Algemene plaatselijke verordening Wassenaar 2014
De raad van de gemeente Wassenaar
 
Gezien het voorstel van het college d.d. 26 mei 2014
 
Gelet op artikel 108, eerste lid, artikel 149, artikel 147, artikel 151a, artikel 151b, artikel 154a en artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet, artikel 6 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, artikel 30c van de Wet op de kansspelen en de Algemene Wet Bestuursrecht;
 
besluit:
 
De navolgende Algemene plaatselijke verordening Wassenaar 2014 vast te stellen
 
ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING WASSENAAR 2014
 
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
Artikel 1:2 Beslistermijn
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
Artikel 1:7 Termijnen
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
Artikel 1:9 Verlening van rechtswege
Artikel 1:10 Geen verlening van rechtswege
 
Hoofdstuk 2. Openbare orde
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
 
Afdeling 2. Betoging
Artikel 2:2 Optochten
Artikel 2:3 kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Artikel 2:4 Afwijking termijn
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
 
Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
 
Afdeling 4: Vertoning e.d. op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
Artikel 2:8 Dienstverlening
Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
 
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
 
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijke voorwerp en sport en spel
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
 
Afdeling 7. Evenementen
Artikel 2:24 Begripsbepaling
Artikel 2:25 Evenementen
Artikel 2:26 Ordeverstoring
 
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
Artikel 2:29 Sluitingstijd
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Artikel 2:34
 
Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank-en Horecawet
Artikel 2:34a Begripsbepaling
Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen
 
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepalingen
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Artikel 2:37 Nachtregister
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
 
Afdeling 10. Toezicht op kansspelen
Artikel 2:39 Kansspeelautomaten begripsbepalingen
Artikel 2:39a Vergunningplicht speelautomatenhal
Artikel 2:39b Aanvraag vergunning
Artikel 2:39c Beslistermijn
Artikel 2:39d Weigering vergunning
Artikel 2:39e Voorschriften
Artikel 2:39f Wijziging beheerder
Artikel 2:39g Intrekking vergunning
Artikel 2:39h Wijzigingen in exploitatie
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
 
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal
Artikel 2:45 Betreden en beschadigen van plantsoenen e.d.
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
Artikel 2:56 Alarminstallaties
Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Artikel 2:61 Wilde dieren
Artikel 2:62 Loslopend vee
Artikel 2:63 Sleuteladres
Artikel 2:64 Overlast door skaters e.d.
Artikel 2:65 Bedelarij
 
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepaling
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Artikel 2:70 Verzameling van personen in het kader van heling
 
Afdeling 13. Vuurwerk
Artikel 2:71 Begripsbepaling
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
 
Afdeling 14. Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Artikel 2:74a Verzameling van personen in het kader van verdovende middelen.
 
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
 
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 1. Begripsbepalingen
Artikel 3:1 Begripsbepalingen
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
Artikel 3:3 Nadere regels
 
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:4 Seksinrichtingen
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Artikel 3:6 Sluitingstijden
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
Artikel 3:9 Straatprostitutie
Artikel 3:10 Sekswinkels
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
 
Afdeling 3. Beslistermijn: weigeringsgronden
Artikel 3:12 Beslistermijn
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
 
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
Artikel 3:15 Wijziging beheer
 
Afdeling 5. Overgangsbepaling
Artikel 3:16 Overgangsbepaling
 
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Artikel 4:5a Traditioneel schieten
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Artikel 4:6a Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen
Artikel 4:6b Geluidhinder door vrachtauto’s
 
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:7 Straatvegen
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
 
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Artikel 4:11a Aanvraag omgevingsvergunning
Artikel 4:11b Weigeringsgronden
Artikel 4:11c Bijzondere vergunningsvoorschriften
Artikel 4:12 Herplant-/instandhoudingsplicht
Artikel 4:12a Schadevergoeding
Artikel 4:12b Bestrijding iepziekte
Artikel 4:12c Bescherming bomen
Artikel 4:12d Afstand tot de erfgrens
 
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame
 
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17 Begripsbepaling
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
 
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Afdeling 1. Parkeerexcessen
Artikel 5:1 Begripsbepalingen
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
 
Afdeling 2. Collecteren
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
 
Afdeling 3. Venten
Artikel 5:14 Begripsbepaling
Artikel 5:15 Ventverbod
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
 
Afdeling 4. Standplaatsen
Artikel 5:17 Begripsbepaling
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht
 
Afdeling 5. Snuffelmarkten
Artikel 5:22 Begripsbepaling
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
 
Afdeling 6. Openbaar water
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen
Artikel 5:25a Bouwen woonschepen
Artikel 5:26 Ligplaatsen overige vaartuigen
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Artikel 5:27a Verbod motorvaartuigen
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
 
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:31a Begripsbepalingen
Artikel 5:32 Crossterreinen
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
 
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
 
Afdeling 9. Verstrooiing van as
Artikel 5:35 Begripsbepaling
Artikel 5:36 Verboden plaatsen asverstrooiing
Artikel 5:37 Hinder of overlast asverstrooiing
 
Afdeling 10. Strand
Artikel 5:38 Begripsomschrijvingen
Artikel 5:39 Gevaar of overlast in zee of op het strand
Artikel 5:40 Gevaarlijke situaties in zee
Artikel 5:41 Varen in zee
Artikel 5:42 Vaartuigen op het strand
Artikel 5:43 Rijden op het strand
Artikel 5:44 Vrijhouden strand voor redding en hulpverlening
Artikel 5:45 Honden op het strand
Artikel 5:46 Het vissen op of vanaf het strand
 
Afdeling 11. Gemeentewapen
Artikel 5:47 Gemeentewapen
 
HOOFDSTUK 6. Naamgeving en nummering (adressen)
Artikel 6:1. Algemene bepalingen
Artikel 6:2 Naamgeving en begrenzing van woonplaatsen en toekennen van namen aan openbare ruimte
Artikel 6:3 Nummeren van verblijfsobjecten, ligplaatsen, standplaatsen en afgebakende terreinen
Artikel 6:4 Aanbrengen namen en nummers
Artikel 6:5 Gedoogplicht naamborden
Artikel 6:6 Verplichting tot aanbrengen van nummerborden
Artikel 6:7 Uitvoeringsvoorschriften
 
Hoofdstuk 7. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 7:1 Strafbepaling
Artikel 7:2 Toezichthouders
Artikel 7:3 Binnentreden woningen
Artikel 7:4 Intrekking oude verordeningen
Artikel 7:5 Overgangsbepalingen
Artikel 7:6 Inwerkingtreding
Artikel 7:7 Citeertitel
 
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
 
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
bouwwerk: hetgeen in artikel 1.1, eerste lid, van de Wassenaarse bouwverordening daaronder wordt verstaan;
 
college: het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar;
 
gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;
 
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
 
openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
 
openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
 
rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
 
weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.
 
Artikel 1:2 Beslistermijn
  • 1.
    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
  • 2.
    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.
  • 3.
    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  van toepassing indien beslist wordt op een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, derde lid, artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 en artikel 4:15.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
  • 1.
    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
  • 2.
    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
  • 1.
    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
  • 2.
    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
  • a.
    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
  • b.
    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
  • c.
    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
  • d.
    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of
  • e.
    indien de houder dit verzoekt.
Artikel 1:7 Termijnen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
  • a.
    de openbare orde;
  • b.
    de openbare veiligheid;
  • c.
    de volksgezondheid;
  • d.
    de bescherming van het milieu.
Artikel 1:9 Verlening van rechtswege
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de artikelen:
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Artikel 5:15 Ventverbod
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Artikel 5:47 Gemeentewapen
Artikel 1:10 Geen verlening van rechtswege  
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de artikelen:
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Artikel 2:10 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
Artikel 2:25 Evenementen
Artikel 2:29 Sluitingstijd
Artikel 2:39a Vergunningplicht speelautomatenhal
Artikel 2:39d Leeftijdsvereiste speelautomatenhal
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Artikel 3:4 Seksinrichtingen
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Artikel 4:6b Geluidhinder door vrachtauto’s
Artikel 4:12b Bestrijding iepziekte
Artikel 4:12c Bescherming bomen
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Artikel 5:25a Bouwen woonschepen
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Artikel 5:42 Vaartuigen op het strand
Artikel 5:43 Rijden op het strand
Artikel 5:45 Honden op het strand
Artikel 5:46 Het vissen op of vanaf het strand
 
Hoofdstuk 2. Openbare orde
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
  • 2.
    Degene die op een openbare plaats
    • a.
      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
    • b.
      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
    • c.
      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
  • 3.
    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van onregeldheden zijn afgezet.
  • 4.
    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
  • 5.
    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen , vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
     
Afdeling 2. Betoging
Artikel 2:2 Optochten
[gereserveerd]
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen en openbare plaatsen
  • 1.
    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 4 x 24 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
  • 2.
    De kennisgeving bevat:
    • a.
      naam en adres van degene die de betoging houdt;
    • b.
      het doel van de betoging;
    • c.
      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstop van aanvang en van de beëindiging;
    • d.
      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
    • e.
      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en
    • f.
      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen
  • 3.
    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
  • 4.
    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
  • 5.
    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.
Artikel 2:4 Afwijking termijn
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
 
Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1.
    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aanwezen openbare plaatsen.
  • 2.
    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
  • 3.
    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
  • 4.
    Het college kan ontheffingen verlenen van het verbod in het eerste lid.
 
Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
[gereserveerd]
Artikel 2:8 Dienstverlening
[gereserveerd]
Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
  • 1.
    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
  • 2.
    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
  • 3.
    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
     
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, kan de vergunning bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:
      • a.
        indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
      • b.
        indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
      • c.
        in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
  • 3.
    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • 4.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:
    • a.
      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
    • b.
      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
    • c.
      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;
    • d.
      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:
      • -
        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt; en
      • -
        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;
      • -
        geen onderdeel verdan dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt.
    • e.
      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met het laden of lossen daarvan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddelijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
    • f.
      voertuigen;
    • g.
      afvalstoffen, voor zover de inzameling en aanbieding geschieden overeenkomstig het bepaalde in de Afvalstoffenverordening Wassenaar;
    • h.
      uitstallingen die vallen onder de door het college vastgestelde nadere regels.
  • 5.
    In afwijking van het eerste lid is geen vergunning vereist indien wordt voldaan aan de door het college vastgestelde nadere regels ten aanzien van soorten stoffen of voorwerpen en de plaatsing daarvan op de weg of een weggedeelte, mits:
    • a.
      het voornemen tot het aanbrengen, plaatsen en hebben bij het college is gemeld en
    • b.
      de melding uiterlijk twee weken voorafgaande aan het aanbrengen, plaatsen of hebben is gedaan.
  • 6.
    Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing op voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
  • 7.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.
  • 8.
    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, is niet van toepassing indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
  • 9.
    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken;
  • 10.
    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, is niet van toepassing indien in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
  • 2.
    De vergunning wordt verleend:
    • a.
      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of
    • b.
      door het college in de overige gevallen.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.
  • 4.
    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening Zuid-Holland 2010, de Keur Rijnland 2009, de Telecommunicatiewet of de mede daarop gebaseerde Verordening werkzaamheden kabels en leidingen Wassenaar.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
  • 1.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, kan het bevoegd gezag de vergunning als bedoeld in het eerst lid weigeren indien dit ten koste gaat van:
    • a.
      de bruikbaarheid van de weg;
    • b.
      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
    • c.
      het uiterlijk aanzien van de omgeving;
    • d.
      groenvoorzieningen in de gemeente.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening Zuid-Holland 2010 of de Keur Rijnland 2009.
     
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
  • 1.
    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.
  • 2.
    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
  • 1.
    Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg of openbare plaats te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het tweede lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of openbare plaats grenzend aan dat bedrijf of winkelcentrum en tevens de parkeerplaats ten behoeve van dat bedrijf of winkelcentrum.
  • 2.
    Een bedrijf dat winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze
    • a.
      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en
    • b.
      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.
  • 3.
    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats of de weg achter te laten anders dan op een daartoe ingerichte plaats.
  • 4.
    Het in het tweede lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer. 
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp en sport en spel
  • 1.
    Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
  • 2.
    Het is verboden op of aan de weg enig spel of enige sport te beoefenen, indien daardoor hinder of overlast voor personen, dan wel beschadiging van goederen ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
[gereserveerd]
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1.
    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:
    • a.
      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;
    • b.
      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
  • 2.
    De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht. 
  • 3.
    De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1.
    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.
  • 3.
    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
  • 4.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg of in het openbaar water.
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1.
    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
  • 2.
    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
[gereserveerd]
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
  • 1.
    Het is verboden:
    • a.
      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
    • b.
      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
  • 2.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.
     
Afdeling 7. Evenementen
Artikel 2:24 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
    • a.
      bioscoopvoorstellingen;
    • b.
      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
    • c.
      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
    • d.
      het in een inrichting in de zin van Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
    • e.
      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
    • f.
      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 van deze verordening.
  • 2.
    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.
  • 3.
    Onder evenement wordt mede verstaan:
    • a.
      een herdenkingsplechtigheid;
    • b.
      een braderie;
    • c.
      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
    • d.
      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
    • e.
      een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement);
    • f.
      een snuffelmarkt.
Artikel 2:25 Evenementen
  • 1.
    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
  • 2.
    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:
    • a.
      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 60 personen;
    • b.
      het evenement tussen 7.00 uur en 23.00 uur plaats vindt;
    • c.
      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;
    • d.
      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;
    • e.
      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object;
    • f.
      er een organisator is; en
    • g.
      de organisator ten minste 14 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.
  • 3.
    De burgemeester kan binnen 6 dagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
  • 4.
    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een snuffelmarkt die plaats vindt in een ruimte die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik is als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
  • 5.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
  • 6.
    Voor bepaalde nader door de burgemeester aan te wijzen categorieën van evenementen, kan de burgemeester in afwijking van het bepaalde in artikel 1:3, eerste lid, besluiten een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid niet te behandelen, indien de aanvraag wordt ingediend minder dan dertien weken vóór het tijdstip waarop het evenement zal plaatsvinden.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
 
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder:
    • a.
      openbare inrichting:
      • i.
        een hotel, restaurant, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;
      • ii.
        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;
    • b.
      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta-of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereikd of verstrekt.
  • 2.
    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta-of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
[gereserveerd]
Artikel 2:29 Sluitingstijd
  • 1.
    Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 00.30 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 05.00 uur (sluitingstijd).
  • 2.
    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.
  • 3.
    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.
  • 4.
    Voor een openbare inrichting die zich bevindt in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
  • 5.
    Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer  is voorzien.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
  • 1.
    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
  • 2.
    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet  voorziet.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:
  • a.
    de orde te verstoren;
  • b.
    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
  • 1.
    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2.
    De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt;
  • 3.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:29 en 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 2:34
[gereserveerd]
 
Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet
Artikel 2:34a Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • -
    alcoholhoudende drank,
  • -
    horecabedrijf,
  • -
    horecalocaliteit,
  • -
    inrichting,
  • -
    paracommerciële rechtspersoon,
  • -
    sterke drank,
  • -
    slijtersbedrijf en
  • -
    zwak-alcoholhoudende drank,
dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen
  • 1.
    Een paracommercieel rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor aanvang en tot uiterlijk twee uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met het statutaire doel van de rechtspersoon.
  • 2.
    Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen, en in de inrichting te houden bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, zoals bedoeld in artikel 4, derde lid van de Drank- en Horecawet.
     
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:37 Nachtregister
[gereserveerd]
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op kansspelen
Artikel 2:39 Kansspeelautomaten begripsbepalingen
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder:
    • a.
      wet: de Wet op de kansspelen;
    • b.
      Speelautomatenbesluit: KB van 23 mei 2000, Stb. 224, houdende regels ter uitvoering van titel Va van de wet, zoals gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Staatsblad 2001, 415;
    • c.
      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de wet;
    • d.
      behendigheidsautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder b van de wet;
    • e.
      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de wet;
    • f.
      hoogdrempelig: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de wet;
    • g.
      laagdrempelig: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de wet;
    • h.
      exploitant: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een speelautomatenhal exploiteert;
    • i.
      speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van kansspelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b, van de wet;
    • j.
      beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddelijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in de speelautomatenhal;
    • k.
      weg: de weg ald bedoeld in artikel 1:1, alsmede kampeerplaatsen en de aan de wegen of paden liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
Artikel 2:39a Vergunningplicht speelautomatenhal
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.
  • 2.
    De burgemeester kan voor maximaal één speelautomatenhal een vergunning verlenen.
  • 3.
    De burgemeester kan uitsluitend een vergunning voor een speelautomatenhal verlenen voor het deel van de gemeente dat op de bij deze verordening behorende kaart is aangegeven.
Artikel 2:39b Aanvraag vergunning
De exploitant dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van:
  • a.
    een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- en/of behendigheidsautomaten worden opgesteld;
  • b.
    een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken;
  • c.
    een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;
  • d.
    een verklaring omtrent gedrag
    • -
      van de exploitant dan wel, indien de exploitant een rechtpersoon is, van degene(n) die de onderneming krachtens de (eventueel bij te voegen) statuten vertegenwoordigt(en) en
    • -
      van de beheerder.
Artikel 2:39c Beslistermijn
  • 1.
    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist de burgemeester op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:39 a binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met bijbehorende bescheiden heeft ontvangen.
  • 2.
    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, tweede lid, kan de beslissing eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd. De beslissing wordt alleen verdaagd als de complexiteit van de aanvraag dat noodzakelijk maakt.
Artikel 2:39d Weigering vergunning
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, wordt de vergunning geweigerd, indien:
    • a.
      door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
    • b.
      de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, dan wel een stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;
    • c.
      de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is, tenzij de speelautomatenhal ook toegankelijk is via een hotel dat direct grenst aan de speelautomatenhal en toegang heeft tot de speelautomatenhal
    • d.
      het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;
    • e.
      de beheerder(s) de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;
    • f.
      de exploitant of de beheerder(s) van de speelautomatenhal niet voldoen aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;
    • g.
      de exploitant of de beheerder(s) onder curatele staat (staan) of bewind is ingesteld over één of meer aan hen toebehorende goederen, als bedoeld in Boek 1, titel 19, van het Burgerlijk Wetboek.
  • 2.
    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de leeftijdsvereiste, gesteld in het eerste lid, onder e.
Artikel 2:39e Voorschriften
  • 1.
    De vergunning is persoonsgebonden.
  • 2.
    In een aanhangsel bij de vergunning wordt de naam van de beheerder(s) vermeld.
  • 3.
    Aan de vergunning worden voorschriften en beperkingen verbonden. Deze hebben in elk geval betrekking op:
    • a.
      de opening - en sluitingstijden van de speelautomatenhal;
    • b.
      het toezicht in de speelautomatenhal;
    • c.
      het aantal en type speelautomaten dat mag worden opgesteld;
    • d.
      de exploitatie van de hal.
Artikel 2:39f Wijziging beheerder
  • 1.
    Indien een overeenkomstig artikel 2:39e, tweede lid, in een aanhangsel bij de vergunning vermelde beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de exploitant dit onverwijld te melden aan de burgemeester.
  • 2.
    Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens:
    • a.
      een persoon als beheerder te laten bijschrijven;
    • b.
      de aantekening door te laten halen dat een beheerder geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of de exploitatie van de speelautomatenhal.
  • 3.
    De melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
  • 4.
    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel in de zin van het tweede lid en onder a indien:
    • a.
      de beheerder niet voldoet aan de leeftijdsvereiste genoemd in artikel 2:39d, eerste lid, onder e;
    • b.
      de beheerder van de speelautomatenhal niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;
    • c.
      de beheerder onder curatele staat of bewind is ingesteld over één of meer aan hem toebehorende goederen, als bedoeld in Boek 1, titel 19, van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 2:39g Intrekking vergunning
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6, kan de burgemeester de vergunning intrekken indien de exploitatie van de speelgelegenheid voor een periode van langer dan zes maanden wordt onderbroken of onderbroken is.
  • 2.
    indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 2:39d, eerste lid, onder a.
Artikel 2:39h Wijzigingen in exploitatie
  • 1.
    Indien een exploitant komt te overlijden dient, indien voortzetting van de exploitatie wordt beoogd, binnen twaalf weken een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.
  • 2.
    In alle andere gevallen van wisseling van exploitant dient binnen vier weken na overname van de speelautomatenhal een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.
  • 3.
    Zolang op een tijdig ingediende aanvrage niet is beslist is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning.
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
  • 1.
    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.
  • 2.
    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.
     
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1.
    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet  gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
  • 2.
    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet  gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
  • 3.
    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
  • 4.
    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
  • 1.
    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
  • 2.
    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
    • a.
      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
    • b.
      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
  • 3.
    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
  • 4.
    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
  • 5.
    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
  • 6.
    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
  • 7.
    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1.
    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.
  • 2.
    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
  • 2.
    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
  • 3.
    Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of ander voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.
  • 4.
    Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden dat de in dat lid bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:45 Betreden en beschadigen van plantsoenen e.d.
  • 1.
    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.
  • 2.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:
    • a.
      voor binnen de genoemde plaatsen liggende grasperken en
    • b.
      indien het college de genoemde plaatsen heeft aangewezen op grond van artikel 2:57, tweede lid.
  • 3.
    Het is verboden bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, plantsoenen, groenstroken en beplantingen te
    beschadigen.
  • 4
    Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing op werkzaamheden door of vanwege de overheid.
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
  • 1.
    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.
  • 2.
    Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken  of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
  • 1.
    Het is verboden op een openbare plaats:
    • a.
      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
    • b.
      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.
  • 2.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht  of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
  • 1.
    Het is verboden op of aan de weg of het openbaar water dan wel in een voor het publiek toegankelijk gebouw alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon-en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.
  • 2.
    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het collega aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
  • 3.
    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing :
    • a.
      op een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank - en Horecawet;
    • b.
      op een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank - en Horecawet;
    • c.
      in situaties waarin wordt voorzien door artikel 45 van de Drank-en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
  • 1.
    Het is verboden:
    • a.
      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
    • b.
      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
  • 2.
    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het  is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:
  • a.
    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of
  • b.
    daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
  • 1.
    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.
  • 2.
    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
  • 1.
    Het is verboden bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen zonder hun toestemming kunnen worden gadegeslagen in een aan een ander toebehorend gebouw, vaartuig of besloten erf.
  • 2.
    Het is verboden zonder vergunning van het college bewakingsapparatuur gericht op de weg of openbare plaats in gebruik te hebben, waarvan de geregistreerde beelden op beelddrager worden bewaard.
  • 3.
    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet in situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
[gereserveerd]
Artikel 2:56 Alarminstallaties
(vervallen)
Artikel 2:57 Loslopende honden
  • 1.
    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
    • a.
      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere dor het college aangewezen plaats;
    • b.
      op de weg indien de hond niet is aangelijnd.
  • 2.
    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
  • 3.
    De verboden in het eerste lid, aanhef en onder a en b, zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
    • a.
      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
    • b.
      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
  • 1.
    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddelijk worden verwijderd.
  • 2.
    De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met een hond op plaatsen bevindt genoemd in het eerste lid, een deugdelijk opruimmiddel bij zich te hebben dat gezien constructie en vorm geschikt is voor de directe verwijderen van de uitwerpselen van de hond en is tevens verplicht dit opruimmiddel te tonen op verzoek van een toezichthouder of een (bijzonder) opsporingsambtenaar.
  • 3.
    Het college kan bepalen aan welke eisen een deugdelijk opruimmiddel moet voldoen
  • 4.
    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond
    • a.
      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
    • b.
      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
  • 5.
    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
  • 1.
    Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
  • 2.
    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
  • 3.
    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
    • a.
      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
    • b.
      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
    • c.
      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
  • 4.
    Een hond bedoeld als in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1.
    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
    • a.
      aanwezig te hebben;
    • b.
      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
    • c.
      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of
  • 2.
    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2:61 Wilde dieren
[gereserveerd]
Artikel 2:62 Loslopend vee
De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:63 Sleuteladres
(vervallen)
Artikel 2:64 Overlast door skaters e.d.
  • 1.
    Onder skates wordt in dit artikel verstaan: rolschaatsen en de moderne varianten van rolschaatsen, zoals rollerskates, inline-skates, skeelers en dergelijke, en skateboards.
  • 2.
    Het is verboden op door het college aangewezen delen van de weg gebruik te maken van skates.
  • 3.
    De in het tweede lid bedoelde plaatsen worden aangewezen in het belang van:
    • a.
      het doelmatig beheer en onderhoud van de weg, waaronder mede begrepen de bescherming van de belangen van het rij- en voetgangersverkeer en de verdeling van de gebruiksmogelijkheden van de weg;
    • b.
      het voorkomen of opheffing van hinder anders dan bedoeld in de artikelen 2:47 en 4:6;
    • c.
      het voorkomen van schade aan de weg en het straatmeubilair.
Artikel 2:65 Bedelarij
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
 
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
  • 1.
    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:
    • a.
      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
    • b.
      de datum van verkoop of overdracht van het goed;
    • c.
      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
    • d.
      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en
    • e.
      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
  • 2.
    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
  • a.
    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
    • 1.
      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
    • 2.
      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;
    • 3.
      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
    • 4.
      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.
  • b.
    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
  • c.
    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
  • d.
    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
[gereserveerd]
Artikel 2:70 Verzameling van personen in het kader van heling
  • 1.
    Het is verboden op of aan wegen die door de burgemeester zijn aangewezen omdat de openbare orde dit, in verband met heling, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, deel te nemen aan een verzameling van meer dan vier personen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met heling.
  • 2.
    De aanwijzing van wegen als bedoeld in het eerste lid wordt gegeven voor ten hoogste zes maanden, welke termijn telkenmale kan worden verlengd.
  • 3.
    Degene die zich bevindt in een verzameling als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg te vervolgen of zich in de door voornoemde ambtenaar aangewezen richting te verwijderen.
     
Afdeling 13. Vuurwerk
Artikel 2:71 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1.
    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
  • 2.
    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
  • 3.
    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
     
Afdeling 14. Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet  is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2  en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
  • 2.
    Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeven van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.
  • 3.
    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op voorwerpen en activiteiten die in het belang van de volksgezondheid of in het belang van hulpverlening aan verslaafden van overheidswege worden bevorderd of zijn goedgekeurd.
Artikel 2:74 a Verzameling van personen in het kader van verdovende middelen.
  • 1.
    Het is verboden op of aan wegen die door de burgemeester zijn aangewezen omdat de openbare orde dit, in verband met de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, deel te nemen aan een verzameling van meer dan vier personen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in deze artikelen.
  • 2.
    de aanwijzing van wegen als bedoeld in het eerste lid wordt gegeven voor ten hoogste zes maanden, welke termijn telkenmale kan worden verlengd.
  • 3.
    Degene die zich bevindt in een verzameling als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg te vervolgen of zich in de door voornoemde ambtenaar aangewezen richting te verwijderen.
     
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet  te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2:70 Verzameling van personen in het kader van heling
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Artikel 2:74a Verzameling van personen in het kader van verdovende middelen
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken 
van de Algemene Plaatselijke Verordening Wassenaar 2014 groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
[gereserveerd]
 
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 1. Begripsbepalingen
Artikel 3:1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
  • a.
    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
  • b.
    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
  • c.
    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • d.
    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
  • e.
    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
  • f.
    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
  • g.
    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;
  • h.
    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
    • 1.
      de exploitant;
    • 2.
      de beheerder;
    • 3.
      de prostituee;
    • 4.
      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
    • 5.
      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 7:2 van deze verordening;
    • 6.
      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 3:3 Nadere regels
Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.
 
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:4 Seksinrichtingen
  • 1.
    Het is verboden een seksinrichting te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan in de door het college aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
  • 2.
    Het is verboden een seksinrichting te exploiteren in andere gebieden of delen van de gemeente dan in het eerste lid bedoelde.
  • 3.
    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen.
  • 4.
    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
    • a.
      zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;
    • b.
      de persoonsgegevens van de beheerder; en
    • c.
      de aard van de sexinrichting of het escortbedrijf;
    • d.
      een plattegrond van de inrichting met een schaal van tenminste 1:100 waarop duidelijk het aantal werkruimten is aangegeven;
    • e.
      het aantal werkzame prostituees;
    • f.
      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;
    • g.
      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;
    • h.
      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant (zelfstandig) gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.
  • 5.
    De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant en op naam gesteld van de exploitant en de beheerder.
  • 6.
    De vergunning wordt verleend voor de duur van één jaar en is niet overdraagbaar.
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1.
    De exploitant en de beheerder:
    • a.
      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
    • b.
      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
    • c.
      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
    • a.
      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
    • b.
      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
    • c.
      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
    • -
      bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
    • -
      de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
    • -
      de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
    • -
      de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;
    • -
      de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
    • -
      de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
  • 3.
    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
    • a.
      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
    • b.
      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf
  • 4.
    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
    • a.
      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
    • b.
      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
  • 5.
    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3:6 Sluitingstijden
  • 1.
    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
    • a.
      op maandag tot en met vrijdag tussen 00.30 uur en 05.00 uur;
    • b.
      op zaterdag en zondag tussen 03.00 en 05.00 uur
  • 2.
    Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.
  • 3.
    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.
  • 4.
    Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
  • 1.
    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
    • a.
      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;
    • b.
      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1.
    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.
  • 2.
    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
    • a.
      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
    • b.
      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3:9 Straatprostitutie
  • 1.
    Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:
    • a.
      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;
    • b.
      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.
  • 2.
    Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
  • 3.
    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
  • 4.
    De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.
  • 5.
    De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
Artikel 3:10 Sekswinkels
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1.
    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
    • a.
      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
    • b.
      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
  • 2.
    Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
     
Afdeling 3. Beslistermijn: weigeringsgronden
Artikel 3:12 Beslistermijn
  • 1.
    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste en derde lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
  • 2.
    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
  • 1.
    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste en derde lid, wordt geweigerd indien:
    • a.
      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;
    • b.
      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of
    • c.
      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
  • 2.
    Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste en derde lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:
    • a.
      het voorkomen of beperken van overlast;
    • b.
      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
    • c.
      de veiligheid van personen of goederen;
    • d.
      de verkeersvrijheid of -veiligheid;
    • e.
      de gezondheid of zedelijkheid; of
    • f.
      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
  • 1.
    De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
  • 2.
    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 3:15 Wijziging beheer
  • 1.
    Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
  • 2.
    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
  • 3.
    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
Afdeling 5. Overgangsbepaling
Artikel 3:16 Overgangsbepaling
[gereserveerd]
 
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • a.
    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • b.
    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
  • c.
    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
  • d.
    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
  • e.
    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
  • f.
    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
  • g.
    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
  • h.
    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1.
    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
  • 2.
    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
  • 3.
    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.
  • 4.
    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
  • 5.
    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
  • 1.
    Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
  • 2.
    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
  • 3.
    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.
  • 4.
    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
  • 5.
    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
[gereserveerd]
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
[ gereserveerd]
Artikel 4:5a Traditioneel schieten
[ gereserveerd]
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
  • 1.
    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
  • 2.
    Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit dier voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder of overigens milieuhinder veroorzaakt.
  • 3.
    Het college kan van het bepaalde in het eerste en tweede lid ontheffing verlenen.
  • 4.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.
Artikel 4:6a Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen
  • 1.
    Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving onevenredige geluidhinder ontstaat.
  • 2.
    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht of het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 van toepassing zijn.
Artikel 4:6b Geluidhinder door vrachtauto's
  • 1.
    Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving onevenredige geluidhinder wordt veroorzaakt.
  • 2.
    Het college kan van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.
  • 3.
    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht of het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 van toepassing zijn.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:7 Straatvegen
[ gereserveerd]
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
[ gereserveerd]
 
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen
1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
 
 
 
a.
boom:
een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van meer dan 10 cm op een hoogte van 1,3 m boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;
 
b.
houtopstand:
één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken;
 
c.
hakhout:
één of meer bomen die, na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;
 
 
 
 
 
d .
boomwaarde:
de door het college vastgestelde wijze waarop de waarde van de bomen wordt bepaald.
 
e .
iepziekte:
de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);
 
f .
iepenspintkever:
het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.
2.
In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
 
 
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
  • 1.
    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
  • 2.
    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
    • a.
      populieren of wilgen als wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;
    • b.
      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
    • c.
      fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
    • d.
      kweekgoed;
    • e.
      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die
      • -
        geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are of
      • -
        bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;
    • f.
      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:12;
    • g.
      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.
Artikel 4:11a Aanvraag omgevingsvergunning
  • 1.
    De omgevingsvergunning moet schriftelijk worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
  • 2.
    Wanneer door of namens het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als vergunningaanvraag.
Artikel 4:11b Weigeringsgronden
  • 1.
    in afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
    • a.
      natuur-en milieuwaarden;
    • b.
      landschappelijke waarden;
    • c.
      cultuurhistorische waarden;
    • d.
      beeldbepalende waarden;
    • e.
      waarden van dorpsschoon;
    • f.
      waarden van recreatie en leefbaarheid.
  • 2.
    Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning de boomwaarde als motivering hanteren.
  • 3.
    Weigering is niet mogelijk indien de vergunning tot het vellen van een houtopstand wordt gevraagd teneinde te voldoen aan de verplichting ingevolge het bepaalde in artikel 42 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek.
  • 4.
    De burgemeester kan mondeling toestemming geven tot direct vellen in verband met gevaarzetting of een vergelijkbaar spoedeisend belang. Van deze toestemming wordt binnen 30 dagen een schriftelijke bevestiging gegeven aan de in het eerste lid van artikel 4:11a genoemde gerechtigde.
Artikel 4:11c Bijzondere vergunningsvoorschriften
  • 1.
    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herbeplant.
  • 2.
    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  • 3.
    Tot aan de vergunning te verbinden voorwaarden kan tevens behoren dat ten behoeve van herbeplanting een bijdrage wordt voldaan aan het Bomenfonds van de gemeente. Deze bijdrage is gelijk aan de boomwaarden van de houtopstand die op grond van de vergunning kan worden geveld.
  • 4.
    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.
Artikel 4:12 Herplant-/instandhoudingsplicht
  • 1.
    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
  • 2.
    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  • 3.
    Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
  • 4.
    Bij het opleggen van de verplichtingen, genoemd in het eerste, tweede en derde lid, kunnen voorschriften worden gesteld voor bomen die, in afwijking van het bepaalde in artikel 4:10, eerste lid, onder a, een dwarsdoorsnede van de stam kleiner dan 10 cm op een hoogte van 1,3 m boven het maaiveld hebben.
  • 5.
    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
Artikel 4:12a Schadevergoeding
Voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:11, 4:11c of 4:12, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4:12b Bestrijding iepziekte
  • 1.
    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
    • a.
      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;
    • b.
      de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;
    • c.
      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.
  • 2.
    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.
  • 3.
    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.
  • 4.
    Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Artikel 4:12c Bescherming bomen
  • 1.
    Het is verboden om houtopstanden die openbaar eigendom zijn te beschadigen, te bekladden of te beplakken.
  • 2.
    Het is verboden zonder ontheffing van het college een of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen.
Artikel 4:12d Afstand tot de erfgrens
De afstand als bedoeld in artikel 42 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en nihil voor heggen en heesters.
 
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
  • 1.
    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer , in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
    • a.
      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
    • b.
      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
    • c.
      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
    • d.
      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
  • 2.
    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
  • 3.
    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
[gereserveerd]
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
  • 1.
    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
  • 2.
    Het verbod geldt niet ten aanzien van:
    • a.
      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak;
    • b.
      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;
    • c.
      opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:
      • openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
      • het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden, mits deze opschriften en aankondigingen:
        • a.
          gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en
        • b.
          zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;
  • d.
    opschriften betrekking hebbend op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
  • e.
    opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;
  • f.
    opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college en het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
  • 3.
    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet algemen bepalingen omgevingsrecht, het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland van toepassing is.
  • 4.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, kan een vergunning bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:
    • a.
      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
    • b.
      in het belang van de veiligheid van het verkeer;
    • c.
      in het belang van de voorkoming of beperkingen van hinder of overlast voor gebruikers van onderhavige zaak dan wel van in de nabijheid daarvan gelegen onroerende zaken.
  • 5.
    Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame,
    • a.
      in ernstige mate afbreuk wordt gedaan aan redelijke eisen van welstand,
    • b.
      de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of
    • c.
      ernstige hinder of overlast voor de omgeving wordt veroorzaakt,
is het college bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder of deze afbreuk. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.
  • 6.
    Het college is bevoegd nadere regels vast te stellen ten aanzien van het bepaalde in het vierde lid, onder a en het vijfde lid, onder a, inhoudende kwalitatieve criteria, zowel per gebied als per object.
Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame
[gereserveerd]
 
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
  • 1.
    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
  • 2.
    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
  • 3.
    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
  • 4.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
    • a.
      de bescherming van natuur en landschap; of
    • b.
      de bescherming van een stadsgezicht.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
  • 1.
    Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
  • 2.
    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.
     
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Afdeling 1. Parkeerexcessen
Artikel 5:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • a.
    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
  • b.
    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1.
    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
    • a.
      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
    • b.
      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
  • 2.
    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
    • a.
      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
    • b.
      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
  • 3.
    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
    • a.
      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren;
    • b.
      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
  • 4.
    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
  • 1.
    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
  • 2.
    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
  • 1.
    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
  • 2.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
  • 1.
    Het is verboden om binnen een parkeerschijfzone gebruik te maken van voor het parkeren van motorvoertuigen geschikte gedeelten van de weg voor het plaatsen van een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen of een ander dergelijk voertuig, niet zijnde motorvoertuigen, tenzij deze is gekoppeld aan een motorvoertuig.
  • 2.
    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
    • a.
      langer dan drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg;
    • b.
      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  • 3.
    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid, aanhef en onder a.
  • 4.
    De verboden in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wegenverordening Zuid-Holland 2010 of deVerordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1.
    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
  • 2.
    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
  • 1.
    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  • 2.
    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
  • 3.
    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 uur tot 18.00 uur.
  • 4.
    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
  • 5.
    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • 1.
    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
  • 2.
    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
  • 1.
    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.
  • 2.
    Dit verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • 1.
    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.
  • 2.
    Dit verbod is niet van toepassing:
    • a.
      op de weg;
    • b.
      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en
    • c.
      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
  • 3.
    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
  • 1.
    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
  • 2.
    Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg of op de openbare ruimte te laten staan.
     
Afdeling 2. Collecteren
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.
  • 2.
    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
  • 3.
    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
  • 4.
    Het college kan instellingen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid niet geldt.
  • 5.
    Het college kan ten aanzien van een aanwijzing genoemd in het vierde lid nadere regels stellen.
     
Afdeling 3. Venten
Artikel 5:14 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.
  • 2.
    Onder venten wordt niet verstaan:
    • a.
      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
    • b.
      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of een snuffelmarkt als bedoeld in artikel 2:24;
    • c.
      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
Artikel 5:15 Ventverbod
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.
  • 2.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
    • a.
      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
    • b.
      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid
    • c.
      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
  • 1.
    Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet .
  • 2.
    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:
    • a.
      op door het college aangewezen openbare plaatsen; of
    • b.
      op door het college aangewezen dagen en uren
  • 3.
    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.
     
Afdeling 4. Standplaatsen
Artikel 5:17 Begripsbepaling
  • 1.
    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
  • 2.
    Onder standplaats wordt niet verstaan:
    • a.
      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
    • b.
      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
  • 2.
    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
  • 3.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
    • a.
      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
    • b.
      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;
    • c.
      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
    • d.
      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
  • 1.
    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.
  • 2.
    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder c, is niet van toepassing op bouwwerken.
Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht
[gereserveerd]
 
Afdeling 5. Snuffelmarkten
Artikel 5:22 Begripsbepaling
(vervallen)
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
(vervallen)
 
Afdeling 6. Openbaar water
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
  • 2.
    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
  • 3.
    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
  • 4.
    Onder vaartuig wordt in dit artikel verstaan: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.
  • 5.
    Het verbod in het eerste en derde lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de mede daarop gebaseerde Verordening werkzaamheden kabels en leidingen Wassenaar.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen
  • 1.
    Het is verboden met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen elders dan op door het college aangewezen ligplaats.
  • 2.
    Het college kan aan het innemen, veranderen of gebruiken van de in het eerste lid aangewezen ligplaats:
    • a.
      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
    • b.
      beperkingen stellen naar soort en aantal woonschepen.
  • 3.
    Het college kan aan de rechthebbende op een woonschip aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
  • 4.
    De rechthebbende op een woonschip is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
  • 5.
    Onder ligplaats wordt in dit artikel verstaan: een deel van het openbaar water dat door het college is aangewezen voor het permanent afmeren van een woonschip.
  • 6.
    Onder woonschip wordt in dit artikel verstaan: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning in gebruik of tot woning bestemd.
  • 7.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland of de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland.
Artikel 5:25a Bouwen woonschepen
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college een woonschip, niet zijnde een bouwwerk in de zin van artikel 1.1. van de Wassenaarse Bouwverordening, te bouwen, verbouwen of uit te breiden.
  • 2.
    Het college kan met betrekking tot het bouwen, verbouwen of uitbreiden nadere regels stellen.
Artikel 5:26 Ligplaatsen overige vaartuigen
  • 1.
    Het is verboden om met een vaartuig langer dan twaalf uren achtereen ligplaats in te nemen of een ligplaats beschikbaar te stellen in openbaar water.
  • 2.
    Het is verboden op door het college aangewezen wateren of gedeelten van wateren ligplaats in te nemen of een ligplaats beschikbaar te stellen.
  • 3.
    Het college kan ten aanzien van het innemen, veranderen of gebruiken van de in het eerste lid genoemde ligplaatsen voor ten hoogste twaalf uren nadere regels stellen:
    • a.
      in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid en milieuhygiëne
    • b.
      ter beperking naar soort en aanval vaartuigen.
  • 4.
    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruiken van een ligplaats op te volgen.
  • 5.
    Onder vaartuigen als bedoeld in dit artikel worden verstaan alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen. Voor de toepassing van dit artikel worden onder vaartuigen niet begrepen woonschepen, alsmede roeiboten, kano’s opblaasboten en kleine vaartuigen.
  • 6.
    Onder ligplaats wordt in dit artikel verstaan, een deel van het openbaar water waar tijdelijk met een vaartuig afgemeerd kan worden.
  • 7.
    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland of de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:25, tweede lid, en artikel 5:26, derde lid, bepaalde.
Artikel 5:27a Verbod motorvaartuigen
  • 1.
    Het is verboden om zich met enig mechanisch aangedreven vaartuig in openbaar water te bevinden.
  • 2.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:
    • 1.
      de Zijlwatering (voor wat betreft het gedeelte tussen de Lange Kerkdam en de grens met de gemeente Katwijk)
    • 2.
      het Havenkanaal
    • 3.
      de Haven
    • 4.
      de Veenwatering (voor wat betreft het gedeelte tussen de Papeweg en de grens met de gemeente Leiden).
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
  • 1.
    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
  • 2.
    Het is verboden een vaartuig op een bij de gemeente in beheer zijnde oever neer te leggen, alsmede in het openbaar groen te laten liggen.
  • 3.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
  • 1.
    Het is aan een ieder die zich in, op of boven het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat dit hinder of gevaar kan opleveren.
  • 2.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Vaarwegenverordening Zuid-Holland.
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
  • 1.
    Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
  • 2.
    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.
    \
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:31a Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • -
    motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
  • -
    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 5:32 Crossterreinen
  • 1.
    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
  • 2.
    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
    • a.
      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
    • b.
      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
    • c.
      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
  • 3.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer  of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
  • 1.
    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.
  • 2.
    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
    • a.
      het voorkomen van overlast;
    • b.
      de bescherming van natuur-of milieuwaarden;
    • c.
      de veiligheid van het publiek.
  • 3.
    Het verbod in het eerst lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
    • a.
      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990  door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;
    • b.
      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
    • c.
      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
    • d.
      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
    • e.
      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
  • 4.
    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:
    • a.
      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;
    • b.
      binnen de bij of krachtens de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland aangewezen stiltegebieden.
  • 5.
    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
     
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
  • 1.
    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
  • 2.
    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
    • a.
      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
    • b.
      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
    • c.
      vuur voor koken, bakken en braden.
  • 3.
    Het gevaar als bedoeld in het tweede lid, wordt in ieder geval aanwezig geacht in bos- en duingebied en op erven of terreinen binnen 100 meter van een bos- of duingebied, een en ander voor zover deze voor het publiek toegankelijk zijn.
  • 4.
    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
  • 5.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
  • 6.
    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.
     
Afdeling 9. Verstrooiing van as
Artikel 5:35 Begripsbepaling
[gereserveerd]
Artikel 5:36 Verboden plaatsen asverstrooiing
[gereserveerd]
Artikel 5:37 Hinder of overlast asverstrooiing
[gereserveerd]
 
Afdeling 10. Strand
Artikel 5:38 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
  • a.
    strand: het Noordzeestrand met inbegrip van het onmiddellijk langs het strand gelegen gedeelte van de zee tot aan de laagwaterkustlijn;
  • b.
    zee: het gedeelte van de Noordzee tot de gemeentegrens, gemeten 1 kilometer loodrecht vanaf de laagwaterkustlijn in zeewaartse richting;
  • c.
    zomertijdvak: de periode van 15 mei tot 15 september.
Artikel 5:39 Gevaar of overlast in zee of op het strand
  • 1.
    Het is een ieder die zich op of in zee of op het strand bevindt, verboden zich op zodanige wijze te gedragen dat dit gevaar of hinder voor personen of zaken oplevert.
  • 2.
    Het is verboden in zee of op het strand enige vorm van sport en spel te beoefenen als dat gevaar of ernstige overlast oplevert voor personen of beschadiging aan goederen.
Artikel 5:40 Gevaarlijke situaties in zee
  • 1.
    Het is verboden zich in zee te bevinden:
    • a.
      bij aflandige wind met voorwerp, bestemd of gebruikt om zich daarmee drijvende te houden;
    • b.
      op die plaatsen en in de onmiddellijke omgeving daarvan, die door middel van een rode vlag of op andere wijze als gevaarlijk zijn aangeduid, en
    • c.
      gedurende de tijd dat op de politiestrandpost, op de posten van de Wassenaarse Reddingsbrigade of op andere plaatsen op of aan het strand een rode vlag is gehesen.
  • 2.
    Een ieder is verplicht onmiddellijk de zee te verlaten wanneer hem dit door een ambtenaar van politie ter voldoening van het bepaalde in het eerste lid wordt bevolen.
Artikel 5:41 Varen in zee
  • 1.
    Het is verboden zich met een vaartuig dichter dan 500 meter van de vloedlijn te begeven.
  • 2.
    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing:
    • a.
      indien een vergunning als bedoeld in artikel 5:42 is verleend en
    • b.
      op vaartuigen in gebruik bij de Politie, de Wassenaarse Reddingsbrigade of de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij.
  • 3.
    Het is verboden met een vaartuig bedoeld voor recreatieve doeleinden in zee te varen bij:
    • a.
      onweer;
    • b.
      mistdampen op zee, waardoor het zicht vanuit de kust minder is dan 200 meter en bij
    • c.
      die plaatsen en in de onmiddellijke omgeving daarvan, die door middel van een rode vlag of op andere wijze als gevaarlijk zijn aangeduid.
  • 4.
    Een ieder is verplicht onmiddellijk de zee te verlaten wanneer hem dit door een ambtenaar van politie ter voldoening van het bepaalde in het derde lid wordt bevolen.
Artikel 5:42 Vaartuigen op het strand
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van het college een vaartuig te hebben op, of te brengen aan het strand.
  • 2.
    Het college kan bepalen dat het gestelde in het eerste lid niet van toepassing is:
    • a.
      in het zomertijdvak en
    • b.
      voor bepaalde categorieën vaartuigen.
  • 3.
    Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing op vaartuigen in gebruik bij politie, de Wassenaarse Reddingsbrigade of de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij.
Artikel 5:43 Rijden op het strand
  • 1.
    Het is verboden met een motorvoertuig, fiets of ander voertuig te rijden over het strand, dan wel deze te plaatsen of te laten staan.
  • 2.
    Het is verboden in het zomertijdvak tussen 09.00 uur en 19.00 uur zich op het strand tussen de strandpalen HP 91.50 en HP 92.75 te begeven of te bevinden met een rij- of trekdier.
  • 3.
    Het college kan omstandigheden, plaatsen en tijden aanwijzen waarop het verbod genoemd in het tweede lid niet geldt.
  • 4.
    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod.
  • 5.
    Het in het eerste en tweede lid bepaalde is niet van toepassing op voertuigen en rij- en trekdieren van de politie, de brandweer, geneeskundige hulpverlening, de Wassenaarse Reddingsbrigade en de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij bij de uitvoering van hun werkzaamheden.
Artikel 5:44 Vrijhouden strand voor redding en hulpverlening
  • 1.
    Het is verboden zich op te houden en/of voorwerpen te plaatsen ter hoogte van:
    • a.
      de politiestrandpost;
    • b.
      de post van de Wassenaarse Reddingsbrigade;
    • c.
      strand op- en afgangen
  • 2.
    Een ieder is verplicht zich onmiddellijk op het strand te verplaatsen of dit te verlaten, wanneer dit wordt gevorderd in het kader van reddings- of hulpverleningswerkzaamheden.
Artikel 5:45 Honden op het strand
  • 1.
    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, is het is verboden in het zomertijdvak tussen 09.00 uur en 19.00 uur zich op het strand tussen de strandpalen HP 91.50 en HP 92.75 te begeven of te bevinden met een hond.
  • 2.
    Het college kan omstandigheden, plaatsen en tijden aanwijzen waarop het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.
  • 3.
    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
  • 4.
    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
    • a.
      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
    • b.
      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 5:46 Het vissen op of vanaf het strand
  • 1.
    Het is verboden in het zomertijdvak tussen 09.00 uur en 19.00 uur op of vanaf het strand tussen de strandpalen HP 91.50 en HP 92.75 te vissen.
  • 2.
    Het college kan omstandigheden, plaatsen en tijden aanwijzen waarop het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.
  • 3.
    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
     
Afdeling 11. Gemeentewapen
Artikel 5:47 Gemeentewapen
Het is verboden zonder ontheffing van het college het gemeentewapen voor commerciële of andere doeleinden te voeren, aan te wenden of te gebruiken.
 
HOOFDSTUK 6. Naamgeving en nummering (adressen)
Artikel 6:1. Algemene bepalingen
In dit hoofdstuk (en de daarop berustende bepalingen) wordt verstaan onder:
  • a.
    Adres: door het college aan een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats toegekende benaming, bestaande uit een combinatie van de naam van een openbare ruimte, een nummeraanduiding en de naam van een woonplaats.
  • b.
    Afgebakend terrein : een terrein met een kunstmatige of natuurlijke afbakening, waarop zich geen verblijfsobjecten bevinden en dat betreedbaar en afsluitbaar is.
  • c.
    Convenant: het tussen de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Koninklijke TPG Post BV gesloten Kader Convenant en Nader Convenant inzake postcodes.
  • d.
    Ligplaats: door het college als zodanig aangewezen plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, die is bestemd voor het permanent afmeren van een voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikt vaartuig.
  • e.
    Nummeraanduiding: door het college als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats, een ligplaats en een afgebakend terrein dat bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- en/of cijfercombinatie.
  • f.
    Openbare ruimte: door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorziene buitenruimte die binnen één woonplaats is gelegen.
  • g.
    Pand: kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
  • h.
    Rechthebbende : een ieder die krachtens eigendom of een beperkt zakelijk recht of een persoonlijk recht zodanig beschikking heeft over een onroerende zaak dat hij naar burgerlijk recht bevoegd is om in die zaak te handelen zoals in de verordening is voorgeschreven, alsmede de beheerder.
  • i.
    Standplaats: door het college als zodanig aangewezen terrein of een gedeelte daarvan dat is bestemd voor het permanent plaatsen van een niet direct en duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte.
  • j.
    Uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen inzake naamgeving en nummering (adressen).
  • k.
    Verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
  • l.
    Wijk- en buurtindeling: een indeling van de gemeente in wijken en buurten conform de eisen die het CBS aan deze indeling verbindt.
  • m.
    Woonplaats: door het college als zodanig aangewezen en van een naam voorzien gedeelte van het grondgebied van de gemeente.
  • n.
    De Wet: Wet basisregistraties adressen en gebouwen.
  • o.
    Raad: de gemeenteraad van Wassenaar.
Artikel 6:2 Naamgeving en begrenzing van woonplaatsen en toekennen van namen aan openbare ruimte
  • 1.
    Het college stelt de grens en de naam van de woonplaats(en) vast en kan desgewenst de woonplaats(en), al dan niet op basis van bouwblokken, in wijken en buurten verdelen en aanduiden met namen, zo nodig met letters en nummers.
  • 2.
    Het college kent per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zonodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken.
  • 3.
    Onder vaststellen, verdelen, aanduiden en toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid en tweede lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.
  • 4.
    Het college raadpleegt de raad alvorens een besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt genomen.
Artikel 6:3 Nummeren van verblijfsobjecten, ligplaatsen, standplaatsen en afgebakende terreinen
  • 1.
    Het college stelt de ligplaatsen en standplaatsen vast.
  • 2.
    Het college kent binnen het grondgebied van de gemeente nummers toe aan verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen.
  • 3.
    Het college bepaalt de afbakening van panden, verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.
  • 4.
    De toekenning of afbakening, zoals bedoeld in het tweede en derde lid, kan ook op voor personen toegankelijke objecten, zijnde niet verblijfsobjecten of op afgebakende terreinen worden toegepast, indien dat naar oordeel van het college noodzakelijk is.
  • 5.
    Onder vaststellen, toekennen en bepalen, zoals bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.
Artikel 6:4 Aanbrengen namen en nummers
  • 1.
    De door het college toegekende namen, zoals vervat in artikel 6:2, worden door of in opdracht van de gemeente blijvend zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.
  • 2.
    Aan objecten, zoals aangegeven in artikel 6:3, waarvoor een nummer is vastgesteld moet dat nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.
  • 3.
    Het is een ieder die daartoe niet is bevoegd is, verboden namen aan de openbare ruimte en woonplaatsen, wijken en buurten toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.
  • 4.
    Het is een ieder die daartoe niet is bevoegd, verboden aan een pand of verblijfsobject, stand- of ligplaats of afgebakend terrein nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.
Artikel 6:5 Gedoogplicht naamborden
  • 1.
    Indien het college het nodig oordeelt dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met namen van de openbare ruimte, naamverwijsborden, nummerborden, nummerverzamelborden en andere (verwijs)aanduidingen aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
  • 2.
    Indien het college het noodzakelijk acht om een naambord, waarop de vervallen naam is doorgehaald, tijdelijk naast het naambord met de nieuwe naam te handhaven zal de rechthebbende dit toelaten als daaraan door het college een termijn van niet langer dan een jaar is verbonden.
  • 3.
    De rechthebbende zorgt er voor dat de in het eerste en tweede lid bedoelde borden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.
Artikel 6:6 Verplichting tot aanbrengen van nummerborden
  • 1.
    Tenzij het college anders heeft besloten, zorgt de rechthebbende van een object er voor dat de nummers, zoals bedoeld in artikel 6:3, tweede lid, worden aangebracht op een wijze zoals krachtens artikel 6:7 is bepaald.
  • 2.
    De rechthebbende draagt er zorg voor dat de in het eerste lid genoemde nummers binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college zijn aangebracht.
  • 3.
    Indien een verblijfsobjecten, ligplaatsen, standplaatsen of afgebakend terrein nog niet is voltooid, wordt het nummer binnen vier weken na voltooiing aangebracht.
  • 4.
    Indien het college heeft besloten om een nummerbord, waarop het vervallen nummer is doorgehaald, naast het nummerbord met het nieuwe nummer te handhaven zal de rechthebbende dit toelaten of daar uitvoering aan geven als daaraan door het college een termijn van niet langer dan een jaar is verbonden.
  • 5.
    Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijn verlengen.
Artikel 6:7 Uitvoeringsvoorschriften
  • 1.
    Het college kan uitvoeringsvoorschriften vaststellen betreffende het proces en de wijze van:
    • a.
      naamgeving en van begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en bouwblokken;
    • b.
      naamgeving en begrenzing van de openbare ruimte;
    • c.
      nummering van verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen en afgebakende terreinen;
    • d.
      opmaak van formulieren, besluiten en verklaringen.
  • 2.
    De uitvoeringsvoorschriften zijn niet strijdig met het convenant inzake postcodes.
     
Hoofdstuk 7. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 7:1 Strafbepaling
  • 1.
    Overtreding van enig voorschrift, gesteld bij of krachtens deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of met hechtenis van ten hoogste drie maanden en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
  • 2.
    De strafbaarstelling genoemd in het eerste lid is niet van toepassing op overtredingen ten aanzien waarvan straf is bedreigd in of bij andere wetten.
Artikel 7:2 Toezichthouders
  • 1.
    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de in het artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren belast.
  • 2.
    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.
Artikel 7:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 7:4 Intrekking oude verordeningen
De Algemene plaatselijke verordening Wassenaar, de Verordening Speelautomatenhallen Wassenaar en het delegatiebesluit van 29 juni 2009 inzake de delegatie van bevoegdheden op grond van artikel 6 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen aan het college, worden ingetrokken.
Artikel 7:5 Overgangsbepalingen
  • 1.
    Vergunningen en ontheffingen, alsmede de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de verordeningen en het besluit genoemd in artikel 7:4 worden geacht te zijn verleend op grond van deze verordening.
  • 2.
    De intrekking van de verordeningen en het besluit genoemd in artikel 7:4, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen en dat besluit vastgestelde plannen, nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtgrond waarop deze zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordeningen en voor zover zij niet eerder vervallen of ingetrokken.
  • 3.
    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen en het besluit genoemd in artikel 7:4 blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken-van kracht totdat de termijn, waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij met inachtneming van hetgeen terzake in het voorschrift of de beperking in bepaald worden ingetrokken.
  • 4.
    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing-hoe ook genaamd-op grond van een verordening en het besluit genoemd in artikel 7:4 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.
  • 5.
    Namen en nummers die op grond van de Algemene plaatselijke verordening Wassenaar en het delegatiebesluit genoemd in artikel 7:4 aan objecten zijn toegekend, blijven na inwerkingtreding van deze verordening bestaan.
  • 6.
    Het college kan in afwijking van het vijfde lid besluiten dat de op grond van de Algemene Plaatselijke verordening Wassenaar genoemd in artikel 7:4 aangebrachte namen en nummers binnen een door hen te bepalen termijn moeten worden vervangen door namen en nummers die voldoen aan de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften. aan objecten zijn toegekend, blijven na inwerkingtreding van deze verordening bestaan.
  • 7.
    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid, dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 7:6 is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordeningen en het besluit genoemd in artikel 7:4.
Artikel 7:6 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.
Artikel 7:7 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Wassenaar 2014
 
 
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Wassenaar, gehouden op 7 juli 2014

de griffier, de voorzitter,

Naar boven