Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxtel 2015
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel heeft op 2 december 2014 de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxtel 2015 vastgersteld.
Inwerkingtreding
Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.
Intrekking oude beleidsregels
De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxtel 2012 worden per 1 januari 2015 ingetrokken.
In houd nieuwe be leidsregels
Voorwoord
De Verordening is vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft een aantal verordenende bevoegdheden gedelegeerd aan het college. De gedelegeerde regelgeving moet het college vaststellen in de vorm van algemeen verbindende voorschriften en dus is het college niet bevoegd dat te regelen in de vorm van beleidsregels. Beleidsregels zijn namelijk geen algemeen verbindende voorschriften.
De bevoegdheid tot het vaststellen van deze beleidsregels is geregeld in de Awb. Artikel 4:81 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. De beleidsregels onder de Wmo 2015 zien op het verstrekken van (maatwerk)voorzieningen. Dat is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders en dus heeft de gemeenteraad geen bevoegdheid om daarover beleidsregels vast te stellen.
Leeswijzer
Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en in hoofdstuk 2 komt de toegangsprocedure aan bod. Hoofdstuk 3 besteedt aandacht aan het algemene beoordelingskader en de algemene toegangscriteria die voor alle doelen/maatwerkvoorzieningen gelden.
Hoofdstuk 4
De doeleinden zelfredzaamheid en participatie uit de wet zijn uitgewerkt in meer specifieke doel. Daarbij worden per doel mogelijke maatwerkvoorzieningen genoemd. Het woord maatwerkvoorziening geeft al aan dat deze voorziening op de cliënt is toegesneden. Daarom kan niet limitatief worden aangegeven welke maatwerkvoorzieningen het college kan aanbieden. De meest voorkomende maatwerkvoorzieningen worden in hoofdstuk 4 genoemd.
Hoofdstuk 5
Dit hoofdstuk gaat uitgebreider in op de verstrekkingsvormen: de maatwerkvoorziening in natura (ook wel hulp in natura oftewel HIN genoemd) en het persoonsgebonden budget.
Hoofdstuk 6
In dit hoofdstuk besteden we kort aandacht aan de bijdrage in de kosten.
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 7 besteedt aandacht aan het onderscheid tussen beëindigen, intrekken en herzien. Daarnaast wordt ingegaan op de bevoegdheid tot terugvorderen en het terugvorderen bij een in natura verstrekte maatwerkvoorziening
Hoofdstuk 8
De controle op de klachtenafhandeling door aanbieders is het onderwerp van hoofdstuk 8.
Begripsbepalingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
  • -
    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  • -
    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxtel 2015
  • -
    Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxtel 2015
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening en het Besluit.
PROCEDURE
De wet kent een uitgebreide toegangsprocedure tot (maatwerk)voorzieningen die bestaat uit drie delen:
  • 1.
    Deel 1 (melding en onderzoek)
    • a.
      De melding
    • b.
      Persoonlijk plan (keuze voor cliënt)
    • c.
      Het onderzoek, dat bestaat uit in ieder geval:
      • De in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet genoemde verplichte onderwerpen
      • Het gesprek
    • d.
      Onderzoeksverslag: hiermee wordt de onderzoeksfase afgesloten; het arrangement staat in het onderzoeksverslag
  • 2.
    Deel 2 (aanvraag en besluit)
    • e.
      De aanvraag (indien de cliënt ervoor kiest een maatwerkvoorziening aan te vragen)
      Indien de cliënt een persoonsgebonden budget wil, moet hij een budgetplan overleggen.
    • f.
      Het besluit op de aanvraag (binnen twee weken na de aanvraag)
    • g.
      Bij verstrekking van hulp bij het huishouden, begeleiding en kortdurend verblijf maken de aanbieder en de cliënt een ondersteuningsplan waarin de is beschreven op welke wijze de te bereiken doelen worden bereikt
  • 3.
    Deel 3 (bezwaar, beroep en hoger beroep)
    h.De cliënt kan bezwaar aantekenen tegen het besluit op zijn aanvraag.
 
Maatwerkvoorzieningen: beoordeling
Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op maatwerkvoorzieningen worden bepaald door de wet (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid), en de Verordening (criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening), de onderhavige beleidsregels en het Besluit.
Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk. Bij de aanspraak op iedere maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gekeken naar:
  • -
    het algemene beoordelingskader (zie § 3.1)
  • -
    de algemene toegangscriteria (zie § 3.2)
  • -
    de algemene weigeringsgronden (zie § 3.3)
Algemeen beoordelingskader
Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:
  • 1.
    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)
  • 2.
    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie § 3.1.2)
  • 3.
    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociale netwerk? (zie § 3.1.3)
  • 4.
    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.4)
  • 5.
    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)
  • 6.
    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)
  • 7.
    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.7)
Ingezetene
Een belangrijk uitgangspunt met betrekking tot het vaststellen van de doelgroep heeft te maken met het feitelijke woon- en verblijfadres van de cliënt. Een gemeente is voor wat betreft de hoofddoelen zelfredzaamheid en participatie namelijk alleen verantwoordelijk indien een cliënt ingezetene is van de betreffende gemeente. Dat wil zeggen dat de cliënt zijn woonplaats heeft in de gemeente oftewel de gemeente waar iemand gewoonlijk verblijft en waar het centrum van diens dagelijkse sociale en economische activiteiten is gelegen. Het gaat dus om het feitelijke verblijf. De inschrijving in de Basisregistratie Personen vormt een belangrijke aanwijzing, maar zijn niet per se doorslaggevend.
Doelgroep
Bij een melding/aanvraag moet worden beoordeeld of de cliënt behoort tot de doelgroep van de wet. Kinderen die jonger zijn dan 18 jaar vallen, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen, alleen onder de wet als het gaat om hulpmiddelen en woningaanpassingen. Voor het overige vallen ze (grotendeels) onder de Jeugdwet.
Eigen verantwoordelijkheid
Onder de eigen verantwoordelijkheid wordt verstaan het vermogen van een cliënt om op eigen kracht dan wel met de hulp van mantelzorgers, personen uit het sociale netwerk en gebruikelijke hulp de belemmeringen redelijkerwijs zelf op te lossen. Oplossingen die een cliënt redelijkerwijs kan realiseren op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening.
Gebruikelijke hulp
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn hulp te bieden bij bijvoorbeeld het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd (zie uitgebreider 4.1.2.1 en 4.2.2.1).
Voorliggende voorzieningen
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet die aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening in de weg staan. Een voorliggende voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening voor zover deze voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt of de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt.
Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:
  • Zittend ziekenvervoer op grond van de Zorgverzekeringswet;
  • Hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet;
  • Verblijfsindicatie op grond van de Wet Langdurige Zorg.
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan moet alsnog een (aanvullende) maatwerkvoorziening worden geboden. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.
Verblijfsindicatie op grond van de Wet Langdurige zorg
Het college mag een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt een aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg ingevolge de Wet langdurige zorg. Het is zelfs mogelijk te weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande (artikel 2.3.5 lid 6 van de wet).
Uitzondering en
Er zijn twee uitzonderingen op deze hoofdregel:
  • De hoofdregel geldt niet voor verzekerden met een laag zzp, die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wlz nog niet in een instelling verblijven. Onder verzekerden met een laag zzp worden verstaan: verzekerden die zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 4 VV, 3 LG, 1 ZGaud, of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG, 2 VG of 3 VG.
  • De hoofdregel geldt in 2015 niet voor cliënten met een (mogelijke) aanspraak op verblijf die:
    • thuis wonen en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel of een woningaanpassing hebben aangevraagd;
    • zonder behandeling in een instelling verblijven en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel ter verbetering van hun mobiliteit hebben aangevraagd
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
  • de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;
  • de voorziening is niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld;
  • de voorziening is die niet duurder is dan vergelijkbare producten.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:
  • wasmachine
  • wasdroger/condensdroger
  • strijkplank en strijkijzer
  • stofzuiger
  • afwasmachine
  • douchekop met glijstang
  • menghendelkranen
  • éénhendelmengkraan
  • thermostatische kranen
  • thermostatische radiatorkranen
  • ventilatiesysteem badkamer
  • statische beugels (niet inklapbaar of opklapbaar)
  • inductie of keramische kookplaat
  • verhoogd toilet
  • hangtoilet
  • waterbed
  • centrale verwarming
  • airconditioning
  • meterkast met meerdere groepen
  • zonwering
  • intercom
  • elektrische garagedeuropener
  • kookplaat
  • ligbad
  • douche
  • vervangen lavet door douche
  • eenvoudige wandbeugels en grepen
  • dakkapel
  • luchtbevochtigers en ontvochtigers
  • stangen voor raambediening van hoge ramen
  • fiets of tandem
  • fiets of tandem met hulpmotor
  • fiets of tandem met trapondersteuning
  • fiets of tandem met lage instap
  • buggy (tot 4 jaar)
  • bakfiets
  • fietskarren voor kinderen (voor zowel fiets als scootmobiel)
  • aankoppelingsfiets voor kinderen
  • elektrische fiets
  • autoaanpassingen zoals:
    • automatische transmissie
    • neerklapbare achterbank
    • verstelbaar stuurwiel
    • stuurbekrachtiging
    • rembekrachtiging
    • rechter buitenspiegel
    • (verwarmde) buitenspiegels
    • blindering auto
    • elektrisch bedienbare ramen
    • elektrische garagedeuropener
    • airconditioning
    • trekhaak en aanhangers
    • kosten behalen rijbewijs
    • kosten APK-keuring
Deze opsomming laat onverlet dat in ieder individueel geval moet worden beoordeeld of de voorziening voor de betreffende cliënt algemeens gebruikelijk is.
Uitzondering
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze uitzondering kan zich voordoen indien:
  • de cliënt een inkomen heeft dat door aantoonbare voor eigen rekening komende kosten van de beperkingen onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm ligt
  • een nog niet afgeschreven zaak ten gevolge van een plotseling optredende beperking moet worden vervangen.
Algemene voorzieningen
Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente kan overigens na het onderzoek dat volgt op een melding nog steeds verwijzen naar een algemene voorziening. Algemene voorzieningen kunnen privaat zijn, publiek of een combinatie van beide. Bij algemene voorzieningen gaat het vaak om voorzieningen die op de een of andere laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden.
Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:
  • rolstoel- of scootmobielpools
  • klussendienst
  • boodschappenservice
  • was- en strijkservice
  • maaltijdbezorgdienst
  • kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school)
  • voor- en naschoolse opvang / oppascentrale
  • hondenuitlaatservice
  • het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant
  • buurtinloopactiviteiten
  • cliëntondersteuning
De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:
  • daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt;
  • financieel gedragen kan worden door de cliënt; Het college moet beoordelen of de cliënt in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de cliënt om dit te weerleggen. De cliënt moet aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden.
  • passend en toereikend is voor de cliënt.
ALGEMENE TOEGANGSCRITERIA
Noodzakelijk
Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste of makkelijke verstrekkingen.
Goedkoopst adequate voorziening
Maatwerkvoorzieningen die worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen compenserend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopste maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
Algemene weigeringsgronden
Woonplaats
(ARTIKEL 3.2 VERORDENING)
De cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening (voor zelfredzaamheid en participatie) indien hij zijn woonplaats in de gemeente heeft. Zie verder § 3.1.1.
Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid
(ARTIKEL 3.2 VERORDENING)
De cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was of niet voorzienbaar was. Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, bijvoorbeeld door rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet degene die weet dat traplopen, wat al lastig is, binnen 5 jaar onmogelijk gaat worden, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en leidt tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Ook een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar.
Indien er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een douchescherm of een bad, en het was op dat moment te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn bestaat geen aanspraak op compensatie in het kader van de wet. Voorzienbaarheid moet goed onderzocht worden en in kaart gebracht. Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.
Voorliggende voorziening
(ARTIKEL 3.2 VERORDENING)
Zie § 3.1.7.
Algemeen gebruikelijk
(ARTIKEL 3.2 VERORDENING)
Zie § 3.1.6.
Eerder verstrekte voorziening
(ARTIKEL 3.2 VERORDENING)
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover de aanvraag betrekking heeft op een reeds eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening is nog niet verstreken. Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden met een opstalverzekering. Het is eveneens redelijk te achten dat de cliënt – indien een andere dan hemzelf schade heeft veroorzaakt – diegene aansprakelijk stelt.
Normale afschrijvingstermijn Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening, die nog in goede staat is en passend voor de cliënt, in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.
Reeds gemaakte kosten
(ARTIKEL 3.2 VERORDENING)
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de kosten voorafgaand aan het moment van aanvragen of beschikken zijn gemaakt en niet meer is na te gaan of de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en als goedkoopst adequaat is aan te merken.
Niet voldoen aan verplichtingen
(ARTIKEL 3.2 VERORDENING)
De cliënt heeft de volgende verplichtingen:
  • Inlichtingenplicht Op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het de cliënt redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn om het besluit tot toekenning van de maatwerkvoorziening te heroverwegen. Dit stelt het college in staat om te beoordelen of het beroep op die maatwerkvoorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget nog terecht is. Verstrekt de cliënt niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de maatwerkvoorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de cliënt vragen.
    Het niet naleven van de inlichtingenverplichting kan leiden tot:
    • Buiten behandeling laten of afwijzen van de aanvraag of
    • Beëindigen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of
    • Herzien/intrekken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en terugvorderen.
  • Medewerkingsplicht De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met de (beoordeling van de) aanspraak op maatwerkvoorzieningen. Deze medewerkingsverplichting geldt ook voor huisgenoten indien het gaat om de beoordeling van eventuele gebruikelijke hulp.
    Het niet of onvoldoende meewerken aan het onderzoek kan leiden tot:
    • Afwijzen van de aanvraag, indien onvoldoende informatie bekend is.
    • Beëindigen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en/of
    • Herzien/intrekken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en terugvorderen.
Geen aanleiding voor verhuizen, tenzij belangrijke reden
(ARTIKEL 3.2 VERORDENING)
Maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de cliënt geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot afwijzing van een maatwerkvoorziening. Dat is anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.
Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst adequate oplossing is.
Maatwerkvoorzieningen en Doelen
Voeren van een gestructureerd huishouden
Omschrijving doel
Onder het voeren van een gestructureerd huishouden kunnen een aantal (sub)doelen worden benoemd, zoals:
  • a.
    Een schoon en leefbaar huis Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk in de ruimten van de woning die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen/dweilen van de woonkamer, de slaapvertrekken, de keuken en sanitaire ruimten van de woning.
  • b.
    Beschikken over gewassen (en gestreken) kleding De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat worden schoongemaakt. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van bovenkleding (dus bijvoorbeeld niet het ondergoed) en soms het verrichten van eenvoudige herstelwerkzaamheden. Het gaat hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding moet hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Onder dit resultaatgebied valt niet het doen van kledinginkopen. Het strijken van lakens, theedoeken en zakdoeken valt niet onder het beschikken over gewassen (en gestreken) kleding.
  • c.
    Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders ervoor zorgdragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
    De gemeente heeft in het kader van de wet vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Aanspraak op hulp bij het huishouden
Bij de beoordeling of aanspraak bestaat op hulp bij het huishouden wordt gekeken naar:
  • 1.
    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)
  • 2.
    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie § 3.1.2)
  • 3.
    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociale netwerk? (zie § 3.1.3)
    Wellicht zijn er bekenden en/of kinderen gewend of bereid te boodschappen te doen en/of de maaltijden te bereiden. Bij de andere mogelijkheden kan rekening worden gehouden met feit dat bepaalde huishoudelijke taken wel uitstelbaar zijn en de het bereiden van maaltijden niet uitstelbaar is.
  • 4.
    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.4 en 4.1.2.1)
  • 5.
    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)
  • 6.
    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)
  • 7.
    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.7)
Gebruikelijke hulp
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen.
Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.
  • Kinderen tot 5 jaar: leveren geen bijdrage aan huishoudelijke werkzaamheden.
  • Kinderen van 5-12 jaar: worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij de lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen en kleding in de wasmand gooien.
  • Kinderen vanaf 13 jaar: verrichten naast bovengenoemde taken: hand- en spandiensten, houden de eigen kamer op orde dat wil zeggen: opruimen, stofzuigen en het bed verschonen.
  • Vanaf de leeftijd van 18 jaar mag verwacht worden dat de huisgenoot een éénpersoonshuishouden draaiende kan houden.
  • Vanaf 21 jaar mag worden verwacht dat men een volledig huishouden kan voeren.
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Afhankelijk van de situatie kan compensatie voor het bereiden van maaltijden worden ingezet. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Hulp bij het huishouden
De maatwerkvoorziening ten behoeve van het voeren van een huishouden zal meestal bestaan uit hulp bij het huishouden. De compensatie voorziet in het voorkomende individueel concrete cliëntgeval op een of meer van de navolgende activiteiten (‘aandachtsgebieden’):
  • a.
    Broodmaaltijd bereiden
  • b.
    Licht huishoudelijk werk
  • c.
    Zwaar huishoudelijk werk
  • d.
    Dagelijkse organisatie van het huishouden
  • e.
    Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden
Omvang en normering
De omvang en normering zijn afhankelijk van de verstrekkingsvorm.
Natura
De gemeente formuleert het concrete doel dat met hulp bij het huishouden moeten worden bereikt én neemt dat doel op in de beschikking. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze het betreffende doel worden bereikt.
Persoonsgebonden budget
Bij het bepalen van de omvang wordt een normering gehanteerd (zie bijlage 1).
Vorm: natura of persoonsgebonden budget
Hulp bij het huishouden wordt toegekend in:
  • -
    natura of
  • -
    de vorm van een persoonsgebonden budget.
    De hoogte van het persoonsgebonden budget is geregeld in het Besluit.
Het hebben van structuur in het persoonlijke leven en voeren van regie daarover, het hebben van dagstructuur en het ontlasten van mantelzorgers
Omschrijving doel
Bij dit doel gaat ten eerste om het bevorderen, behoud of het compenseren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, teneinde opname in een instelling, verwaarlozing en/of escalatie te voorkomen. Bij zelfredzaamheid en participatie gaat het erom dat iemand:
  • voor zichzelf kan zorgen c.q. de regie voeren over de zelfzorghandelingen;
  • het vermogen heeft tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie;
  • het vermogen heeft om zelf in zijn dagstructurering te voorzien;
  • zelf besluiten kan nemen en regie voeren.
Het ontlasten van mantelzorgers heeft als doel dat mantelzorger de zorg thuis kunnen volhouden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld. Het gaat daarbij om het ontlasten van die mantelzorgers die mantelzorger verlenen aan een cliënt die is aangewezen op permanent toezicht.
De maatwerkvoorzieningen die kunnen worden verstrekt om het omschreven doel te bereiken, wordt aangeduid als ‘specialistische hulp’. Onder specialistische hulp zijn diverse voorzieningen te scharen zoals begeleiding individueel, begeleiding groep en kortdurend verblijf.
Aanspraak op specialistische hulp
Bij de beoordeling of aanspraak bestaat op specialistische hulp wordt gekeken naar:
  • 1.
    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)
  • 2.
    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie § 3.1.2)
  • 3.
    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociale netwerk? (zie § 3.1.3)
  • 4.
    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.4 en 4.2.2.1)
  • 5.
    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)
  • 6.
    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)
  • 7.
    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.7)
Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria (zie § 4.2.3).
Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is van toepassing indien er meerderjarige huisgenoten aanwezig zijn die in staat zijn de begeleiding te bieden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
Kortdurende situaties
Alle begeleiding van de cliënt door huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat Wmo-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Langdurige situaties
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door huisgenoten onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:
  • Het begeleiden/vervoeren van de cliënt naar de dagbesteding.
  • Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, bezoeken zwembad enzovoort.
  • Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie of bieden van dagstructuur. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte verzekerde werd uitgevoerd.
Wanneer kan een uitzondering worden gemaakt voor gebruikelijke hulp:
In bepaalde situaties is gebruikelijke hulp niet van toepassing of dient er soepeler mee omgegaan te worden. Die situaties zijn:
  • 1.
    Voor zover de huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.
  • 1.
    Voor zover een huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
    • a.
      Wanneer voor de volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van zorg, dient men die overbelasting op te heffen door deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.
    • b.
      Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.
  • 2.
    Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een huisgenoot.
Specialistische hulp
Begeleiding individueel
Individuele begeleiding kan worden ingezet om te ondersteunen bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Individuele begeleiding kan ook verstrekt worden ten behoeve van het oefenen van vaardigheden of handelingen of ten behoeve van het houden van toezicht op een cliënt.
Criteria
Om in aanmerking te komen voor begeleiding individueel moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vier terreinen:
  • 1.
    sociale redzaamheid;
  • 2.
    probleemgedrag;
  • 3.
    psychisch functioneren;
  • 4.
    of geheugen- en oriëntatiestoornissen.
Indien de cliënt tijdens de begeleiding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan dient dit door de begeleider geboden te worden.
Omvang en normering
Natura
De gemeente formuleert concrete doelen die met de specialistische hulp moeten worden bereikt én neemt die doelen op in de beschikking. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (en met welke vormen van specialistische hulp) de doelen zullen worden bereikt. De aanbieder is verantwoordelijk voor het organiseren van het vervoer van de cliënt.
Persoonsgebonden budget
De omvang en aard van begeleiding individueel wordt afgestemd op de situatie van de cliënt. De bepaling van de omvang van begeleiding individueel is de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Het aantal uren varieert van 1 uur tot en met 24,9 uren per week.
Begeleiding groep
Begeleiding groep houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Onder begeleiding groep wordt niet verstaan:
  • een reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden;
  • een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.
Dat zijn andere aangeboden voorzieningen die voor gaan op de verstrekking van maatwerkvoorzieningen.
Criteria
Om in aanmerking te komen voor begeleiding groep moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vier terreinen:
  • 1.
    sociale redzaamheid;
  • 2.
    probleemgedrag;
  • 3.
    psychisch functioneren;
  • 4.
    of geheugen- en oriëntatiestoornissen.
Indien de cliënt tijdens de begeleiding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan dient dit door de begeleider geboden te worden.
Omvang en normering
Natura
De gemeente formuleert concrete doelen die met de specialistische hulp moeten worden bereikt én neemt die doelen op in de beschikking. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (en met welke vormen van specialistische hulp) de doelen zullen worden bereikt. De aanbieder is verantwoordelijk voor het organiseren van het vervoer van de cliënt.
Persoonsgebonden budget
De omvang en aard van begeleiding groep wordt afgestemd op de situatie van de cliënt. De bepaling van de
omvang van begeleiding groep is de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. De omvang wordt uitgedrukt in een aantal dagdelen, waarbij ieder dagdeel 4 uur bedraagt. Er geldt een maximum van 9 dagdelen per week.
Afbakening met begeleiding groep
Of iemand is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel als hetzelfde doel wordt beoogd. Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Maar wanneer de hulpvraag gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm. Ook als er medische contra-indicaties zijn voor begeleiding in groepsverband, kan begeleiding individueel worden geïndiceerd.
Kortdurend verblijf
Kortdurend verblijf is bedoeld ter ontlasting van de mantelzorger (maar ook van huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren). Het zwaartepunt ligt bij kortdurend verblijf vooral op het logeren elders met als doel het overnemen van het permanent toezicht op de cliënt ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of mantelzorg. Het kortdurend verblijf is dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben.
Kortdurend verblijf is uitdrukkelijk preventief bedoeld: een indicatie heeft als doel om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen, zodat zij de zorg thuis vol kunnen houden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld.
Criteria
De cliënt komt in aanmerking voor kortdurend verblijf indien hij voldoet aan alle hieronder genoemde voorwaarden:
  • 1.
    de cliënt heeft bijvoorbeeld een somatische, psychiatrische, psycho-geriatrische beperkingen of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking.
  • 1.
    de cliënt is hierop gedurende maximaal drie etmalen aangewezen;
  • 2.
    de ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg aan de cliënt levert, is noodzakelijk.
  • 3.
    de cliënt is, gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte, aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht;
Omvang
Natura
De gemeente formuleert concrete doelen die met de specialistische hulp moeten worden bereikt én neemt die doelen op in de beschikking. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (en met welke vormen van specialistische hulp) de doelen zullen worden bereikt. De aanbieder is verantwoordelijk voor het organiseren van het vervoer van de cliënt.
Persoonsgebonden budget
Kortdurend verblijf wordt voor maximaal drie etmalen per week toegekend. De omvang van kortdurend verblijf wordt vastgesteld in klassen en bijbehorende etmalen:
  • 1.
    klasse 1: een etmaal per week
  • 2.
    klasse 2: twee etmalen per week
  • 3.
    klasse 3: drie etmalen per week
Het (gemiddelde) aantal etmalen kortdurend verblijf wordt bepaald aan de hand van het aantal etmalen dat de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp verleent, moet worden ontlast. Het aantal dagen dat de zorgaanbieder registreert dient gelijk te zijn aan het aantal nachten dat de cliënt in de instelling verblijft.
Kortdurend Verblijf is geen integraal pakket. De andere ondersteuning/zorg, zoals de persoonlijke verzorging, verpleging en/of begeleiding die noodzakelijk is tijdens het kortdurend verblijf moet apart worden geïndiceerd door de gemeente dan wel de zorgverzekeraar.
Normale gebruik van de woning
Omschrijving doel
Onder de zelfredzaamheid valt ook ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. De wet bevat geen nadere omschrijving van ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. Daaronder kunnen zowel doelen vallen die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en doelen voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning die hij normaal kan gebruiken. Het gaat om het compenseren van de beperkingen die een persoon bij het normale gebruik van zijn woning ondervindt. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties of te wel de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij onder andere om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.
Aanspraak op een woonvoorziening
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening ten behoeve van het normale gebruik van de woning wordt gekeken naar:
  • 1.
    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)
  • 2.
    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie § 3.1.2)
  • 3.
    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociale netwerk? (zie § 3.1.3)
  • 4.
    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.4 en 4.2.2.1)
  • 5.
    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)
  • 6.
    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)
  • 7.
    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.7)
Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.
Verhuizen of aanpassen
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat ‘wonen in een geschikt huis’ ook te bereiken is via een verhuizing. Bij de afweging van het primaat van verhuizen kunnen diverse factoren een rol spelen. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen bij het primaat van verhuizen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming:
  • -
    de woonlasten en financiële consequenties van de verhuizing
  • -
    de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn)
  • -
    de sociale omstandigheden
  • -
    eventueel aanwezige mantelzorg.
Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Overige aspecten
Mantelzorgwoning
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Op 1 november 2014 is het gewijzigde Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Hierin is onder meer een aantal wijzigingen opgenomen voor het vergunningvrij bouwen of gebruiken. Zo wordt het mogelijk om op het achtererfgebied een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen, zonder omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning). Iemand die mantelzorg nodig heeft, kan nu in het achtererfgebied van zijn mantelverzorger gaan wonen. Andersom is ook mogelijk, mantelzorgverlener in de woongelegenheid en mantelzorgontvanger in de hoofdwoning. Het moet daarbij gaan om de huisvesting in of bij een woning van maximaal één huishouden van maximaal twee personen, waarvan ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning. Ook dient er sprake te zijn van een medische indicatie.
Woonvoorzieningen
Woningaanpassingen
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.
Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.
Aanbouw
Als het voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.
Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
Gemeenschappelijke ruimten
Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.
Woonvoorzieningen (niet bouwkundig of woontechnisch)
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Bezoekbaar maken
Het college kan, indien de cliënt in een Wlz-instelling verblijft, bijdragen aan het bezoekbaar maken van één woning in de gemeente. Het betreft hier een buitenwettelijke voorziening, omdat de cliënt ofwel geen ingezetene is van de gemeente ofwel niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning die bezoekbaar wordt gemaakt.
Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de cliënt de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.
Verhuiskostenvergoeding
Een verhuizing en de kosten daarvan worden in beginsel algemeen gebruikelijk geacht. Volgens gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving verhuizen Nederlanders gemiddeld zeven keer in hun leven. Dat is gemiddeld (afgerond) één keer in de tien jaar. Het verhuizen behoort voor een ieder dus tot het normale leven en een ieder heeft dus enkele malen in het leven te maken met verhuiskosten. In uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld bij een plotseling noodzakelijke verhuizing, kan wel een verhuiskostenvergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt.
Verplaatsen in en om de woning
Omschrijving doel
Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te compenseren. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen.
Het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit met een maatwerkvoorziening te bereiken doel.
Aanspraak op rolstoel
Bij het beoordelen van de aanspraak op een rolstoel wordt gekeken naar:
  • 1.
    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)
  • 2.
    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie § 3.1.2)
  • 3.
    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociale netwerk? (zie § 3.1.3)
  • 4.
    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.4 en 4.2.2.1)
  • 5.
    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)
  • 6.
    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)
  • 7.
    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.7 en 4.4.2.1)
Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.
Algemene voorzieningen
De algemene rolstoelvoorziening biedt mogelijkheden voor die cliënten die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan cliënten die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of met andere loophulpmiddelen zich kunnen verplaatsen, terwijl uitsluitend tijdens een dagje uit, of een middagje winkelen de afstanden die worden afgelegd te groot worden zodat een rolstoel noodzakelijk is.
Voor een individuele maatwerkrolstoel geldt nog als eis dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is. Het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit met een maatwerkvoorziening te bereiken doel.
Verstrekkingsvorm
Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die de cliënt zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.
Lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Omschrijving doel
Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving. De directe woon- en leefomgeving kan het beste beschreven worden in te bereiken bestemmingen. De cliënt moet 1500- maximaal 2000 kilometer kunnen afleggen. Daarbij mag rekening gehouden worden met de combinatie van eventueel verstrekte maatwerkvoorzieningen die zijn verstrekt..
Aanspraak op een vervoersvoorziening
Bij het beoordelen van de aanspraak op een vervoersvoorziening wordt gekeken naar:
  • 1.
    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)
  • 2.
    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie § 3.1.2)
  • 3.
    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociale netwerk? (zie § 3.1.3)
  • 4.
    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.4 en 4.2.2.1)
  • 5.
    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)
  • 6.
    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)
  • 7.
    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.7)
Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria (zie 4.5.2.1).
Voldoet de cliënt aan de geldende criteria?
De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen, en in een redelijk tempo meter lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen.
Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.
Overige aspecten
Primaat collectief vervoer
Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Dat betekent dat eerst wordt bekeken of de cliënt in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Pas indien de cliënt geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt. De vraag of het collectief vervoer als voorziening voldoet aan de compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar de (inventarisatie van) beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de cliënt. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de cliënt alsmede zijn beperkingen en vervoersbehoeften, rekening houdend met de vraag op welke wijze het behoud of het bevorderen van zelfredzaamheid of de deelname aan het maatschappelijk verkeer bereikt wordt.
Aanvullende vervoersvoorziening
Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.
Vervoersbehoefte
De vervoersbehoefte is mede bepalend of aanspraak bestaat op een (maatwerk)voorziening en in geval van een maatwerkvoorziening, waaruit deze moet bestaan.
Kinderen tot 12 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening wordt getroffen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. Mogelijk kan wel een aangepaste fiets (drie- of vierwieler of tandem) worden verstrekt.
Vorm van de voorziening
Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen kan onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen:
  • vervoersvoorziening in natura
    Collectief vervoer wordt in natura verstrekt. Het aantal zones is gemaximeerd op 800.
  • Vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget
    Een persoonsgebonden budget is niet mogelijk indien de cliënt is aangewezen op collectief vervoer. Het persoonsgebonden budget voor de kosten van het gebruik van de taxi of rolstoeltaxi wordt op declaratiebasis verstrekt.
Soorten vervoersvoorzieningen
Bij het maken van de keuze gericht op het compenseren van beperkingen bij het verplaatsen per vervoermiddel moet ermee rekening gehouden worden dat deze in beginsel gericht is op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving”. Bij het opstellen van een programma van eisen en de selectie moet rekening gehouden worden met de vervoersbehoefte, frequentie, de sociale en de medische omstandigheden.
Bij alle vervoersvoorzieningen gelden een aantal algemene uitgangspunten:
  • Gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen is medisch gezien niet mogelijk.
  • Bij een individuele maatwerkvoorziening, zoals een driewielfiets of scootmobiel, moet er voldoende verkeersinzicht zijn om veilig aan het verkeer te kunnen deelnemen.
Onderhouden van sociale contacten
Omschrijving doel
Het doel “onderhouden van sociale contacten” is een heel algemeen deel. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Vaak zal het inzetten van een maatwerkvoorziening zoals begeleiding of vervoersvoorziening ertoe leiden dat de cliënt in voldoende mate sociale contacten kan onderhouden. In dat geval komt de cliënt niet in aanmerking voor een sportvoorziening.
Sportvoorzieningen
De maatwerkvoorzieningen, die onder dit doel aan de orde kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld sportvoorzieningen. De cliënt komt voor een sportvoorziening in aanmerking als sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk is door beperkingen. Een andere voorwaarde is dat de cliënt actief lid is van een gehandicaptensportvereniging. Er moet op gewezen worden dat bij veel gehandicaptensportvereniging de mogelijkheid bestaat een sportvoorziening te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte sportvoorziening rolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.
Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.
Algemeen gebruikelijk
Sporten is een algemeen gebruikelijke bezigheid en de daarmee samenhangende kosten ook. Iedereen die een sport beoefent, heeft immers kosten voor uitrusting, materiaal e.d. Deze kosten zijn algemeen gebruikelijk en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Vorm van de toekenning
De sportvoorziening wordt toegekend in:
  • -
    natura of
  • -
    de vorm van een persoonsgebonden budget.
    Het persoonsgebonden budget is een bedrag waarmee voor een periode van 3 jaar een sportvoorziening aangeschaft en onderhouden kan worden. Na afloop van de periode van 3 jaar, volgt geen automatische vervanging van de sportvoorziening, maar zal, bij het verzoek tot vervanging, een beoordeling plaatsvinden van de technische staat van de sportvoorziening. Afhankelijk daarvan wordt al dan niet overgegaan tot verstrekking van een nieuwe vergoeding.
Uitvoeren noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen
Met ingang van 1 januari 2015 is de AWBZ-functie persoonlijke verzorging overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet. Echter voor een klein deel van de persoonlijke verzorging is niet de zorgverzekeraar maar de gemeente verantwoordelijk. Het gaat om de volgende zorg:
  • Niet-lijfgebonden persoonlijke verzorging. De cliënt kan zichzelf wel wassen en aankleden en naar de wc gaan, maar moet daartoe alleen aangespoord worden. Dit maakt onderdeel uit van de functie begeleiding.
  • Persoonlijke verzorging tijdens begeleiding groep. Die persoonlijke verzorging moet geboden worden door de begeleider van de begeleiding groep (bijvoorbeeld cliënten helpen met naar de wc gaan).
Beschermd wonen
Omschrijving doel
Het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven door het bieden van een veilige en afgeschermde woonomgeving waar samenhangende zorg wordt geboden aan cliënten die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en mogelijk een gevaar vormen voor zichzelf en anderen.
Per cliënt wordt dit geconcretiseerd in meetbare resultaten die worden opgenomen in het ondersteuningsplan.
Criteria:
De cliënt moet voldoen aan de volgende voorwaarden om in aanspraak te kunnen maken op een beschermde woonomgeving:
  • De cliënt kan niet zelfstandig wonen en zich niet op eigen kracht handhaven in de samenleving.
  • Er is sprake van psychische of psychosociale problemen, die zijn vastgesteld in een diagnose door een arts of andere medische deskundige.
  • De cliënt kan niet zelfstandig leven en vormt een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen.
  • De cliënt is afhankelijk van anderen als het gaat om oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijks bestaan.
  • De cliënt mist vaardigheden om zich staande te houden in een individuele, zelfstandige woonomgeving.
  • De cliënt is niet of niet altijd in staat om op relevante momenten hulp in te roepen. Het betreft het niet adequaat kunnen alarmeren.
  • De cliënt is meer dan drie etmalen per week op verblijf in een beschermde woonomgeving is aangewezen.
  • Er is sprake van regiobinding. Als bij de cliënt niet wordt voldaan aan de regiobinding, dan dient een regeling te worden getroffen met de regio, die het meest geschikt is voor de belanghebbende burger.
Op basis van het resultaat in het plan van aanpak bepaalt de aanbieder in overleg met de belanghebbende burger welke vorm van ondersteuning ingezet wordt om het resultaat te bereiken.
Natura en persoonsgebonden budget
Inleiding
Op basis van de wet zijn er twee verstrekkingsvormen voor maatwerkvoorzieningen. De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die de cliënt in natura krijgt moet het probleem voldoende opgelost zijn.
De tweede mogelijkheid is de in de wet verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voor het persoonsgebonden budget geldt het trekkingsrecht. Dat wil zeggen dat de betaling van hulpverleners verloopt via de SVB. Een uitzondering geldt voor eenmalige pgb’s, die kan de gemeente zelf uitbetalen.
Afwegingskader
De voorziening in natura
Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.
Het persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee namens de cliënt maatwerkvoorzieningen kunnen worden betaald. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. In de verordening is aangegeven wanneer het college een persoonsgebonden budget kan verstrekken. Een van de voorwaarde is dat de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Schulden en of schuldsanering
Beoordeeld moet worden of een cliënt dusdanig in de financiële problemen zit dat bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget de verwachting bestaat dat deze verkeerd gebruikt kan worden al dan niet met opzet. Immers zal verstrekking van een pgb in dergelijke situaties tot vergroting van de problematiek leiden. Een belangrijk aspect bij deze problematiek is de aanwezigheid van een financiële bewindvoerder. Is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.
Verslaving
Bij verslavingsproblematiek is er vaak sprake van ongecontroleerde uitgaven en verwaarlozing van de financiële situatie waarbij het verstrekken van een pgb een risico kan vormen en dus een inadequate verstrekking is. Ook hier is het belangrijk of er sprake is van een financiële bewindvoerder, is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.
Beschikking
Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de cliënt bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget is bedoeld. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Indien een voorziening wordt aangeschaft, die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking en wordt het persoonsgebonden budget niet uitbetaald.
Betaling
Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget (met uitzondering van eenmalige pgb’s) beschikbaar gesteld aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB betaalt de leverancier/zorgaanbieder nadat de facturen en/of overeenkomsten zijn ingediend.
bijdrage in de KOsten
Bij alle maatwerkvoorzieningen is een bijdrage in de kosten verschuldigd, met uitzondering van:
  • -
    Rolstoelen
  • -
    Voorzieningen voor personen jonger dan 18 jaar;
    Let op: voor woningaanpassingen is wel een bijdrage verschuldigd, deze wordt van de ouder(s) gevraagd.
Het college kondigt in de beschikking aan dat een bijdrage in de kosten verschuldigd kan zijn. Vaststelling van de hoogte en inning gebeuren door het CAK.
`
Beëindigen, intrekken, herzien en terugvorderen
Algemeen
De wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.
terugvordering
Inleiding
De wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.
Bevoegdheid tot terugvordering
Er bestaat voor het college geen verplichting tot terugvordering (discretionaire bevoegdheid). Het besluit al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen is aan het college. Zo'n beslissing vereist een belangenafweging (artikel 3:4 Awb). Welke belangen precies een rol spelen en hoe die dienen te worden afgewogen tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden is sterk afhankelijk van de casus.
Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde
terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van de wet (de cliënt heeft opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt). Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.
Terugvordering voorziening in natura
Op grond van de Verordening kan het college besluiten de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terug te vorderen. Voor de vaststelling van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening gaat het college uit van de dagwaarde. Hierbij wordt de beginwaarde van de maatwerkvoorziening gerelateerd aan en reële afschrijvingsduur.
Controle klachtafhandeling aanbieders
Het college ziet toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders. Het college controleert in ieder geval of de aanbieders een klachtenregeling hebben. Daarnaast controleert het college steekproefsgewijs of klachten zorgvuldig worden afgehandeld. Tot slot moeten de aanbieders periodiek een managementrapportage inzake de klachten overleggen.
 
Bijlage 1: Normeringskader hulp bij het huishouden
 
Bijlage 2: Overzicht aanbieders
Naar boven