Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Delft
De raad van de gemeente Delft;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 oktober;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
gezien het advies van de WMO-raad;
overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
besluit
vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Delft 2015
INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 1 : BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
Art. 1 Begripsbepalingen
Hoofdstuk 2 : TOEGANG
Art. 2 Melding hulpvraag
Art. 3 Cliëntondersteuning
Art. 4 Vooronderzoek en persoonlijk plan
Art. 5 Gesprek
Art. 6 Verslag
Art. 7 Aanvraag
Hoofdstuk 3 : BESLUITVORMING
Art. 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Art. 9 Advisering
Art. 10 Inhoud beschikking
Art. 11 Regels voor het persoonsgebonden budget
Art. 12 Regels voor bijdragen in de kosten
Hoofdstuk 4 : KWALITEIT
Art. 13 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Art. 14 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Hoofdstuk 5 : HERZIENING
Art. 15 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Hoofdstuk 6 : OVERIGE BEPALINGEN
Art. 16 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Art. 17 Tegemoetkoming meerkosten  
Art. 18 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Art. 19 Klachtenregeling
Art. 20 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Art. 21 Betrekken ingezetenen bij beleid
Art. 22 Evaluatie
Art. 23 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Art. 24 Hardheidsclausule
Art. 25 Inwerkingtreding en citeertitel
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;
- algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
- andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- bijdrage: geldelijke bijdrage  voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en/of voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget;
- gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;
- hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;  
- mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: 1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, 2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen, 3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
- melding:  melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning aan het college;  
- opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving ; de dagopvang en nachtopvang zijn algemene voorzieningen, de 24-uursopvang (sociaal pension) en vrouwenopvang zijn maatwerkvoorzieningen;
- pgb, voluit persoonsgebonden budget:  bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;
- voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;
- wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Hoofdstuk 2 Toegang
Artikel 2 Melding hulpvraag
1.  Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.
2. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Artikel 3 Cliëntondersteuning
1.  Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
2.  Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.
Artikel 4 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
1.  Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
2.  Ten behoeve van het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
3.  Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4.  Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding  in de gelegenheid het plan te overhandigen.
Artikel 5 Gesprek
1.  Het college onderzoekt in een gesprek tussen  een deskundige en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
a.  de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
b.  het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
c.  de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
d.  de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
e.  de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
f. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
g.  de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
h.  de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening  aan te vragen;
i.   welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en
j. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.
2.  Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
3.  Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.
4.  Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.
Artikel 6 Verslag
1.  Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.
2.  Binnen tien werkdagen na het laatste gesprek, of 6 weken na de registratie van de melding als die datum eerder is, verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.
3.  De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen  tien werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.
4.  Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij zo nodig de reden aangeven waarom hij niet akkoord is, alsook kleine correcties aanbrengen.
5.  Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.
Artikel 7 Aanvraag
1.  Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.
2.  Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.
3. Het college beschikt binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag.
Hoofdstuk 3 Besluitvorming
Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening
1.  Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.
2.  Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a.  ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt,
  • -
    voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht,
  • -
    met gebruikelijke hulp,
  • -
    met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk,
  • -
    met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen,
kan verminderen of wegnemen;
de maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, 
en
b.  ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten,
  • -
    al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld,
  • -
    voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht
  • -
    met gebruikelijke hulp
  • -
    met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk
  • -
    dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen
    kan verminderen of wegnemen;
    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
3.  Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:
a.  de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was,  
b. de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.
4.  Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,
a.  tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
b.  tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of
c.   als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
5.  Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.
Artikel 9 Advisering
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.
Artikel 10 Inhoud beschikking
1.  In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
2.  Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
a.  welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
b.  wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
c.  hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,
d.  welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
3.  Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
a. voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;
b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en
e. de wijze van monitoring  en verantwoording van de besteding van het pgb.
4.  Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.
Artikel 11 Regels voor pgb
1.  Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
2.  Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
3.  De hoogte van een pgb:  
a.  wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld ondersteuningsplan over hoe hij het pgb gaat besteden;
b. is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering,
c. bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura, zoals gespecifieerd per soort verstrekking, in lid 4 van dit artikel.
4.  De hoogte van een pgb voor:
a.  een hulpmiddel,  is maximaal de kostprijs van het betreffende hulpmiddel dat het college zou kunnen verstrekken aan de aanvrager als adequate zorg in natura;
  • -
    als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering;
  • -
    als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;
b.  huishoudelijke hulp:
  • -
    is maximaal het gemiddelde tarief dat de gemeente betaalt aan de gecontracteerde zorgaanbieders voor huishoudelijke hulp in natura, als de hulp wordt geleverd door een daartoe opgeleid persoon;
  • -
    is een lager bedrag dat wordt vastgesteld in het financieel besluit, als de hulp wordt geleverd door een niet daartoe opgeleid persoon;
c.  individuele begeleiding:
  • -
    is maximaal het tarief voor het soort individuele begeleiding in natura bij een door de gemeente gecontracteerde instelling, als de hulp wordt geleverd door een daartoe opgeleid persoon;
  • -
    is maximaal het tarief voor mantelzorgers in de Wet langdurige zorg, als de hulp wordt geleverd door een niet daartoe opgeleid persoon die mantelzorger is of afkomstig uit het sociale netwerk van de cliënt;  
d.  groepsbegeleiding, is maximaal het tarief voor het soort groepsbegeleiding in natura bij een door de gemeente gecontracteerde instelling, als de hulp wordt geleverd door daartoe opgeleide personen;
e.  vervoer van en naar de dagbesteding, is gelijk aan het tarief voor vervoer per dag van en naar de dagbesteding dat is bepaald op grond van de Wet langdurige zorg.  
5. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, onder de hiernavolgende voorwaarden:
a.  dat deze persoon een lager bedrag uitbetaald krijgt als omschreven in lid 4 van dit artikel en niet hoger dan het maximaal aantal uren overeenkomstig  de werkwijze voor mantelzorgers in de Wet langdurige zorg, en
b.  dat deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de cliënt voor hem niet tot overbelasting leidt, en
c.  dat tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb mogen worden betaald.
6.  Het college kent geen pgb toe voor zover het is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij het college hier vooraf expliciet toestemming voor verleent.
7.  Het college stelt nadere voorwaarden voor zover het pgb niet beheerd wordt of niet kan worden door de cliënt.
8.  Geen pgb wordt verstrekt voor de functies opvang en kortdurend verblijf. Voor taxivervoer is een pgb slechts mogelijk voor zover de cliënt geen gebruik kan maken van collectief vervoer.
Artikel 12 Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
1.  Het college kan bij nadere regels vaststellen:
a.  voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;
b.  wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is; deze bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening.
c.  voor welke groepen van personen een daarbij aan te geven korting op de bijdrage voor een algemene voorziening van toepassing is;
  • 2.
    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot. De hoogte van de bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van deze voorziening.
3.  De kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald:
a.  door een aanbesteding, of
b.  na een consultatie in de markt, of
c.  in overleg met de aanbieder.
4.  Inzake de maatschappelijke opvang, zoals  bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet stelt het college de bijdragen vast voor een maatwerkvoorziening, welke worden geïnd door de instelling die de maatschappelijke opvang verzorgt.
5.  Een kortingspas voor het collectief vervoer van deur tot deur is een maatwerkvoorziening, waarop een bijdrage is verschuldigd zoals gesteld in lid 2.
6.  In afwijking van het gestelde onder lid 2 is géén eigen bijdrage verschuldigd wanneer de te verstrekken maatwerkvoorziening of pgb bestemd is voor een cliënt die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
7. Voor ‘beschermd wonen’ geldt een afwijkende door het Rijk vastgestelde eigen bijdrageregeling.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit
Artikel 13 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
1.  Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
a.  het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
b.  het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;
c.  erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;
2.  Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
3.  Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 14 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
1.  Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
2.  Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.
3.  De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
4.  Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Hoofdstuk 5 Herziening
Artikel 15 Nieuwe feiten en omstandigheiden, herziening, intrekking of terugvordering
1.  Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
2.  Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
a.  de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
b.  de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;
c.  de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
d.  de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of
e.  de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.
3.  Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen  zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
4. Als het recht op een voorziening is ingetrokken of herzien, kan op basis daarvan een reeds uitbetaald pgb worden teruggevorderd met terugwerkende kracht tot uiterlijk de datum dat het recht is ingetrokken of ter hoogte van het bedrag waarmee het pgb verlaagd is.
5.  Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken of herzien en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
6. Ingeval het recht op een verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening dan wel de geldwaarde van de toegekende voorziening worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens.
7.  Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
8.  Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
9.  Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
Artikel 16 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 17 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt aan personen die te maken hebben met meerkosten ingevolge een beperking of chronische ziekte.
Artikel 18 Verhouding prijs en kwaliteit bij levering voorziening door derden
1.  Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:
a.  de aard en omvang van de te verrichten taken;
b. een redelijke toeslag voor overheadkosten;
c. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en
d. kosten voor bijscholing van het personeel.
2.  Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:
a.  de marktprijs van de voorziening, en
b. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:
1o. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
2o. instructie over het gebruik van de voorziening;
3o. onderhoud van de voorziening, en
4°. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams);
5°. serviceniveau rondom levering, reparaties en onderhoud.
Artikel 19 Klachtregeling
1.  Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
2.  Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen  
3.  Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 20 Privacy
Het college stelt een privacyreglement op, waarin wordt vastgelegd hoe in de uitvoering van de WMO-wet wordt omgegaan met persoonsgegevens van en privacyregels met betrekking tot burgers die een beroep doen op ondersteuning.
Artikel 21 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
1.  Aanbieders stellen een regeling vast  voor de medezeggenschap van cliënten  over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, ten aanzien van alle voorzieningen.
2.  Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de  medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en middels cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 22 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
1.  Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend
2 Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
4.  Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.
Artikel 23 Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk. Tussentijdse voortgangsrapportages worden twee keer per jaar toegezonden aan de gemeenteraad.
Artikel 24 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
1.  De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Delft 2013 wordt ingetrokken.
2.  Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Delft 2013 , totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
3.  Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Delft 2013  en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
4.  Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013  wordt beslist met inachtneming van die verordening.
Artikel 25 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 26 Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
2.  Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Delft 2015.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 november 2014.

mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.

A.P. Oostdijk ,griffier.

Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Delft 2015
Algemeen
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning.
Met de invoering van de decentralisaties kiest de gemeente Delft voor een andere aanpak in de toegang. Een aanpak die (nog meer) de eigen kracht aanspreekt, die uitgaat van integrale en samenhangende ondersteuning, ontschot inzetten van regelingen en financiën, dicht bij de burger. Een aanpak die de vraag centraal stelt, gericht is op het snel organiseren van de benodigde ondersteuning op de verschillende leefdomeinen en werkt met één gezin één plan.
De nadruk ligt in de verordening op een zorgvuldige doorloop van het proces van toegang tot verstrekking. Zij richt zich echter nauwelijks op de inhoud van deze verstrekking ervan uitgaande dat dit altijd maatwerk is. In deze verordening is het proces van toegang op een juridische en abstracte wijze in enkel de basisvereisten verwoord, passend bij het gebruiksdoel van een verordening. Echter, bij de totstandkoming van de artikelen in deze verordening is telkens bekeken of deze in lijn zijn met de Delftse Sociale Visie. Een meer uitgebreide omschrijving van het proces van toegang tot verstrekking is te vinden in de nota ‘Toegankelijke hulp en zorg voor jong en oud in Delft’.
 
Bij de uitvoering van de Wmo 2015 wordt deels voortgeborduurd op de weg die met de oude Wet maatschappelijke ondersteuning al was ingezet. Er wordt bekeken :
  • -
    wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk,
  • -
    vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of als dat niet volstaat,
  • -
    een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om inzake de hulpvraag van de cliënt:
  • -
    zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen,
  • -
    om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren,
  • -
    om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en
  • -
    of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.
De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Waar ‘het recht op compensatie’  uit de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt echter alleen mandateren aan een aanbieder. Zie voor de definitie van ‘aanbieder’ de toelichting onder artikel 1. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.
De Wmo 2015 schrijft  voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.  
Artikelsgewijs
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is bijvoorbeeld een elektrische fiets. ’Gebruikelijke hulp’ is niet in de verordening, maar in de wet gedefinieerd en is bijvoorbeeld de hulp van een partner van de cliënt.  
Het gesprek is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen dat hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang.
Het aantal definities in artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor een goed begrip zijn een aantal belangrijke wettelijke definities in de verordeningstekst én hieronder weergegeven.
- aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;
- begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;
- cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;
- cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
- gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;
- maatschappelijke ondersteuning: 1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld, 2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, 3°. bieden van beschermd wonen en opvang;
- participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
- sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.
- vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
- voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;
- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’  : een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van het afwijzen van een aanvraag daarvan.
Artikel 2. Melding hulpvraag  
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling.   Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.
Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, onderzoekt het college deze melding . Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.
Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. Zie de algemene toelichting over mandatering door het college.
In de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet.  
In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd. Conform de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken.
Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan, is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.
In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is.  Gemeenten hebben hiermee de opdracht in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
In het tweede lid is bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding. In samenspraak met de cliënt worden bekende gegevens in kaart gebracht en worden cliënten niet belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen.
Cliënt is verplicht alle relevante stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid is het in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.
Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.
In het vierde lid is de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid. 
Artikel 5. Gesprek
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het beleidsplan maatschappelijke ondersteuning.
De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in de wet opgenomen. In de wet  wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”.  Voor een zorgvuldig onderzoek zal veelal sprake zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.
Het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college) en vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.
Lid 1b maakt melding van  ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’. Dit is belangrijk omdat “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In de wet staat het bereiken van dit resultaat centraal”.
Voorts is bepaald dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.
Artikel 6. Verslag
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.
Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. De gemeente verstrekt aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten hiervan. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie, In dit plan zijn de gemaakte afspraken vastgelegd, alsmede de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede “Binnen 10 werkdagen na het gesprek”. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.
Artikel 7. Aanvraag
In deze bepaling wordt vastgelegd op welke wijze de cliënt een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang  De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag, deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger  een aanvraag kan indienen. Deze definiëring is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen.  Zie hiervoor artikel 2 van der verordening en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier hoeft niet in behandeling genomen te worden.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.
Artikel 8.Criteria voor een maatwerkvoorziening
De wet bepaalt dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is bij uitstek  maatwerk. In deze laat de wetgever enige ruimte aan de gemeenten, omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
Artikel 9. Advisering
Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.
Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.
De cliënt is verplicht desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet, cq dit onderzoek.
Artikel 10. Inhoud beschikking
Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een budget.
Voorbeeld tav lid 2a en lid 3a : het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’. Zie ook de toelichting op artikel 5, lid 1bb.
Onder het begrip ‘duur’ (in lid 2b en 3d) valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.
Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In de wet is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en geïnd door het CAK, voor rekening van de gemeente.
Artikel 11. Regels voor pgb
Het college kan op grond  van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd vraagt  . Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen  
Het tweede lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.
Het derde tot en met vijfde lid bepalen  op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Het vierde lid specifieert deze regels voor de afzonderlijke maatwerkvoorzieningen. Delft kiest ervoor om differentiatie  aan te brengen in de hoogte van het pgb, alsmede voor  verschillende typen hulpverleners in de domeinen van zorg.  Delft  maakt in dit verband  onderscheid tussen  hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen,  (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s en ondersteuners vanuit het sociale netwerk,  Een vrijwilliger of persoon die niet is opgeleid, ontvangt een lager tarief dan een opgeleid persoon. Een pgb is gemiddeld genomen dan ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend.
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.  
Ten aanzien van het vijfde  lid is van belang dat  de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. De gemeente Delft  is echter van mening dat betaling van mantelzorgers indruist tegen de wet alsmede de sociale visie . Daarom moet de beloning van het sociale netwerk een uitzondering blijven, nl. voor die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp fors overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.   Vanaf 2013 geldt in de AWBZ de regel dat anderhalf uur per 24 uur bovengebruikelijke zorg voor rekening van de cliënt komt. De gemeente neemt deze regel over, alsook het AWBZ/WLZ-tarief voor de uitbetaling van mantelzorgers
Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar middels een pgb. Indien hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.  
Het zesde lid maakt het in principe onmogelijk om het budget in het buitenland te besteden, aangezien er dan nauwelijks toezicht uitgeoefend kan worden op de doelmatigheid van de zorg, dan wel of het pgb wordt besteed conform de beschikkingsvoorwaarden, zoals omschreven in art. 10, lid 3 van deze verordening. Een uitzondering is mogelijk, bijvoorbeeld als cliënt tijdens een ‘gebruikelijke’ vakantie zorg behoeft.
Het zevende lid maakt het mogelijk dat het College nadere regels vaststelt voor situaties waarin de cliënt niet zelf in staat is om regie te voeren over het pgb en de hieruit voortvloeiende verplichtingen, één en ander ter voorkoming van misbruik door derden.
Middels het achtste lid sluit de gemeente een aantal domeinen uit voor een pgb-verstrekking. Een pgb voor opvang en kortdurend verblijf is momenteel niet gebruikelijk. Dit geldt ook voor taxivervoer. Vanwege inkoopvoordelen is de pas voor de regiotaxi al snel goedkoper dan wanneer iemand zelf professionele vervoersondersteuning inkoopt met een pgb.
Artikel 12. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De gemeente mag zelf bepalen in hoeverre burgers bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en dit mag kostendekkend zijn.  Bij het bieden van deze beleidsruimte gaat de regering ervan uit dat gemeenten hier verstandig mee omgaan en voorzieningen, zoals laagdrempelige informatievoorziening uit zal sluiten van eigen bijdragen. Gemeenten hebben er zelf belang bij om een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt.
De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen. De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Besluit maatschappelijke ondersteuning stelt.
Lid 5 is toegevoegd ter verduidelijking van de voorziening collectief vervoer (regiotaxi). Weliswaar is het collectief vervoer een algemene voorziening in de zin dat iedere burger hier gebruik van kan maken tegen het regulier tarief. Met een geïndiceerde WMO-pas kunnen burgers tegen kortingstarief reizen. Deze WMO-pas is zodoende een maatwerkvoorziening waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is.
Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Los daarvan stelt de wetgever in hoofdstuk 3 van de wet (art. 3.1. e.v.) reeds algemene kwaliteitseisen aan aanbieders.  Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht.  De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt  het college in de toekomst nog meer mogelijkheden om  kwaliteitsstandaarden te verfijnen.
Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Het college wijst personen aan die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. Aanbieders kunnen bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doen van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden, evenals van geweld bij de verstrekking van een voorziening.  In aanvulling op het bovenstaande stelt het college een meldingsregeling vast. De toezichthoudend ambtenaar onderzoekt deze meldingen en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Het eerste, tweede en vijfde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen. Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.  
In de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen.   Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen. Omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.
In het zevende en achtste lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
De gemeente draagt zorg voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Het betreft hier mantelzorgers van cliënten woonachtig in de gemeente. De wet definieert een cliënt in deze als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Artikel 17. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
De wet geeft het college de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verstrekken, aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben.   
Voor wat betreft medische meerkosten kiest de gemeente Delft niet voor de Wmo-route om deze cliënten tegemoet te komen. Delft biedt via de bijzondere bijstand  de collectieve aanvullende zorgverzekering om deze cliënten in enige mate te compenseren..  
Dit artikel geeft de gemeente wel een grondslag om bepaalde hulp te verstrekken, anders dan een pgb of zorg in natura. Denk aan taxikosten in bijzondere gevallen, verhuiskosten, vergoeding voor de aanschaf van een sportrolstoel enz.
Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 19. Klachtregeling
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Gelet op het van toepassing van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan hier met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan.
In het tweede lid is bepaald dat alle gecontracteerde voorzieningen over een klachtenregeling dienen te beschikken.
In beginsel kunnen cliënten klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen.
  • -
    De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid.
  • -
    Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
    •  
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
In het derde lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd
Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. Alle gecontracteerde aanbieders zijn verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen.
Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Artikel 22. Evaluatie
De gemeente evalueert het WMO-beleid. Deze staat los van de landelijke evaluatie, die de lokaal verzamelde gegevens daarvoor kan benutten.
Artikel 23. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening. In het derde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening. In het vierde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordening worden afgedaan. Daarnaast bevat de wet nog overgangsrecht voor AWBZ cliënten die overgaan naar de Wmo en voor de doelgroep beschermd wonen.
Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als ondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.
Artikel 25. Inwerkingtreding
Dit artikel regelt in lid 1 de inwerkingtreding van deze verordening. Daarmee komt op hetzelfde moment de hieraan voorafgaande verordening te vervallen.
 
Naar boven