast de rijksoverheid als stelselverantwoordelijke. Op 30 september 2010 werden de aanbevelingen van de werkgroep overgenomen. Vervolgens is op 29 oktober 2012 in het regeerakkoord van VVD en PvdA ‘Bruggen slaan’ opgenomen dat de jeugdzorg per 2015 gedecentraliseerd wordt naar gemeenten:
De decentralisatie omvat alle onderdelen: de jeugdzorg die nu een verantwoordelijkheid is van de provincie, de gesloten jeugdzorg onder regie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, de jeugd-GGZ die onder de ZVW valt, de zorg voor lichtverstandelijk gehandicapte jongeren op basis van de AWBZ en de jeugdbescherming en jeugdreclassering van Veiligheid en Justitie. Deze decentralisatie wordt gecoördineerd op het ministerie van VWS. Ouders zijn er voor verantwoordelijk hun kinderen veilig en gezond te laten opgroeien. Wanneer de ontwikkeling van kinderen ernstig in gevaar komt, moet de overheid tijdig ingrijpen. Dat is in het verleden ondanks toenemende
budgetten
niet altijd gebeurd. De jeugdzorg zal daarom de komende jaren sterk worden verbeterd. Tegelijkertijd zullen de fors gestegen uitgaven voor jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd worden teruggebracht.
Niet alleen de jeugdzorg gaat overigens naar gemeenten. Ook via de Participatiewet en de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) krijgen gemeenten nieuwe taken. Uitgangspunt bij deze drie decentralisaties in het sociaal domein is volgens het akkoord ‘één gezin, één plan, één regisseur’. Er komt een einde aan de praktijk waarbij vele hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van één gezin.
Het wetsontwerp Jeugdwet is van 19 juli tot 18 oktober 2012 onderwerp geweest van internetconsultatie. Na verwerking van de (vele) commentaren is het wetsontwerp aangeboden aan de Raad van State, die op 31 mei 2013 zijn advies vaststelde. Op 1 juli 2013 is het wetsontwerp Jeugdwet aangeboden aan de Tweede Kamer. Op 18 oktober 2013 stemde de meerderheid van de Tweede Kamer in met het wetsontwerp. Vervolgens stemde ook de meerderheid van de Eerste Kamer op 18 februari 2014 in met het wetsontwerp.
Opdrachten
Jeugdwet
aan de gemeente
De Jeugdwet draagt gemeenten via een beleidsplicht op het opvoedkundig klimaat in gezinnen en wijken, buurten, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen te versterken.
Ook vraagt de wet gemeenten beleid te maken gericht op vroege signalering van en vroegtijdige interventie bij opvoed- en opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen (preventie).
De wet stelt geen nadere eisen aan deze beleidsopdrachten.
Wel moet het aanbod van jeugdhulp kwalitatief en kwantitatief toereikend zijn.
Daarnaast regelt de Jeugdwet de jeugdhulp. Hieronder vallen de volgende functies, gedefinieerd in art. 1.1:
- 1.
ondersteuning van en hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige of opvoedingsproblemen van ouders;
- 2.
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijk of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem;
- 3.
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking.
Niet
onder de werkingvan de Jeugdwet vallen:
- •
Het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg dat onder verantwoordelijkheid van gemeenten aan ouders en kinderen wordt aangeboden op grond van de Wet publieke gezondheid.
- •
Onderwijsgebonden leerlingenzorg in school
.
- •
Huisartsenzorg aan jeugdigen, praktijkondersteuning huisartsen aan jeugdigen en extramurale psychofarmaca verstrekt aan jeugdigen (minderjarigen), vallende onder de basisverzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet.
- •
Zorg verleend op basis van ‘romp-AWBZ’, d.w.z. de AWBZ-zorg die overblijft na decentralisatie taken naar gemeenten, te weten de intramurale zorg voor gehandicapten en ouderen met een zware zorgvraag.
Bovendien is artikel 1.2 van de wet van belang, waarin ingegaan wordt op samenloop met andere wetten die een recht op een voorziening regelen. Dit artikel luidt als volgt:
1. Het college is niet gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen:
a. indien er met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op zorg als bedoeld bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet, of
b. indien naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, met uitzondering van een voorziening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de jeugdige in staat stelt dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijk leven te structureren en daarover regie te voeren.
2. Indien er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de betreffende problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg, op grond van een aanspraak op zorg als bedoeld bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van deze wet kan worden verkregen, is het college gehouden deze voorziening op grond van deze wet te treffen.
3. In
afwijking van het eerste lid is het college gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen, indien jeugdhulp voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing.
In de verordening is aandacht besteed aan de rechtsbescherming van jeugdigen en ouders zodra deze met de gemeente te maken krijgen in het kader van de wet.
Dat begint al vanaf het eerste moment dat een hulpvraag zich aandient: de gemeente dient dan in het belang van een zorgvuldige procedure te zorgen voor registratie van relevante gegevens en betrokkenen hierover goed te informeren.
Hierover zullen door het college nog aanvullende regels worden vastgesteld, op basis van een beleidsvisie ten aanzien van de verwerking van gegevens in het sociale domein. Er is een BAR 3D-werkgroep van start gegaan, met het doel het opstellen van een privacydocument.
In dit document zal ingegaan worden op vragen als: Welke persoonsgegevens mag de gemeente registreren? Wat zijn de uitzonderingen op het uitgangspunt dat voorafgaande toestemming van betrokkene is vereist? Hoe kan betrokkene zijn privacyrechten goed uitoefenen? Welke waarborgen zijn er ten aanzien van de beveiliging van persoonsgegevens? Voor burgers die met wijkteams (JGT en sociale teams) te maken krijgen zal een folder privacy worden opgesteld. Verder zullen ten behoeve van de professionals van de wijkteams instructies en protocollen worden opgesteld (dan wel worden aangepast / verbeterd) en cursussen/trainingen worden gegeven om hun deskundigheid en vaardigheden bij het omgaan met vraagstukken op het gebied van privacy te bevorderen.
Wat is het concrete aanbod van voorzieningen om te voldoen aan hulpvragen van jeugdigen
De wet gaat ervan uit dat de gemeente via de verordening helder maakt wat concreet het aanbod is aan voorzieningen dat wordt ingezet om te voldoen aan de hulpvragen van jeugdigen en ouders.Dat aanbod is op te maken uit de opsomming in artikel 2, waarbij ook de in de wet genoemde ‘overige voorzieningen’ vermeld zijn. Deze overige voorzieningen zijn in principe vrij toegankelijk en worden zonder beschikking aangeboden.De gemeente kan overigens wel behulpzaam bij het toeleiden van een jeugdige of zijn ouders naar een overige voorziening. Dat is dan dus niet in het kader van een ‘aanvraag’ in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Die aanvraag is immers uitsluitend gericht op het toekennen van een individuele voorziening.
Mocht uit de contacten met een jeugdige of zijn ouders blijken dat deze vinden dat er meer nodig is dan een overige voorziening, dan wordt dat vastgelegd en kan die vastlegging desgewenst alsnog als een aanvraag voor een individuele voorziening in behandeling worden genomen. Bij een weigering is er dan de mogelijkheid van bezwaar en beroep. In de artikelsgewijze toelichting wordt op deze situatie nader ingegaan.
Bezwaar en beroep is uitgesloten bij jeugdhulp die wordt ingezet in het gedwongen kader, dus bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Dan geeft de gemeente ook geen beschikking af. De gemeente is niettemin wel verantwoordelijk voor het leveren van de jeugdhulp. Welke dat is, wordt door de gecertificeerde instelling bepaald. De wet eist wel dat deze daarover overlegt met de gemeente.
Deze verordening gaat verder niet in op de procedure in het gedwongen kader, waarbij vooral dwingende bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (in verband met kinderbeschermingsmaatregelen) en uit het Wetboek van Strafrecht (in verband met reclassering) van belang zijn. De verantwoordelijkheid van de gemeente is beperkt tot de verplichting om in voorkomende gevallen de nodig geachte inzet van jeugdhulp te bieden. Overigens is de insteek van de gemeente wel om het jeugd- en gezinsteam ook bij afwegingen over maatregelen in het gedwongen kader een rol te laten vervullen. Dit op basis van de positieve ervaringen die opgedaan zijn bij de pilot Jeugdbeschermingsplein in Rotterdam-Zuid.
Toegang tot het gemeentelijk aanbod aan voorzieningen kan lopen via de jeugd- en gezinsteams in de gemeente, maar ook via in de wet en verordening genoemde verwijzers: huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten. Om dat proces goed te kunnen stroomlijnen is het noodzakelijk dat de gemeente in kennis wordt gesteld van de verwijzingen die leiden tot een aanspraak op het gemeentelijke hulpaanbod. Een goede inkoop van jeugdhulp door de gemeente zal in principe moeten voorkomen dat er verwezen wordt naar een voorziening die de gemeente niet (meteen) beschikbaar heeft. Goede afspraken tussen gemeente en verwijzers zoals voorgeschreven in art. 2.7, vierde lid, van de wet, zijn hiervoor natuurlijk ook van belang.
Verder kan het ook nog zijn dat gekozen wordt voor het toekennen van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget. Ingeval van doorverwijzing door de huisarts, jeugdarts of medisch specialist kan dit alleen na het afgeven van een verleningsbeschikking en na overlegging van een door de jeugdige of zijn ouders ingediend plan met begroting over hoe zij het pgb gaan besteden.
Gedurende de procedure zoals in de verordening beschreven, zijn er – onafhankelijk van de duur van de procedure – verschillende momenten te bepalen waarbij vastlegging met het oog op de rechtsbescherming van belang is. Een onderzoeks- of gespreksverslag of een ondersteuningsplan zijn de in de verordening genoemde documenten die met het oog op de aanvraag voor een individuele voorziening relevant kunnen zijn en daarom ter ondertekening dienen te worden aangeboden.
Indien uit het ‘niet-voor-akkoord’ ondertekenen blijkt dat de jeugdige of zijn ouders het niet eens zijn met de inhoud van deze documenten, zal het college dit desgewenst formaliseren door het verstrekken van een beschikking. Hiertegen kan betrokkene vervolgens bezwaar maken.
Uit oogpunt van rechtsbescherming is het van belang dat er
geen onredelijkedoorlooptijden ontstaan. Dat hangt sterk samen met de mate van complexiteit van de hulpvraag. Om die reden zijn er geen concrete termijnen in de verordening opgenomen. Wel zijn hierna in de artikelsgewijze toelichting
streeftermijnen opgenomen. Deze gelden als richtsnoer voor de werkinstructies voor de jeugd en gezinsteam. Ook wordt in de artikelsgewijze toelichting nog nader verduidelijkt waartoe de gemeente verplicht is volgens de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de beslistermijn.
Het klachtrecht en de medezeggenschap van belanghebbenden tegenover de aanbieders (jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen c.q. uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering) is geregeld in de wet (paragraaf 4.2, ‘rechtspositie jeugdigen en ouders’).
Voor zover het de gemeente betreft, gelden reeds bestaande algemene regelingen. Voor klachtrecht geldt hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voor inspraak geldt artikel 150 van de Gemeentewet. Niettemin is voor de duidelijkheid in deze verordening een bepaling omtrent het klachtrecht opgenomen, die verwijst naar de klachtregeling BAR-organisatie. De medewerkers van de gemeente zijn immers sinds 1 januari 2014 niet meer in dienst van de gemeente, doch in dienst van de BAR-organisatie. De Nationale Ombudsman is in de Klachtregeling gepositioneerd als tweedelijns instantie.
Overal waar in de verordening wordt gesproken over de jeugdige of zijn ouders, moet tevens de jeugdige en zijn ouders worden gelezen. Er is dan sprake van een en/of-situatie.
Hoofdstuk 10 van de wet bevat bepalingen omtrent het overgangsrecht. In de Memorie van Toelichting, artikelsgewijze deel, onder artikel 10.1 tot en met 10.4, staat hierover onder andere het volgende vermeld:
Uitgangspunt bij de decentralisatie van alle jeugdhulp is dat gemeenten vanaf de inwerkingtreding van deze wet verantwoordelijk zijn voor alle jeugdigen en ouders die een beroep doen op jeugdhulp. Wel is ervoor gekozen om een overgangsjaar in te bouwen met betrekking tot die jeugdigen en hun ouders die op het moment van inwerkingtreding reeds een verwijzing in de zin van de Zorgverzekeringswet (
Zvw
) of een indicatiebesluit in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of de Wet op de jeugdzorg (
Wjz
) hebben. Deze verwijzingen en indicatiebesluiten blijven nog een jaar na inwerkingtreding van de onderhavige wet gelden, met dien verstande dat de gemeente vanaf het moment van inwerkingtreding de financieel verantwoordelijke partij wordt.
Nieuwe gemeentelijke taken:
Tot 1 januari 2015 hebben ouders en jeugdigen recht op hulp en zorg bij de provinciale en stadsregionale jeugdzorg, ziektekostenverzekering en AWBZ. Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor alle jeugdhulptaken. Hieraan is een jeugdhulpplicht verbonden. De gemeente dient daar waar een jeugdige of zijn ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie, een voorziening te treffen op het gebied van jeugdhulp. Uitgangspunt hierbij blijft de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders. Het college is alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Vervolgens beslist de gemeente of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft.
In het meerjarenbeleidskader Jeugdhulp heeft de gemeente uiteengezet hoe zij haar nieuwe taken gaat uitvoeren. Met dit beleid beoogt de gemeente de volgende doelstellingen te realiseren:
Zoveel mogelijk jeugdigen groeien kansrijk en veilig op, ontwikkelen hun talenten en participeren naar vermogen in de samenleving. Binnen het eigen gezin wordt hiervoor een sterke basis gelegd
In de directe leefomgeving van gezinnen (buurt, wijk, gemeente) komt een pedagogische civil society tot ontwikkeling, die effectieve ondersteuning biedt bij alledaagse vraagstukken rondom de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen
Door een gebiedsgerichte aanpak waar alle disciplines in vertegenwoordigd zijn kan snel de juiste hulp –van licht tot zwaar- bepaald en ingezet worden
Gewerkt wordt met één plan en er wordt één casusregisseur ingezet, zo nodig voor alle gezinsleden
De integrale benadering wordt vanaf het eerste contact bij de toegang al ingezet
De in te zetten jeugdhulp is afgestemd met andere interventies in of rondom het gezin op het gebied van veiligheid, (passend) onderwijs, werk en inkomen, maatschappelijke ondersteuning en (jeugd)gezondheidszorg
Bij de in te zetten jeugdhulp is de vraag het uitgangspunt. Bij deze vraag wordt het juiste aanbod gezocht of zo nodig gecreëerd. Daar waar van toepassing wordt gewerkt met arrangementen
Het behandelplan wordt in principe altijd met de ouder/jeugdige opgesteld en zij hebben een rol in het monitoren van de uitvoering
Bij niet-alledaagse problemen (meervoudige of complexe problematiek) krijgen jeugdigen en hun ouders zo snel mogelijk de informele of professionele hulp die ze nodig hebben waarbij het uitgangspunt één gezin, één plan is. Waar mogelijk wordt deze verleend door de Jeugd- en Gezins Coach, waar nodig schuiven specialisten aan
Hulpverleners participeren zoveel mogelijk in het dagelijks leven van het gezin. Behandeling en opvang buiten deze setting vindt alleen plaats als de problematiek en/of de veiligheidssituatie dat nadrukkelijk vereisen
Tijdige en adequate signalering van (dreigende) problemen zorgt er voor dat in de meeste gevallen kan worden volstaan met preventieve interventies en lokale vormen van professionele hulp. Het gebruik van specialistische en gedwongen vormen van jeugdhulp neemt daardoor af