artikel 3.1 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Op grond van artikel 2.3.2 lid 5 van de wet is het college verplicht de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college kan alleen afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de cliënt wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.
Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst bied, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Dus het college zal zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.
Een algemene voorziening kan pas dan een oplossing voor een cliënt bieden zodra deze:
- 1.
daadwerkelijk beschikbaar is;
- 2.
door de cliënt financieel gedragen kan worden;
- 3.
naar verwachting adequate compensatie biedt.
Er moet een langdurige noodzaak aanwezig zijn. Er wordt rekening gehouden met de behoeften van de cliënt maar uitgangspunt is dat beoordeeld wordt wat noodzakelijk is om de cliënt te laten participeren en in staat te stellen tot zelfredzaamheid.
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope voorziening te zijn. Datgene wat de cliënt als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, spelen een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer passend maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
artikel 3.2 Algemene weigeringsgronden
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.
Dit onderdeel bepaalt hetzelfde als artikel 1.2.1 van de wet. De plicht tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening beperkt zicht tot ingezetene van de gemeente.
Het doel van deze bepaling is het college niet in de positie te brengen dat de noodzaak, adequaatheid en passendheid van aangevraagde voorzieningen niet meer kunnen worden beoordeeld. Zijn de kosten reeds gemaakt dan wordt er vanuit gegaan dat de cliënt zijn beperkingen op eigen kracht kan oplossen.
Hier wordt aangegeven dat de maatwerkvoorziening geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.
De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo 2007, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.
In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsverplichting van de cliënt opgenomen. Op basis van lid 1 moet de cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding geven tot een ander besluit. Voorts moet de cliënt op grond van lid 3 aan het college medewerking verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wmo 2015. In artikel 2.3 van deze verordening is voor de huisgenoten van de huisgenoten een medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen. Indien een cliënt is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de cliënt in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.
De verhuizing naar een inadequate woning wordt hier genoemd als weigeringsgrond. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Een uitzondering in deze bepaling is de zogeheten ‘belangrijke reden’. Hierbij kan worden
gedacht aan een verhuizing vanwege het aanvaarden van werk.
artikel 3.3 Maatwerkvoorziening ten behoeve van het wonen
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Te denken valt aan bijvoorbeeld het opheffen van allergene factoren of van andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen. Dit risico komt voor de cliënt. Er hoeft dan geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden. Daarnaast is de cliënt verantwoordelijk, zoals ieder ander, om zaken als achterstallig onderhoud zelf op te lossen (indien het een eigen woning betreft) of zijn verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.
Bij het verlenen van een voorziening is de reikwijdte van de verordening beperkt tot het
hoofdverblijf van de cliënt. Er hoeft bijvoorbeeld geen maatwerkvoorziening te worden getroffen aan een tweede woning (vakantiewoning).
In dit artikel is aangegeven dat slechts enkele aanpassingen ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten voor vergoeding in aanmerking komen. In het kader van de Wmo 2007 heeft de CRvB geoordeeld dat een dergelijke bepaling in het algemeen niet in strijd met de in artikel 4 lid 1 Wmo 2007 neergelegde compensatieplicht. Bij ondervonden beperkingen moet het college wel op andere wijze zorgdragen voor maatschappelijke ondersteuning. Het college kan dan bijvoorbeeld in plaats van een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte, een verhuiskostenvergoeding verstrekken.
Het uitgangspunt is dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Laat de cliënt dat na, dan hoeft er geen maatwerkvoorziening voor de nieuwe woning verstrekt te worden. Uitgezonderd de situatie dat het college voorafgaand aan de verhuizing toestemming heeft gegeven.
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin de beperkingen opgeheven kunnen worden door renovatie of aanpassingen aan de eisen van de tijd. De cliënt is hier zelf voor verantwoordelijk.
Een voorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige
woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden.
Geen woonvoorzieningen worden verstrekt in woongebouwen voor ouderen of personen met beperkingen. Dit geldt voor woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen of die in de praktijk bewoond worden door een specifieke groep en waarvan vast staat dat de aangevraagde voorziening niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten. Indien het woongebouw wel zou voldoen aan die vereisten, dan zou de aangevraagde voorziening niet nodig zijn geweest.
Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen ook niet – als hoofdverblijf –
adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt;
aanpassen leidt niet tot een adequate situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een
woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden
beschouwd. Ook zonder beperking zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het
gehele jaar bewoonbaar is. Ook deze weigeringsgrond heeft weer betrekking op de eigen kracht/eigen verantwoordelijkheid.
In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een
zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing.
Dit lid regelt het primaat van primaat van verhuizen (lid 2). Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval.
artikel 3.4 Maatwerkvoorziening ten behoeve vanvervoer
De omvang een te verstrekken voorziening voor vervoer wordt begrensd op 1500-2000 km. Deze grens is overgenomen uit de Wmo 2007-jurisprudentie. Daarin is bepaald dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend is om de cliënt in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Als de vervoersbehoefte lager is, kan ook een lager aantal kilometers toegekend worden.
In het tweede lid is het primaat van collectieve voorzieningen, zoals het collectief vervoer, geregeld.
artikel 3.5 Vaststelling vorm van maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening kan in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Natura en pgb zijn gelijkwaardige alternatieven. De cliënt kan daarbij kiezen voor een pgb. Wel stelt de wet een aantal voorwaarden en ook deze verordening. Om in aanmerking te komen voor persoonsgebonden budget moet de cliënt een budgetplan opstellen. In het budgetplan geeft de cliënt onder andere aan:
• welke zorg hij/zij nodig heeft;
• waarom hij/zij aan de slag wil met een persoonsgebonden budget;
• wat hij/zij wil realiseren; en
• hoe hij/zij deze wil inkopen (tegen welke prijs); en
• hoe de hulp bijdraagt in het resultaat (o.a. kwaliteit).
Dit is geen limitatieve opsomming. Het plan is een goede manier om de eigen regie in beeld te brengen en helpt startende budgethouders op weg.
artikel 3.7 Hoogte persoonsgebonden budget
Dit artikel bevat de hoofdregels voor het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Het is aan het college overgelaten om nadere regels vast te stellen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel. Wel geldt onverkort dat zorg in natura en een persoonsgebonden budget een gelijkwaardige positie hebben.
Bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget neemt het college het door de cliënt opgesteld budgetplan in aanmerking. Bovendien is het persoonsgebonden budget nooit hoger dan de prijs die het college betaalt aan de leverancier of aanbieder.
Een cliënt mag diensten betrekken van personen die behoren tot het sociale netwerk. Die vrijheid mag de gemeente niet beperken. De gemeente mag alleen voorwaarden stellen ten aanzien van het tarief. In lid 2 onder b en c is gebruik gemaakt van de bevoegdheid om voorwaarden ten aanzien van het tarief vast te stellen. Het persoonsgebonden budget ten behoeve van het betrekken van diensten van personen die behoren tot het sociale netwerk is gemaximeerd op een percentage van de kosten die het college verschuldigd is aan de leverancier bij een voorziening in natura. Het college stelt het percentage vast in het Wmo-besluit.